Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Afdeling Haarlem e.o. www.knnv.nl/haarlem Joop Mourik, februari 2018 Natuuronderzoek Kennemerstrand 2017 Plantenstudiegroep Zuid-Kennemerland, Dagvlinderwerkgroep Zuid-Kennemerland, Vrienden van het Kennemerstrand; Maarten Bongertman, Jan Elfrink, Jos en Elly Lammers, Joop Mourik, Alie van Nijendaal, Desiree de Vries. Foto s Alie van Nijendaal (AN) en Joop Mourik (JM) Figuur 1. Jan en Joop speuren naar groenknolorchis foto AN Ook in 2017 stonden de planten en vlinders in de volle aandacht van de KNNV natuuronderzoekers op het Kennemerstrand. In groepen of individueel zijn vele facetten van de natuur bekeken, genoteerd, gefotografeerd en gedigitaliseerd. We hebben weer heel wat neergelegd (schelpen), uitgezet (proefvlakken), opgenomen (vegetatie), ingeprikt (GPS punten) en aangestreept (plantensoorten). Met elkaar hebben we veel geleerd en plezierig samengewerkt. Het weer Het weer is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van planten- en koudbloedige diersoorten. Daarom een kort overzicht van het weer op het Kennemerstrand in 2017. De winter was zacht en vrij droog. De waterstand was op het Kennemerstrand dan ook laag en liep in de loop van de winter nauwelijks op door kwel uit het duin. April was koud met een gemiddelde temperatuur van maart en nog steeds droog. Ook de eerste helft van mei werd het niet veel warmer en natter. Daarna sloeg het weer 1
om naar een warme periode in mei-juni met een gemiddelde temperatuur van 22 graden Celsius overdag. Vanaf de tweede helft van juni werd het weer wisselvaliger met veel regen, warmte en somberheid. Deze wisselvalligheid bleef aanhouden tot medio september. De warmte sloeg om in koelte en de somberheid bleef tot half september. De laatste weken van het vlindertelseizoen gaven de gelegenheid om nog enkele vlinderrondjes te lopen. Dagvlindermonitoring De route voor dagvlindermonitoring waarop de vlinders sinds 2009 elk jaar geteld worden, is in 2017 15 weken (16 keer) gelopen. In totaal zijn 493 dagvlinders geteld van 18 soorten en 24 dagactieve nachtvlinders van Sint Jacobsvlinder, Sint Jansvlinder en Gamma-uil. Het jaartotaal was vergelijkbaar met de voorgaande jaren. Het aantal soorten was 21, vergelijkbaar met het gemiddelde van de voorgaande acht teljaren. In 2017 kwamen de vlinders maar langzaam uit hun winterrust door de langdurig aanhoudende koelte in april en mei Figuur 2. Aantal vlinders van alle soorten per week (figuur 2). Pas vanaf week 21 (derde week mei) werden de vlinders in aantallen van meer dan vijf op de hele route gezien. De voorjaarsgeneratie van icarusblauwtje piekte met 81 vlinders (week 20-22), evenals die van het hooibeestje met 71 vlinders (week 20-25). Daarna volgde de junidip (figuur 2). Deze dip duurde in 2017 maar kort want al snel kwamen de zomervlinders uit de pop tevoorschijn. Bruin zandoogje was de eerste soort die zich liet zien, al vanaf week 25. In één generatie vlogen de bruin zandoogjes zeven weken lang. De zomer generatie van hooibeestje en icarusblauwtje had z n piek in de weken 32-33 (augustus) en liep afnemend door tot aan het eind van vlindertellingen in week 39, de laatste week van september. Het aantal zomervlinders van hooibeestje was 85 en van icarusblauwtje 77. Met een totaal van 311 vlinders bepaalden deze twee soorten het beeld van de vlinderbevolking van het Kennemerstrand in 2017. Andere soorten bleven daar ver bij achter. Figuur 3. Kleine vuurvlinder op heelblaadjes foto JM Bruin zandoogje (70 vlinders) en klein koolwitje (65 vlinders) waren de eerstvolgende in talrijkheid. De overige 17 soorten werden in lage aantallen van 1 tot 13 vlinders waargenomen. Helaas waren daarbij maar weinig typische duinvlinders bij. Welgeteld één vlinder van de Rode lijst soort kleine parelmoervlinder is gezien. Geen heivlinder meer en geen andere soorten van bloemrijk duingrasland die we langzamerhand toch wel zouden verwachten op de geschoonde, wat hoger en droger gelegen delen van het gebied. Een oorzaak zou kunnen zijn dat de voedselplanten 2
