voorstudies De eeuw van de stad Over stadsrepublieken en rastersteden

Vergelijkbare documenten
VERSTEDELIJKING IN VLAANDEREN: PROBLEMEN, KANSEN EN UITDAGINGEN VOOR HET BELEID IN DE 21E EEUW

VERSTEDELIJKING IN VLAANDEREN: PROBLEMEN, KANSEN EN UITDAGINGEN VOOR HET BELEID IN DE 21E EEUW

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Stadsmonitor 2014 Een samenwerking tussen het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering

De bruisende stad. Beleidskader

De regionale impact van de economische crisis

Regionale economische vooruitzichten

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Extra investeringen nodig in wegenbouw Toestand blijft moeilijk ondanks stabilisatie eerste helft 2015

Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

BRUSSEL EN DE RAND. Hoe omgaan met een functionele realiteit? Peter Cabus 17 februari 2009

Regionale economische vooruitzichten

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

plage-lestijden onderwijzer

David Bassens STEDEN IN TRANSITIE

Vastgoed is een bron van een kapitaalstroom met een jaarlijks debiet van vermoedelijk omtrent 1/3 BBP Vastgoed is zowel voor particulieren als voor

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

De geografische spreiding van de kandidaten voor de Kamerverkiezingen van 1987 tot en met Gert-Jan Put, Jef Smulders en Bart Maddens

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Samenvatting (Summary in Dutch)

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Regionale economische prognoses 2016

WELKOM. Jeugdwerk in de Stad

De honden en katten van de Belgen

Demografische evoluties: wat, wanneer en vooral waar? Ingrid Schockaert, Edwin Pelfrene, Edith Lodewijckx Statistiek Vlaanderen

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen

Bijlage 4: Berekening van de restafvaldoelstelling

Nieuwe Energiepremies «Om onze energierekening te verlichten en het klimaat te beschermen!»

Stadsregionale ontwikkeling

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

Krimp in Fryslân. Inwonertal

GEMEENTEFINANCIËN: WAAR GAAN DE OCMW S NAARTOE?

DE WERELD VAN DE GROTE STAD

FARMACIJFERS De geneesmiddelenindustrie in België : een vector voor groei. De kerncijfers

De honden en katten van de Belgen

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

De stad en wijk als motor voor sociale mobiliteit

Voor meer cijfers, zie beleidsdomein Woonstad. Stad Genk Publicatie Stedenbouwkundige vergunningen

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138

Belangrijkste conclusies

Fiche 3: tewerkstelling

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Vier Trends rond Regio Zwolle. Hans Peter Benschop Trendbureau Overijssel Zwolle, 31 oktober 2014

De positie van de Vlaamse kust op de Belgische reismarkt

Meer bereiken door ruimtelijk inrichten 9 maart 2016

Leefkwaliteit in steden

Titel. Stadsmonitor voor leefbare en duurzame steden. UGent CDO en CLP - HoGent Trui Maes, UGent.CDO Brussel, transitiearena DuWoBo, 4juni 2009

Belfius publiceert een update van zijn Typologie van de gemeenten in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

Kinderarmoede in het Brussels Gewest

De invloed van de residentiële mismatch op het verplaatsingsgedrag in Vlaanderen

Demografie SAMENVATTING

Vergrijzing. Impact en uitdagingen voor de lokale besturen

Centrumsteden SVR PROJECTIES VAN DE BEVOLKING EN DE HUISHOUDENS VOOR VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN

Instituut voor de nationale rekeningen

Provinciale en Interprovinciale Studie Detailhandel

DE VLAAMSE PROVINCIES IN EUROPEES PERSPECTIEF Hoofdstuk 4

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 paragraaf 1 t/m 5

Brusselse fiscale hervorming : Strategische oriëntaties

... Graydon studie. Faillissementen. Eerste trimester 2018

Workshop Afstemmen van ruimte en mobiliteit. Mobiliteit tussen regio s met een stedelijk karakter 23/11/15

Uw netwerk voor succesvol ondernemen in de Brusselse metropool. Metropolitan

STUDIE Faillissementen 2 november 2016 Opnieuw forse stijging in oktober

Studiedienst PVDA Studie over de transfers van lonen naar winsten onder de regering-michel.

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

ITINERA INSTITUTE PERSBERICHT

VLAAMS WONINGFONDS VAN DE GROTE GEZINNEN cvba PERSBERICHT de Meeûssquare, mei BRUSSEL BLIKVANGER VAN HET ACTIVITEITENVERSLAG 2007

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

NOVEMBER 2014 BAROMETER

Cijfers en wegwijzers Armoede in Vlaanderen en Brussel. ChanceArt 10 december 2009

BETAALBAARHEID WONEN

Farmacijfers 2016 België, een groeiende farmahub

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Wallonië Samenwerking tussen de Vlaamse en Brusselse openbare crematoria

DE EVOLUTIE VAN DE BELGISCHE VASTGOEDPRIJZEN IN 2016: DATA ADS 1 INLEIDING

Aantekening Aardrijkskunde Hoofdstuk 1: Globalisering

Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Geïntegreerde gebiedsontwikkeling in regio s met een landelijk karakter.

