Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar ste examenperiode DEEL UITMAKEN VAN EEN NIEUW SAMENGESTELD GEZIN:

Vergelijkbare documenten
Does it matter how they matter? Jongeren uit NSG over hoe zij merken dat ze belangrijk zijn voor ouders en hun nieuwe partners.

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Tweede Examenperiode

7.2. Boekverslag door J woorden 13 juni keer beoordeeld. Filosofie. Inhoudstafel Inleiding Rapport Interview Enqûete Bronnen

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Jongeren en diversiteit in gezinsvormen. Kim Bastaits, Universiteit Antwerpen

ONGEWENST INTRUSIEF GEDRAG: EEN STUDIE NAAR DE ROL VAN RELATIEKENMERKEN BIJ GESCHEIDEN EX-KOPPELS.

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Artikelen. Een terugblik op het ouderlijk gezin. Arie de Graaf

SAMENVATTING. Samenvatting

Echtscheiding en nieuw samengestelde gezinnen. Invloeden op ouderschap en kinderontwikkeling

Ouderschap strategieën van vaders en moeders met een psychische ziekte.

DE TIPI Onderzoek naar de leefsituatie en huidige kwaliteit van leven van ouders en kinderen die het Tipi-programma hebben doorlopen

ONDERZOCHT. Welke gevolgen kan een (echt)scheiding hebben voor kinderen?

Samenvatting, conclusies en discussie

Bijlage 3: Interview cliënt

Verpleegkundige interventies bij suïcidale patiënten

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Casusconceptualisatie formulier

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Samenvatting Inleiding Methode

Nederlandse Samenvatting

Relaties op school ontcijfert

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Een pilletje als oplossing?

Nederlandse Samenvatting

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Samenvatting (Summary in Dutch)

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Nederlandse samenvatting

Ouder zijn en blijven na een moeilijke echtscheiding

Doelenlijst Relationele Vorming in de Basisschool in combinatie met de IK-zinnen

Inhoud. Aan jou de keuze 7. Niet alleen maar een boek 187. Auteurs 191. Dankwoord 197

Informatiebrochure voor hulpverleners

Voorwoord voor ouders en begeleiders

Inleiding psycho-educatie ASS bij volwassenen

Praktische tips voor het voeren van een gesprek

Inhoudsopgave. Inleiding. Als je een peuter en tussen 3 en 5 jaar bent. Als je een kleuter en tussen 6 en 8 jaar bent

ACHTERGRONDINFORMATIE GEZINSDIVERSITEIT

Vrouwelijke gedetineerden: uitdagingen voor re-integratie. An Nuytiens

Ouderschap en Ouderbegeleiding. Vaardig en weerbaar ouderschap

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo

Alle gelukkige families lijken op elkaar, elke ongelukkige familie is ongelukkig op zijn eigen wijze. Tolstoj Anna Karenina

Als ouders scheiden: kinderen en hun grootouders Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2

Omgangscentrum Drenthe

Thema. Kernelementen. Emoties Puber- en kinderemotie Eenduidige communicatie

Demografische evoluties in Vlaamse gezinnen vanaf 1970

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Inhoud van de presentatie

Bijlage 3: Gesprek met de leerling

Trefdag workshop/focusgroep Ouderschap na relatiebreuk

Samenvatting (Summary in Dutch)

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

KENNISMAKING. Motiveren kan je leren 23/01/ manieren om te beïnvloeden. Wanneer Plaats Doelstelling. Beleid Vooraf Regisseurstoel Anticiperen

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Leer hoe je effectiever kunt communiceren

HET BELANG VAN DE RELATIE

Tijdens het ontbijt kan mijn mama de klastitularis al een beetje leren kennen nog voor dat ze naar het oudercontact komt.

Vragende oogjes Een mondje dat zwijgt Alleen op een bankje En het grote gevoel van eenzaamheid

Scheiden: do s en don ts voor hulpverleners en ouders

Feedback. Wat is feedback?

Betrokkenheid. Competentie. De behoefte aan competentie wordt vervuld.

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

Familiecomplexiteit in Nederland

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Hoe kan u strategie implementeren en tot leven brengen in uw organisatie?

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

WEDERZIJDSE COMMUNICATIE RIJKDOM VAN HET KENNISMAKINGS-

SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG SABINE HELLEMANS PROF. DR. ANN BUYSSE

MOGELIJKHEID TOT EXPLORATIE BIEDEN

Behoefte Onderzoek Pleegkinderen De ervaringen van pleegkinderen zelf

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Is een klas een veilige omgeving?

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Het culturele interview Nederlandse versie Hans Rohlof, Noa Loevy, Lineke Sassen & Stephanie Helmich

Kenniscafé Onderzoeksresultaten voor de praktijk: van bewustzijn, naar reflectie, naar (blijvende?) actie

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Zelfsturend leren met een puberbrein

Nederlandse Samenvatting

Screening bij dementie Vroegtijdige zorgplanning bij dementie Nachtelijke onrust bij dementie

STABLE LOVE, STABLE LIFE?

Presentatie Tranzo Zorgsalon 29 november 2012 Christine Kliphuis

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

Echtscheiding en contactbreuk tussen kleinkinderen en grootouders

basistraining een structurele aanpak van veiligheid

Kiezen voor kinderen: waarom nu?

PERSPECTIEFPLAN

Samenvatting (Dutch summary)

ONDERZOCHT. Hoe pak jij het (co-)ouderen aan en welke invloed heeft dat op het welbevinden van je kind?

GOED LEVEN MET CHRONISCHE PIJN: HET VERHAAL VAN DE PATIËNT CENTRAAL

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Homoseksueel ouder worden Charles Picavet

Onderzoeksrapport MASS. Fase 1

Familiecomplexiteit Over nieuwe gezinsstructuren en veranderde relaties

Transcriptie:

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010 2011 1 ste examenperiode DEEL UITMAKEN VAN EEN NIEUW SAMENGESTELD GEZIN: EEN BELEVINGSONDERZOEK BIJ 12- TOT 14-JARIGE JONGENS EN MEISJES Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie afstudeerrichting Klinische Psychologie door Kristina Van Remoortel Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleiding: Lic. Sofie Maes

Ondergetekende, Kristina Van Remoortel, geeft toelating tot het raadplegen van deze masterproef door derden. Handtekening, 2

DANKWOORD Dank aan de directie en secretariaatsmedewerkers van de scholen waar dit onderzoek gevoerd is: voor hun bereidwillige medewerking en logistieke steun. Dank aan de jongeren die hebben deelgenomen aan dit onderzoek: zij hebben hun verhaal toevertrouwd aan de wetenschap. Dank aan mijn begeleidster Sofie Maes: ze nam deze thesis(studente) twee academiejaren lang kwalitatief ter harte. Dank aan het thuisfront: dat zoals steeds mee ten aanval is getrokken, zowel enerzijds als anderzijds. 3

