Het bevoegd gezag is op grond van onderstaande overwegingen tot zijn voorstel gekomen tot

Vergelijkbare documenten
Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "Zuiderparkschool" te Apeldoorn, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Uitspraaknr. G644-G645-G646. Datum: 8 november Soort geschil: Interpretatiegeschil

Partijen: Het bestuur van het Openbaar Lichaam voor voortgezet onderwijs in samenwerkingsverband in Waddinxveen en Boskoop (hierna: bevoegd gezag)

Het bevoegd gezag is op grond van onderstaande overwegingen tot zijn voorstel gekomen tot

Partijen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, nader aan te duiden als bevoegd gezag

De Landelijke geschillencommissie medezeggenschap onderwijs (mr. Ch. H. Stokman-Prins, mr. drs. F.H.J.G. Brekelmans, drs. Th.A.J.

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "Welgelegen" te Warnsveld, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Partijen: Burgemeester en wethouders van Valkenburg, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Interpretatiegeschil cao vo. Niet vastgesteld kan worden dat de werkgever artikel 8.1 lid 5 cao vo onjuist heeft toegepast.

college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Partijen: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Samenvatting. Interpretatiegeschil PO artikel 11 onder j WMS (beleid m.b.t. toelating van leerlingen)

De voorlopige medezeggenschapsraad is op grond van onderstaande overwegingen tot de volgende interpretatie gekomen.

Partijen: Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Uitspraaknr. G637. Datum: 12 april Soort geschil: Advies- en interpretatiegeschil

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO

Partijen: burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "Het Forum" te Warnsveld, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK BASIS-, SPECIAAL- EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

SAMENVATTING Instemmingsgeschil PO - artikel 10 onder h WMS (overdracht van de school)

Instemmingsgeschil VO-artikel 12 lid 1 onder g WMS (toekenning generieke toelage teamleiders)

SAMENVATTING. het bestuur van de Stichting A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag gemachtigde: de heer mr.

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Partijen: De medezeggenschapsraad van openbare basisschool Floris van Dalem te Dalem, nader aan te duiden als de medezeggenschapsraad (MR)

Partijen: Het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar, nader aan te duiden als bevoegd gezag

SAMENVATTING / Beroepen (2) tegen rddf-plaatsingen; PO

het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

Partijen: Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder k WMS (beleid t.a.v. uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders)

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van obs A, te G, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: de heer mr. W.D. Berkhout

SAMENVATTING. de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van Onderwijsgroep A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

Het bevoegd gezag heeft op grond van onderstaande overwegingen het voorstel gedaan tot:

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van de regionale scholengemeenschap A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

SAMENVATTING. het bestuur van de A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de werkgever

de Personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van C, te B, verweerder, hierna te noemen de PMR

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

De Landelijke geschillencommissie medezeggenschap onderwijs

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad vana te B, verzoeker, hierna te noemen de PMR

Partijen: De medezeggenschapsraad van "De Goudse Scholengemeenschap" te Gouda, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Partijen: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, nader aan te duiden als het bevoegd gezag

Commissie van Beroep PO

UITSPRAAK. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A

SAMENVATTING UITSPRAAK. A, B, C, D, E, F, G, werknemers van ROC H, gevestigd te I, verzoekers, hierna te noemen de werknemers gemachtigde: de heer J

Commissie als bedoeld in artikel 12.1 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (CAO PO)

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

Sluiting dislocatie valt onder organisatiebeleid en op die grond heeft de MR adviesrecht; PO

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - artikel 11 onder f WMS ( vaststelling of wijziging beleid m.b.t. organisatie van de school)

UITSPRAAK. het bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

in het geschil tussen: de medezeggenschapsraad van het A College te B, verzoeker, hierna te noemen de MR gemachtigde: mr. E.J.M.