6,4. Praktische-opdracht door een scholier 2064 woorden 24 juni keer beoordeeld. Maatschappijleer

Projectie private huishoudens. Edith Lodewijckx

Persnota: Dag van de Verzorgende 20/10/2010

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s)

Regionale verschillen in arbeidsvraag en arbeidsaanbod

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN

Het fileprobleem in Vlaanderen en de impact op bedrijfsprestaties

RUP Stedelijk Wonen versterkt woonbeleid Stad Gent

Allochtonen op de arbeidsmarkt

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

Transcriptie:

voorstudies De eeuw van de stad Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad Over stadsrepublieken en rastersteden

VOORSTUDIEBOEK: DE LANGE WEG NAAR HET WITBOEK 11 5 VERSTEDELIJKING IN VLAANDEREN: PROBLEMEN, KANSEN EN UITDAGINGEN VOOR HET BELEID IN DE 21 E EEUW 15 Inleiding 15 1. De verstedelijking van Vlaanderen: één groot (sub)urbaan gebied 15 2. De historische grondslagen van de hedendaagse verstedelijking in Vlaanderen 20 3. De maatschappelijke gevolgen van het Vlaamse verstedelijkingspatroon 30 4. De inzet van de stad in Vlaanderen: de uitdagingen voor morgen 34 Bibliografie 39 BEVOLKINGSPROJECTIES VOOR DE 13 GROTE EN REGIONALE STEDEN VAN VLAANDEREN, EN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST, 2000-2020 41 Inleiding 41 1. Input 41 2. Resultaten 43 3. Conclusies 54 Referenties 55 Bijlage 56 CREATIE VAN WERKGELEGENHEID IN DE STAD 87 Inleiding 87 1. Het uitgangspunt: een stadsregionale focus op de stedelijke economie en arbeidsmarkt 88 2. De stedelijke arbeidsmarktparadox 94 3. De dynamiek van stedelijke arbeidsmarkten 97 4. De ongelijkheid neemt toe 99 5. Werkloos in de stad 102 6. Perspectieven voor een eigenstandig arbeidsmarktbeleid in de steden 103 Literatuur 110 TOERISME, RECREATIE EN VRIJE TIJD IN DE STAD 113 Inleiding 113 1. Maatschappelijke krachtlijnen 114 2. De stedelijke context 117 3. Veranderingen in de vraag naar recreatiemogelijkheden 121 4. Dragers van de stedelijke vrijetijdsfunctie 124 5. Toerisme en recreatie in Vlaamse steden 129 6. Toekomstscenario 132 Literatuurreferenties 136 Statistieken 137 Bijlagen 138

5 bestuurlijke omgeving 6 HET STEDELIJKE ECONOMISCHE DRAAGVLAK 143 Inleiding 143 1. De huidige situatie 143 2. Gewenste ontwikkeling 148 3. Bouwstenen voor een stedelijk economisch beleid 150 Conclusie 155 Bijlage 155 LEREN IN DE STAD VAN (OVER)MORGEN 161 Inleiding 161 1. Kenmerken en evoluties van het onderwijs in de stad 162 2. De zaken scherp gesteld 173 3. Wegen voor de toekomst 173 Bibliografie 176 DIVERSITEIT IN VERBONDENHEID 179 Samenvatting 179 1. Probleemstelling 179 2. Beelden van gemeenschap in de stad 182 3. Nieuwe ruimte voor beleid 198 Bibliografie 205 STAD EN CULTUUR IN DE VERALGEMEENDE MODERNITEIT 209 1. - 16. 209 Selectieve bibliografie 229 OVER DE RELATIE TUSSEN STEDELIJKHEID EN CRIMINALITEIT 233 Inleiding 233 1. Criminaliteit in de Vlaamse steden 234 2. Het veiligheidsbeleid in de Vlaamse steden 248 3. De betekenis van Community (Oriented) Policing in het stedenbeleid 255 Algemeen besluit 261 Bijlagen 262 WONEN OP ZOEK NAAR STEDELIJKHEID, DICHTHEID EN DUURZAAMHEID 273 1. Debat in drievoud 273 2. Ontwerpen, bouwen en wonen 291

WOONOMGEVING EN PUBLIEK DOMEIN 305 Inleiding 305 1. Woonomgeving en openbaar domein in de context van de ontwikkeling van de binnensteden en een stedenbeleid na WO II 306 2. Woonomgeving en publiek domein: nadere definiëring 310 3. Een theoretisch kader voor een beter inzicht in de succesfactoren van de woonomgeving en het publieke domein 312 4. Belangrijke trends in het stedenbeleid gericht op een verbetering van de woonomgeving en het openbare domein 313 5. Woonomgeving: nadere verkenning van ontwikkelingen op macro- en mesoniveau 314 6. Woonomgeving en openbaar domein op microniveau 316 7. Succesfactoren voor een goede aanpak van leefbare woonomgevingen en publieke ruimtes 317 Conclusies 319 7 MOBILITEIT 321 1. Situering 321 2. Mobiliteitsproblematiek 321 3. Trends en tendensen 323 4. Ankerpunten en randvoorwaarden 325 5. Kansen en bedreigingen 327 6. Sporen voor een duurzaam mobiliteitsbeleid 328 7. Stedelijk mobiliteitsbeleid: concreet 333 8. Bestuursmanagement: gulden regels 338 Literatuur 339 EEN GROEN-BLAUW NETWERK ALS DRAGER VAN EEN DUURZAME STADSONTWIKKELING EN EEN STEDELIJK NATUURBELEID 341 Inleiding 341 1. Kenmerken van natuur in (ver)stedelijk(t)e gebieden 341 2. Visie voor duurzame groene steden 345 3. Richtingaanwijzers voor een stedelijke groenstrategie 358 Referentielijst 359 STEDELIJKE NETWERKSTURING 365 Inleiding 365 1. Stedelijke netwerken ontleed 366 2. Centraal lokale verhoudingen en de stedelijke netwerksturing 370 3. Het strategisch management en de stedelijke netwerksturing 378 Slot 389 Literatuur 391

