Effectieve Jeugdhulpverlening



Vergelijkbare documenten
beleidsdossier Wat werkt in de jeugdhulp?

Verbinden vanuit diversiteit

40 JAAR CRISISTEAM DE SCHELP. Crisisteam De Schelp. Crisishulp binnen/vanuit CAW Oost-Vlaanderen

Methodisch werken in een weerbarstige praktijk. Prof. dr. Koen Hermans

40 JAAR CRISISTEAM DE SCHELP. Crisisteam De Schelp. Crisishulp binnen/vanuit CAW Oost-Vlaanderen

Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken. Ervaringen uit het veld

Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject

RAPP met de cliënt als gesprekspartner Goed geïnformeerd? Gelijkwaardig? Gemotiveerd?

Beleidsvisie Sociaal Werk

Missie & visie Opvoedingswinkel Gent

Hoe kan u strategie implementeren en tot leven brengen in uw organisatie?

Opdrachtsverklaring Missie - Visie

omgeving wereld regie vanuit de jongere Jongeren leren organiseren

Het White Box model:

Basiscursus Outreach voor leidinggevenden. Marie Van der Cam Sandra Beelen Cis Dewaele 21/04/2016

Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in VOT in Ieper

Kwaliteitszorg en/of het beleidsvoerend vermogen van scholen!? Jan Vanhoof SOK-studiedag 10 december 2010

Fiche 4: Hoe verhoog je je interculturele competentie?

Levensloopbegeleiding

Samenvatting. Introductie

Competentieprofiel medewerker BAAL

Eerste lijn, eerste hulp: laagdrempelige en toegankelijke psychische hulp op maat van mensen in armoede

Spannend: Participatieprocessen in de Bijzondere Jeugdzorg.

Het White Box model:

KHB Kwaliteitsbeleid: Visietekst: gezinsgericht werken

In verbinding zelf keuzes maken. Petri Embregts

opdrachtsverklaring centrum voor volwassen personen met handicap MOZAÏEK

Ik wil die mensen niet lastigvallen Behoeften, drempels en deuren voor jongeren als slachtoffer van geweld

Samen maken wij het verschil!

Basisvorming outreach Dag 1

Mentrum SAMEN WERKEN AAN HERSTEL EN EEN WAARDEVOL LEVEN. Onderdeel van Arkin

Inclusie van mensen met een verstandelijke beperking: Reële mogelijkheden zelfbepaling en participatie. Petri Embregts

Competentieprofiel. kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg

E-CURSUS 1: WELKE WAARDEN ZIJN VAN WEZENLIJK BELANG VOOR JOU?

Waarom Wetenschap en Techniek W&T2015

Samen doen. Zorgvisie. Zorg- en dienstverlening van A tot Z

Een ruime invulling van EBP als opportuniteit. Prof. dr. Koen Hermans Projectleider Armoede en Welzijn LUCAS / Onderzoeksgroep Sociaal Werk KU Leuven

COMMUNICEREN VANUIT JE KERN

Samenwerken aan welzijn

PRESENTATIE DE KRACHTLIJNEN VAN STERK SOCIAAL WERK VOOR DE TOEKOMST

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg

Wat willen we in Pegode VZW bereiken?

Effectief hulpverlenen met goesting in een veranderend welzijnslandschap

vzw Steunpunt Jeugdhulp februari 2011 Het Decreet Rechtspositie minderjarigen in de VAPH-praktijk

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Inhoud Inleiding Een nieuw beroep, een nieuwe opleiding Een nieuwe start bouwt voort op het voorgaande Relaties aangaan Omgaan met gevoelens

Aansluiten bij ouders. Kanteling organisatie vanuit een waarderende benadering

Utrecht, september 2010 Gerjoke Wilmink directeur Nibud

Voorbereiding studiedag

COACHING IS VOOR IEDEREEN

Appendix A Checklist voor visible learning inside *

1 Basiscompetenties voor de leraar secundair onderwijs

De paradox van de burger als uitgangspunt

GEKLEURDE ARMOEDE BEA VAN ROBAEYS

Netwerkgericht werken binnen de jeugdhulp. Bie Melis en Mia Claes

v.u.: Ward Van Hoorde, Kwatrechtsteenweg 168, 9260 Wetteren opdrachtsverklaring SINT-LODEWIJK

Verslag dialoogmoment verontrusting en maatschappelijke noodzaak: 15/03/2016 in Nieuwland in Brugge

Competenties verbonden aan het ComPas

Organiseren van samenwerking in het jeugddomein

Laagdrempelige verenigingen: omgaan met mensen uit kansengroepen. Workshop Roeselare stadhuis donderdag 10 september

MAAK HET MEE! Beleidsplan

Competenties systeemtherapeutisch werker (STW) versie 15 januari 2015

De kracht van ontmoeting tussen families

Workshop: ontwikkeling en evaluatie van sociaalwerkpraktijken binnen het Geïntegreerd Breed Onthaal. Didier Boost UAntwerpen - Master Sociaal Werk

Vormingskalender Samen bouwen aan kinderkansen

Positie van meerzijdige partijdigheid als hulpverlener. Hilde Delameillieure Foton

Rapport Duurzame Inzetbaarheid

+ Te beantwoorden vragen

Workshop voorbereiden Authentieke instructiemodel

Doelenlijst Relationele Vorming in de Basisschool in combinatie met de IK-zinnen

Outreach: ja hallo 19/05/2016

Voorbeelden compententieprofiel mentor

Thema. Kernelementen. Oplossingsgericht taalgebruik Voorbeeld van communiceren 10 communicatie-tips

Relaties. HDYO heeft meer informatie beschikbaar over de Ziekte van Huntington voor jongeren, ouders en professionals op onze website:

even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder!

Afgeronde onderzoeksprojecten Lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking (periode )

TEAMNASCHOLING ERVARINGSGERICHTE PSYCHOSOCIALE HULPVERLENING WERKEN MET CLIËNTEN EN HUN RELATIONELE CONTEXT

Persoonlijkheidsstoornissen Kortdurend Behandelaanbod

De krachtgerichte methodiek

Reactie op Advies Adviesraad Sociaal Domein Houten

Boekenpodium Avondconferentie: Zingeving en spiritualiteit: een uitdaging voor therapie en zorg

SAMENVATTING BOUWSTENEN ZELFMANAGEMENT EN PASSENDE ZORG

Interdisciplinaire samenwerking in de wijk: de T-shaped professional

Doorbreek je belemmerende overtuigingen!