VERORDENING BESTUURSCOMMISSIE OPENBAAR BASISONDERWIJS WEERT

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder b WMS (beleid grondslag van de school)

Uitvoeringsnotitie onvrijwillige overplaatsing

SAMENVATTING. de Personeelsgeleding van de Medezeggenschapsraad van het B, hierna te noemen de PMR

Partijen: De Commissie voor het Openbaar Voortgezet Onderwijs in Eindhoven, nader aan te duiden als bevoegd gezag

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - artikel 11 onder c WMS (beëindiging werkzaamheden belangrijk deel van de school)

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 lid 1 onder h WMS (wijziging taakbelasting binnen het personeel)

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 WMS (beleid met betrekking tot invoering LC-functies)

Uitspraaknr. G572-G573. Datum: 22 november Soort geschil: Adviesgeschil

Medezeggenschapsstatuut van de Stichting voor Katholiek Basisonderwijs Gelderland

De Commissie is niet bevoegd om een oordeel te geven over een besluit van het samenwerkingsverband over toelating tot een Talentklas.

UITSPRAAK. het Bestuur van de stichting C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. M.

SAMENVATTING. in het geding tussen: de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van A, verzoeker, hierna te noemen de GMR

College voor geschillen medezeggenschap defensie

De tijdelijke waarneming van de directiefunctie dient op verschillende gronden voor advies voorgelegd te worden aan de (P)MR.

Partijen: De medezeggenschapsraad van openbare basisschool Prins Bernhard te Bergentheim (hierna: de MR)

de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van A, verder te noemen de GMR gemachtigde: de heer mr. A. Joosten

SAMENVATTING Adviesgeschil en interpretatiegeschil PO - artikel 11 onder h WMS (aanstelling of ontslag van de schoolleiding)

Partijen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Driebergen-Rijsenburg, nader aan te duiden als bevoegd gezag

SAMENVATTING Instemmingsgeschil VO - artikel 12 lid 1 onder o WMS (regeling aanstellingsbeleid)

Samenvatting uitspraak. Interpretatiegeschil VO artikel 10 onder b WMS (wijziging onderwijs- en examenregeling)

college van burgemeester en wethouders van Doetinchem, nader aan te duiden als bevoegd gezag

Samenvatting uitspraak. Instemmingsgeschil PO artikel 12 lid 1 onder e WMS (vaststelling of wijziging van de verlofregeling van het personeel)

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, verzoekster, gemachtigde: de heer mr. H.J. Stuyt

Statuut medezeggenschap bestuur met meerdere scholen in het primair onderwijs

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van de A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

Interpretatiegeschil VO artikel 41 lid 1 en 2 WMS (vaststelling nieuw medezeggenschapsreglement)

Medezeggenschapsstatuut, versie 2.2,

Bijlage 1. Overzicht geschillen en procedures

Partijen: De medezeggenschapsraad van de Nicolaas Maesschool te Amsterdam, nader aan te duiden als de medezeggenschapsraad (MR),

Reglement geschillencommissie Energievoorziening

SAMENVATTING. Instemmingsgeschil VO - artikel 12 onder b WMS (vaststelling of wijziging van de samenstelling van de formatie)

Medezeggenschapsstatuut van LMC-VO te Rotterdam

UITSPRAAK. de deelmedezeggenschapsraad van het A te B, verzoeker, hierna te noemen de DMR gemachtigde: mevrouw mr. J.M.M. Janssen

Samenvatting uitspraak. Instemmingsgeschil PO verdeling/besteding van budget voor Personeel- en arbeidsmarktbeleid

SAMENVATTING. de medezeggenschapsraad van het X College te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland, nader aan te duiden als bevoegd gezag

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Medezeggenschapsstatuut van de Stichting Openbaar Onderwijs a/d Amstel

Partijen: Het college van burgemeester en wethouders van Loppersum, nader aan te duiden als bevoegd gezag

SAMENVATTING Adviesgeschil PO - Artikel 11 onder h Wms (benoeming schoolleiding)

Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen ter zitting een nadere toelichting gegeven.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van A gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag

beschikking GERECHTSHOF AMSTERDAM ONDERNEMINGSKAMER zaaknummer: /01 0K beschikking van de Ondernemingskamer van 13juli 2015 inzake

Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden

Transcriptie:

Uitspraaknr. G582 Datum: 17 april 1996 Soort geschil: Partijen: de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad voor het openbaar basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs te Alkmaar, nader aan te duiden als gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) -tegen- Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, nader aan te duiden als bevoegd gezag De Commissie overweegt met betrekking tot de feiten: Het geschil Het bevoegd gezag heeft de GMR bij brief van 2 februari 1996 het bestuursformatieplan voor 1996/1997 voorgelegd, met het verzoek aan de personeelsgeleding, overeenkomstig artikel 5 van de Raamovereenkomst Formatiebudgetsysteem, daarmee in te stemmen op grond van artikel 8, aanhef en onder b, WMO 1992 en aan de oudergeleding hierover te adviseren op grond van artikel 10 WMO 1992. Na overleg, voorafgegaan door vergaderingen van zowel de gemeenschappelijke personeelsraad als de gemeenschappelijke ouderraad, heeft de GMR het bevoegd gezag bij brief van 4 maart 1996 laten weten dat de personeelsgeleding van zijn raad de instemming aan het voorstel heeft onthouden en dat de oudergeleding positief adviseert. Het bevoegd gezag heeft vervolgens besloten zijn voorgenomen besluit te handhaven en het geschil, overeenkomstig artikel 19, lid 1 aanhef en onder a, WMO 1992, aanhangig gemaakt bij de Landelijke geschillencommissie voor het openbaar onderwijs, hetgeen is gebeurd bij schrijven van 14 maart 1996, met het verzoek het geschil versneld te behandelen. Op dit verzoek heeft de voorzitter van de commissie positief beslist. Op 1 april 1996 is een verweerschrift van de GMR ontvangen. De commissie heeft een openbare zitting gehouden op 3 april 1996 te Alkmaar. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Het bevoegd gezag is op grond van onderstaande overwegingen tot zijn voorstel gekomen tot de vaststelling van een formatieplan 1996/1997 voor de onder zijn gezag vallende scholen voor primair onderwijs, het zogenaamde bestuursformatieplan, dat op grond van artikel 5 van de Raamovereenkomst Formatiebudgetsysteem door het DGO is gemandateerd aan de personeelsgeleding van de GMR en ressorteert onder aangelegenheid b van artikel 8, WMO 1992. Het bevoegd gezag zet uiteen dat het, na de invoering van de verplichte bestuursaanstelling per 1 augustus 1995, voor de opstelling van de bestuursformatieplannen voor 1995/1996 gebruik heeft gemaakt van de toenmalige overgangsregeling met betrekking tot het ontslagbeleid, zoals overeengekomen tussen bonden en werkgevers. Deze overgangsregeling was toen bepaald op een duur van één jaar. Voor de periode na augustus 1996 zouden de overlegpartners op landelijk niveau kaders tot stand brengen voor het formatie-, werkgelegenheids- en ontslagbeleid. In het najaar van 1995 bleken de landelijke overlegpartners nog geen enkele afspraak tot stand te hebben gebracht, maar wilde het bevoegd gezag toch anticiperen op de in Alkmaar bestaande situatie van een verdergaand leerlingenverlies, gekoppeld aan het aflopen van fusiefaciliteiten, waardoor de vrees gerechtvaardigd was dat een niet gering aantal personen in het risicodragend deel der formatie (rddf) geplaatst moest worden. Het heeft daartoe de plaatselijke vakbondsbestuurders gevraagd of DGO gevoerd moest worden over de situatie in Alkmaar.