5 bestuurlijke omgeving 8 DE STEDELIJKE ORGANISATIE IN 2020: HET INTERN STEDELIJK MANAGEMENT 393 1. De stedelijke organisatie in evolutie 393 2. De invloed van de vier mogelijke trends op het intern stedelijk management 404 3. Aandachtspunten per model 413 Referenties 415 OPENBARE FINANCIERING EN DE NIEUWE STEDEN 417 1. Opdracht 417 2. Aflijning steden 418 3. Vaststellingen 419 4. Verklaringen 420 5. Toekomstprojecties 423 6. Herziening van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds 424 7. Een herijking van de kadastrale inkomens 426 8. Valorisatie van de financiële activa 427 9. Andere aandachtspunten 429 Bibliografie 430 TOEKOMSTVERKENNINGEN VOOR STEDELIJKE COMMUNICATIE 431 1. Bepalende ontwikkelingen en trends 431 2. Moeder, waarom communiceren wij? 435 3. Naar een klantgerichte dienstverlening; de stedeling centraal 436 4. De stad als merk 448 BURGERBETROKKENHEID EN BEWONERSPARTICIPATIE IN DE VLAAMSE STEDEN 453 Inleiding en plaatsbepaling 453 1. Steden en stadsbesturen: de polis en de politiek 454 2. Civil society en democratie op lokaal niveau 458 3. Polis en politiek zijn van elkaar vervreemd 460 4. Participatie in de politiek vs. participatie in de polis 461 5. De moeizame relatie tussen publiek en politiek 463 6. Burgerinitiatieven en bewonersacties 464 7. Ontwikkelingen in het lokaal openbaar bestuur 465 8. Perspectieven voor onze lokale democratie 467 9. Lokale democratie in viervoud 468 10. De lokale democratie is sterk in beweging 472 11. Perspectieven voor burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie in het grotestedenbeleid 475 12. Aanbevelingen voor lokale en centrale overheden 477 Geciteerde stukken 479

VOORSTUDIEBOEK: de lange weg naar het Witboek Eind 2000 werd een Task Force aangesteld met deskundigen uit diverse beleidsdomeinen. Elk van hen schreef een eerste tekst over een specifiek beleidsdomein. De leden van de Task Force werden bij de redactie van de teksten bijgestaan door een klankgroep bestaande uit experts, ambtenaren van het stedelijke en het Vlaamse niveau en ervaringsdeskundigen. In het najaar van 2001 werden rond 15 teksten 14 workshops georganiseerd waaraan iedereen kon deelnemen. De Thuis in de Stad - workshops in de diverse steden konden rekenen op heel wat bijval. Tijdens de workshops werden de voorliggende teksten van de leden van de Task Force besproken, aangevuld of gewijzigd. Via de website konden de teksten van de Task Force nog geamendeerd worden.tegen eind 2001 goten de leden van de Task Force de teksten in een definitieve versie, maximaal rekening houdend met de ideeën van de deelnemers aan de workshops. Bij de besprekingen in de workshops bleek ook dat een aantal thema s niet of onvoldoende aan bod kwamen. Daarom werden drie aanvullende werkteksten opgemaakt: een rond gebiedsgericht natuurbehoud in een stedelijke en verstedelijkte omgeving, een rond stedelijkheid, cultuur en moderniteit en een werktekst rond burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie (rond het laatste thema werd een 15e workshop georganiseerd in juni 2002). Het onderstaande kader geeft een overzicht van de verschillende thema s die aan bod kwamen. Ze zijn gegroepeerd in vijf clusters. De teksten vormden belangrijke bouwstenen voor het Witboek. In 2002 ontwikkelde de Task Force uit al het beschikbare materiaal een coherente visie op stedelijkheid, stadsbeleid, stedenbeleid en stedelijk beleid. In het Witboek wordt onderzocht welke praktische maatregelen op de diverse beleidsdomeinen en op de diverse niveaus moeten worden genomen om de steden en het leven in de steden een nieuwe dynamiek te geven. Terwijl het Witboek een gecoördineerde en geïntegreerde toekomstvisie presenteert rond stad en stedelijkheid, gaan de afzonderlijke teksten verder in op bepaalde beleidsdomeinen. De eerste teksten van de leden van de Task Force werden aangepast, ingekort en voor publicatie klaargemaakt door de auteurs zelf. Het resultaat leest u in dit boek. 11 Theoretisch kader Economische Omgeving Sociale omgeving Fysieke omgeving Definiëren stedelijkheid, Economisch draagvlak Sociale cohesie Woonomgeving en concepten, functiever- Werkgelegenheid Onveiligheid en publiek domein menging, verhouding Vrije tijd in de stad: criminaliteit Wonen stad/rand en stad/ stedelijke recreatie, Onderwijs Mobiliteit wijken, hefbomen toerisme, cultuur en Cultuur Groen voor duurzame horeca ontwikkeling Demografische evolutie, Bestuurlijke omgeving migratiebewegingen Bestuurlijk beleid ten aanzien van de steden en de beleidsmatige verhoudingen tussen steden en centrale overheden Burgerbetrokkenheid en bewonersparticipatie Communicatiebeleid Intern stedelijk management Financiën