Profielschets. Ondernemende school

Het Geïntegreerd Breed Onthaal. Een beschrijvend en evaluerend onderzoek

Het Pi-manifest Kracht door persoonlijke groei & eigenheid

Slachtoffers van mensenhandel en geestelijke gezondheidszorg

VAK-mensen Samenwerken in en rondom Zorg & Welzijn

tekst voor voorbereiding forum visie

OPVOEDINGSONDERSTEUNING BIJ

Teamkompas voor Zelfsturing

TERUGKOMDAG. 15 november 2016

MEDEZEGGENSCHAP EN SUCCESFACTOREN. Ruysdael onderzoek 2015

Competentieprofiel. Maatschappelijk werker

Kwaliteitszorg. Test jezelf.

Wat werkt er in sociaal werk? Drs. Sjef de Vries Antwerpen 26/4/2016

Tweede Europese Forum over de cohesie Georganiseerd door de Europese Commissie

Werken aan een verbindend klimaat op school

Transcriptie:

Datum: 05/03/2012 Auteur: Sandra Beelen & Itte Van Hecke Versie: definitief Herkomst: Project Jongerenhulpverlening doelst 2 Doel: ter informatie Bestemming: Administratie Welzijn en Samenleving Effectieve Jeugdhulpverlening Zicht op algemeen werkzame factoren in de laagdrempelige hulpverlening aan jongeren van 12-17 jaar Pag. 1 van 83

Dankwoord Deze tekst is het resultaat van literatuurstudie en bevragingen via focusgroepen, diepte-interviews en enquêtes met: welzijnswerkers, teambegeleiders, coördinatoren, staf-en beleidsmedewerkers uit verschillende sectoren. Graag willen we hen bedanken voor hun tijd en hun enthousiaste medewerking. Onze bijzondere dank gaat uit naar de leden van de klankbordgroep die ons met raad en daad hebben bijgestaan doorheen het project. Met hun medewerking werden focusgroepen georganiseerd en gebeurden diepte-interviews met relevante stakeholders. Hartelijk bedankt: Alain Slock (CAW Artevelde), Filip Van Becelaere (CAW-JZ Middenkust), Gerlinde Daems (CAW Metropool), Gie Kiesekoms (CAW Hageland), Johan Neijens (CAW t Verschil), Lieve Polfliet (CAW Leuven), Lieve Van Dessel (CAW Metropool), Patrick Masson (CAW Stimulans), Philippe Jacob (CAW Leuven). Inhoud Effectieve Jeugdhulpverlening... 1 Dankwoord... 2 Inhoud... 2 1. Situering van de effectiviteitsvraag in het sociaal werk... 7 1.1. Sociaal werk en effectiviteit... 7 1.2. Perspectieven op effectiviteit van hulpverlening... 8 Wat werkt? Over methodieken en interventies.... 8 Voor wie werkt het? Het cliëntperspectief.... 8 Wie werkt? Over hulpverlenersfactoren.... 9 In welke omstandigheden werkt het? Over effectieve organisatie van hulp.... 9 1.3. Effectiviteit en werkzame factoren... 10 Algemeen werkzame factoren: het dodo-effect... 10 Specifiek werkzame factoren... 11 1.4. Een sterrenstelsel voor effectieve hulpverlening... 12 Effectiviteit op microniveau... 12 Effectiviteit op mesoniveau... 13 Effectiviteit op macroniveau... 13 2. Ingrediënten van goede hulpverlening (effectiviteit op microniveau)... 13 2.1. Cliëntfactoren: kenmerken, hoop en verwachtingen... 14 Cliëntfactoren kunnen een reden zijn dat een bepaald hulpaanbod niet aanslaat.... 15 Pag. 2 van 83

Uitsluitingsmechanismen... 15 Leeftijd... 16 Afkomst... 16 Voorgeschiedenis in de hulp... 16 Omgaan met cliëntfactoren... 17 Steunfactoren in de leefomgeving... 17 Serendipiteit... 18 Motivatie is een te beïnvloeden staat... 19 2.2. Hulpverlenersfactoren... 20 De persoonlijkheid, houding en de vaardigheden van de hulpverlener... 20 Persoonlijkheid... 20 Participatieve basishouding... 21 Vaardigheden... 22 Inhoudelijke deskundigheid... 24 Wetenschappelijk onderzoek... 24 Praktijkervaring (practice based evidence)... 24 Alledaagse kennis (ook wel: het gezond boerenverstand)... 24 Normatieve professionaliteit... 25 Sociale professionaliteit... 26 2.3. De werkrelatie... 26 Kenmerken van een positieve werkrelatie... 27 Afstand nabijheid... 27 Bureaucratie maatwerk... 27 Betutteling emancipatie... 28 Participatieruimte in de werkrelatie... 28 Participatieruimte: een voorwaarde voor vraaggestuurd werken... 30 2.4. De ideale jongerenhulpverlener... 31 Ziet de jongere als primaire cliënt... 31 Werkt met, en werkt in op omgevingsfactoren... 32 Is gekant tegen elke vorm van discriminatie, uitsluiting en racisme en heeft aandacht en respect voor de diversiteit van jongeren... 33 Is gericht op het sterker maken van jongeren... 33 Is zich bewust van zijn zorgplicht... 34 Pag. 3 van 83

Heeft een luisterend oor en draagt openheid, eerlijkheid en echtheid in de relatie met jongeren hoog in het vaandel... 35 Maakt van vertrouwelijkheid een erezaak... 36 Is gericht op samenwerking... 36 Is zelfbewust... 37 Kent en respecteert de eigen grenzen en de grenzen van de werkrelatie met de jongere... 37 Is een kenniswerker... 38 Draagt zorg voor zichzelf en voor de collega s... 38 2.5. Methodieken en Interventies... 39 Terminologie: methode, methodiek, techniek en interventie... 39 Methodieken en interventies als algemeen werkzame factor... 40 2.6. Samengevat: algemeen werkzame factoren op microniveau... 41 3. Ingrediënten voor de organisatie van een effectief hulpaanbod voor jongeren (effectiviteit op mesoniveau)... 42 3.1. Visieontwikkeling... 42 3.2. Kwaliteit... 43 3.3. Toegankelijkheid... 45 Bekendheid... 45 Bereikbaarheid... 45 Beschikbaarheid... 45 Bruikbaarheid... 46 Betaalbaarheid... 46 Begrijpbaarheid... 46 Betrouwbaarheid... 46 3.4. Monitoring en feedback... 46 3.5. Gebruikersparticipatie... 47 3.6. Samenwerking en netwerking... 48 Elkaar kennen en kunnen vertrouwen... 48 Investeren... 50 Duidelijke afspraken, heldere doelstellingen en regelmatig evalueren... 50 3.7. Ontwikkelen, gebruikmaken en verspreiden van kennis... 50 3.8. Structuurgerichte Implementatie... 51 Determinantenanalyse... 51 Pag. 4 van 83