Na een aanvankelijk bericht dat inderdaad DGO noodzakelijk was, bleken de landelijke overlegpartners eind januari te zijn overeengekomen, dat vooralsnog de overgangsbepaling van het jaar daarvoor, als regeling tot augustus 1998, in de door partijen verlengde Raamovereenkomst zou worden opgenomen. Zowel om reden van continuïteit, als omdat de tijd ontbrak zelf alternatieve criteria voor afvloeiing te bedenken, waarvoor voldoende draagvlak zou bestaan, nam het bevoegd gezag deze verlengde Raamovereenkomst over. Op grond daarvan verviel de noodzaak tot het voeren van DGO en was genoemde ontslagregeling automatisch van toepassing bij de vaststelling van de bestuursformatieplannen voor het jaar 1996/1997. Het bevoegd gezag heeft vervolgens voorgesteld, net als voor het lopende schooljaar, gebruik te maken van de mogelijkheid in de ontslagregeling, om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat er integrale afvloeiing plaatsvindt op bestuursniveau. In plaats daarvan vindt aanwijzing tot plaatsing in het rddf plaats - binnen de bestuurslijst - uit het personeelsbestand van de scholen met formatieverlies. Het kwam tot dit voorstel op grond van de volgende overwegingen. Toepassen van de integrale bestuursafvloeiingslijst zou leiden tot het toewijzen van rddf aan 8 personeelsleden van één school, aan 2 personeelsleden van een andere school en voor het overige (vijf maal) telkens aan 1 personeelslid. Op één na betrof het hier alle scholen, die zelf groei in het aantal leerlingen te zien gaven. De meest getroffen school was een school, die meer dan buitengewone groei vertoont en in een aantal opzichten als voorbeeldschool in landelijke media is aangemerkt. Het onevenredig toedelen van het rddf aan 8 personeelsleden van deze school was in de ogen van het bevoegd gezag kennelijk onbillijk. Het optreden van kennelijke onbillijkheid vormt in de ontslagregeling een grond voor het toepassen van de uitzonderingsregeling, mits tevens een andere voorwaarde vervuld is, te weten dat de oorzaak van het formatieve probleem van minimaal 120 fre's per school, zich op één of enkele scholen voordoet. (Regeling ontslagbeleid, artikel 3a - bijlage 1a van de Raamovereenkomst) In Alkmaar is sprake van een formatieterugloop met minstens 120 fre's op zes scholen voor basisonderwijs, waarvan er - bij toepassing van de hoofdregel van de integrale afvloeiing - slechts één zich met rddf geconfronteerd zag. De overige vijf scholen met een verlies van tenminste 120 fre's bleven bij de integrale bestuursafvloeiing buiten schot. Hoewel het bevoegd gezag zeker niet van oordeel is dat scholen, die verlies aan fre's vertonen, daaraan zelf schuldig zijn en mitsdien een zekere 'straf' verdienen, voelde het zich gehouden aan toepassing van de uitzonderingsbepaling uit de ontslagregeling, nu aan beide voorwaarden daarvoor voldaan werd. Onmiskenbaar treedt voor de o.b.s. De Cocon kennelijke onbillijkheid op wanneer 8 van zijn teamleden in het rddf geplaatst worden en er zijn tevens scholen waar de pijn voor minimaal 120 fre's zich voordoet. Omdat de GMR ook vorig jaar met het toepassen van de uitzonderingsbepaling had ingestemd en er in feite continuering van afvloeiing naar school plaatsvindt, is er sprake van een consistent beleid. Dat de Raamovereenkomst op die wijze juist wordt toegepast is iets waarover het bevoegd gezag zich breed heeft geïnformeerd. Dat in Alkmaar het leerlingenverlies zodanig is dat er veel rddf-plaatsingen noodzakelijk zijn, had het bevoegd gezag tot 1994 niet voorzien. Toen bleek er in Alkmaar ineens sprake te zijn van een aan het landelijke beeld tegengestelde tendens, terwijl de prognoses voorspeld hadden dat een dergelijke daling zich niet voor het eind van de jaren '90 zou voordoen. Er heeft een fusiegolf plaatsgevonden van 12 naar 5 scholen. De formatiegaranties die daarmee gepaard gingen lopen nu echter ook af. Het bevoegd gezag wijst er op dat de oudergroepering eveneens van mening was dat het in het belang van het openbaar onderwijs is de school, die het zo goed doet, niet zó onevenredig te treffen, als bij integrale bestuursafvloeiing het geval zou zijn geweest. Het bevoegd gezag benadrukt dat het zich er van bewust is dat een beslissing als de onderhavige pijnlijk uitpakt voor sommige mensen. In alle gevallen worden echter mensen getroffen. Niettemin vindt het niet onredelijk dat een school die leerlingenverlies vertoont, weet te anticiperen op de bedreigende situatie van verlies van arbeidsplaatsen, omdat hiervan sowieso sprake zal zijn. Een school die groeit en bloeit doet dat niet. Juist het personeel van zo'n school treffen en dan nog in die onevenredige mate, acht het bevoegd gezag niet billijk. Hoewel gebruik gemaakt zal worden van de inzet van projectformatie, blijft dit een onzekere factor voor het personeel aan een school. Het bevoegd gezag heeft als onderdeel van zijn voorstel tevens opgenomen dat mogelijk gebruik gemaakt moet worden van gedwongen overplaatsingen als aanvullend beleid op de