voor de typische duinvlinders ontbreken: viooltjes, buntgras en ook de geschikte vegetatiestructuur voor de voortplanting. Voor de alerte en kieskeurige heivlinder die duingrasland met zandplekjes en polletjes gras nodig heeft voor de voortplanting, lijkt de intensieve tred een belangrijke oorzaak van het verdwijnen van het Heivlinderduin. Voor andere typische vlindersoorten van duingrasland (parelmoervlinders, aardbeivlinder, bruin blauwtje) geldt waarschijnlijk hetzelfde en daarbij nog de afwezigheid cq schaarste aan voedselplanten voor de rupsen (Mourik, 2017). Het aantal trekvlinders was ook in 2017 weer klein. Op de vlinderroute zijn zes gamma uilen geteld, twee atalanta s, drie oranje luzernevlinders en één distelvlinder. De waarnemingen van de oranje luzernevlinder waren uniek voor Zuid- Kennemerland. Veldwerk: Maarten Bongertman en Joop Mourik Figuur 4. Alie, Maarten en Jan tellen groenknolorchis in een gemarkeerd telvak foto JM Orchideeëntellingen De gebiedsdekkende orchideeëntelling wordt langzamerhand een traditie. In 2017 werkten zeven plantenliefhebbers mee aan de telling en de GPS kartering van de groenknolorchis en de honingorchis in de periode 27 juni tot 13 juli. Door de enorme aantallen planten komt het aan op enige organisatie vooraf en op goede samenwerking. Maarten is de schelpenmeester, hij verzamelt de schelpen en begint al in de winter met het uittellen en verdelen in zakjes van 50 stuks. Tegen de tijd dat de orchideeentelling begint, staan enige schoenendozen achter in de auto klaar. In 2017 begonnen we met 4500 schelpen maar dat was nog niet genoeg, dus nog 1000 erbij. Joop maakt een indeling van de telvakken en veldkaartjes ter oriëntatie. De tellingen verlopen daardoor efficiënt met heel weinig dubbeltellingen of vergeten hoekjes. 3
Figuur 5. Desiree, Jan en Joop tellen groenknollen foto AN Figuur 5. Groenknolorchis met bloeistengel 2017 en 2016 foto JM De resultaten van zeven dagen intensief tellen waren indrukwekkend. Met behulp van markeerschelpen om dubbeltellingen te voorkomen en om vergeten randjes alsnog te bekijken, telden we maar liefst 8547 planten van de groenknolorchis op 1136 plekken en 1417 planten van de honingorchis op 252 verschillende locaties. In totaal zijn ruim 5300 schelpen bij de getelde planten (of groepjes planten) neergelegd. Het zuidelijke deel van de vroegere strand is toch wel de Liparisvallei. Daar maakte de hoge dichtheid van groenknolorchis het noodzakelijk om de tellingen uit te voeren in vakken die gemarkeerd waren met bamboestokken en linten (figuur 4). In 2018 gaan we het anders aanpakken, niet meer alles tellen maar steekproeven nemen. De exponentiele toename van groenknolorchis zal de komende jaren ook wel afvlakken (figuur 7). Gewoonweg om er bijna geen plekken meer zijn voor nieuwe vestiging. Veldwerk: Maarten Bongertman, Jan Elfrink, Jos en Elly Lammers, Joop Mourik, Alie van Nijendaal, Desiree de Vries Figuur 6. Totaal aantal getelde planten per jaar 4
Levenswijze van groenknolorchis en honingorchis Naast de tellingen van aantal zijn we ook voortgegaan met het bestuderen van de levenswijze en de mechanismen van verspreiding van groenknolorchis en met de registratie van de levensloop van individuele planten van honingorchis in twee permanente proefvlakken. De honingorchis groeit op de hogere, maar vochtige delen van het strand, op vrij kale bodem of in dwergstruweel van kruipwilg. In beide vegetatietypen ligt een proefvlak voor de telling van individuele planten, de rozetten, de bloemstengels het aantal bloemen de vruchtzetting. Alles wordt opgemeten en genoteerd, op dezelfde wijze als van de herfstschroeforchis (Willems, 2006). Ook in en rondom de plots was het aantal planten honingorchis sterk toegenomen van 3 (2016) tot 21 bloeiende planten in het noordelijke proefvlak met kruipwilgvegetatie