Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren http://lycipedia.lyceumgenk.be



Vergelijkbare documenten
Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Visuele Leerlijn Taal

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Z I N S O N T L E D I N G

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Programma van Inhoud en Toetsing

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

1

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Iets wat alleen een mens kan. Geheel Deel Mensen Persoon Voorwerp Inhoud Product uitstreek product

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Visuele Leerlijn Spelling

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Samenvatting Nederlands Module 9

instapkaarten taal verkennen

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Samenvatting Nederlands Over lezen

instapkaarten taal verkennen

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

2 hv. 1

Leerstofoverzicht Taal in beeld groep 4

Inhoud. 1 Spelling 10

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Taaldomein havo 1-3 EPN. Domein 2 Leesvaardigheid Zakelijke teksten deel hs leerstof vanaf pg. hv1 1 Teksten verkennen

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Leerlijn Spreken & luisteren groep 5

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Op niveau vmbo. Thieme Meulenhoff. Domein 2 Leesvaardigheid Zakelijke teksten deel hs leerstof vanaf pg. kgt1 1 Over Caja Cazemier

Taallijnen havo 1-3. Malmberg. Objectieve en subjectieve argumenten h3 3 Mondeling betoog 71 3 totaal 33

Samenvatting Nederlands Cursus 1,2 en 3

Programma van Inhoud en Toetsing

Samenvatting Nederlands formuleren

Samenvatting Nederlands NL Blok

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Studiewijzer TaalCompetent

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

1 Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren)

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Nederlands C.T samenvatting

Inhoud. Over taal. Ontstaan van taal 19. Hoe het Nederlands gegroeid is 40. Een taal leren 22

Op niveau havo 1-3. Thieme Meulenhoff. deel hs leerstof vanaf pg. hv1 1 Schoolwoorden

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

NE/B/1 - NE/K/1 NE/B/2 - NE/K/2. Klas 3 P1. PTA Nederlands BLW/KLW methode: Ta!ent COHORT:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Onderdeel: Startprogramma -- EBR Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Eigen vaardigheid Taal

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Onderdeel: Spelling Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: Spelling (RTTI) Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Blok 1 Les 1: Kennismaking (met gedicht en associaties)

Antwoorden Nederlands Ontleding

1 Luisteren (koppeling Spreken/gesprekken voeren)

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Netwerk TaalCentraal 1 VARIANT - leerwerkboek. Netwerk TaalCentraal 1 - leerwerkboek Thema 1 Hoe het begint

Samenvatting Nederlands Literatuur cursus 1 t/m 4 samenvatting

LTP klas periode 1 september grammatica blok 1+2 (weging 2x)

Samenvatting Nederlands Formuleren

Navorming rond poëzie Sandrine Lambert

Pdf versie uitleg Grammatica

3 vwo. 1

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Leerplannen Nederlands en vreemde talen in de eerste graad

Onderdeel: Spelling Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Overzicht bereikte eindtermen eerste graad met aanvullende leermethode Taalboost 1

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

Leerplannen Nederlands en vreemde talen in de eerste graad

3,7. Dubbelop: Tautologie: Pleonasme: Contaminatie: Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni keer beoordeeld.

Referentiekader Nieuw Nederlands havo 5 e editie klas 1 en 4 e editie voor klas 2, 3, 4/5

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Over dit boek 13 1 Zinsbouw

Transcriptie:

Termenlijst tweede graad Nederlands klank klinker gedekt ongedekt medeklinker stemloos stemhebbend tussenklank tussenletter homofoon interpunctie verbuiging vervoeging inheems woord leenwoord genus bijwoord hoofdwerkwoord koppelwerkwoord zelfstandig werkwoord imperatief wederkerend voornaamwoord onpersoonlijk voornaamwoord wederzijds voornaamwoord voegwoord hoofdtelwoord Deze klinkers worden gevolgd (gedekt) door een medeklinker in dezelfde lettergreep: kast. Lange klinkers (worden soms gevolgd door een medeklinker: kaas, soms niet: keu) Stemband trilt niet mee bij uitspraak p,t,k, Stemband trilt wel mee bij uitspraak b,d,g, Klank die we horen tussen twee woorddelen in sommige samenstellingen en afleidingen: pannenkoek, vruchteloos. Letter of lettercombinatie die we spellen in een woord waar we een tussenklank horen en in eikenboom Een woord dat hetzelfde klinkt als een ander woord, maar een andere betekenis heeft. Wij-wei/lijdenleiden. Het gebruik van leestekens in een tekst Vormverandering die nodig is om een woord bij andere woorden te doen passen. Groot grote/ boom bomen Vormverandering bij werkwoorden (tijd, getal, persoon, wijs) Woord dat in alle opzichten tot onze taal behoort (Nederlandse klanken, uitspraak, ) Woord dat uit een vreemde taal geleend is (computer, fauteuil) Geslacht van een woord Woordsoort het zijn woorden die meer informatie geven over bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, telwoorden of andere bijwoorden Dit werkwoord is het belangrijkste ww van de zin en zegt wat de hoofdactie is in de hele zin. In elke (enkelvoudige)zin is er maar één hoofdwerkwoord. Hoofdwerkwoorden die iets zeggen over de toestand waarin het onderwerp zich bevindt. Ze worden gecombineerd met een nwg (zijn, worden, blijven, blijken, heten, dunken, voorkomen, lijken, schijnen) werkwoorden die alleen (dus zelfstandig) de betekeniskern van een wwg vormen. (zij speelt alleen, zij heeft alleen gespeeld) Gebiedende wijs zo kan een bevel gegeven worden. Ga naar huis. Kom niet te laat Voornaamwoord dat verwijst naar het onderwerp van de zin zelf. (ik was me, hij scheert zich) altijd zelfstandig gebruikt het Voornaamwoord dat verwijst naar het meervoudige onderwerp van de zin. (Zij haten elkaar, ze zijn elkaars vijanden) kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden) Woord dat twee deelzinnen met elkaar verbindt Hoofdtelwoorden zijn telwoorden die een aantal of nummer aangeven: twee, vijfendertig, beide, veel, Nederlands Termenlijst tweede graad 1/6