1 theoretisch kader

VERSTEDELIJKING IN VLAANDEREN: PROBLEMEN, KANSEN EN UITDAGINGEN VOOR HET BELEID IN DE 21 E EEUW Christian Kesteloot Instituut voor Sociale en Economische Geografie Katholieke Universiteit Leuven 15 Inleiding De bedoeling van deze tekst is een theoretisch kader te scheppen waarin kan nagedacht worden over de toekomst van het stedelijk beleid in Vlaanderen. Het is meer dan een droge en theoretische tekst waarin concepten en definities aan bod komen waarover consensus zou moeten groeien tussen de deelnemers aan de task force stedelijk beleid. Er wordt immers uitgegaan van de concrete verschijningsvormen van stedelijkheid in Vlaanderen, de problemen en potentialiteiten die erin vervat liggen en de beleidskeuzes die daarmee samenhangen. De betrokken concepten en definities worden door hun praktische toepassing op de Vlaamse situatie meteen verduidelijkt. Ook de politieke implicaties bij de keuze van dit referentiekader worden daardoor aan het licht gebracht. In het eerste deel beschouwen we de huidige stand van zaken: onder welke sociaal-economische en ruimtelijke vorm komt verstedelijking in Vlaanderen voor? Het tweede deel is historisch opgebouwd. Het beleid dat deze vormen tot stand gebracht heeft, de machtsverhoudingen die achter deze beleidskeuzes schuilen en de relaties met bredere economische, sociale en culturele processen in de maatschappij worden gepeild. Deze analyse zou verhelderend moeten zijn om hedendaagse belangenconstellaties rond verstedelijking en stedelijkheid te vatten en om de spanningen tussen voluntaristische beleidspistes en de remmende effecten van ruimtelijke en sociaal-economische inertie in te schatten. In het derde deel gaan we in op de gevolgen van het Vlaamse verstedelijkingspatroon voor de samenleving om meteen enkele uitdagingen voor de toekomst aan te brengen. 1. De verstedelijking van Vlaanderen: één groot (sub)urbaan gebied Een kleinstedelijk netwerk Een eerste manier om de ruimtelijke vorm van de verstedelijking in Vlaanderen te vatten, bestaat erin het stedennet te beschouwen. Hiermee bedoelt men dat het Vlaamse Gewest steden bevat van verschillende orden van grootte, met onderlinge relaties. Hierbij is het begrip stedelijke hiërarchie van belang. Geografen onderscheiden, tenminste in het Belgische geval, drie hiërarchische niveaus van steden, naargelang van de uitrusting van de stad (onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, winkelapparaat, overheidsdiensten, etc.) en het aantal inwoners in de invloedssfeer van de stad dat van deze uitrusting gebruik maakt. Zo zijn er in Vlaanderen drie grote steden: Brussel, Antwerpen en Gent, waarbij Brussel tot een hogere orde kan gerekend worden wegens zijn hoofdstedelijke en internationale functies. Er zijn 11 regionale steden die onderling eveneens wat verschillen qua grootte en uitrustingsgraad: Oostende, Brugge, Kortrijk en Roeselare; Aalst en Sint-Niklaas; Mechelen en Turnhout; Leuven; Hasselt en Genk. Daarnaast zijn er nog een vijftigtal kleine steden, zoals Diksmuide, Eeklo, Halle, Geel of Bree. Daardoor lijkt Vlaanderen op een constellatie van stedelijke centra (figuur 1). Deze indruk wordt nog versterkt doordat heel wat grote dorpen steeds meer stedelijke kenmerken vertonen, ongeacht of het nu om de economische activiteiten van hun bevolking of de uitrusting van de gemeente gaat. Deze indeling kan vergeleken worden met de centraleplaatsentheorie van Christaller. Het gaat om een theoretisch model dat op basis van vraag en aanbod van de verschillende stedelijke diensten voorspelt

1 theoretisch kader 16 Figuur 1 Het Belgische stedennet (H. Van der Haegen e.a., 1982) hoeveel steden van verschillende orde van grootte verwacht worden. Christaller toont aan dat steden van eenzelfde grootte-orde zich met hun invloedssfeer naast elkaar schikken in een zeshoekig ruimtelijk patroon. Steden van kleinere orde situeren zich op de hoekpunten van deze zeshoeken en vormen samen met hun invloedssfeer een volgend zeshoekig patroon. Volgens dat model zou men rond Brussel in Vlaanderen drie grote steden verwachten (Hasselt- Genk zou moeten uitgroeien tot een grote stad), die op hun beurt 12 regionale steden en 21 kleine steden beheersen. In Vlaanderen zijn er 11 regionale steden, maar daar zitten Hasselt en Genk bij die eigenlijk samen de plaats van een grootstad innemen. Bijgevolg zijn er één grootstad en drie regionale steden te kort. Omgekeerd zijn er 45 kleine steden in plaats van de verwachte 21. In vergelijking met het theoretische model van Christaller is het Vlaamse stedelijke netwerk duidelijk gedomineerd door kleine steden.