Raamovereenkomst. Eventuele tekorten die ontstaan na overplaatsingen zullen moeten worden gedekt uit een bovenschools fonds. Het bevoegd gezag heeft voorgesteld daarvoor de schoolprofielbudgetten te benutten. Een ander voorstel om fondsvorming te plegen voor het versterken van computeronderwijs in het kader van het profileren van het openbaar onderwijs, heeft het teruggenomen, toen daarover geen overeenstemming kon worden bereikt. Overigens zal het bevoegd gezag bij het overplaatsingenbeleid meer dan het lopende schooljaar is gebeurd, trachten een doorschuifeffect op derden te voorkomen. Ook als personen met rddf worden overgeplaatst, behouden zij hun rddf-plaatsing, die pas zal verdwijnen zodra er reguliere formatie beschikbaar komt. Of het bevoegd gezag voor het jaar daarop weer terugvalt op de afvloeiing op de school waar het formatietekort optreedt of toch een bestuursafvloeiingslijst zal hanteren, valt nu nog niet te bepalen. De personeelsgeleding van de GMR heeft op grond van onderstaande overwegingen haar instemming onthouden aan het voorstel van het bevoegd gezag tot de vaststelling van een formatieplan 1996/1997 voor de onder zijn gezag vallende scholen voor primair onderwijs, het zogenaamde bestuursformatieplan, dat op grond van artikel 5 van de Raamovereenkomst Formatiebudgetsysteem door het DGO is gemandateerd aan de personeelsgeleding van de GMR en ressorteert onder aangelegenheid b van artikel 8, WMO 1992. De GMR heeft er op zichzelf begrip voor dat het bevoegd gezag bij de aanloop naar de vaststelling van de bestuursformatieplannen voor 1996/ 1997 geen eigen afvloeiingsregeling had getroffen. Toen het aankondigde de zogenaamde overgangsregeling ontslagbeleid van het lopende cursusjaar te willen toepassen voor het volgende schooljaar, vermeldde het daarbij dat dan tevens DGO noodzakelijk zou zijn, omdat die regeling in principe in augustus 1996 afliep en er geen andere akkoorden voorhanden waren. Dit leek de GMR een goede zaak. Vervolgens heeft het bevoegd gezag alsnog de verlengde Raamovereenkomst overgenomen, waarvan genoemde ontslagregeling als bijlage 1a deel uitmaakte. De noodzaak tot het voeren van DGO verviel daarmee. Het voorstel van het bevoegd gezag om de in die ontslagregeling opgenomen uitzonderingsregel toe te passen vormt de basis van het voorgelegde bestuursformatieplan. De GMR heeft zijn instemming onthouden aan dit voorstel, omdat hij liever had gezien dat het bevoegd gezag een ander voorstel had gedaan met betrekking tot de afvloeiing van personeelsleden, waarover het - indien nodig - DGO had moeten voeren. De GMR kwam tot die wens, nadat hem gebleken was dat het toepassen van de uitzonderingsregel - in tegenstelling tot vorig jaar - dit keer zou leiden tot grote gevolgen. Gevolgen die de GMR niet billijk acht vanuit het standpunt dat bij de beoordeling van billijkheid en onbillijkheid allereerst een weging van individuele belangen dient plaats te vinden. Hij heeft evenwel de stellige indruk dat het bevoegd gezag vooral het schoolbelang gewogen heeft en het zich voordoen van een verlies van tenminste 120 fre's aan enkele scholen op zichzelf als reden ziet om terug te vallen op de afvloeiing per school. De GMR wijst er op, daarin ondersteund door een functionaris van de ABOP, dat de Raamovereenkomst spreekt van twee voorwaarden die gelijktijdig vervuld moeten zijn, alvorens het bevoegd gezag van de hoofdregel (integrale afvloeiing op bestuursniveau) kan afwijken. Er dient zowel op één of enkele scholen een formatief probleem te zijn van minimaal 120 fre's, als kennelijke onbillijkheid op te treden wanneer de integrale bestuursafvloeiing plaatsvindt. De motieven van het bevoegd gezag om te spreken van kennelijke onbillijkheid acht de GMR ontoereikend. Er ontbreekt namelijk enig toetsingskader om de specifieke positie van genoemde school te bepalen. Zij doet het weliswaar prima, maar is geen school met een bepaalde onderwijskundige profilering, waaraan het bevoegd gezag in andere beleidsstukken, zoals bekend, veel waarde hecht. Tot nu toe is overigens geen beleid geformuleerd dat reden voor overslaan bij afvloeiing zou zijn. De GMR betwist dat er voor de getroffen school organisatorische problemen ontstaan. Concreet zullen veel mensen op basis van projectformatie aan de school verbonden blijven. Als er herplaatsingen plaatsvinden is er een keus uit genoeg gekwalificeerde mensen met een hogere plaats op de afvloeiingslijst.