Principes voor een goede implementatie... 53 Omgevingsfactoren gooien soms roet in het eten... 53 3.9. Conclusie... 55 4. Macro-niveau: beleidskaders en de ontwikkelingen daarin beïnvloed door maatschappelijke normen en veranderingen.... 56 4.1. Huidig mens-en maatschappijbeeld en de opdracht van het sociaal werk.... 56 Verwachtingen van de samenleving ten aanzien van gebruiker en hulpverlener.... 56 Grondwaarden voor het sociaal werk... 57 Handelingsruimte... 58 4.2. Context van beleid... 59 Vermaatschappelijking van de zorg... 59 Jeugdzorg in Vlaanderen... 60 Plan Perspectief!... 61 Decreet op de integrale jeugdhulp 2004... 62 Decreet op de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp... 63 Ad hoc commissie jeugdzorg in het Vlaams parlement 2010-2011... 64 Decreet op de opvoedingsondersteuning 2007... 65 Beleidsbrief Vandeurzen 2011-2012... 65 Omzendbrieven... 67 Conclusie... 69 4.3. Modulering van het aanbod door overheden en organisaties... 70 Modulering als hulpmiddel om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen?... 71 Modulering en vraaggerichtheid: Twee tegenpolen of twee zijden van 1 medaille?... 71 Modulering als beheersingsinstrument... 72 De moduleringsparadox... 72 Doelstellingen van modulering in functie van een effectiever hulpaanbod... 73 Conclusie... 73 4.4. Bewaking en verantwoording van kwaliteit van zorg en werkers... 73 Instrumentalisering... 73 Visie, waarden en normen... 74 Conclusie... 75 4.5. Ontwikkeling en verspreiding van kennis... 75 5. Aanbevelingen... 76 Pag. 5 van 83

5.1. Aanbevelingen op microniveau... 76 5.2. Aanbevelingen op mesoniveau... 77 5.3. Aanbevelingen op macroniveau... 78 6. Bronnen... 80 Pag. 6 van 83

1. Situering van de effectiviteitsvraag in het sociaal werk De sociale sector moet meer gaan werken met evidence based practice. Zo weerklinkt het vandaag vanuit verschillende hoeken. Sociaal werk moet meer gebruik maken van sociale interventies waarvan onderzoek heeft aangetoond dat ze werken. Hulpverleners zouden te weinig aandacht hebben voor al het moois dat onderzoek hun aanreikt, zijn te eigenzinnig zijn in hun handelen en laten zich nauwelijks inspireren door wetenschappelijke inzichten. Maar wat met de minder meetbare aspecten van de hulpverlening (Steyaert, 2010)? Wat met empowerment, empathie, de werkrelatie, enzovoort? Deze zijn niet in getallen uit te drukken en blijven in het evidence based discours vaak buiten beeld (Burssens, 2007; Steyaert, 2010). Van waar komt die effectiviteitsvraag, op welke manier kan ze geformuleerd en beantwoord worden en wat kunnen we daar dan mee als het gaat om hulp aan 12-17 jarigen in het algemeen welzijnswerk? In dit eerste hoofdstuk situeren we kort de effectiviteitsvraag in het Vlaamse sociaal werk en bekijken de verschillende wetenschapstheoretische invalshoeken van waaruit de vraag kan geformuleerd worden. We stellen een kader voor van waaruit die vraag op verschillende niveaus kan beantwoord worden. In de volgende hoofdstukken staan we stil bij effectiviteit op micro, meso- en macroniveau en belichten we de verschillende bepalende factoren. 1.1. Sociaal werk en effectiviteit Sociaal werk in Vlaanderen en in Nederland wordt beïnvloed door twee tradities: de continentale en de Angelsaksische traditie. De eerste ziet sociaal werk als hefboom voor de realisatie van een betere, meer humane en sociaal rechtvaardige samenleving, de tweede focust op de deskundige aanpak van sociale problemen aangereikt binnen een gegeven context. Belangrijke aandachtspunten binnen de continentale traditie zijn onder meer de relatie tussen beheersing en emancipatie en de vraag naar de grondslagen voor verantwoording van sociale interventies. De Angelsaksische traditie heeft dan weer meer aandacht voor de verhouding tussen vraag en aanbod en buigt zich over de vraag naar de specifieke deskundigheid van het sociaal werk als grondslag voor professionele identiteit. Kenmerkend hier is de nadruk op de methodisch-technische benadering van sociale problemen: met de gepaste deskundige inbreng kunnen sociale problemen opgelost worden. Binnen die Angelsaksische traditie onderscheiden we verschillende stromingen met aan de ene kant van het spectrum het constructief sociaal werk dat zich de constructie van nieuwe identiteiten en handelingsalternatieven tot doel stelt. Sociaal werk is volgens deze visie een sociale praktijk waaraan mensen (nieuwe) identiteit kunnen ontlenen. Luisterbereidheid, aanwezigheid en presentie staan centraal. Aan de andere kant van het continuüm vinden we het sociaal werk als Pag. 7 van 83