en van 36 (2016) tot 66 bloeiende planten in het zuidelijke proefvlak met een minder gesloten kruidenvegetatie. De uitbreiding van planten verloopt vegetatief door uitlopers die zich vanaf de moederplant vertakken, en door kieming uit zaad. In de kruipwilgvegetatie waren vrij veel planten aangetast door slakkenvraat, in de open kruidenvegetatie is dat veel minder. In beide proefvlakken sneuvelden ook bloeistengels, waarschijnlijk als gevolg van vertrapping. Vruchtdragend waren tenslotte in augustus 18 stengels in het noordelijke proefvlak en 59 stengels in het zuidelijke proefvlak. De groenknolorchis heeft twee verschillende typen groeiplaatsen op het Kennemerstrand. In het zuiden groeien de planten bovenop een zeer dikke ( 10-15 cm) moslaag, meer naar het noorden en op de schraapvlakken groeien de planten op een vrij harde ondergrond van kaal, slibrijk zand. We verwachten daarom dat er ook verschillen zijn in de strategie van hechting aan de ondergrond en wellicht ook van de overwintering en/of vegetatieve voortplanting. Aanwijzingen daarvoor hebben we inderdaad gevonden. Het onderzoek wordt in 2018 voortgezet. Veldwerk: Maarten Bongertman en Joop Mourik Figuur 7. Bloei waternavel (b) en rond wintergroen (r) foto s AN 5
Flora en vegetatie Ten behoeve van het rapport Flora en fauna van het Kennemerstrand (Janssen, 2017) is de lijst van plantensoorten aangevuld en nagelopen. Tot en met 2017 waren met zekerheid 392 plantensoorten spontaan op het Kennemerstrand aanwezig en nog eens twintig andere in het aangrenzende gebied van de Zuidpier, Seaport Marina en de parkeerplaats. Tot de laatste behoren typische, zouttolerante pionierplanten van de kust zoals laksteeltje, kustmelde, strandmelde, strandbiet, zeekool, Japanse lathyrus en zeevenkel. Deze hebben zich spontaan op de nieuwe ondergrond van steenblokken, straatklinkers en puinverharding gevestigd. Onder spontaan verstaan we niet alleen de kolonisators van de nieuwe ondergrond maar ook de soorten die vermoedelijk via schoenzolen, hondenpootjes of maaimachines op het strand terecht gekomen zijn. Voorbeelden zijn varkensgras en veenpluis. Om de natuur te helpen worden ook wel pogingen gedaan om soorten aan te planten of uit te zaaien. Jammer, maar helaas. Meestal verdwijnen deze planten alweer na enkele jaren maar een enkele weet zich langer te handhaven, zonder zich te verspreiden tot op heden. Doe daar vooral niet aan mee, want voor Figuur 8. teer guichelheil foto AN je t weet blijkt zo n aaibare, al dan niet Nederlandse plantensoort op het strand opeens een agressieve exoot te zijn die alles verdringt. De natuur selecteert zelf wel welke soorten wanneer kansrijk zijn. Dat zien we jaarlijks door de intrede van soorten die verwacht kunnen worden bij de fase van vegetatie- en bodemontwikkeling. In 2017 waren bijvoorbeeld de grassen pijpenstrootje en tandjesgras opvallende nieuwkomers. Beide soorten wijzen op lokale, lichte ontkalking en bodemvorming en passen dus heel goed in de ontwikkeling tot een duinvallei. De droogte van de winter en het voorjaar kwam vooral tot uiting in het meestal langdurig natte zuiden en op de meeroever. De daar groeiende planten kregen de kans om zich voluit te ontwikkelen, niet gehinderd door overstromingen. De massale bloei van moerasrolklaver is de plantenliefhebber zeker niet ontgaan, net zo min als de rijke bloei van rietorchis, vleeskleurige orchis, steenrode orchis en wat later in het seizoen ook van teer guichelheil en groenknolorchis. Moerasrolklaver was in 2017 zo massaal aanwezig dat enkele proefvlakken voor de jaarlijkse vegetatie opname er voor 30-70% schuil onder gingen. In de competitie was moeraskartelblad een belangrijke verliezer maar ook andere valleisoorten hadden het moeilijk onder de hoog opgegroeide en dichte dotten moerasrolklaver (figuur 13). Figuur 9. Rietorchis, steenrode orchis en grote ratelaar foto JM 6