ABSTRACT Het aantal jongeren dat in een nieuw samengesteld gezin leeft, stijgt sterk (Heireman & Lemmens, 2010). Hoewel onderzoek rond deze samenlevingsvorm toeneemt, richt men zich vaak enkel op de mogelijke psychosociale effecten van het leven in een nieuw samengesteld gezin op de betrokken kinderen. De beleving van de kinderen en jong-adolescenten in het bijzonder wordt relatief weinig onderzocht. Deze studie tracht hierop een aanvulling te bieden. Binnen een exploratief opzet wordt aan de hand van focusgroepen nagegaan hoe jongens en meisjes (N = 20) tussen 12 en 14 jaar het leven in hun NSG ervaren. Vooral de relatie met de biologische ouder en de stiefouder komt aan bod. Er wordt vertrokken vanuit het construct mattering of anders gezegd er graag willen toe doen. Binnen mattering worden drie componenten onderscheiden: aandacht, betekenisvol zijn en afhankelijkheid (Rosenberg & McCullough, 1981). Uit de gesprekken blijkt op welke manier jongeren deze componenten beleven ten opzichte van hun biologische ouder en de stiefouder: vooral aandacht en betekenisvol zijn spelen een rol. Daarnaast geven de resultaten aan dat een positieve en toegankelijke houding van de stiefouder de jongeren kan ondersteunen in het opbouwen van een relatie met deze stiefouder. Tot slot komt kort aan bod wat het voor jongeren betekent om te leven in een nieuw samengesteld gezin. 4

INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING 7 1.1 Situering Nieuw Samengestelde Gezinnen 7 1.1.1 Kwantitatief Onderzoek: Negatieve, Stereotype Verwachtingen 7 1.1.2 Kwalitatief Onderzoek: Genuanceerde Perspectieven 8 1.1.2.1 Relatie met de biologische ouder 8 1.1.2.2 Relatie met de stiefouder 10 1.2 Conceptueel Kader 11 1.3 Probleemstelling en Onderzoeksvragen 13 2. METHODE 16 2.1 Focusgroepen als Kwalitatieve Onderzoeksmethode 16 2.2 Deelnemers 17 2.3 Procedure 22 2.4 Kwalitatieve Analyse 24 3. RESULTATEN 26 3.1 Relatie tussen Ouder en Kind 26 3.1.1 De Unieke Band met de Biologische Ouder 26 3.1.2 Mattering ten opzichte van de Biologische Ouder 27 3.1.3 De Komst van een Nieuwe Partner 31 3.1.4 Nood aan Tijd met de Biologische Ouder Apart 34 3.1.5 Invloed van de Aan- of Afwezigheid van de Partner 36 3.1.6 Het Contact tussen de Biologische Ouders 37 3.1.7 Contact met de Niet-Residentiële Ouder 38 3.2 Relatie tussen Stiefouder en Kind 39 3.2.1 Kennismaking en Band met de Partner van de Biologische Ouder 39 3.2.2 Mattering ten opzichte van de Stiefouder 40 3.2.3 Omgaan met Elkaar in een NSG 42 3.2.4 Breuk met de Stiefouder 45 3.2.5 Goede Stiefouders 46 5

3.3 Stellingen 47 3.3.1 Eerste Stelling 48 3.3.2 Tweede Stelling 50 3.3.3 Derde Stelling 51 3.3.4 Vierde Stelling 53 3.3.5 Vijfde Stelling 54 3.3.6 Zesde Stelling 56 4. BESPREKING EN CONCLUSIE 57 4.1 Bespreking van de Resultaten 57 4.1.1 Eerste Onderzoeksvraag 57 4.1.2 Tweede Onderzoeksvraag 61 4.1.3 Derde Onderzoeksvraag 63 4.2 Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek 64 4.3 Voorstellen voor Toekomstig Onderzoek 65 4.4 Implicaties voor NSG 65 5. REFERENTIES 67 6

1. INLEIDING 1.1 Situering Nieuw Samengestelde Gezinnen In ons land woont ongeveer de helft van de kinderen (44%) binnen vier jaar na de scheiding van hun ouders samen met één ouder en een stiefouder (Heireman & Lemmens, 2010). Algemeen kan gesteld worden dat in België één kind op de tien in een nieuw samengesteld gezin (NSG) leeft (Wathelet, 2008). Het aantal kinderen dat effectief en ten minste een gedeelte van de tijd in een NSG leeft, ligt waarschijnlijk in de realiteit hoger (KBS, 2008). Het opmaken van statistieken rond NSG is immers een complexe zaak. Gegevensbronnen beschrijven vaak enkel de wettelijke echtscheidingen en niet de paren die ongehuwd samenwoonden en uit elkaar gingen, terwijl ze al dan niet kinderen hadden (Corijn, 2005). NSG zijn hoe dan ook in opmars en groeien stilaan uit tot de meest voorkomende gezinsvorm in de westerse maatschappij (Heireman & Lemmens, 2010). 1.1.1 Kwantitatief Onderzoek: Negatieve, Stereotype Verwachtingen Algemeen wordt een negatief effect verondersteld van leven in een NSG op het algemeen welzijn van kinderen (Ganong & Coleman, 2004). Vergelijkend onderzoek gaat daarom vaak de samenhang na tussen al dan niet leven in een NSG en andere variabelen die betrekking hebben op de kinderen en adolescenten. Resultaten uit dergelijke studies geven echter geen eenduidig beeld rond de negatieve, stereotiepe verwachtingen. Jongens uit NSG rapporteren bijvoorbeeld meer emotionele problemen dan jongens uit eenoudergezinnen, terwijl omgekeerd meisjes uit eenoudergezinnen meer emotionele problemen rapporteren dan meisjes uit NSG (Garnefski & Diekstra, 1997). Met betrekking tot delinquentie en depressie blijkt veranderen van een samenwonend NSG naar een eenoudergezin met de moeder geen negatieve impact te hebben, terwijl dit andersom wel het geval is (Brown, 2006). In een onderzoek van Tillman (2007) wordt aangetoond, dat alle vormen van gezinsverandering samenhangen met lagere schoolresultaten bij de kinderen tijdens de adolescentie, behalve wanneer deze verandering veroorzaakt werd door het overlijden van één van de ouders. De onderzoekster besluit dat het effect van de familiecontext op jongeren niet louter afgeleid kan worden uit de huidige, wedersamengestelde gezinsstructuur. Hiermee samenhangend stelt Kurdek (1994) eveneens dat het niet de familiestructuur is die het 7

welzijn van kinderen negatief beïnvloedt, maar wel de geschiedenis van kwaliteit en consistentie in het ouderschap die ze ervaren. In vergelijkend onderzoek met kerngezinnen vindt hij weinig verschil tussen kinderen die continu met beide biologische ouders leven en kinderen die met hun moeder in een eenoudergezin of in een NSG leven. De meeste (negatieve) verschillen worden gevonden bij kinderen die meerdere echtscheidingen hebben beleefd. Processen binnen het gezin, meer bepaald aanhoudende conflicten, blijken een sterkere invloed te hebben op het welzijn van kinderen dan de gezinsstructuur op zich. Het lijkt meer aangewezen om de verschillen binnen een gezinstype te bestuderen dan naar verschillen te zoeken tussen gezinstypes (Demo & Acock, 1996). Deze meerduidige resultaten suggereren bovendien dat het niet correct is om te stellen, dat leven in een NSG op zich per definitie een negatief effect heeft op het welzijn van de betrokken kinderen. 1.1.2 Kwalitatief Onderzoek: Genuanceerde Perspectieven Om de complexe realiteit van NSG te vatten, is exploratief onderzoek nodig. Dergelijk kwalitatief opzet richt zich op het perspectief van zijn onderzoekssubjecten (Jonker & Pennink, 2004). Op die manier kan er inzicht verkregen worden in processen, zoals de interacties die een rol spelen voor kinderen en adolescenten in NSG. 1.1.2.1 Relatie met de biologische ouder In een studie van Hogan, Halpenny en Greene (2003) worden kinderen bevraagd rond hun visie op de scheiding van hun biologische ouders. Uit deze interviews komen geen uitsluitend negatieve of positieve standpunten naar voor. Hoewel de kinderen genuanceerde emoties beschrijven rond de scheiding (verdriet, maar ook opluchting; zorgen rond het verlies van de relatie met de ouder, maar ook vertrouwen in continuïteit), gaat dit voor velen gepaard met gevoelens van verdriet en verlies. Het merendeel van de deelnemers ervaart echter geen spijt over het einde van de relatie tussen hun ouders en merkt op dat de scheiding gunstig was voor alle gezinsleden. Kinderen wensen een einde aan de interparentale conflicten en willen dat hun ouders op een normale en respectvolle manier omgaan met elkaar. Als een scheiding emotioneel moeilijk is geweest, blijkt dat de kinderen minder geruststelling hebben gekregen rond de beschikbaarheid van de ouders dan kinderen in andere gezinnen. 8