sociale interventie. Sociaal werk wordt hier benaderd als geheel van wetenschappelijk onderbouwde interventies die bij voorkeur preventief ingezet worden. Het is binnen deze stroming dat we het ontstaan van de effectiviteitsvraag kunnen situeren. 1.2. Perspectieven op effectiviteit van hulpverlening Kijken naar de effectiviteit van hulpverlening gebeurt vanuit verschillende wetenschapstheoretische invalshoeken. We schetsen deze kort om een zicht te verschaffen op de verschillende manieren waarop er wordt nagedacht over effectieve jeugdhulp. We baseren ons hiervoor op de studie Perspectieven op de effectiviteit van Jeugdhulp (Carette, 2008). Wat werkt? Over methodieken en interventies. Veel onderzoek naar de effectiviteit van de hulpverlening wil in eerste instantie een antwoord vinden op de vraag: Wat werkt? Het idee dat een hulpverleningsprogramma, een methode of interventie op zich in staat is om een cliënt in de gewenste richting te beïnvloeden staat centraal. Wat willen we bereiken (doel) en wat is daarvoor de beste strategie (middel)? De interventie is in meer of mindere mate effectief, al naar gelang de mate waarin het doel bereikt wordt en de mate waarin aannemelijk gemaakt is dat de interventie de oorzaak daarvan is (Van Yperen, 2010). De mate waarin de geboden hulp bijdraagt tot het boeken van de gewenste resultaten, wordt via herhaald experimenteel onderzoek (of randomized control studies) gemeten. De effectiviteit wordt vervolgens uitgedrukt als een effectgrootte. Het vastgestelde effect drukt dan de effectiviteit uit van de methode. Aan de hand van systematische reviews worden de resultaten van herhaalde onderzoeken samengebracht en kan een algemene uitspraak gedaan worden over de effectiviteit van een hulpverleningsinterventie (Carette, 2008). De kwalificatie effectief wordt hier in het licht van het doel van de interventie geplaatst. De effectiviteitsvraag is: effectief waarvoor? Hulpverlening is effectief als de hulp bij een bepaalde doelgroep bijdraagt tot het realiseren van gestelde doelen (van Yperen, 2010). Inzetten op werkzame methodieken of interventies maakt deel uit van het verbeteren van de hulpverlening. Zoals we verder zullen zien is de vraag naar wat werkt? zeker niet de enige waaraan aandacht besteed moet worden. Voor wie werkt het? Het cliëntperspectief. Vanuit dit perspectief wordt de effectiviteitsvraag een zoektocht naar de betekenis van de geboden hulp voor de verschillende betrokken actoren in de hulpverlening: waaronder de cliënt of het cliëntsysteem, de context, en bij uitbreiding ook de hulpverlener. Pag. 8 van 83

Vragen als: Welke zijn de behoeften en verwachtingen ten aanzien van de hulpverlening? Hoe wordt de hulpverlening ervaren? Op welke manier ervaren de betrokkenen de hulp als effectief? Wat is de gebruikerstevredenheid, de ervaren baat? De hulpverlening is vanuit dit perspectief effectief in de mate dat deze als dusdanig ervaren wordt door de cliënt. Wie werkt? Over hulpverlenersfactoren. Actueel op dit moment is de vraag naar Wie werkt?. De hulpverlener, zijn houding, vaardigheden, kennis en persoonlijkheid, maar bovenal de mate waarin deze erin slaagt om een positieve werkrelatie tot stand te brengen worden gezien als de meest werkzame factoren in de hulpverlening. De huidige tendens om de hulpverlener terug centraal te plaatsen in het debat sluit daarbij aan. In plaats van over methodieken en projecten of over beleid en bureaucratisering gaat het steeds vaker over de brede professional, een gemandateerde uitvoerende werker die zich verbindt met de buurt en zijn bewoners (van Ewijk, 2011). Vanuit dit perspectief is hulpverlening effectief in de mate dat de hulpverlener over bepaalde kwaliteiten beschikt. In welke omstandigheden werkt het? Over effectieve organisatie van hulp. Hulpverlening is in essentie gericht op het versterken van cliënten en op het creëren van verandering. De motivatie en het engagement van de cliënt vormen de motor van die verandering. Het effect en de effectiviteit van de hulpverlening wordt bepaald door de ideeën die de betrokkenen hebben over de werkzaamheid van de interventie, de kwaliteiten van de hulpverlener en de toegepaste methoden. Ook de context waarin de hulpverlening wordt georganiseerd en aangeboden is bepalend voor de wijze waarop iets werkt (Pawson & Tilley, 1997, Carette 2008). Het hulpaanbod in een organisatie bestaat uit een aantal visies, ideeën en vaardigheden die in een specifieke context worden geïmplementeerd: het profiel van de medewerkers die moeten worden ingeschakeld, de mensen, middelen, methoden en methodieken die nodig zijn, de tijd die nodig is, etc worden allemaal bepaald door de grotere theorie of visie over hoe iets werkt. Het installeren van monitoring en feedbackmechanismen helpt om de aangeboden hulp voortdurend te evalueren en te verbeteren. Pag. 9 van 83

1.3. Effectiviteit en werkzame factoren Algemeen werkzame factoren: het dodo-effect De dodo-vogel is al ruim 3 eeuwen uitgestorven, met dank aan de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) die de vogelsoort op Mauritius ontdekte maar de natuurlijke omgeving meteen ook zo wijzigde dat de vogel snel uitstierf. In de hulpverleningssector is de dodo echter nog springlevend en dat hebben we te danken aan een artikel van Saul Rosenzweig (1907-2004) uit 1936. Deze psycholoog onderzocht de verschillende effecten van diverse vormen van psychotherapie en vroeg zich af of methode A nu beter was dan methode B of C. Al snel bleek dat de bereikte effecten eigenlijk bij elke gehanteerde methode wel vergelijkbaar waren. Daarom ook verwees Rosenzweig naar de dodo die in het verhaal Alice in Wonderland een loopwedstrijd organiseert en op de vraag wie er uiteindelijk gewonnen heeft na lang nadenken het antwoord geeft: Everybody has won, and all must have prizes (http://www.canonsociaalwerk.eu/uit/details.php?cps=5&canon_id=219 ) De verklaring voor het dodo-effect is dat de werkzame ingrediënten van hulpverlening niet zo zeer vervat zitten in een specifieke behandeling of interventie, maar terug te vinden zijn in algemene kenmerken of generieke factoren die steeds voorkomen ( common factors ). Het gaat om heel impliciete kenmerken van de hulpverlening zoals de hoop en verwachtingen van cliënten en de aard van de relatie tussen cliënt en hulpverlener. In literatuur over werkzame factoren worden deze minder meetbare aspecten als belangrijkste component van de hulpverlening benadrukt. Als deze algemene kenmerken zo cruciaal zijn om effect te bereiken, dan is het essentieel om ze concreet te benoemen en er beroepskrachten in te scholen of op te selecteren (Steyaert, 2010). Werkers die goed zijn in het mobiliseren van deze algemeen werkzame factoren worden ook wel generalisten genoemd. Ze moeten over voldoende handelsrepertoire beschikken om op de meest voorkomende vragen van hun cliënten een goed antwoord te geven. En dat is geen eenvoudige combinatie. Niemand weet immers alles over alles. Neem nu vragen over Hoe omgaan met moeilijk gedrag van jongeren?, of Hoe conflicten tussen ouders en kinderen oplossen?. Deze vragen moeten generalisten kunnen beantwoorden vanuit een handelingsrepertoire dat verder gaat dan buikgevoel, eigen ervaring en gezond verstand, maar waarin ook kennis, ervaring van collega s, en een goed zicht op wat cliënten willen is geïntegreerd. Dit maakt ze tot generalisten die op veel voorkomende vragen een professioneel antwoord kunnen geven. Pag. 10 van 83