Ruw geschat leeft zowat de helft van de Vlaamse bevolking in de invloedssfeer van een kleine stad. Deze mensen komen wel in de grotere steden in bepaalde omstandigheden (hogere opleiding, uitzonderlijke aankopen, zware medische ingrepen, ), maar hun stedelijke ervaring doen ze vooral op in de kleine steden. Voor zowat anderhalf miljoen Vlamingen is de referentiestad van regionaal niveau. Wat de grote steden betreft ten slotte, zou Antwerpen een vertrouwd beeld van de stad leveren aan zowat 900.000 Vlamingen, Gent aan 400.000 en Brussel aan 250.000 inwoners van de Vlaamse rand. Dit betekent dat het beeld van de stad en de stedelijke binding en ervaring voor drie vierde van de Vlaamse bevolking bepaald wordt door kleine en regionale steden. Figuur 2 Bevolking naar stedelijke invloedssfeer (berekening op basis van Van Hecke, 1998) brussel antwerpen gent regionale steden kleine steden Vlaanderen kan vanuit dit oogpunt beschouwd worden als één grote stad, maar dan gaat het wel eerder om een netwerk van vele, relatief kleine, stedelijke centra dan om een stad van wereldformaat. Stadsgewesten Een tweede manier om naar de verstedelijkingsvorm van Vlaanderen te kijken, ligt vervat in de vorm van de individuele steden zelf. In de westerse wereld wordt het concept stadsgewest gebruikt om de naoorlogse stedelijke vorm te beschrijven. Hiermee benadrukt men dat de stad verder reikt dan haar morfologische grenzen. Zulke stadsgewesten mogen niet verward worden met een administratieve of politieke indeling van de stad. Het zijn zuiver empirische afbakeningen van de verschillende geledingen van de steden. In België worden in de stadsgewesten drie onderdelen onderscheiden. De kernstad bestaat uit de centrale, dichtbebouwde stedelijke wijken die het eigenlijke stadscentrum (de stadskern), de historische kernstad en de 19e-eeuwse uitbreidingen van de stad inhouden. Dit centrale stadsdeel komt overeen met de moderne stad voordat de eerste verschijnselen van verdunning en uitzwerming zich voordeden. De aaneengesloten bebouwde zone wordt agglomeratie genoemd (ze wordt bepaald op het niveau van de statistische buurten en wordt dan woonkern genoemd, maar meestal wordt ze vereenvoudigd voorgesteld op het niveau van de gemeenten). De rest van het stadsgewest wordt banlieue genoemd en omvat de gebieden die een overwegend landelijk uitzicht hebben, maar waar de stadsgebruikers dominant zijn en de invloed van de stadsgewestvorming voor bevolkingsgroei zorgt (de term banlieue roept soms het beeld op van dichtbebouwde industriële voorsteden, maar is hier een technische term die vooral op migratie vanuit en pendel naar de agglomeratie wijst). Stadsgewesten veronderstellen een zekere grootschaligheid. Daarom is er pas sprake van volwaardige stadsgewesten wanneer het inwonertal van het geheel groter is dan 80.000. Ten slotte reikt de sociaal-economische invloed van de stad nog verder dan het stadsgewest. De forensenwoonzone omvat de gemeenten waar minstens 15% van de actieve bevolking naar de stedelijke agglomeratie pendelt. Het geheel gevormd door deze zone en het stadsgewest wordt het stedelijke leefcomplex genoemd (figuur 3). In vergelijking met de vorige zienswijze valt het op dat het stedelijke leefcomplex van de grote steden zelf kleine steden en verstedelijkte dorpen kan bevatten. In het Brusselse geval hoort zelfs een regionale stad (Aalst) tot het leefcomplex en is de kleine stad Vilvoorde in de stedelijke agglomeratie opgeslorpt. Stadsgewesten tonen vooral de uitbreiding van de suburbanisatie vanuit de grote steden. Die suburbanisatie kan dan inderdaad zo ver reiken dat banlieue en 17

1 theoretisch kader 18 Figuur 3 Stadsgewesten en stedelijke leefcomplexen in België, 1991 (Van der Haegen e.a., 1996) brugge oostende kortrijk gent antwerpen st.-niklaas mechelen hasselt genk leuven brussel tournai mons la louviere liege namur charleroi verviers Zones Kern (18) Agglomeratie (79) Banlieue (116) Geen stadsgewest (214) Forenzenwoonzone (162) forensenwoonzone een grote interne differentiatie kennen met allerlei kleinere woonkernen en stedelijke centra. Het kleinstedelijke netwerk van Vlaanderen dat hierboven besproken werd, valt dus gedeeltelijk samen met de banlieue en de forensenwoonzone - zeg maar de brede periferie - van de stadsgewesten. In Vlaanderen telt men volgens deze normen negen stadsgewesten (Antwerpen, Gent, Hasselt-Genk, Leuven, Brugge, Kortrijk, Mechelen, Oostende en Sint- Niklaas). Hieraan moet het stadsgewest Brussel toegevoegd worden, dat met uitzondering van Leuven nagenoeg de hele vroegere provincie Brabant omvat. Indien men de stedelijke leefcomplexen gebruikt om het verstedelijkte gebied in Vlaanderen af te bakenen, dan zijn er maar twee relatief grote niet verstedelijkte gebieden (enkele gemeenten in Oost-Vlaanderen ten noordwesten van Eeklo en ten zuiden van Sint-Niklaas niet meegerekend): enerzijds een zone die gans het zuiden van West-Vlaanderen omvat (behalve het Kortrijkse stadsgewest) en die doorloopt in Oost-Vlaanderen, en anderzijds de Kempische zone met het oosten van de provincie Antwerpen, enkele Oost-Brabantse gemeenten die door het Leuvense leefcomplex van de Brusselse invloedssfeer afgeschermd worden en een groot deel van de provincie Limburg, waarin het stadsgewest Hasselt-Genk een stedelijk eiland vormt. Hieruit volgt dat nagenoeg 70% van de Vlaamse bevolking in een stedelijk leefcomplex woont, of met andere woorden in een gebied dat dominant gestructureerd wordt door suburbanisatie en pendel vanuit een van de negen Vlaamse stedelijke agglomeraties