Het belang van de relatie met de biologische ouder komt eveneens in het onderzoek van Cartwright en Seymour (2002) naar voor. Deze onderzoekers hebben jongvolwassenen geïnterviewd over hun vroegere ervaringen in hun NSG. De nadruk ligt op de relatie met de inwonende biologische ouder en welke responsen voor de jongeren lastig of zelfs pijnlijk zijn. Uit de focusgroepen blijkt onder andere dat de jongeren het moeilijk vinden wanneer hun ouder een nieuwe partner heeft, omdat dit gepaard gaat met minder aandacht voor hen. Daarnaast waarderen zij het niet, wanneer de biologische ouder tijdens conflicten stelselmatig partij trekt voor de stiefouder. De onderzoekers besluiten, dat voor de jongeren de relatie met de biologische moeder of vader van groot belang is en dat de nieuwe partner deze band bovendien zou moeten ondersteunen. Wanneer kinderen in NSG ervaren dat ze minder tijd doorbrengen met hun biologische ouders en er minder aandacht van krijgen, kunnen ze daaruit afleiden dat ze minder belangrijk zijn voor hen (Cartwright, 2005). Specifiek met betrekking tot de biologische moeder kan de ouder-kind relatie sterk onder druk komen te staan, wanneer de nieuwe partner intrekt (King, 2009). Wanneer kinderen na de echtscheiding een langere periode alleen met de moeder samenleven, versterkt dit de moeder-kind relatie vaak enorm. De komst van een nieuwe stiefvader is dan vooral voor meisjes een moeilijk moment (Coleman, Fine, Ganong, Downs, & Pauk, 2001; Kinniburgh-White, Cartwright, & Seymour, 2010). Jongeren beschrijven tegenstrijdige gevoelens in hun relatie met beide biologische ouders. Golish en Caughlin (2002) stellen vast dat jongeren conversaties bij de ene ouder over de andere ouder vermijden. Het gevoel dat jongeren ervaren, wordt goed weergegeven door de metafoor caught in the middle (Afifi, 2003), vertaald als tussen twee vuren. In een ervaringsgerichte studie peilen Braithwaite, Toller, Daas, Durham en Jones (2008) aan de hand van deze metafoor naar de gevoelens van jongvolwassenen bij de interacties met en tussen hun gescheiden ouders. De resultaten wijzen uit dat de jongvolwassenen wensen om in het midden van de familie te staan ( centered in the middle ), zonder vast te zitten tussen de verschillende partijen binnen de familie. Ouders zouden hierbij kunnen helpen door hen enkel te betrekken bij zaken wanneer dit nodig is. Waar dit zou leiden tot een positie tussen twee vuren, verkiezen de deelnemers niet betrokken te worden. 9

1.1.2.2 Relatie met de stiefouder Uit interpretatieve studies met focusgroepen komt naar voor, dat jongeren in de relatie met hun stiefouders tegenstrijdige gevoelens ervaren rond de ouderrol die deze stiefouder op zich neemt. Zij waarderen de aandacht en de emotionele en praktische steun die ze van hun stiefouder krijgen, maar aanvaarden moeilijk zijn gezag en reageren negatief wanneer hij openlijk regels en waarden aan hen oplegt (Baxter, Braithwaite, Bryant, & Wagner, 2004; Kinniburgh-White, Cartwright, & Seymour, 2010). De nieuwe partner van hun biologische ouder is immers niet hun echte ouder. Ook wanneer de biologische ouder hertrouwd is met de nieuwe partner, hebben de jongeren het hier moeilijk mee (Baxter, Braithwaite, Bryant, & Wagner, 2004). Ander onderzoek nuanceert dit echter: wanneer stiefouder en -kind een sterke band hebben opgebouwd, wordt het gezag van de stiefouder wel aanvaard (Ganong, Coleman, & Jamison, 2011). Door middel van warme en open communicatie merken jongeren dat de stiefouder om hen geeft (Kinniburgh-White, Cartwright, & Seymour, 2010). Om effectief een band op te bouwen, merken Ganong, Coleman en Jamison (2011) op dat de stiefkinderen zich ontvankelijk moeten opstellen voor deze interacties en de positieve intenties van de stiefouder moeten erkennen. Jongeren uit NSG rapporteren echter ambigue gevoelens met betrekking tot het openstaan voor meer vertrouwelijke interacties. Hoewel zij graag open en persoonlijk willen communiceren, voelen zij dat dit niet steeds lukt. Ze spreken daarom enkel over bepaalde vaak oppervlakkige onderwerpen met hun stiefouder (Braithwaite & Baxter, 2006). Golish en Caughlin (2002) merken op dat voor jongeren de stiefouder pas op de derde plaats komt na hun biologische moeder en vader als persoon met wie ze een persoonlijk probleem zouden bespreken. Volgens de onderzoekers kiezen de jongeren er op die manier bewust voor om een grens af te bakenen tussen zichzelf en de stiefouder. Op dit punt kan er een emotionele afstand ontstaan tussen stiefouder en stiefkind. In de studie van Baxter, Braithwaite, Bryant en Wagner (2004) rapporteren jongeren hierrond een dialectiek tussen nabijheid en afstand. Langs de ene kant verlangen zij naar nabijheid op basis van het ideaalbeeld dat ze hebben van NSG. Jongeren ervaren zulke gevoelens van nabijheid bij positieve en ondersteunende interacties met de stiefouder of wanneer ze zien hoe gelukkig de biologische ouder is met deze nieuwe partner. Langs de andere kant ervaren de jongeren eveneens een afstand tegenover de stiefouder door bijvoorbeeld een gebrek aan 10

overeenkomsten met hem, waargenomen tussenkomst in de ouder-kind relatie of een ervaren competitie om de aandacht en genegenheid van de biologische ouder. Uit exploratief onderzoek kan afgeleid worden dat het vormen van en het leven in een NSG een uitdaging is. Leden uit NSG moeten in de ontwikkeling van hun NSG omgaan met aanpassingen aan persoonlijke en familiale grenzen, veranderingen in de ouderrol en gevoelens van afstand en nabijheid tegenover de stiefouder. Braithwaite, Olson, Golish, Soukup en Turman (2001) stellen dat hierin geen ideaal ontwikkelingsmodel bestaat en benadrukken dat elk NSG in zijn ontwikkeling een eigen weg volgt. De onderzoekers merken echter wel op dat wanneer men verandering verwacht, deze accepteert en begrijpt dat het enige tijd vergt om vertrouwd te raken met elkaar, leden uit NSG ervaren dat nabijheid zich op langere termijn ontwikkelt. Het gaat hoe dan ook om een zeer complexe realiteit die verder onderzoek vraagt. 1.2 Conceptueel Kader Het vermogen om betekenis te creëren, vormt één van de drie kernaspecten van agency, met name constructie (Kuczynski & Lollis, 2004). Kort gesteld zijn individuen volgens het concept agency in staat om zin te geven aan hun omgeving, verandering teweeg te brengen en keuzes te maken (Kuczynski, 2003). Kuczynski en Lollis (2004) onderscheiden in dit construct drie met elkaar verbonden kernaspecten: autonomie (motivationeel), actie (gedragsmatig) en constructie (cognitief). Autonomie omvat het persoonlijk zelfbeeld en de uitdrukking ervan binnen interacties met anderen. Actie is de uitdrukking van een proactieve component (Bandura, 2001) en beschrijft het al dan niet bewust beïnvloeden van anderen door middel van gedrag. Het gaat specifiek in de ouder-kind relatie om een tweezijdige, evenwaardige intentie (Lollis & Kuczynksi, 1997; Kuczynski & Lollis, 2002). Er is dus niet alleen sprake van ouderlijke beïnvloeding. Kinderen oefenen een gelijkwaardige invloed uit. Het derde kernaspect van agency, constructie, is de capaciteit om nieuwe betekenissen te creëren. Het gaat om het actief interpreteren van informatie die we halen uit de interacties met onze omgeving. In Bandura s (2001) omschrijving van agency kan dit begrepen worden als self-reflectiveness : het vermogen om na te denken over onszelf en de adequaatheid 11