Specifiek werkzame factoren Naast algemeen werkzame factoren spreekt de literatuur ook over specifiek werkzame factoren. Dat zijn die ingrediënten van de hulp die van belang zijn met het oog op de specifieke werksoort en op de specifieke doelgroep met een specifiek probleem. In tegenstelling tot de allround-hulpverlener wordt de specialist ingezet op momenten dat de vraag of de problematiek heel specifiek is. Zij moeten voornamelijk in staat zijn om specifieke methoden en interventies correct te kunnen inzetten. Deze groep specialisten is vaker werkzaam op de tweede of derde lijn en voor hen zal het belang van specifiek werkzame factoren meer op de voorgrond treden (Van Yperen, 2010). In deze nota hebben we niet de ambitie om een volledig overzicht te geven van de beschikbare wetenschappelijke kennis over elke dimensie van effectieve jeugdhulp. Wel willen we de lezer een goed zicht verschaffen op het totaalplaatje van effectiviteit en op het belang van de algemeen werkzame factoren die op elk niveau een rol spelen. We leggen de klemtoon op die algemeen werkzame factoren vanuit een aanvoelen dat deze voor het algemeen welzijnswerk de grootste invloed hebben op de effectiviteit van de dagelijkse hulpverleningspraktijk Het algemeen welzijnswerk staat immers open voor iedere burger met om het even welke vraag. Het aanbod is laagdrempelig en weinig gespecialiseerd. Jongeren en hun ouders komen hier in de eerste plaats in aanraking met allround hulpverleners die van alle markten thuis zijn. Zij moeten in de eerste plaats deskundig zijn in het inzetten van de algemeen werkzame factoren. Pag. 11 van 83

1.4. Een sterrenstelsel voor effectieve hulpverlening Koen Hermans (2010) stelt effectieve hulpverlening visueel voor aan de hand van een sterrenstelsel. De verschillende sterren vertegenwoordigen de verschillende domeinen waarin de algemeen werkzame factoren kunnen worden gesitueerd. We nemen dit kader als één van de vertrekpunten voor ons verhaal. Met de klok mee gelezen wordt in dit schema duidelijk dat factoren zoals de motivatie, het engagement en de mogelijkheden van de betrokkenen; de competenties van de hulpverlener; de objectieve eigenschappen van de methodiek of interventie; maar ook de organisatie van de hulp, de keuzes van beleidsmakers en de verwachtingen van de samenleving, de effectiviteit van de hulpverlening bepalen (Hermans, 2010). Bij het Nederlands Jeugdinstituut vinden we een gelijkaardige opdeling van algemeen werkzame factoren terug. De verschillende domeinen van effectiviteit worden in deze opdeling bekeken vanuit micro-, meso- en macroperspectief (Van Yperen, 2010). Deze opdeling vormt een tweede referentiekader van waaruit we vertrekken. Effectiviteit op microniveau Op het microniveau bevinden zich de samenwerkende cliënten en beroepskrachten: de hulpverlener met zijn passie, vooropleiding, relationele vaardigheden, denken en handelen; en de cliënt, in casu de minderjarige, zijn ouders, zijn contexten en de steun vanuit zijn sociaal netwerk, de voorgeschiedenis in de hulp en de motivatie om te veranderen. Ook de gebruikte methode of interventie speelt op dit terrein. De aanwezigheid van werkzame factoren in de eerste 3 sterren Pag. 12 van 83

van het bovenstaande schema zijn bepalend voor de effectiviteit van de hulpverlening op het microniveau. Effectiviteit op mesoniveau Het meso niveau heeft alles te maken met visie en beleid van de organisatie, met structurele randvoorwaarden zoals infrastructuur, fysieke verschijningsvorm en manier waarop de organisatie zich aan de doelgroep presenteert. Toegankelijkheid, samenwerking, kwaliteitsbeleid en verantwoording van de hulp zijn hier bepalende factoren voor effectiviteit, zo ook de ontwikkeling en verspreiding van kennis in de organisatie, de feedbackmechanismen en de gehanteerde leiderschapsstijl. Op dit niveau staat de vierde ster uit het schema centraal: de effectieve organisatie. Effectiviteit op macroniveau Op het macroniveau tenslotte speelt het belang van beleidskaders en de manier waarop ontwikkelingen daarin beïnvloed worden door maatschappelijke normen en veranderingen. Dit is het terrein van overheden maar evengoed van sectoren, beroepsorganisaties, onderwijsinstellingen en de samenleving. Op dit terrein spelen de laatste twee sterren uit het schema de hoofdrol. 2. Ingrediënten van goede hulpverlening (effectiviteit op microniveau) Het microniveau bekijken we hier met een vergrootglas. Enerzijds omdat we ervan overtuigd zijn dat hier op korte termijn voor de cliënt het meest winst te boeken valt, anderzijds omdat literatuur aantoont dat de werkzaamheid van de hulpverlening het sterkst wordt bepaald door factoren die spelen op dit microniveau: de cliënt en zijn motivatie, de hulpverlener en zijn relationele vaardigheden, de werkrelatie die beiden tot stand brengen en de gebruikte methoden en technieken. Het meso- en het macroniveau worden in de volgende hoofdstukken meer beknopt omschreven in functie van het optimaliseren van wat er op microniveau gebeurt. In dit hoofdstuk bespreken we de belangrijkste werkzame factoren met betrekking tot de cliënt, de hulpverlener, de werkrelatie en de gebruikte methodieken of interventies. Cliëntfactoren zijn alle kenmerken, hulpbronnen, steunfactoren in de omgeving en bronnen van kracht die cliënten meebrengen in het hulpverleningsproces. Hulpverlenersfactoren: persoonlijkheid, passie, professionaliteit, kennis en vaardigheden, houding. De werkrelatie als werkzame factor: de mate waarin de hulpverlener erin slaagt om tot een positieve werkrelatie te komen. Het effect van de gebruikte methodieken, programma s of interventies. Pag. 13 van 83