of Brussel. Dertig procent leeft in de agglomeratie. Het criterium aaneengesloten bebouwde zone sluit hier niet uit dat er villawijken en verkavelingen zoals in de banlieue te vinden zijn. Het criterium wijst er wel op dat deze zones aansluiten bij de gesloten stedelijke bebouwing. Voortgaand op de Brusselse verhoudingen, zou slechts 10 à 12% van de Vlaamse bevolking in de kernsteden wonen. De meerderheid van de Vlamingen leeft dus in een suburbaan woonmilieu. In de Brusselse kernstad, die wegens haar grootte en specifieke nationale en internationale ontwikkeling de enige stad is waar Vlamingen een echte kijk op de stedelijke wereld kunnen verwerven, wonen naar schatting tachtigduizend Vlamingen, wat neerkomt op 1,3% van alle Vlamingen. zijn 0,33 voor Frankfurt, 0,22 voor Parijs en minder dan 0,2 voor Lille, Londen en de Ruhr. Voor Randstad Holland is de verhouding 0,11 ha per stadsbewoner. Figuur 5 De omvang van de stedelijke leefcomplexen: internationale vergelijking (berekening op basis van Vandermotten e.a., 1999) are/inwoner 160 120 80 40 19 Figuur 4 Bevolking naar stadsgewestgeleding (berekening op basis van Van der Haegen e.a., 1996) kernstad brussel 0 randstad holland frankfurt paris london Bruxelles mechelen hasselt-genk mons la louvière tournai stadsrand buiten stadsgewest Oppervlakte van het stedelijk leefcomplex per inwoner van de agglomeratie banlieue en forensenwoonzone De uitzonderlijke kenmerken van de Belgische/Vlaamse situatie Wegens een geheel van historische, sociaal-economische en politieke redenen, die in het volgende deel van deze tekst uitgelegd worden, zijn de stadsgewesten in België zeer uitgebreid. Enkele cijfers bevestigen dit: naar bevolkingsaantal is Amsterdam een vierde kleiner dan Brussel, maar het stedelijke leefcomplex is amper 1000 km 2 groot, vergeleken met 4400 km 2 voor Brussel. De verhouding tussen de totale oppervlakte van het stedelijke leefcomplex en de bevolking van de stedelijke agglomeratie is voor Brussel 0,53 ha per stadsbewoner (figuur 5). De overeenkomstige cijfers De verhoudingen tussen oppervlakte en bewonersaantal in de verschillende geledingen van de Vlaamse stadsgewesten duiden op gelijkaardige kenmerken. Aangezien de afbakening van Vandermotten op andere (internationale) criteria berust dan de gangbare afbakeningen in België, moeten er extrapolaties doorgevoerd worden. In dat geval schommelen de waarden tussen 0,30 ha in Mechelen - wat de beperkte suburbanisatiemogelijkheden van het stadsgewest wegens de druk van Antwerpen en Brussel aantoont - en 1,27 ha voor Hasselt-Genk, wat op de onbelemmerde en recente uitbreiding van de suburbanisatie wijst. Ook Brugge, Gent en Leuven hebben in verhouding tot Brussel relatief hoge waarden. De Vlaamse situatie is dus niettegenstaande het algemeen sterk verstedelijkte karakter van Noordwest- Europa, toch uitzonderlijk. Nergens anders - ook niet in Wallonië, tenzij in Tournai - zijn de stadsgewesten