van onze gedachten en handelingen. Constructie betekent in die zin het geloof, de kracht te hebben om effecten te veroorzaken door eigen acties. Een specifiek aspect van constructie is het vermogen om na te denken over onszelf in relatie tot significant others: mattering of anders gezegd er graag willen toe doen in relatie tot anderen. Dit begrip wordt voor het eerst beschreven door Rosenberg en McCullough (1981). Zij onderkennen hierin drie componenten: aandacht, betekenisvol zijn en afhankelijkheid. Aandacht gaat over het gevoel dat we worden opgemerkt door anderen en dat zij geïnteresseerd zijn in ons. We voelen ons goed wanneer we het object zijn van de aandacht van anderen. Betekenisvol zijn gaat verder dan het verkrijgen van iemands aandacht. Het verwijst naar het idee dat we belangrijk zijn voor anderen, dat zij bezorgd zijn om ons. Wanneer we ervaren dat anderen geven om wat we denken, voelen en verlangen, dan ervaren we dat we ertoe doen. Dit wil niet noodzakelijk zeggen dat anderen steeds akkoord gaan met wat we doen. De onderzoekers benadrukken hierbij het onderscheid tussen mattering en goedkeuring. Tot slot slaat de derde component, afhankelijkheid, terug op het idee dat anderen ons nodig hebben om hun behoeften in te vullen. Wij zijn niet alleen afhankelijk van anderen. Anderen zijn ook afhankelijk van ons en doen een beroep op ons. Vanuit een maatschappelijk perspectief zien de onderzoekers dit aspect van mattering ook als een sterke factor in sociale integratie. We zijn verbonden met anderen in de samenleving omdat we afhankelijk zijn van hen, maar zij zijn omgekeerd ook afhankelijk van ons. Samenvattend definiëren de onderzoekers het concept mattering als volgt: Mattering is a motive; the feeling that others depend on us, are interested in us, are concerned with our fate ( ) since mattering is anchored in specific others, different people matter to us for different reasons (Rosenberg & McCullough, p. 165, 1981). Dit verloopt via sociale interacties, waarbij men al dan niet positieve cognitieve en affectieve informatie verkrijgt (Marshall, 2001). Men kan zichzelf dan als betekenisvol evalueren ten overstaan van de ander en een gevoel ervaren van horen bij deze ander (Baumeister & Leary, 1995). In dat opzicht beschouwt Marshall (2001) dit construct als een relatiekenmerk en omschrijft zij het als perceived mattering to specific others (p. 474, 2001). Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt met het construct zelfwaarde. 12

Mattering gaat om de ervaring dat anderen geïnteresseerd zijn in ons, terwijl zelfwaarde verwijst naar de eigen evaluatie van ons zelfbeeld (Rosenberg & McCullough, 1981). In hun studie bevragen Rosenberg en McCullough (1981) adolescenten rond hun gevoel van mattering ten opzichte van hun ouders. Ze gaan de samenhang met enkele psychosociale factoren na. Uit hun resultaten komt naar voor dat jongeren die ervaren dat zij er weinig toe doen tegenover hun ouders, eveneens een lagere zelfwaardering rapporteren, onder andere meer depressieve en angstige gevoelens beleven en een grotere kans lopen later delinquent te zijn. Recent onderzoek bevestigt eveneens de belangrijke rol die mattering speelt voor het welzijn van jongeren. Zo zou de mate waarin adolescenten dit gevoel ervaren ten opzichte van anderen, positief samenhangen met hun psychosociaal welzijn (Rayle, 2005; Dixon, Scheidegger, & Mc Whirter, 2009). In de relatie met ouders en vrienden vindt Marshall (2001) eveneens een positief verband tussen mattering, zelfwaardering en psychosociaal welzijn. Gelijkaardig aan deze resultaten rapporteren De Mol en Buysse (2008) onder andere dat het gevoel van verbondenheid dat adolescenten hebben met hun ouders, een zeer belangrijke rol speelt in hun ontwikkeling. Marshall en Lambert (2006) geven aan dat perceptie van mattering voor zowel de ouders als de kinderen van groot belang is. Zij vinden in hun onderzoek specifiek evidentie voor het feit dat ouders een verschil willen maken naar hun kinderen toe (parental mattering). Er worden verschillende aspecten onderkend die bijdragen tot de perceptie van uniek van belang te zijn ten opzichte van hun kind: exclusieve aandacht krijgen van het kind, het gevoel hebben de sociale rol van ouder te vervullen en de eigen invloed op hun kind erkennen. 1.3 Probleemstelling en Onderzoeksvragen Over het algemeen zijn studies met betrekking tot het leven in een NSG en de diversiteit aan ervaringen met mattering in het bijzonder schaars. Bovendien richt men zich vaak enkel op de volwassene en zijn rol in en visie op het NSG waarvan hij deel uitmaakt (Braithwaite et al., 2008). Onderzoekers gaan hier voorbij aan de manier waarop kinderen en adolescenten deze veranderende gezinsstructuren beleven. Zowel kinderen als ouders bevinden zich in een systeem (Bell, 1979) waarin oorzaak en gevolg 13

zich afwisselend situeren bij beide actoren (Kuczynski, Harach, & Bernardini, 1999; Dunn, 2004). Vanuit een bidirectioneel standpunt kan daarom gesteld worden dat de literatuur op dit vlak tekort schiet. Ook kinderen hebben hún rol in en hún visie op het NSG waarin zij leven. Alle individuen beschikken immers inherent over het vermogen tot betekenisverlening op basis van interacties met de sociale en fysieke omgeving (Kuczynski et al., 1999). Om een volledig beeld te krijgen van het leven in een NSG, is het noodzakelijk om naast de (stief)ouders ook de kinderen die deel uitmaken van het NSG, te bevragen. Mullet en Stolberg (p. 116, 1999) stellen bovendien in deze context: Children can offer valuable insight into their family s functioning and perhaps be less biased than parents who have just gone through a divorce. Wanneer in exploratief onderzoek wél gefocust wordt op het perspectief van de kinderen, gaat het vaak om jongvolwassen deelnemers tussen 18 en 20 jaar (bijvoorbeeld: Braithwaite et al., 2008). Vroeg-adolescenten (12 tot 14 jaar) zijn in dit onderzoek ondervertegenwoordigd. Dit is een duidelijk tekort in de huidige literatuur. In deze thesis zal de aandacht specifiek gaan naar de ervaringen van 12- tot 14-jarige jongeren in hun NSG en de betekenis die zij hieraan geven. In dit onderzoek wordt vertrokken vanuit mattering als conceptueel kader om jongeren te bevragen rond hun ervaringen in hun NSG. Dit construct werd nog niet eerder exploratief onderzocht in de context van NSG. Er wordt ingegaan op de relatie met de biologische ouders en hun eventueel nieuwe partners en hoe jongeren ervaren dat zij belangrijk zijn voor hun (stief)ouders. Bovendien worden de jongeren specifiek bevraagd rond de manier waarop zij mattering ervaren, want zoals Rosenberg en McCullough (p. 165, 1981) argumenteren different people matter to us for different reasons. De nadruk ligt op de drie verschillende componenten aandacht, betekenisvol zijn en afhankelijkheid en hoe jongeren deze concreet ervaren in hun relatie met de (stief)ouder(s). Het belang van deze studie kan gezien worden in de maatschappelijke relevantie ervan. Dunn (2004) wijst erop dat jongeren steeds vaker te maken krijgen met sterke veranderingen in hun familiale omgeving, zoals leven in een NSG. Deze stellingname wordt eveneens statistisch ondersteund (Heireman & Lemmens, 2010). Een enorme hoeveelheid aan kwantitatieve studies heeft reeds geprobeerd de impact van deze 14