De relatie tussen de verschillende werkzame factoren speelt eveneens een belangrijke rol. De cliënt wordt beïnvloed door eerdere ervaringen met hulpverlening of door ervaringen van vrienden, familie en kennissen. De hulpverlener wordt beïnvloed door eerdere ervaringen met cliënten, op basis van eerste indrukken en vooroordelen, ervaring met gelijkaardige problematieken, bepaalde methoden, etc. Er is sprake van voortdurende wederzijdse beïnvloeding tussen cliënt, context, hulpverlener en methodiek. 2.1. Cliëntfactoren: kenmerken, hoop en verwachtingen Gezaghebbend onderzoek naar werkzame cliëntfactoren in de hulpverlening aan jongeren ontbreekt tot op dit moment. Dit komt grotendeels omdat het belang van cliëntfactoren in het realiseren van effectieve hulp vaak wordt onderschat (Van Yperen, 2010). Wie kinderen en jongeren echt wil bereiken en betrekken in de hulpverlening zal zich moeten afvragen wat precies de uitdaging of nood is voor jongeren. Hoe beleven zij de situatie? Welke capaciteiten dicht de jongere zichzelf toe en waar voelt hij zich mee verbonden? 1 Hoe iemand op een gegeven moment functioneert hangt niet alleen af van zijn eigen kenmerken, mogelijkheden en beperkingen, maar ook van de kenmerken, eisen en verwachtingen van de omgeving waarin die persoon zich bevindt. Woonsituatie, school- of werksituatie, vrijetijdssituatie, etc. bepalen in grote mate het functioneren (Van Hove, 1999). De volgende drie groepen cliëntkenmerken zijn bepalend voor de uitkomst van het hulpverleningsproces (Bohart en Talmann, 2010): Persoonlijke cliëntkenmerken: de hechtingsstijl, het niveau van functioneren van cliënten voor de start van de hulpverlening, de geestelijke gezondheid, de aanwezige sociale contacten, de intelligentie, de sociaaleconomische status. Vaardigheden: contactvaardigheden, planningsvaardigheden, het vermogen om relaties aan te gaan, Motivatie, openheid en bereidheid om actief mee te gaan in de inspanningen en de uitdagingen die hulpverlening met zich meebrengt, de motivatie voor verandering. Naast persoonlijke kenmerken, vaardigheden en motivatie spelen ook de hoop en de verwachtingen van cliënten tegenover de samenwerking en het resultaat van de hulpverlening een rol. Hoop op verandering en positieve verwachtingen van de hulpverlening zijn daarbij een grote troef. 1 Meer hierover leest u in Beelen, S. & Van Hecke, I. (2012). Een klare kijk op 12 tot 17 jarigen. Beleving, hulpverleningsnoden en antwoorden in het Algemeen Welzijnswerk. Onuitgegeven nota. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Pag. 14 van 83

Cliëntfactoren kunnen een reden zijn dat een bepaald hulpaanbod niet aanslaat. Bepaalde cliëntkenmerken liggen vast en zijn niet of moeilijk te veranderen. Intelligentie, leeftijd of geslacht zijn bijvoorbeeld niet beïnvloedbaar, maar bepalen wel welk soort hulp meer of minder aangewezen is. Andere kenmerken zijn meer beïnvloedbaar zoals vaardigheden en motivatie. Het gebrek aan motivatie bij een jongere kan een andere reden zijn waarom een bepaald hulpaanbod niet aanslaat. Motivatie is echter geen persoonskenmerk zoals leeftijd of geslacht dat zijn. Motivatie is een te beïnvloeden staat, geen stabiele eigenschap. Een gebrekkige motivatie is iets waar hulpverlener en jongere samen mee aan de slag kunnen (Van Yperen & van der Steege, 2010). Hoe hulpverleners, organisaties, beleidsmakers en de samenleving omgaan met cliëntkenmerken en met de beperkingen die ze met zich meebrengen is even bepalend voor de effectiviteit van de hulp als de cliëntkenmerken zelf. Dit omgaan met kan op verschillende manieren gebeuren. Een flexibele, zorgzame en begripvolle benadering leidt tot een meer toegankelijke en inclusieve hulpverlening. Terwijl bureaucratie en betutteling aanleiding geven tot uitsluiting. Hoe we met iets omgaan hebben we in grote mate zelf in de hand. Omgaan met is direct of indirect beïnvloedbaar. Hulpverleners die bijvoorbeeld regelmatig reflecteren op het eigen handelen, of die van een bepaalde casus abstractie kunnen maken en dat kunnen vertalen in een structurele actie werken in op hoe wordt omgegaan met cliëntkenmerken. 2 Omgaan met cliëntfactoren vormt voor hulpverleners, organisaties en beleidsmakers een belangrijke uitdaging. Bij het beantwoorden van vragen zoals Werkt ons hulpaanbod voor de cliënt? of Wat is de cliënttevredenheid/ervaren baat? moeten cliëntfactoren en de manieren waarop hulpverleners, organisaties en beleidsmakers daarop inspelen, in rekening worden gebracht (Van Yperen & van der Steege, 2010). Uitsluitingsmechanismen Cliëntkenmerken kunnen uitsluitingscriteria worden. De leeftijd van jongeren kan een bijvoorbeeld een uitsluitingscriterium vormen voor bepaalde (residentiële) hulpvormen in het algemeen welzijnswerk, zo ook het hebben van een dossier in de bijzondere zorg (bijvoorbeeld bij het in aanmerking komen van crisishulp in het AWW), een handicap of psychiatrische stoornis (ambulante begeleiding), anderstaligheid of een vreemde origine. Citaten uit focusgroepsinterviews illustreren een aantal uitsluitingsmechanismen ten opzichte van minderjarigen in de hulpverlening. 2 Dit wordt preventieve reflex genoemd Pag. 15 van 83