rangtelwoord zelfstandig naamwoordgroep werkwoordgroep enkelvoudige zin samengestelde zin nevengeschikte zin ondergeschikte zin hoofdzin rompzin bijzin predicaat delen van wwg afgescheiden deel van de pv (adpv) voltooid deelwoord (vd) infinitief (inf) werkwoordelijke uitdrukking (ww. uitdr.) wederkerend voornaamwoord (wed.vn.) delen van nwg de werkwoorden (zie wwg) naamwoordelijke deel van het (naamwoordelijk) gezegde (nwd) voorzetselvoorwerp (VV) bijwoordelijke bepaling soorten zinnen zinnen met inversie bevestigende zin weinig, ) Rangtelwoorden zijn telwoorden die een rangorde in een reeks aangeven (eerste, tweede, middelste, laatste, ) Een woordgroep waarvan de kern een zelfstandig naamwoord is. Bij de kern kunnen andere bepalingen, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, staan (de rok, de rok van Sarah, ) De werkwoordgroep bevat alle werkwoorden in de hoofd- of bijzin Zin met één hoofdzin (geen bijzinnen) en met dus één pv Zin met meerdere hoofdzinnen en/of bijzinnen en met meerdere pv s. Samengestelde zinnen die uit meer hoofdzinnen bestaan. (Ik ben blij, want ik heb net een leuk cadeau gekregen.) Samengestelde zinnen die uit een hoofdzin en één of meerdere bijzinnen bestaan (Ik ben blij omdat ik net een leuk cadeau gekregen heb.) Zin die geen zinsdeel of zinsdeelstuk in een andere zin is. Een kenmerk van een hoofdzin is dat onderwerp en pv altijd naast elkaar staan. Je kan er ook geen woord/zinsdeel tussenplaatsen. (Ik ben blij omdat ik net een leuk cadeau gekregen heb.) De zin zonder de bijzinnen Zin die een zinsdeel of zinsdeelstuk in een andere zin is. Een kenmerk van een bijzin is dat onderwerp en pv niet naast elkaar staan of dat je er een woord/zinsdeel kan tussenplaatsen. (Ik ben blij omdat ik net een leuk cadeau gekregen heb.) Een zin bestaat uit twee delen: - het onderwerp: dit is waarover iets gezegd wordt - predicaat: wat er over het onderwerp gezegd wordt. Vb. Hij geeft bloemen aan de juf. Onderwerp = hij Predicaat= geeft bloemen aan de juf. Zij rekenen wel met hem af. Ze hebben me bloemen gegeven. De kinderen zullen liedjes zingen. De dieven namen gisteren snel de benen. Ze hebben zich goed gedragen. Hij is gisteren ziek geweest. Zinsdeel dat met een vast voorzetsel begint. In de zin heb je ook een werkwoord dat samen met dat voorzetsel gebruikt wordt. (Wij luisteren naar de radio) Een zinsdeel dat meer informatie geeft over tijd, richting, plaats, middel,. Ze zijn gisteren naar de dierentuin geweest met de trein. Pv staat voor onderwerp in de zin: (Ben jij hier geweest?) Houdt bevestiging in: (We zagen hem gisteren.) Nederlands Termenlijst tweede graad 2/6

ontkennende zin gebiedende zin uitroepende zin beeldspraak vergelijking personificatie metafoor metonymie gevoelswaarde van woorden modaliteit van de zin tekstsoort teksttype tekstdoel tussentitel bladspiegel structuuraanduiders - verbindingswoord - signaalwoord Ontkenning: (Hij is hier niet geweest.) Bevel: (Neem nu je agenda.) Uitroep en uitroepteken! (Ik wil je nooit meer zien!) Een manier om iets figuurlijk uit te drukken. Het begrip wordt omgezet in een beeld. Iets wordt vergeleken met iets anders m.b.v. het woord (zo)als. (Hij zag zo rood als een kreeft.) Een dier/ding/ krijgt menselijke eigenschappen: (De regen tikt tegen de ramen.) Een stijlfiguur: een vorm van beeldspraak waarbij geen vergelijkingswoord wordt gebruikt, gebaseerd op een gelijkenis (Hij is net een kreeft.) In plaats van een begrip rechtstreeks te noemen, wordt een tweede begrip gebruikt dat iets te maken heeft met het eerste. In tegenstelling tot de metafoor is er geen gelijkenis maar een ander verband. O.a. deel van het geheel (vb. We tellen de koppen (van de mensen)), maker of uitvinder wordt genoemd (vb. In de hal hangt een (schilderij van) Rembrandt. De positieve of negatieve bijbetekenis van bepaalde woorden, zonder de echte woordenboekbetekenis. (volslank woordenboek: dik positief gevoel) (moddervet woordenboek: dik negatief gevoel) Modaliteit drukt de verhouding uit tussen de beschrijving en de werkelijkheid, bijvoorbeeld het oordeel van de spreker ten opzichte van de waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid van de inhoud van de zin. Modaliteit kan onder meer worden uitgedrukt door bijwoorden, modale hulpwerkwoorden en de verleden tijd. Vb. Ik zou dit (eventueel) kunnen doen. De tekstsoort hangt samen met het tekstdoel. Er zijn slechts vijf tekstsoorten: informatieve: geeft informatie ontspannende/diverterende: ontspannen activerende: beïnvloeden, aansporen persuasieve/overtuigende: overtuigen emotieve/expressieve: wil gevoelens uitdrukken Per tekstsoort zijn er verschillende teksttypes mogelijk. Heeft te maken met waar je de tekst terugvindt: bv. krantenartikel, pamflet, liefdesbrief, lezersbrief, gedicht, liedjestekst, Waarom de tekst geschreven wordt hangt samen met de tekstsoort: Informatie geven: informatieve tekst Ontspannen: ontspannende/diverterende tekst Aansporen, beïnvloeden: activerende tekst Overtuigen: persuasieve/overtuigende tekst Gevoelens uitdrukken: emotieve/expressieve tekst Titeltjes boven alinea s in een tekst De indeling van de pagina de verhouding tussen de witruimte en de bedrukte ruimte van een pagina/ Woorden die zorgen voor de structuur in een tekst Woord dat zinnen/alinea s met elkaar verbindt (ten eerste, ) Woord dat een verband uitdrukt van een zin/woord/ met de rest van de tekst (bijvoorbeeld, Nederlands Termenlijst tweede graad 3/6