gezinssituaties correlationeel dan wel causaal weer te geven. Het is echter ook van belang om hierbij stil te staan vanuit het perspectief van de kinderen zelf. Op basis van hun ervaringen en hun mening hierover kunnen helpende adviezen geformuleerd worden voor iedereen die te maken krijgt met NSG, gaande van (stief)ouders en jongeren die deel uitmaken van een NSG tot sociale hulpverleners en juristen. Deze thesis heeft dan ook tot doel om hiervan een beeld te schetsen. Mattering vormt daarin, gezien het psychosociaal belang ervan voor jongeren (Rosenberg, 1985), een sterk conceptueel vertrekpunt. Uit onderzoek blijkt dat bij het leven in NSG, ouder-kind relaties sterk onder druk kunnen komen te staan wanneer de biologische ouder een nieuwe partner vindt. De plaats die deze partner in het NSG neemt of krijgt, kan zeer tegenstrijdige gevoelens oproepen bij de kinderen. Mattering, dat theoretisch het gevoel ertoe te doen aflijnt, is hierbij nog niet nader onderzocht. Deze thesis gaat hierop in en wil bijgevolg een antwoord bieden op de volgende onderzoeksvragen: 1) Onderzoeksvraag 1: Hoe beleven jongeren mattering in de relatie met hun biologische ouders enerzijds en hun stiefouders anderzijds? 2) Onderzoeksvraag 2: Hoe ervaren jongeren hun relatie met de stiefouder en wat zijn daarbij voor hen ondersteunende en minder ondersteunende interacties? 3) Onderzoeksvraag 3: Wat betekent het voor jongeren om te leven in een NSG? 15

2. METHODE 2.1 Focusgroepen als Kwalitatieve Onderzoeksmethode In dit onderzoek wordt gewerkt met focusgroepen: een kwalitatieve onderzoeksmethode, waarbij tijdens groepsdiscussies specifieke opinies, percepties, attitudes, geloof en inzichten worden besproken (Kitzinger & Barbour, 1999). Binnen deze discussies wordt door de deelnemers op elkaar gereageerd en bouwen zij voort op elkaars antwoorden. In vergelijking met een individueel interview is het uniek aan dit onderzoeksopzet, dat data of ideeën in natuurlijke interacties gecreëerd worden (Stewart & Shamdasani, 2007; Kress & Shoffner, 2007). Focusgroepen leveren een meerwaarde bij het exploreren van nieuwe onderzoeksterreinen: ze bieden de mogelijkheid tot het verkrijgen van inzicht in thema s (Van Royen & Peremans, 2007). Dit opzet leent zich daarom goed tot het bevragen van mattering bij jongeren in NSG, dat tot nog toe nauwelijks inhoudelijk onderzocht werd in deze context. De deelnemers worden gezien als sociale actoren. Vragen worden gesteld, niet om specifieke antwoorden te verkrijgen, maar om de deelnemers als informanten iets in hun eigen woorden te laten uitleggen (Matthews, 2005). Kitzinger en Barbour (1999) zien de interactie tijdens deze discussies als cruciaal, omdat alle onderzoeksdata hieruit voortvloeien. Dit verloop wordt begeleid door een moderator, die alle deelnemers tracht te betrekken en de leden van de groep stimuleert om ervaringen te delen met elkaar. Vragen dienen echter niet enkel door de moderator gesteld te worden, maar moeten onderling uitgewisseld worden tussen de deelnemers (Kitzinger & Barbour, 1999). Een observator neemt tijdens de discussie notities over de non-verbale communicatie en de interacties tussen de deelnemers. Deze observaties kunnen, wanneer een geluidsopname wordt gemaakt van het gesprek, nadien duiding geven (Van Royen & Peremans, 2007). Bij de samenstelling van de focusgroepen wordt rekening gehouden met de leeftijd en het geslacht van de deelnemers. In een homogene groep voelt men zich immers vrijer om zijn mening te uiten (Murphy, Cockburn, & Murphy, 1992). De jongens en meisjes zijn daarom volgens geslacht en leeftijd in aparte focusgroepen bevraagd. Het aantal deelnemers aan een focusgroep ligt algemeen tussen acht en twaalf individuen (Kitzinger & Barbour, 1999). Een te kleine groep remt het discussiëren af, terwijl een te grote groep moeilijk te handhaven is voor de moderator (Stewart & Shamdasani, 2007). Specifiek voor kinderen en bij gevoelige onderwerpen is het beter groepen te vormen 16

van een zestal deelnemers (Krueger & Casey, 2000; Wirsing, 2008). Een sessie kan één uur tot drie uur duren (Murphy, Cockburn, & Murphy, 1992). 2.2 Deelnemers De rekrutering van jongeren verliep in twee fasen. Bij de eerste fase werd een middelbare school in een Oost-Vlaamse stad gecontacteerd. Alle leerlingen van het eerste en het tweede middelbaar werden aangesproken in klasverband en geïnformeerd over het doel van het onderzoek. Zij konden vervolgens schriftelijk aangeven of ze deel uitmaakten van een NSG en of ze al dan niet geïnteresseerd waren in een deelname aan het onderzoek. Indien een leerling geïnteresseerd was, noteerde deze zijn contactgegevens. Nadien werden deze jongeren telefonisch gecontacteerd en werd gevraagd naar een toestemming tot deelname door een ouder. Bij de tweede fase werd een middelbare school in een andere Oost-Vlaamse stad gecontacteerd. Er werd bewust gekozen om bij deze rekrutering de focusgroepen te spiegelen aan de groepen van de eerste fase. Aan de studie namen in totaal 20 jongeren tussen 12 en 14 jaar deel: 10 meisjes en 10 jongens. Deze jongeren maakten allen deel uit van één of twee NSG. Er werden 4 focusgroepen georganiseerd. De gesprekken duurden gemiddeld 2 uur en 7 minuten. Hieronder is per groep van alle jongens en meisjes een overzicht weergegeven van de verblijfsregeling en de samenstelling van het NSG. Een eerste groep jongens (A) bestond uit 3 deelnemers van gemiddeld 13,33 jaar (range van 13 tot 14 jaar). Gemiddeld waren de ouders van deze jongens 8 jaar gescheiden. Jongen 1 (14 jaar) was zijn biologische vader door overlijden verloren en verbleef daarom permanent bij zijn biologische moeder. Zijn ouders waren 5 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had sinds 5 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Samen hadden zij 2 dochters. De jongen had geen biologische broers of zussen. Jongen 2 (13 jaar) verbleef meer tijd bij zijn biologische moeder dan bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 10 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 2 jaar een nieuwe partner en was op het moment van het groepsgesprek in verwachting (IV). Deze partner had zelf 2 dochters. Zijn biologische vader van jongen 2 had sinds 5 jaar een nieuwe partner, die eveneens op het moment van de focusgroep in verwachting 17