Dat de GMR vorig jaar geen bezwaar had tegen toepassen van de afvloeiing aan de school waar de pijn zat, heeft te maken met het feit dat dit slechts voor een jaar zou gelden en in werkelijkheid nauwelijks tot echte problemen aanleiding gaf in verband met het overplaatsingsbeleid, aan de toepassing waarvan de GMR zelf ook heeft bijgedragen. De GMR heeft nu echter gekeken wat het voorstel van het bevoegd gezag betekent voor individuele personeelsleden. In plaats van mensen met een diensttijd tussen 2 en 6 jaar, krijgen mensen rddfplaatsingen met een diensttijd van 3 (één persoon die op de andere lijst ook voorkomt) en tussen 8 en 22 jaar. De ABOP-functionaris waarschuwt dat de Raamovereenkomst, tegen de wil van de vakbonden in, de regeling gehandhaafd heeft dat er twee voorwaarden vervuld moeten zijn en dat een getroffen schoolbelang alleen niet voldoende is. Diverse rechterlijke uitspraken bevestigen dit vereiste van gelijktijdig optreden van de twee voorwaarden. Op de tweede voorwaarde, de kennelijke onbillijkheid, heeft - voorzover de ABOP bekend - geen enkel bevoegd gezag ooit met vrucht een beroep gedaan in, tegen dergelijke besluiten door betrokkenen aangespannen, procedures voor de rechter. Het bevoegd gezag loopt in zijn ogen groot risico door aan zijn voorstel vast te houden. Als de onbillijkheidsgrond met succes wordt aangevochten door de in zijn voorstel alsnog getroffen personeelsleden, zal het bevoegd gezag veel geld kwijt zijn. Tenslotte brengt de GMR tevens als geschilpunt met het bevoegd gezag naar voren dat het voorstel van het bevoegd gezag om personeelsleden zonodig te dwingen tot overplaatsingen, in strijd is met de Raamovereenkomst. Slechts in enkele gevallen mag worden afgeweken van het vereiste van vrijwilligheid. Tegen het onderdeel van het voorstel tot fondsvorming om overplaatsingen te vergemakkelijken, heeft de GMR geen bezwaar. Overwegende ten aanzien van het recht: De vaststelling van een formatieplan 1996/1997 voor de scholen voor primair onderwijs, het zogenaamde bestuursformatieplan, dat op grond van artikel 5 van de Raamovereenkomst Formatiebudgetsysteem door het DGO is gemandateerd aan de personeelsgeleding van de GMR en ressorteert onder aangelegenheid b van artikel 8, WMO 1992. De commissie constateert dat de GMR en het bevoegd gezag niet van mening verschillen over het overnemen door het bevoegd gezag van de zogenaamde Verlengde Raamovereenkomst, noch over het feit dat bij overname daarvan de verplichting tot voeren van DGO inzake het ontslagbeleid is komen te vervallen. De GMR heeft bovendien gesteld begrip te hebben voor het feit dat het bevoegd gezag ervan heeft afgezien eigen afvloeiingscriteria te ontwikkelen toen daarover op landelijk niveau nog geen afspraken tot stand bleken te zijn gekomen. Overname van de ontslagregeling, die als bijlage 1a aan de Verlengde Raamovereenkomst is toegevoegd, stuit als zodanig dan ook niet op bezwaren van de GMR. Zijn bezwaar richt zich vooral tegen de interpretatie van het bevoegd gezag dat die ontslagregeling, in de situatie zoals die zich in Alkmaar voordoet, ruimte biedt voor toepassing van de in die regeling omschreven uitzonderingsclausule. Gelet op de competentie van een geschillencommissie ex artikel 19 WMO, komt haar noch in het verband van het onderhavige instemmingsgeschil, noch eventueel in verband met een interpretatiegeschil, als omschreven in lid 1, aanhef en onder d, van genoemd artikel 19, de bevoegdheid toe een bindende uitspraak te doen over de juiste interpretatie van een tussen werkgevers en werknemers op landelijk niveau tot stand gebrachte overeenkomst. In het kader van het door het bevoegd gezag aan haar voorgelegde instemmingsgeschil is aan de orde de vraag of het bevoegd gezag, bij afweging van de betrokken belangen, op basis van zijn uitleg van de overeenkomst in redelijkheid tot zijn voorstel tot vaststelling van een bestuursformatieplan is kunnen komen en mitsdien en vervolgens in redelijkheid de uitzonderingsclausule heeft mogen toepassen. Uiteraard kan daarbij ook aan de orde komen of het bevoegd gezag een bepaalde overeenkomst al dan niet juist heeft geïnterpreteerd. Maar alsdan behoort de commissie zich te beperken ot de vraag of de door het bevoegd gezag gegeven interpretatie al dan niet onredelijk is. Voor de commissie staat voorop, dat het bevoegd gezag in redelijkheid heeft mogen aannemen, dat hem geen keuze toekomt de uitzonderingsclausule al dan niet toe te passen, indien zich de situatie voordoet dat zowel de oorzaak van het formatieve probleem aanwezig is op één of enkele scholen