1 theoretisch kader 20 zo uitgebreid. Uitgerekend de omvang van de banlieue en de forensenwoonzone versterkt het kleinstedelijke karakter van het Vlaamse Gewest. Waarom Vlaanderen zo uitzonderlijk is en dezelfde kleinstedelijke structuur niet elders te vinden is, wordt duidelijk in het volgende deel waar de oorzaken van deze situatie onderzocht worden. 2. De historische grondslagen van de hedendaagse verstedelijking in Vlaanderen Suburbanisatie als economische groeistrategie Wie de sociologische en ruimtelijke evolutie van Vlaanderen in de moderne geschiedenis volgt, weet dat na de Tweede Wereldoorlog een fundamentele kentering plaatsvond. Die kentering was gestoeld op fundamentele veranderingen in de economische groei na de crisis van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog. De manier waarop Vlamingen vandaag wonen en werken, hun mobiliteit en hun economische en culturele relatie met de stad zijn allemaal betrekkelijk nieuwe fenomenen die pas nu verstevigd worden in de waarden, normen en gedragingen van de tweede en derde naoorlogse generatie. 1. Kenmerken van de naoorlogse economische groei: fordisme Op het einde van de Tweede Wereldoorlog ontstond een algemene consensus tussen werknemers- en werkgeversorganisaties, waarop een nieuwe vorm van economische groei steunde: via het sociaal overleg dat onder de vleugels van de overheid georganiseerd werd, kwam een regulering van de koopkracht van de arbeiders tot stand die een afzetmarkt voor massaproductie kon verzekeren. Hierin lag de voorwaarde voor een nieuwe economische groei na de crisis van de jaren dertig. In de tussenoorlogse periode leidde de economische groei, met een permanente zoektocht naar productiviteitsverbeteringen, zeer snel tot massaproductie. De assemblagelijn werd de meest efficiënte organisatie van het productieproces. Maar deze massaproductie werd aanvankelijk niet beantwoord door massaconsumptie. Pas na de crisis en de oorlog werd het patronaat ertoe verplicht de lonen te verhogen om de koopkracht te laten groeien en daarmee de afzet van de productie te waarborgen. Massaproductie kan slechts tot duurzame groei leiden als ze samengaat met massaconsumptie. Daarom moet de loonevolutie de productiviteitsverbeteringen volgen en moet er bovendien een massale overheidsconsumptie georganiseerd worden. Het eerste aspect wordt in het Sociaal Pact in 1944 op nationaal niveau vastgelegd tussen de arbeidersorganisaties en het patronaat. De arbeiders krijgen werkzekerheid en loonsverhogingen die de productiviteitsverbeteringen volgen. In ruil kan het patronaat profiteren van 'sociale vrede' en van een toenemende afzetmarkt voor verbruiksgoederen die drager zijn van verdere economische groei. In tegenstelling tot de vorige periode, stijgen de nominale lonen nu sneller dan de evolutie van de levenskosten. De reële lonen blijven daarom regelmatig stijgen tot aan de crisis van de jaren zeventig (figuur 6). Figuur 6 Evolutie van nominale lonen, levenskosten en reële lonen, 1948-1985 (Kesteloot, 1991) 1200 1000 800 600 400 200 0 48 53 60 70 80 85 lonen levenskost koopkracht De toenemende overheidsconsumptie slaat op de socialisering van belangrijke deelaspecten van de reproductie van de arbeidscapaciteit. Het meest opvallend hierbij is de sterke uitbreiding van de sociale

zekerheid, zowel wat de betrokken bevolkingscategorieën betreft als op de domeinen waar de lonen onrechtstreeks via dit systeem herverdeeld worden: de sociale zekerheid wordt nu toegankelijk voor zelfstandigen en nieuwe takken worden ontwikkeld, zoals de kinderbijslag, de jaarlijkse vakantie en het minimum aan bestaansmiddelen. Het hele systeem wordt gecontroleerd en gestuurd door de overheid, om een anticyclisch economisch effect te bekomen. De reserves die opgebouwd worden tijdens de jaren van hoogconjunctuur, worden in de slechtere jaren uitgegeven om de totale koopkracht op peil te houden. Desnoods past de overheid bij met subsidies aan de sociale zekerheid. De financiële tussenkomsten van de staat in het onderwijs, de gezondheidssector, huisvesting, openbaar vervoer en communicatie nemen ook sterk toe en volgen dezelfde anticyclische logica. De rol van het verbruikerskrediet en het verzekeringswezen - die een enorme ontwikkeling kennen in die naoorlogse periode - in de gestage toename van de effectieve vraag, mag ook niet onderschat worden. Die ontwikkeling kan trouwens alleen maar plaatsvinden omdat werkzekerheid, zekerheid van inkomensstijging en sociale zekerheid toegenomen zijn. Het aandeel van de onrechtstreekse en collectieve lonen in het geheel van de loonkosten groeit op significante wijze, en samen met de overheidsuitgaven functioneert het als een anticyclisch mechanisme. Economische groei steunt dus op voortdurende veranderingen in de productieprocessen, maar ook op doorlopende veranderingen van de consumptienorm, waarbij zowel de individuele als de collectieve consumptie betrokken zijn. De constante en voorspelbare stijging van de lonen creëert een expansieve afzetmarkt voor consumptiegoederen. Men verwijst hier ook naar met de term fordisme. Henry Ford was reeds in het begin van de eeuw een voorstander van loonsverhogingen. Ook was hij bij de eersten om de assemblagelijn in te voeren in de automobielsector. Deze organisatievorm van de productie opende nieuwe mogelijkheden om productiviteitsverbeteringen door te voeren. De aard van de overheidstussenkomst in deze accumulatievorm heeft zijn theoretische grondslagen in het keynesianisme met een volledig tewerkstellingsbeleid, massale anticyclische overheidstussenkomst en de uitbouw van de welvaartstaat. Zowel de massaproductie als de massaconsumptie heeft als gevolg dat de groei toegespitst wordt op de duurzame consumptiegoederen. Massaproductie kan slechts tot groei leiden als ze samengaat met een vergroting van de afzetmarkt, die op haar beurt loonsverhogingen noodzakelijk maakt. Om de winsten niet aan te tasten moeten deze loonsverhogingen gecompenseerd worden door productiviteitsverbeteringen. Bijgevolg moeten de producten waarop de economische groei gestoeld wordt noodzakelijkerwijze massaconsumptie toelaten en zich lenen tot productiviteitsverbeteringen met de bestaande technologie. Diensten komen bijvoorbeeld niet in aanmerking, omdat de nieuwe elektronica en telecommunicatietechnologieën er nog niet zijn om productiviteitsverbeteringen op lange termijn te scheppen. Een groeiende massaconsumptie kan ook niet lang aangehouden worden indien ze steunt op het versnellen en het vergroten van het verbruik van dagelijkse en vergankelijke goederen. Hun verbruik is beperkt door de dagelijkse behoeften van de bevolking.tenzij er een sterke bevolkingsgroei kan volgehouden worden, bieden ze geen groeikansen, want stijgende inkomens vergroten nauwelijks hun vraag. De economische groei moet daarom gericht zijn op duurzame goederen die toegevoegd kunnen worden aan een groeiend consumptiepakket. Toch betekent deze groeivorm geen rechtlijnige verbetering van de situatie van de arbeiders. De voortdurende stijging van de productiviteit vraagt enerzijds steeds hoger geschoolde arbeidskrachten en anderzijds ongeschoolde arbeidskrachten. De migranten, maar ook de vrouwen vullen dit tweede segment van de arbeidsmarkt aan. Voor het eerste segment moet een sterke veralgemening van het hoger technisch en universitair onderwijs zorgen. De democratisering van het hoger onderwijs in de jaren zestig is in die zin een noodzakelijk element van deze accumulatievorm. De nieuwe middenklasse groeit uit tot de belangrijkste sociale groep in de naoorlogse maatschappij, onder de vorm van een leger onderzoekers, technici, managers, boekhouders, financiële, juridische en marketingspe- 21