was. Deze partner had zelf geen kinderen. De jongen had 1 biologische broer. Jongen 3 (13 jaar) verbleef meer tijd bij zijn biologische moeder dan bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 10 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had geen nieuwe partner. Zijn biologische vader had 7 jaar een nieuwe partner. Deze partner had zelf 1 zoon en 1 dochter. De jongen had geen biologische broers of zussen. Tabel 1. Verblijfsregeling en samenstelling NSG (groep A). GROEP A J 1 J 2 J 3 Verblijfsregeling moeder moeder > vader moeder > vader Biologische brus 1 Moeder X X X Stiefvader X X Stiefbrus 2 Halfbrus 2 1 (IV) Vader X X Stiefmoeder X X Stiefbrus 2 Halfbrus 1 (IV) Een tweede groep (B) bestond uit 4 meisjes van gemiddeld 13,25 jaar (range 12 tot 14 jaar). Gemiddeld waren de ouders van deze meisjes 10 jaar gescheiden. Meisje 1 (14 jaar) had bijna geen contact meer met haar biologische vader en verbleef daarom permanent bij haar biologische moeder. Haar ouders waren 13 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had een nieuwe partner, die zelf 2 zonen en 1 dochter had. Haar biologische vader had geen partner. Hij had 2 dochters uit een vorige relatie. Het meisje had geen biologische broers of zussen. Meisje 2 (13 jaar) verbleef evenveel tijd bij haar biologische moeder als bij haar biologische vader. Haar ouders waren 6 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had geen nieuwe partner. Haar biologische vader had 3 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Het meisje had 2 biologische broers. Meisje 3 (12 jaar) verbleef meer tijd bij haar biologische moeder dan bij haar biologische vader. Haar ouders waren 10 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had 8 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Haar biologische vader had 2 jaar 18

een nieuwe partner, die eveneens zelf geen kinderen had. Het meisje had geen biologische broers of zussen. Meisje 4 (14 jaar) verbleef meer tijd bij haar biologische moeder dan bij haar biologische vader. Haar ouders waren 14 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had geen nieuwe partner. Haar biologische vader had 14 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Samen hadden zij 1 zoon. Het meisje had geen biologische broers of zussen. Tabel 2. Verblijfsregeling en samenstelling NSG (groep B). GROEP B M 1 M 2 M 3 M 4 Verblijfsregeling moeder moeder = moeder > moeder > vader vader vader Biologische brus 2 Moeder X X X X Stiefvader X X Stiefbrus 3 Halfbrus Vader X X X X Stiefmoeder X X X Stiefbrus Halfbrus 2 1 Een derde groep (C) bestond uit 7 jongens van gemiddeld 12,71 jaar (range 12 tot 14). Gemiddeld waren de ouders van deze jongens 5 jaar gescheiden. Jongen 1 (12 jaar) was zijn biologische moeder door overlijden verloren en verbleef daarom permanent bij zijn biologische vader. Deze had 11,5 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Zij waren 4,5 jaar uit elkaar geweest, maar waren op het moment van de focusgroep samen. De jongen had 1 biologische broer en 1 biologische zus. Hij had echter geen contact meer met zijn zus. Jongen 2 (12 jaar) verbleef evenveel tijd bij zijn biologische moeder als bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 4 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 4 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Zijn biologische vader had geen nieuwe partner. De jongen had 2 biologische zussen. Jongen 3 (14 jaar) verbleef evenveel tijd bij zijn biologische moeder 19

als bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 4,5 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 3 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 zoon en 2 dochters had. Zijn biologische vader had geen nieuwe partner. De jongen had 2 biologische zussen. Jongen 4 (14 jaar) verbleef evenveel tijd bij zijn biologische moeder als bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 5,5 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 2 jaar een nieuwe partner, die zelf 2 zonen had. Zijn biologische vader had 5,5 jaar een nieuwe partner, die 1 dochter had. De jongen had 1 biologische zus. Jongen 5 (12 jaar) verbleef meer tijd bij zijn biologische moeder dan bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 6,5 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 5 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 zoon en 1 dochter had. Zijn biologische vader had 4,5 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. De jongen had 1 biologische zus. Jongen 6 (12 jaar) verbleef meer tijd bij zijn biologische moeder dan bij zijn biologische vader. Zijn ouders waren 9 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 8 jaar een nieuwe partner, die zelf 2 zonen had. Zijn biologische vader had geen nieuwe partner. De jongen had 1 biologische broer en 1 biologische zus. Jongen 7 (12 jaar) verbleef meer tijd bij zijn biologische vader dan bij zijn biologische moeder. Zijn ouders waren 6 jaar gescheiden. Zijn biologische moeder had 8 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 zoon had. Samen hadden ze 1 zoon en 1 dochter. Zijn biologische vader had 6 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 zoon had. De jongen had 1 biologische zus. 20

Tabel 3. Verblijfsregeling en samenstelling NSG (groep C). GROEP C J 1 J 2 J 3 J 4 J 5 J 6 J 7 Verblijfsregeling vader moeder moeder moeder moeder moeder vader > = vader = vader = vader > vader > vader moeder Biologische brus 2 2 2 1 1 2 1 Moeder X X X X X X Partner X X X X X X Stiefbrus 3 2 2 2 1 Halfbrus 2 Vader X X X X X X X Partner X X X X Stiefbrus 1 1 Halfbrus Een vierde groep (D) bestond uit 6 meisjes van gemiddeld 12,17 jaar (range 12 tot 13). Gemiddeld waren de ouders van deze meisjes 5 jaar gescheiden. Meisje 1 (12 jaar) verbleef meer tijd bij haar biologische moeder dan bij haar biologische vader. Haar ouders waren 1,5 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had sinds een half jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Haar biologische vader had geen nieuwe partner. Het meisje had 2 biologische broers en 1 biologische zus. Meisje 2 (13 jaar) verbleef meer tijd bij haar biologische moeder dan bij haar biologische vader. Haar ouders waren 7 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had 6 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 zoon had. Samen hadden zij 1 dochter. Haar biologische vader had 5,5 jaar een nieuwe partner, die 2 zonen had. Het meisje had 1 biologische zus. Meisje 3 (13 jaar) verbleef evenveel tijd bij haar biologische moeder als bij haar biologische vader. Haar ouders waren 10 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had 9 jaar een nieuwe partner, die zelf 1 dochter en 1 zoon had. Haar biologische vader had 9 jaar nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Het meisje had 1 biologische zus. Meisje 4 (12 jaar) verbleef evenveel tijd bij haar biologische moeder als bij haar biologische vader. Haar ouders waren 7 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had een nieuwe partner (duur relatie onbekend), die zelf geen kinderen had. Haar biologische vader had geen nieuwe partner. Het meisje had 1 biologische broer. Meisje 5 (12 jaar) verbleef evenveel tijd bij 21