voor minimaal 120 fre's per school, als toepassing van de integrale bestuursafvloeiing zou leiden tot kennelijke onbillijkheid. De in bijlage 1a van de Verlengde Raamovereenkomst in lid 3 onder a geformuleerde tekst biedt die keuzevrijheid niet. De laatste volzin schrijft voor dat in dat geval aanwijzing tot plaatsing in het rddf plaatsvindt uit het personeelsbestand van de betreffende scho(o)l(en). De vraag doet zich wel voor of het bevoegd gezag in redelijkheid heeft geoordeeld dat zich genoemde situatie voordoet. Over het vereiste dat zich voor minimaal 120 fre's formatieve problemen dienen voor te doen aan één of enkele scholen, wordt niet getwist. Zes basisscholen in Alkmaar vertonen een dergelijk formatief probleem. De GMR stelt zich op het standpunt dat het bevoegd gezag in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat er sprake is van het tweede vereiste, namelijk dat toepassing van de integrale bestuursafvloeiing zou leiden tot kennelijke onbillijkheid, daar - naar de mening van de GMR - voor de bepaling van onbillijkheid slechts de individuele belangen gewogen mogen worden. De GMR vindt dat er sprake is van een grotere onbillijkheid, indien personen afvloeien met een diensttijd tussen 8 en 22 jaar, dan wanneer mensen afvloeien met een diensttijd van maximaal 6 jaar. Het bevoegd gezag beroept zich op het standpunt dat juist de tekst van de uitzonderingsclausule en de daarin voorgeschreven consequentie van het optreden van kennelijke onbillijkheid (naast de genoemde formatieve problemen), namelijk dat dan rddf-plaatsing geschiedt uit het personeelsbestand van de "betreffende scholen", aanleiding geeft te denken dat de situatie waarin de school zich bevindt niet zonder belang is. Op grond daarvan acht het bevoegd gezag het gerechtvaardigd de voorgeschreven onbillijkheid zo uit te leggen dat die zich ook over het belang van een school kan uitstrekken. De commissie kan niet tot het oordeel komen dat het bevoegd gezag onredelijk gehandeld heeft door deze uitleg toe te passen. Zoals hierboven aangegeven, blijft de commissie buiten de vraag hoe die uitleg zich verhoudt met bijlage 1a van de Verlengde Raamovereenkomst, de "Regeling ontslagbeleid". Vervolgens doet zich de vraag voor of het bevoegd gezag in redelijkheid heeft mogen oordelen dat het belang van de openbare basisschool De Cocon zodanig geschaad was bij toepassing van de integrale bestuursafvloeiingslijst, dat sprake zou zijn van kennelijke onbillijkheid. Toepassing van de integrale bestuursafvloeiing zou in concreto leiden tot rddf-plaatsing van 8 personen, verbonden aan o.b.s. De Cocon naast eenmaal 2 personen en vijfmaal 1 persoon, verbonden aan overige scholen. De commissie meent dat het bevoegd gezag in redelijkheid heeft gesteld dat De Cocon met rddf-toewijzing aan dit, in vergelijking met de overige scholen, onevenredig hoge aantal van 8 van haar personeelsleden onbillijk zou worden behandeld, mede in aanmerking genomen dat juist deze