Figuur 10. Omtrek groeiplaats bonte paardenstaart Figuur 11. Spruit van bonte paardenstaart, links van de zwartwordende wasplaat, met een sporendragende tak (midden) foto JM De gemiddelde bedekking van de kruidlaag was 79%. Dit is de hoogste waarde sinds het begin van de opnamen in 2011 (60%). Hetzelfde geldt voor de gemiddelde hoogte van de kruidlaag: in 2017 16 cm tegenover gemiddeld 10 cm in de voorgaande jaren. Het gemiddelde aantal soorten kruiden en mossen in de PQ s was 33 (24-42) en vergelijkbaar met voorgaande jaren. Groenknolorchis was in 13 van de 18 PQ s aanwezig en honingorchis in 3 PQ s. Vijf PQ s hadden sporen van mens en hond. We maakten notities van poep (2x), graafgat (2x) of deel van pad (3x). De proefvlakken die vanaf 2011 op afstand van paden uitgezet zijn, dragen steeds meer sporen van het intensieve gebruik van het natuurgebied als hondenuitlaatplaats. Graafgaten van honden waren er ook in de groeiplaats van de uiterst zeldzame bonte paardenstaart langs de Westbaan. We telden daar in oktober 76 spruiten met elk 6-8 takken (naar schatting 530 in totaal), maakten een vegetatie opname en legden een lint langs de rand van de groeiplaats, ca 8x5 meter (figuur 12). Opvallend waren de overwegend vegetatieve takken; per spruit maar één of twee met een aartje met sporangiofoor (figuur 11). Veldwerk: Maarten Bongertman en Joop Mourik Flora inventarisatie van de werkvakken De werkvakken die in 2017 het vijfde groeiseizoen doormaakten na de grote schoonmaak van struiken en ruigte, zijn opnieuw geïnventariseerd. Streeplijsten van de voorkomende plantensoorten zijn gemaakt van 31 deelvakken. De inventarisatie vond plaats in juli en augustus zodat een deel van de vroege soorten wel gemist zal zijn. De enkele (nieuwe) waarnemingen van gewone droge duinsoorten als zanddoddegras en kandelaartje wijzen daarop (tabel 1). In totaal zijn 150 verschillende plantensoorten op de vernieuwde delen van het strand waargenomen. Het grootste deel van deze soorten is min of meer karakteristiek voor de open duinvalleivegetatie van het strand (49 soorten) en voor het open duingrasland van de strandduintjes en de omgeving van de zeereep (56) soorten). Aspectbepalend zijn nog steeds de soorten van open vegetaties maar de soorten van een meer gesloten grasland zoals witte klaver, kruipende boterbloem, veldbeemdgras zijn in opmars (16 soorten). Onder de graslandsoorten was gestreepte witbol in 2017 de meest aangetroffen soort. 7
Tabel 1. Nieuw in 2017 Ned_naam Aantal keer Gevleugeld hertshooi 11 Moeraswalstro 2 Vleeskleurige orchis 1 Melkkruid 2 Reukgras 1 Tandjesgras 1 Pijpenstrootje 1 Schietwilg 1 Grote tijm 1 Kandelaartje 1 Zanddoddegras 1 Zandambrosia 1 Tuinasperge 1 Look-zonder-look 1 Boerenwormkruid 2 Gewone engelwortel 1 Madeliefje 3 Varkensgras 1 De verschijning van gevleugeld hertshooi (11 vakken) en moeraswalstro bevestigen de relatieve droogte in het voorjaar. Daardoor kwam de plantengroei in de laag gelegen delen al vroeg op gang (zie ook flora en vegetatie). Heischrale soorten als reukgras, pijpenstrootje en tandjesgras wijzen op vocht en enige ontkalking. Dit kan het gevolg zijn van de overheersende infiltratie van regenwater in het noordelijke deel tegenover bijmenging met kalkrijke kwel in het zuiden. Nieuwkomers in de vakken waren ook enkele bos- en ruigtesoorten look-zonder-look, gewone engelwortel en boerenwormkruid. Mogelijk zijn het ontsnappingen uit het bos of restanten van het vroegere struweel, net als harig wilgenroosje, akkerdistel, speerdistel en krulzuring. Opvallend afwezig in de voormalige werkvakken is grote brandnetel. Ook nieuw waren madeliefje en varkensgras. Samen met Engels raaigras zijn het de meelopers uit de urbane omgeving van straten en parken. De groep van de hondenpootjes-en schoenzoolsoorten zogezegd. Ook tengere rus en armbloemige waterbies verdragen tred prima en zijn paden bedekkend aanwezig. Veldwerk: Maarten Bongertman Figuur 11. moerasrolklaver en grote kattenstaart in de Liparisvallei foto JM 8