- verwijswoord verband - middel-doel - oorzaak-gevolg - als-dan - voordelen-nadelen - voor-tegen - gevolgaanduidend - chronologisch feit mening objectief subjectief standaardtaal Standaardnederlands tussentaal (taal)register verbale/non verbale communicatie lichaamstaal verhaal fictie/non-fictie thema ik-verteller hij-verteller tijd ruimte spanning flashback bijgevolg, hoewel, ) Woord dat verwijst naar een ander woord uit de tekst (haar, zijn, die, ) Hoe? Waarom? Waarom? Volgens de tijd Gebeurtenis/omstandigheid die vaststaat/wat gebeurd is Persoonlijke opinie/wat iemand ergens over denkt -feit: zoals het gebeurd is, zonder eigen mening toe te voegen (zoals een verslag in het nieuws) -mening: je eigen mening vertellen (bv waarom je een film goed of slecht vond: recensie) Een taal die algemeen bruikbaar is in een land die je vooral gebruikt als je met mensen spreekt die je niet kent Het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in België (Vlaanderen), Nederland, Suriname,. Het is een taal die je vooral gebruikt als je met mensen spreekt die je niet kent Het Nederlands dat in Vlaanderen eigenlijk gebruikt wordt. Het bevindt zich tussen het Standaardnederlands en het dialect en wordt daarom tussentaal genoemd. (bv. ge/gij i.p.v. je/jij) Een bepaald soort taalgebruik dat afhangt van de situatie/mensen. Bij een gesprek met de directeur gebruik je formelere (=plechtigere) taal. Bij een gesprek met vrienden informele (=vertrouwelijke) taal. Bij verbale communicatie gebruik je woorden of afgesproken signalen. Bij non-verbale communicatie gebruik je geen woorden, maar gebaren, gelaatsuitdrukkingen, Een voorbeeld van non-verbale communicatie. Met je lichaam kan je ook communiceren. (iemand die ineengedoken in een hoekje zit, toont dat hij ongelukkig is) Weergave van echte of verzonnen gebeurtenissen Verzonnen (bv. roman)/niet-verzonnen (bv. krantenartikel) Het onderwerp van een verhaal Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van een ik-persoon die alles beleeft. Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van een hij-persoon. Die hij persoon kan het verhaal zelf beleven (personeel) of niet (alwetend/auctorieel). De tijd waarin het verhaal zich afspeelt (heden/verleden/toekomst) De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt (de stad, een huis, Zwitserland, ). De ruimte kan symbolisch of functioneel gebruikt worden. spanningsopbouw in verhalen/films/. Als er veel spanning is in een verhaal, wil je bv. weten hoe het afloopt. teruggaan in de tijd om iets te verduidelijken i.v.m. het verhaal, sprong naar het verleden Nederlands Termenlijst tweede graad 4/6