school zo'n buitengewoon grote leerlingenstijging vertoont. De commissie acht het niet onredelijk dat het bevoegd gezag bij de afweging van de betrokken belangen nadrukkelijk ook het belang van het openbaar onderwijs als zodanig heeft inbegrepen. Het werd daarin overigens gesteund door de oudergroepering. Niettemin kan van het bevoegd gezag in redelijkheid verwacht worden dat het bij zijn totale afweging betrekt wat de gevolgen zijn, indien het de situatie voor o.b.s. De Cocon 'onbillijk' noemt en mitsdien, door de Regeling ontslagbeleid gedwongen, tot aanwijzing van rddf-plaatsing overgaat aan de scholen waar voor minimaal 120 fre's formatieve problemen optreden. In dat geval worden mensen getroffen, die in de meeste gevallen meer dan 10 en soms meer dan 20 dienstjaren hebben. Hier lijkt de ene onbillijkheid met de andere te strijden. Het bevoegd gezag heeft ook nadrukkelijk gesteld oog te hebben voor de pijnlijke aard van zijn beslissing, hoe die ook zou uitvallen. Het bevoegd gezag heeft evenwel een keuze moeten maken. Gelet op het eerder genoemde dwingende karakter van de rddf-toewijzing aan de betreffende scholen in artikel 3, onder a, van de Regeling ontslagbeleid, alsmede de door de commissie niet onredelijk bevonden uitleg van het bevoegd gezag dat onbillijkheid zich mag uitstrekken tot een schoolbelang, kon het bevoegd gezag slechts onder de uitvoering van de Verlengde Raamovereenkomst uitkomen wanneer het voorbijging aan de door hem gesignaleerde onbillijkheid voor o.b.s. De Cocon. Zoals gezegd kan de commissie niet concluderen dat het bevoegd gezag onredelijk heeft gehandeld door voor die school te spreken van kennelijke onbillijkheid. Op grond hiervan komt de commissie tot de conclusie dat het bevoegd gezag in redelijkheid gehandeld heeft door vast te houden aan de toepassing van de uitzonderingsclausule, nu het zich geconfronteerd zag met kennelijke onbillijkheid voor o.b.s. De Cocon indien het tot integrale bestuursafvloeiing zou overgaan, alsmede met een minimaal verlies van 120 fre's aan zes (andere) scholen voor basisonderwijs. Overigens heeft het bevoegd gezag ter zitting gesteld onderdelen van het door hem voorgestelde

overplaatsingenbeleid te zien als aanvullend beleid op de Raamovereenkomst. Over deze onderdelen zal het, voor zover zij afwijken van de bepalingen van de Raamovereenkomst, DGO moeten voeren. Concluderende: dat het bevoegd gezag, bij de vaststelling van het bestuursformatieplan 1996/1997, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft voorgesteld de uitzonderingsclausule toe te passen, zoals geformuleerd in de laatste volzin van artikel 3, onder a, van de Regeling ontslagbeleid, die als bijlage 1a is toegevoegd aan de Raamovereenkomst primair onderwijs 1 augustus 1996-1 augustus 1998; stelt bindend vast: dat het bevoegd gezag genoemd voorstel mag omzetten in een definitief besluit. Den Haag, 17 april 1996 drs. M.R. Backer, adjunct-secretaris Mr..B.K. Olivier, de voorzitter