1 theoretisch kader 22 cialisten, die ingeschakeld worden om steeds nieuwe middelen te vinden voor de verdere groei van de productiviteit en de realisatie van winsten. Daarbij moet ook nog een steeds groter aantal ambtenaren gerekend worden en vooral het onderwijzend personeel. 2. De ruimtelijke vormgeving van de consumptiemaatschappij: suburbanisatie Fordisme steunt op een doorlopende expansie van massaconsumptie en daarom gaat deze groeivorm samen met suburbanisatie. Het verbruik van een groeiend consumptiepakket houdt een groter ruimtebeslag in. Dit is overduidelijk wanneer men de greep van de auto op het ruimtegebruik in de steden nagaat. Ook de stijging van de woonconsumptie, die de vorm aangenomen heeft van eigendomsverwerving, heeft een evidente ruimtelijke component. Het bouwen van woningen kan immers niet zonder bouwgrond. Bovendien zijn de woningen steeds groter. De gemiddelde grootte van de nieuwe woningen is praktisch onafgebroken gegroeid na de oorlog en bedraagt vandaag meer dan het dubbele van de jaren zestig. De toegang tot wooneigendom is in de hele periode door de overheid aangemoedigd. De belangrijkste beleidsmaatregel in dat verband is de wet De Taeye (1948), die een premie instelt voor de bouw of de aankoop van nieuwe woningen en een staatswaarborg voor sommige hypothecaire leningen. Daarop volgt de wet Brunfaut (1949) als socialistische tegenhanger, die de financiering van de sociale huisvesting en van infrastructuurwerken in sociale woningwijken regelt. Vooral de eerste tussenkomst kende in de naoorlogse periode een groot succes. Eén derde van alle naoorlogse nieuwbouw werd met behulp van een bouwpremie tot stand gebracht. Samen met de koopwoningen van de Nationale Landmaatschappij en de goedkope leningen van het Woningfonds van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen vormt de bouwpremie de hoeksteen van de typisch Belgische eigendomsverwerving via individuele nieuwbouw. Al deze maatregelen zijn op een of andere wijze verbonden aan inkomensvoorwaarden en/of een maximale prijs van de woning (bouwgrond incluis). Daarom bevorderen ze de uitbreiding van woonmilieus buiten de steden. Zo worden de geconcentreerde stad van de 19e eeuw en de 'tentaculaire' stad van de eeuwwisseling stilaan vervangen door de stadsgewesten. Deze individuele woningbouw legt een ruimtelijke en sociale organisatie van het woonmilieu vast, die de consumptiespiraal voor andere goederen en diensten verstevigt. Suburbanisatie is niet alleen het gevolg van het beslag dat een groeiend consumptieproces op de ruimte legt. De organisatie van die ruimte en de levenswijze die ermee gepaard gaat, zorgen voor een verdere groei van de consumptie. We ontrafelen hier enkele consumptiefilières die zo tot stand komen. Bijkomende woningen vragen bijkomende grond en komen zo in de periferie van de steden terecht. Aangezien het om individuele privéwoningbouw gaat en er bij afwezigheid van ruimtelijke planning (de gewestplannen worden pas in de jaren 70 en 80 van kracht) geen opgelegde concentratie van woningbouw is, zijn de nieuwe woningen langs wegen en verkavelingen verspreid. Het uitzwermen van de woningen wordt nog verder in de hand gewerkt doordat de overheidssteun eigendomsverwerving toegankelijk maakt voor nieuwe bevolkingslagen met relatief lage inkomens. Dat kan echter alleen als de betrokken huishoudens hun bouwkosten zo veel mogelijk beperken. Daarom wordt gezocht naar goedkope bouwgronden die veraf liggen van de stadscentra. In tegenstelling tot de vooroorlogse suburbanisatie die tot stand kwam via geconcentreerde sociale woningbouw, maakt deze diffuse suburbanisatie het gebruik van privévervoermiddelen noodzakelijk. De huidige verspreide bevolking kan onmogelijk op een efficiënte wijze door openbaar - en collectief - vervoer bediend worden. Diffuse suburbanisatie gaat dus hand in hand met autoverwerving. Het toenemende autopark betekent ook stijgende afzetmogelijkheden voor de activiteiten stroomopwaarts in het productieproces: staal-, glas-, rubber-, verf-, textiel- en heel wat metaalverwerkende industrieën komen erbij te pas. Op het vlak van de consumptie betekent het gebruik van dit wagenpark een groeiende afzetmarkt voor olieproducten, het aanleggen van wegen, benzinestations en parkeerplaatsen, een nieuwe sector