flashforward teksttype - strip - cursiefje - column - kortverhaal - (jeugd)roman - mythe - fabel - sprookje - sage - stadssage kunststroming - realisme - romantiek gedicht klank rijm vers ritme strofe poëzie toneeltekst vooruitwijzen in de tijd om iets te verduidelijken i.v.m. het verhaal, sprong naar de toekomst Bv. Jommeke, Suske en Wiske Humoristisch stukje prozatekst over dagelijks leven dat eindigt met een pointe (=leuke, onverwachte wending in het verhaal) Kort stukje tekst waarin de auteur zijn mening geeft over een actueel onderwerp (in de krant of in een tijdschrift) Een prozatekst die niet langer is dan 20 pagina s en een beperkt aantal personages heeft. Prozatekst, fictie, die een bepaalde omvang heeft (moet een bepaald aantal pagina s hebben) Epische verhaalvorm waarin goden een belangrijke rol spelen. Dikwijls wordt er iets verklaard a.d.h.v. gebeurtenissen uit de godenwereld Epische verhaalvorm waarin dieren (die zich gedragen als mensen) de hoofdrol spelen. Men wil ons een les leren a.d.h.v. gebeurtenissen uit de dierenwereld. Epische verhaalvorm waarin een heleboel fantasieelementen zitten (heksen, dwergen, tovenarij, ) Epische verhaalvorm: traditioneel volksverhaal met landelijk karakter. Epische verhaalvorm: modern volksverhaal met stedelijk karakter. (speelt zich af in de stad) = broodjeaapverhaal Fase in de culturele ontwikkeling gelijkaardige ideeën, kenmerken, Kunststroming in de 19 de eeuw: alle kunst moest zoveel mogelijk de werkelijkheid weergeven Kunststroming in de 18 de -19 de eeuw: alle kunst moest het gevoel, emoties als uitgangspunt nemen. Literaire tekst die tot de poëzie wordt gerekend. Vaak wordt het in versvorm geschreven. De klank van een gedicht heeft te maken met de klinkers/medeklinkers die gebruikt worden (alliteratie en assonantie) Twee woorden in beklemtoonde lettergrepen die een klankgelijkheid hebben. (alliteratie=medeklinkerrijm/assonantie=klinkerrijm) Een regel in een gedicht De manier waarop je een zin/een versregel uitspreekt Een blokje tekst dat deel uitmaakt van een gedicht. Dichtkunst: emotieve teksten die gevoelens willen uitdrukken en de lezer willen ontroeren, over iets na laten denken, De tekst die de personages in een toneelstuk hebben. In de toneeltekst staat ook vermeld wat er Nederlands Termenlijst tweede graad 5/6

(jeugd)theater tv-drama soap klanknabootsing / onomatopee alliteratie assonantie/klinkerrijm humor ironie daarrond nog allemaal gebeurt (bv. wie er op de scène komt, welk geluid je hoort, hoe de acteurs hun tekst moeten brengen, ) verzamelnaam voor kunstvormen die levende voorstellingen maken voor een publiek. (bv. drama, jeugdtheater voor de jeugd, poppenspel, cabaret, ) een dramareeks (dus geen komedie) op de televisie waarbij elke aflevering een op zich staand geheel vormt. (Grey s Anatomy, Salamander, Quiz me Quick, ) tv-reeks waar de afleveringen geen op zich staand geheel vormen. Ze eindigen vaak met een cliffhanger zodat de kijker de volgende aflevering zeker zou willen zien. (Familie, Thuis, Home and Away, Days of our Lives, ) Stijlfiguur waar in één of meerdere woorden een geluid wordt nagedaan (vb. koekoek) Binnen één versregel beginnen minstens twee woorden met dezelfde medeklinker Binnen één versregel vind je dezelfde klinkers Iets wat grappig is kunnen aanvoelen of zelf tot uitdrukking brengen. Er zijn verschillende soorten en vormen humor. Een soort humor: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt. Nederlands Termenlijst tweede graad 6/6