Leeftijd Kijk dit is wat er gebeurt. Een jongere van bijna 17 zou gezien de omstandigheden best uit huis gaan. Vanuit AWW kunnen we hem niet helpen want er is geen inkomen en de ouders kunnen of willen dat niet financieren. Binnen bijzondere jeugdzorg kan de jongere niet terecht want daar zit alles vol en iemand van 17 starten ze niet meer op want tegen dat het zo ver is dan is hij 18. Er is dus geen aanbod. De situatie in het gezin escaleert, die gast loopt weg en geraakt op straat. Van t school is hij buitengesmeten, van de regen in de drup. Maar op zijn 18, ja dan kunnen we hem plots wel terug helpen want dan kan hij naar t OCMW. Maar tegen dan heeft hij een berg problemen: school niet afgemaakt, werkloos, schulden, en dakloos. En dan vragen wij ons af hoe het komt dat jongeren pas bij ons terecht komen als ze echt niet meer kunnen? Vaak zien we jongeren, bijvoorbeeld van 17 jaar voor wie het gegeven de situatie waarschijnlijk geen slecht idee zou zijn om apart te gaan wonen. En dan wordt je geconfronteerd met het feit dat er voor hen gewoon geen aanbod is. Je hebt dan wel een mogelijke oplossing, maar als je die concreet in de praktijk wil gaan omzetten kom je heel wat obstakels tegen. Voor die gasten is er niks. En dan moet je gaan uitleggen dat je eigenlijk ook niks kan doen. 17 jarigen worden op verschillende manieren uitgesloten in de jeugdhulpverlening: in de bijzondere jeugdzorg omwille van het feit dat ze bijna 18 zijn (wachtlijsten waardoor er beperking is in de mogelijkheden om nog een dossier op te starten) in het AWW omwille van het feit dat ze net geen 18 zijn en dus niet over een eigen inkomen kunnen beschikken. Daardoor kunnen ze geen beroep kunnen doen op residentiële begeleiding of begeleid zelfstandig wonen in het AWW. Afkomst Waar zitten de allochtonen in de hulpverlening? In Ruislede en in zwaardere vormen van zorg. In de rest van de Bijzondere Jeugdzorg al veel minder. En in crisishulp. Ten gevolge van het verschil tussen hun leefwereld en die van hun ouders. Het bereiken van jongeren met andere roots, daar moet in onze regio dringend werk van gemaakt worden. Er zijn steeds meer concentratieschooltjes. Voorgeschiedenis in de hulp Bijzondere jeugdzorgkinderen komen uit bijzondere jeugdzorggezinnen. Gebrek aan binding is hier opvallend. Patronen van breuken. En ze geraken daar zelden of moeilijk uit. Tenzij via een lief. En dan nog, meestal zitten die ook in hetzelfde milieu. Het AWW fungeert als eerstelijnsdienst vaak als vangnet voor die jongeren die tussen de mazen van het net glippen. Zij komen uiteindelijk vanzelf terecht bij het AWW omdat ze nergens Pag. 16 van 83

anders in het aanbod passen. Voor hen vervult het CAW eigenlijk een laatstelijnsfunctie. Het CAW gaat met deze jongeren aan de slag, maar kan hen tegelijk geen langetermijnperspectief bieden. Het is vaak redden wat er te redden valt. De mate waarin cliëntkenmerken voorwaarden of uitsluitingscriteria zijn voor toegang, begeleiding of opname is een bepalende factor in het realiseren van een effectief hulpaanbod. Omgaan met cliëntfactoren Hoe kunnen hulpverleners op microniveau omgaan met cliëntfactoren zodat deze niet veranderen in uitsluitingscriteria? We geven enkele voorbeelden. Steunfactoren in de leefomgeving Steunfactoren in de leefomgeving van de jongere zijn zeer waardevol bij het verminderen van psychosociale problemen. De kwaliteit van het sociale netwerk van jongeren en hun opvoeders is een sterke voorspeller van de effectiviteit van hulpverlening (Hermanns, 2009). Versterking en mobilisering van het netwerk rond het gezin, school, buurt is dan ook een belangrijke werkzame factor. De mate waarin hulpverleners en/of organisaties hierop gericht zijn verschilt sterk. Effectieve hulpverlening voor jongeren is erop gericht het sociale netwerk van jongeren te bevorderen. Hulpverleners moeten de reflex ontwikkelen om te kijken hoe ze daar met hun deskundigheid bij kunnen aansluiten (Kwekkeboom, 2010). De beroepskrachten die werden bevraagd in het kader van dit project erkennen over het algemeen dit belang van sociale steun en zetten in hun hulpverleningspraktijk in op het zoeken naar krachten in het eigen netwerk. 3 Dit komt ook naar voor in de analyse van beleids- en visieteksten van de CAW. Ter illustratie enkele citaten uit de focusgroepen: Zeker bij die jonge gasten is het essentieel om die omgeving mee te nemen. Het is door de manier van kijken van de omgeving dat iets wel of niet een probleem is. Als we met onze hulpverlening goed bezig willen zijn dan kunnen we niet anders dan die context mee pakken. We moeten die gasten uit de bijzondere jeugdzorg meer versterken door aan hun netwerken te werken. Hun context is niet altijd meer duidelijk. Het is belangrijk dit terug op te bouwen. School maar ook vrijetijd, op kamp gaan, etc en liefst zodat ze ook in contact komen met andere (niet BJZ) - jongeren. We hechten enorm veel belang aan het in kaart brengen van het eigen netwerk. Dat proberen we 3 De beroepskrachten zijn afkomstig uit diverse organisaties en sectoren (jeugdwerk, jeugdzorg, onderwijs, welzijnswerk). Pag. 17 van 83

meer en meer systematisch te doen. We kijken nu meer dan vroeger naar wat er wel nog gaat, wie wel nog kan helpen, we focussen hoofdzakelijk op de eigen krachten en op het netwerk minder op de gebreken of problemen. Eigen Kracht Conferenties bijvoorbeeld, dat vinden wij fantastisch. Het hele team en ook het begeleidingsteam heeft de behoefte om hier eens een grondige uitleg over te krijgen en om na te denken over hoe we dat kunnen toepassen binnen onze setting. We hebben daar al veel positieve dingen van gehoord. te veel hulpverleners kijken nog door de bril van problemen terwijl dat het veel werkzamer is, om te kijken met de bril van: waar zitten de krachten hier, wat loopt er hier nog goed en laten we samen eens kijken hoe we alle hens aan dek kunnen roepen om daarmee aan de slag te gaan. Serendipiteit Er bestaan tal van voorbeelden waarin wetenschappers grootse ontdekkingen doen ten gevolge van serendipiteit. In zijn Memoirs of Sir Isaac Newton noteerde de schrijver William Stukeley een gesprek uit 1726 waarin Newton zelf zich herinnerde hoe het begrip gravitatie in hem opkwam: Het werd veroorzaakt door het vallen van een appel, toen ik zat te peinzen. Zo wandelde Wassily Kandinsky, de bekende Russische expressionistische schilder, op een dag zijn atelier binnen en zag een eigenaardig verschijnsel. Hij kon niet meteen plaatsen wat het was tot het plots tot hem doordrong: één van zijn schilderijen, een figuratieve compositie, stond op zijn kop op de schildersezel. Wassily was er helemaal van ondersteboven. Vanaf dan wist hij dat een nieuwe weg ingeslagen kon worden binnen de schilderkunst: volledige abstractie. Serendipiteit in de hulpverlening heeft te maken met onverwachte gebeurtenissen of ontwikkelingen in het leven van cliënten. Deze hebben soms een cruciaal effect op de verschillende levensdomeinen van cliënten zoals wonen, gezinssituatie, relaties, school, vrijetijd, etc. Wanneer hulpverleners hier oog voor hebben en er alert op inspelen kan serendipiteit een krachtige katalysator zijn voor positieve ontwikkeling. Een open vizier voorkomt een te enge probleemfocus. De mate waarin hulpverleners dit open vizier hanteren bepaalt de effectiviteit van hun werk. Citaten uit de focusgroepen illustreren dit: Jongeren die een hulpvraag stellen zijn veel meer dan een hulpvrager alleen. Tegelijk zijn ze iemands beste vriend of vriendin, broer of zus, leerling, kind of lief. Tijdens een begeleiding moet je niet alleen over de problemen bezig zijn; maar ook eens focussen daarbuiten op fijne en goeie dingen. Eens iets samen doen, zoals op de Playstation spelen kan openingen creëren. Meegaan, samen dingen ondernemen, op pad gaan. Onderweg kom je veel te weten. Pag. 18 van 83