haar biologische moeder als bij haar biologische vader. Haar ouders waren 3 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had 3 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Haar biologische vader had geen nieuwe partner. Het meisje had 1 biologische zus en 1 biologische broer. Meisje 6 (12 jaar) verbleef evenveel tijd bij haar biologische moeder als bij haar biologische vader. Haar ouders waren 7 jaar gescheiden. Haar biologische moeder had 5 jaar een nieuwe partner, die zelf geen kinderen had. Haar biologische vader had 4 jaar een nieuwe partner, die eveneens zelf geen kinderen had. Het meisje had geen biologische broers of zussen. Tabel 4. Verblijfsregeling en samenstelling NSG (groep D). GROEP D M 1 M 2 M 3 M 4 M 5 M 6 Verblijfsregeling moeder moeder moeder moeder moeder moeder > vader > vader = vader = vader = vader = vader Biologische brus 3 1 1 1 2 Moeder X X X X X X Partner X X X X X X Stiefbrus 1 2 Halfbrus 1 Vader X X X X X X Partner X X X Stiefbrus 2 Halfbrus 2.3 Procedure De jongeren namen deel aan discussiegroepen, die op woensdagmiddag na schooltijd op de school zelf werden georganiseerd. Elke deelnemende jongere had hiervoor toestemming gevraagd aan zijn ouders. Er werd een lunch voorzien en na afloop kreeg iedereen een bioscoopticket. In alle groepen werd hetzelfde protocol gevolgd. Afhankelijk van het verloop van de discussie kon van dit protocol afgeweken worden. Er wordt immers, zoals reeds aangehaald, vertrouwd op de interactie binnen de focusgroep (Morgan, 1988). 22

Eerst werden de deelnemers kort verwelkomd en kregen zij een informatiebrief met uitleg over het onderzoek. Vervolgens werd hen gevraagd een geïnformeerde toestemming te tekenen. Tot slot vulden de deelnemers een korte vragenlijst in die peilde naar demografische gegevens met betrekking tot het/de gezin(nen) waarin zij woonden. Nadien ging het eigenlijke groepsgesprek van start. In dit gesprek werden vragen afgewisseld met cartoons die betrekking hadden op het leven in een NSG. Deze cartoons dienden louter als trigger om bepaalde thema s op te werpen (Barbour, 2008). Hieronder staat kort het interviewschema weergegeven: 1. Introductie: de moderator verwelkomt iedereen en stelt zichzelf en de observator voor. Iedereen wordt bedankt voor zijn deelname. 2. Uitleg doelstellingen en modaliteiten: het doel van het onderzoek wordt beknopt toegelicht. Hierbij wordt benadrukt dat zowel eigen ervaringen als die van vrienden verteld mogen worden. Verder wordt ook duidelijk gemaakt dat niemand verplicht is om te antwoorden, indien hij dat niet wil. Tot slot wordt meegedeeld dat het gesprek opgenomen wordt, maar dat elke rapportage over de deelname van de jongeren anoniem blijft. 3. Introductie van de deelnemers: elke deelnemer mag zichzelf kort voorstellen. 4. Groepsdiscussie: in elke groep wordt afwisselend gewerkt met vragen en cartoons. De deelnemers stellen eerst de samenstelling van hun huidig NSG voor. Vervolgens worden verschillende thema s bevraagd, bijvoorbeeld: hoe was het om alleen samen te leven met je moeder/vader; is de band met de moeder/vader veranderd sinds zij/hij een nieuwe partner heeft; hoe merk je dat je al dan niet belangrijk bent voor je (stief)ouders? Tot slot van het groepsgesprek worden enkele stellingen voorgelegd. Aan de jongeren wordt gevraagd hierover telkens hun mening te geven. Onderstaande stellingen worden voorgelegd: - Het zou goed zijn mochten jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen kunnen samenkomen (bv.: op school over de middag) om te praten over de specifieke moeilijkheden bij het leven in een nieuw samengesteld gezin en hoe ze die kunnen aanpakken. 23

- Er zou een organisatie moeten bestaan die alles weet over nieuw samengestelde gezinnen, zodat jongeren en anderen daar terecht kunnen met hun vragen hierrond. - Als ik met een probleem zit, kan ik daarmee ook terecht bij de partner van mijn ouder. - Leven in twee verschillende gezinnen is ingewikkeld. - Ik had toch liever gehad dat mijn ouders samen gebleven waren. - Ik ben tevreden met de regeling rond wanneer ik bij wie verblijf. 5. Debriefing en bedanking: ten slotte wordt door de observator een samenvatting gegeven. De belangrijkste thema s die aan bod gekomen zijn in het gesprek, worden beknopt aangehaald. De jongeren mogen aangeven of ze daarmee akkoord gaan en of ze aan deze samenvatting nog iets willen toevoegen. 2.4 Kwalitatieve Analyse In een kwalitatieve analyse wordt het verkregen onderzoeksmateriaal kritisch gesynthetiseerd om subthema s, vervat in het materiaal, te kunnen benoemen en ordenen. Vanuit een dergelijke synthese wordt gepoogd, begrippen met elkaar in verband te brengen om zo tot een eventuele samenhang te komen. De reconstructie van de betekenisstructuur in het materiaal staat hier centraal (Wester & Peters, 2004). Een dergelijke analyse verloopt in verschillende fasen. Het verloop van de analyse zoals gevoerd in dit onderzoek, wordt hieronder toegelicht. Eerst werden de gesprekken van de vier focusgroepen volledig uitgeschreven. Deze transcripten werden meermaals aandachtig doorgelezen samen met de verzamelde observatiegegevens. Vervolgens werden per focusgroep categorieën gemaakt van de individuele redeneringen en opgebouwde interacties tussen de deelnemers die betrekking hadden op hetzelfde thema. Nadien werd over de vier groepen heen gekeken naar overeenstemmende categorieën. Er werd echter ook ruimte gelaten voor unieke categorieën die eigen waren aan elke focusgroep. De onderscheiden categorieën werden telkens toegelicht door citaten uit de gesprekken. Elke focusgroep had een eigen kleur, zodat het duidelijk was welke citaten hoorden bij welke groep. Het centrale proces in deze analyse kan metaforisch beschouwd worden als afbreken en opbouwen, waarbij afbreken staat voor het coderen van gesprekken en opbouwen staat voor het linken en 24

verbinden van deze codering. Op die manier komen thema s naar boven en kunnen verhalen gecreëerd worden (Mortelmans, 2009). Op verschillende momenten werd rond deze resultaten overlegd met de thesisbegeleider en werden de opgebouwde categorieën bediscussieerd op hun juistheid en volledigheid. 25

3. RESULTATEN Doorheen het iteratief proces in de analyse van de vier groepsgesprekken zijn thema s ontstaan. In wat volgt, worden de thema s die relevant zijn voor de onderzoeksvragen, besproken. Telkens worden fragmenten uit de interviews aangehaald om deze concreet te duiden. Er wordt eerst ingegaan op de relatie met de biologische ouder. Vervolgens wordt de relatie met de stiefouder besproken. Tot slot volgt een overzicht van de zes stellingen en de visie van de jongeren daarop. 3.1 Relatie tussen Ouder en Kind Met betrekking tot de ouder-kind relatie komen uit de gesprekken met de focusgroepen diverse thema s naar voor. Eerst komt de relatie specifiek met de biologische ouder aan bod: De Unieke Band met de Biologische Ouder en Mattering ten opzichte van de Biologische Ouder. Daarna wordt de relatie met de nieuwe partner van deze ouder besproken: De Komst van een Nieuwe Partner, Nood aan Tijd met de Biologische Ouder Apart en Invloed van de Aan- of Afwezigheid van de Partner. Tot slot wordt ingegaan op de thema s Het Contact tussen de Biologische Ouders en Contact met de Niet-Residentiële Ouder. 3.1.1 De Unieke Band met de Biologische Ouder Wanneer de jongens en meisjes spreken over hun biologische moeder of vader, noemen ze deze vaak hun echte mama of echte papa. Ze beschouwen de relatie met hun biologische ouder als uniek. Jongen, 12 jaar (groep C): Mijn vader kookt veel en geeft veel liefde, maar mijn stiefvader gaat veel met mij naar feesten en zo. Jongen, 14 jaar (groep C): Ik maak ook veel lol met hem (stiefvader). Jongen, 12 jaar (groep C): Ja, ik ook, maar mijn vader, dat blijft mijn vader. Meisje, 12 jaar (groep D): Ik ga ook nooit 'papa' zeggen tegen hem. Ik heb maar één echte papa. Zij maken op die manier een duidelijk onderscheid met hun stiefouders. Verschillende jongeren geven bovendien dit onderscheid ook bewust aan ten opzichte van hun 26