Waarom gaan we niet een uur joggen of zwemmen. We moeten dit durven. Wij proberen vaak in de vrijetijd aanwezig te zijn. Op festivals bijvoorbeeld, of we doen een tournee waarbij we ons koppelen aan optredens en fuiven en zo. En dat zijn dingen die wel helpen. Motivatie is een te beïnvloeden staat Het gebrek aan motivatie bij een jongere wordt vaak naar voor geschoven als reden waarom een bepaald hulpaanbod niet aanslaat. Op zich kan dat natuurlijk zo zijn. Iemand die niet gemotiveerd is om zijn situatie aan te vatten zal ook de inspanningen die dit vergt niet kunnen leveren. Motivatie is echter een te beïnvloeden staat, geen stabiele eigenschap van een cliënt (Van Yperen & van der Steege, 2010). Een gebrekkige motivatie is iets waar hulpverlener en jongere samen mee aan de slag kunnen. Als de cliënt niet weet wat het probleem is, of niet wil, kan of durft te veranderen, betekent dit niet dat de hulpverlener achterover kan leunen. Het kan des te meer een reden zijn om zich actief met de cliënt te gaan bemoeien, hem uit te lokken, en te proberen hem stappen te laten zetten (Van Yperen & van der Steege, 2010). Maar wat maakt eigenlijk dat iemand zich wil inzetten voor iets? Motivatie heeft te maken met het bereiken van een evenwicht tussen 3 elementen (Stroobants, V. en Wildemeersch, D. in: Jans, M. en De Backer, K (2001)): De uitdaging: de mate waarin de nood om iets aan te pakken of te veranderen aanwezig is. De capaciteit: de mate waarin iemand zich in staat acht om die uitdaging aan te gaan, of erin gelooft dat hij de nodige vaardigheden kan verwerven. Verbondenheid: de mate waarin iemand zich verbonden voelt met personen, ideeën en organisaties en zich gesteund weet. Aan motivatie kan gewerkt worden door samen met de jongere naar een evenwicht te zoeken tussen deze 3 elementen. Jongeren bepalen daarbij in het ideale geval voor een groot deel zelf wat de uitdaging is en wat er moet gebeuren om een bepaalde situatie te veranderen. Hulpverleners richten zich daarbij op het versterken van de capaciteit en de verbondenheid. Motivatie is voorwaardenscheppend voor participatie. Wie dus werk wil maken van participatieve jongerenhulpverlening kan niet om het belang van het werken aan motivatie heen. Een aantal citaten met betrekking tot (gebrekkige) motivatie bij jongeren illustreren dat werken aan motivatie in de praktijk niet evident is. Vaak hebben wij wel een idee van welke diensten zouden kunnen helpen, maar vaak is het dan zo dat die jongeren moeilijk te motiveren zijn. Ze moeten dat zien zitten hé en het moet ook een beetje passen bij hun vraag. Wij kunnen wel problemen zien en denken Pag. 19 van 83

dat is misschien een oplossing, maar als ze zelf niet klaar zijn om er iets mee te doen Als je jongeren echt mee wil hebben in de hulpverlening in de zin van nu gaan we er iets mee doen, nu pakken we dat aan. Dan moeten zij zelf ook vaak al een bepaalde drempel over zijn, zo van en nu hebben we genoeg shit meegemaakt. Er moet ook voldoende motivatie zijn bij de jongere zelf om iets te doen. Het is niet omdat de omgeving zegt: het is tijd, dat de jongere zelf dat ook zo ervaart. 2.2. Hulpverlenersfactoren Het meest werkzame aspect in de hulpverlening is de persoon van de hulpverlener. Dat is zijn instrument. Hij moet daar meer mee werken. Hulpverleners moeten op dat vlak versterkt worden. 4 Natuurlijk. Goede hulpverleners zijn warme en vriendelijke mensen. Ze weten hoe ze een goede relatie met cliënten moeten realiseren, ze kunnen goed communiceren, structureren, motiveren en activeren. Ze beschikken over een bepaalde persoonlijkheid en over specifieke vaardigheden en technieken. Niemand is het daarmee oneens. Goede hulpverleners zijn essentieel in goede hulpverlening. Maar wat betekent dat nu een goede hulpverlener zijn? Wat heeft die in huis en wat onderscheidt hem van zijn minder goede collega s? En is een goede hulpverlener ook een meetbare en metende hulpverlener? In wat volgt gaan we dieper in op de verschillende factoren die op dit terrein een rol kunnen spelen: Persoonlijkheid, houding en vaardigheden Inhoudelijke deskundigheid Normatieve professionaliteit Sociale professionaliteit De persoonlijkheid, houding en de vaardigheden van de hulpverlener De hulpverlener is de meest krachtige van alle werkzame factoren in de hulpverlening. Kenmerken van hulpverleners zijn sterkere voorspellers van het resultaat van een hulptraject dan cliëntkenmerken (Wampold, 2005). We bespreken hier enkele kenmerken van de persoonlijkheid, houding en vaardigheden van hulpverleners die cliënten aanduiden als positief en helpend. Persoonlijkheid Effectieve hulpverleners worden enerzijds gekenmerkt door specifieke persoonlijkheidskenmerken en houdingsaspecten en anderzijds door de vaardigheden die ze 4 Citaat uit focusgroep Pag. 20 van 83