stiefouders zelf. Ze spreken hun stiefmoeder of -vader aan met de voornaam of geven hun stiefouder een koosnaam, de woorden mama en papa linken ze exclusief aan hun biologische ouders. Jongen, 13 jaar (groep A): Mijn stiefmama heet X, maar wij zeggen soms allemaal voor de grap zo X (koosnaam) ( ) En mijn stiefpapa heet X, maar ik vind dat zo droog. Ik zeg altijd X ie (koosnaam). Moderator: Maar je noemt hem niet papa? Jongen, 13 jaar (groep A): Nee. Dat vind ik niet Nee, mijn echte papa noem ik papa. Meisje, 13 jaar (groep D): Ik zeg nog altijd de naam van mijn stiefmama. Ik ga bijvoorbeeld niet direct 'mama' gaan zeggen. Bij het beschrijven van de relatie met de stiefouder maken sommigen een vergelijking met het hebben van een biologische band. Hiermee duiden ze de kwaliteit van de band aan. Meisje, 12 jaar (groep B): Ik heb met mijn stiefpapa een veel betere band dan met mijn stiefmama. Mijn stiefpapa was er eigenlijk al van in het tweede kleuterklasje. Ik ben daar mee opgegroeid. Dat is zo wat een tweede papa. Meisje, 13 jaar (groep D): Ja, ik ken mijn stiefmoeder al super goed. Voor mij is dat wel leuk, gewoon een tweede mama. Eén van de jongens maakt ook deze vergelijking. Voor hem is dit echter gebaseerd op het ontbreken van een band met zijn biologische vader. Jongen, 13 jaar (groep A): Ja, ik beschouwde die eigenlijk als mijn echte vader omdat ik mijn vader echt niet veel zie. En wij doen ook niet zoveel als ik bij hem ben. 3.1.2 Mattering ten opzichte van de Biologische Ouder In de groepen is rechtstreeks bevraagd hoe de jongeren merken dat zij belangrijk zijn voor hun ouders. Deze antwoorden worden in dit thema besproken. Daarnaast is uit de discussies ook onrechtstreeks gebleken hoe jongeren dit ervaren (bv.: de manier 27

waarop ze praten, de verhalen die ze vertellen). Deze resultaten zijn ook in dit thema opgenomen. Zowel in de meisjes- als in de jongensgroepen vertellen de deelnemers hoe ze merken dat hun ouders hen belangrijk vinden. Dit gebeurt op verschillende manieren. Ouders kunnen dit bijvoorbeeld op een al dan niet concrete wijze zeggen. Meisje, 13 jaar (groep B): Mijn mama zegt dat altijd keiveel ( ) Die laat dat wel merken. Jongen, 12 jaar (groep C): Mijn mama vindt dat mijn zus en ik het enigste mooie zijn dat zij van de relatie met papa heeft overgehouden. Sommige jongeren merken dat hun moeder en/of vader hen mist. Jongen, 14 jaar (groep A): Mijn mama wilt mij nooit voor een lange tijd weg. Die wil maximum dat ik een tijdje weg ben, nooit voor twee of vier of vijf weken. Meisje, 12 jaar (groep B): ( ) Mijn papa begint dan weer over dat hij mij al zo weinig ziet en vraagt dan of ik nog een dag langer kan blijven. De jongens en meisjes merken dat hun ouders bovendien contact willen houden met hen wanneer zij niet bij hen zijn. Jongen, 13 jaar (groep A): Mijn mama zegt altijd: Stuur mij eens een sms je. Jij doet dat nooit! ( ) Ze is daar eigenlijk wel wat veeleisend in. Meisje, 12 jaar (groep D): Mijn papa belt mij elke dag ( ) Soms, als hij bijvoorbeeld geen geld heeft, dan kan hij niet bellen. Dan stuurt hij wel een berichtje ofzo... Wanneer de ouder specifiek voor zijn kind tijd vrij maakt, merken de jongeren dat zij belangrijk zijn. Jongeren die ervaren dat hun ouder geen activiteiten meer met hen plant, vertellen dat ze dit jammer vinden. Eén van de meisjes vindt dat haar vader, sinds haar halfbroer er is, geen tijd meer voor haar vrij maakt. Zij zou graag nog eens iets samen met hem willen doen, maar wanneer ze dit vraagt, geeft hij volgens haar excuses om dit voorstel af te blokken. 28

Jongen, 13 jaar (groep A): ( ) Af en toe gaan we wel eens gaan biljarten in X. Ik doe dat graag. Zij komt altijd mee, want ik mag daar nog niet alleen binnen. Meisje, 14 jaar (groep B): Voor dat mijn halfbroer er was, ging ik wel vaak iets met mijn papa doen ( ) Als ik nu vraag aan mijn papa om iets samen te doen, dan is dat rap: Neenee, X (halfbroer) moet naar de scouts en jij moet die wegbrengen ( ) Ik vind dat zo stom dat hij dat doet ( ) Alleen met mijn papa kan ik niet echt zijn. Jongen, 12 jaar (groep C): ( ) Mijn vader heeft mij toestemming gegeven, dus ik mocht naar dat live concert gaan. Ik ben daar drie dagen blijven slapen ( ) Mijn vader is dan achter gekomen en dan zijn we nog twee dagen daar gebleven. Sommigen vertellen dat hun welzijn voor hun biologische moeder en/of vader op de eerste plaats komt. Jongen, 14 jaar (groep A): Mijn ma wou verschillende keren weg uit België omdat die dat (hier) niet zo tof vindt. Maar ik wou dat dan niet en ik heb altijd zitten smeken om toch hier in België te blijven ( ) Die doet alles voor mij. Meisje, 12 jaar (groep B): Van mijn mama mag dat wel, bij vriendinnen gaan slapen ( ) Ja, die heeft dat graag. Als ik mij maar amuseer. De jongeren ervaren dus dat hun biologische ouder in hun belang kiest. Soms worden zij zelfs verkozen boven de stiefouder. In een conflict kiest de moeder bij sommigen bewust de kant van de eigen kinderen en gaat hiervoor zelfs in discussie met de partner. Jongen, 12 jaar (groep C): Ik doe voetbal en meestal komt mijn papa kijken om mij te steunen. Papa zegt ook altijd: Ik sta achter u, altijd achter u. Het maakt niet uit of ze (stiefmoeder) iets zegt op u. Ik ga altijd achter u staan. Meisje, 13 jaar (groep D): Mijn stiefvader trekt heel de tijd mijn stiefbroer voor, die heeft nooit iets gedaan. Hij wil 't altijd op mij en mijn zus steken ( ) Maar mijn mama heeft het daar moeilijk mee. Daarom hebben ze soms woordenwisseling. 29