Besluit. Paragraaf I. Begripsbepalingen. Artikel 1. onderwijs en praktijkonderwijs, en. Paragraaf II

Transcriptie

1 Aanpassinglandelijke bedragen gemiddelde personeelslast met de CAO tot de werkgroep Van OCenW-Regelingen Bestemd voor: scholen voor vwo, havo, mavo en vbo (inclusief afdelingen leerwegondersteunend onderwijs en afdelingen voor praktijkonderwijs voortkomend uit het svo); scholengemeenschappen waarin deze scholen zijn opgenomen; scholen en afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel II van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337); scholen voor praktijkonderwijs voortkomend uit het svo waarop artikel 11 van de Regeling, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (VO/FB-1998/34291 Uitleg 1998, 24) van toepassing is. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 14 september 2001 Kenmerk: VO/FB-2001/27409 Datum inwerkingtreding: zie artikel 9 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: zie Gelet op: Relatie tot eerdere mededelingen: hangt samen met OCenW_regelingen: VO/FB-1998/7449 van 27 februari 1998 (Gele katern 1998, 7); AB/A&A-2001/52429 van 22 januari 2001 (Gele katern 2001, 2/3) en VO/FB-2001/8663 van 19 maart 2001 (Gele katern 2001, 9) Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/VO, CFI/ICO/BVH, Besluit Paragraaf I Begripsbepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen Voor de toepassing in deze regeling wordt verstaan onder: 1 schoolsoortgroep 1: scholen voor mavo, vbo en scholengemeenschappen mavo/vbo (inclusief afdelingen leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs), scholen voor praktijkonderwijs voortkomend uit het svo waarop artikel 11 van de Regeling, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs van toepassing is, scholen voor leerwegondersteunend onderwijs en scholen voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel II, tweede en vijfde lid, van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337); 2 schoolsoortgroep 2: scholen voor vwo, havo en scholengemeenschappen vwo/havo; 3 schoolsoortgroep 3: scholengemeenschappen (vwo/)havo/mavo; 4 schoolsoortgroep 4: scholengemeenschappen (vwo/)havo/mavo/vbo (inclusief afdelingen leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs). De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Gelet op: artikel 85, vijfde lid, artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, juncto de Regeling, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs, en artikel II, vierde en zesde lid, van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337); Paragraaf II Vaststelling landelijke gemiddelde personeelslast per 1 januari 2001 Artikel 2. Landelijke per 1 januari Voor de directie bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast per formatieplaats voor: NUMMER september 2001

2 Aanpassinglandelijke bedragen schoolsoortgroep 1: ƒ ,56 schoolsoortgroep 2: ƒ ,63 schoolsoortgroep 3: ƒ ,67 schoolsoortgroep 4: ƒ ,96 2. De landelijke voor de leraren wordt per school bepaald volgens de formule: cf x ggl +c Daarbij is: cf: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde coëfficiënt. schoolsoortgroep 1: ƒ 1.991,43 schoolsoortgroep 2: ƒ 2.935,97 schoolsoortgroep 3: ƒ 2.512,16 schoolsoortgroep 4: ƒ 2.165,02 ggl: de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren als bedoeld in de publicatie van 27 februari 1998, VO/FB/1998/7449 (OCenW-Regelingen 1998, 7) en van 10 augustus 1998, VO/FB/1998/30920 (OCenW- Regelingen 1998, 18), en c: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde vaste voet. schoolsoortgroep 1: ƒ ,25 schoolsoortgroep 2: ƒ 3.364,39 schoolsoortgroep 3: ƒ ,33 schoolsoortgroep 4: ƒ ,07 3. Voor het onderwijsondersteunend personeel bedraagt de landelijke per formatieplaats ƒ ,57 ongeacht de schoolsoortgroep. Artikel 3. Aanvullende op grond van artikel 85a, eerste lid, van de WVO vanaf 1 januari Indien een aanvullende wordt verstrekt, zijn voor de vaststelling van de de volgende leden van toepassing. 2. Voor de directieformatie geldt de voor de school in artikel 2, eerste lid, genoemde. 3. Voor de lerarenformatie bedraagt de per formatieplaats voor: schoolsoortgroep 1: ƒ ,23 schoolsoortgroep 2: ƒ ,83 schoolsoortgroep 3: ƒ ,80 schoolsoortgroep 4: ƒ ,01 4. Voor de formatie onderwijsondersteunend personeel geldt de in artikel 2, derde lid, genoemde gemiddelde personeelslast. Paragraaf III Vaststelling landelijke gemiddelde personeelslast per 1 maart 2001 Artikel 4. Landelijke per 1 maart Voor de directie bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast per formatieplaats voor: schoolsoortgroep 1: ƒ ,27 schoolsoortgroep 2: ƒ ,22 schoolsoortgroep 3: ƒ ,72 schoolsoortgroep 4: ƒ ,40 2. De landelijke voor de leraren wordt per school bepaald volgens de formule: cf x ggl +c Daarbij is: cf: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde coëfficiënt. schoolsoortgroep 1: ƒ 2.049,46 schoolsoortgroep 2: ƒ 3.021,52 schoolsoortgroep 3: ƒ 2.585,36 schoolsoortgroep 4: ƒ 2.228,11 ggl: de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren als bedoeld in de publicatie van 27 februari 1998, VO/FB/1998/7449 (OCenW-Regelingen 1998, 7) en van 10 augustus 1998, VO/FB/1998/30920 (OCenW- Regelingen 1998, 18), en c: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde vaste voet. schoolsoortgroep 1: ƒ ,18 schoolsoortgroep 2: ƒ 3.462,42 schoolsoortgroep 3: ƒ ,20 schoolsoortgroep 4: ƒ ,38 3. Voor het onderwijsondersteunend personeel bedraagt de landelijke per formatieplaats ƒ ,25, ongeacht de schoolsoortgroep. Artikel 5. Aanvullende op grond van artikel 85a, eerste lid, van de WVO vanaf 1 maart Indien een aanvullende wordt verstrekt, zijn voor de vaststelling van de de volgende leden van toepassing. 2. Voor de directieformatie geldt de voor de school in artikel 4, eerste lid, genoemde. 3. Voor de lerarenformatie bedraagt de per formatieplaats voor: schoolsoortgroep 1: ƒ ,05 schoolsoortgroep 2: ƒ ,05 NUMMER september 2001

3 schoolsoortgroep 3: ƒ ,88 schoolsoortgroep 4: ƒ ,98 4. Voor de formatie onderwijsondersteunend personeel geldt de in artikel 4, derde lid, genoemde gemiddelde personeelslast. Paragraaf IV Vaststelling landelijke gemiddelde personeelslast per 1 augustus 2001 Artikel 6. Landelijke per 1 augustus Voor de directie bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast per formatieplaats voor: schoolsoortgroep 1: ,47 schoolsoortgroep 2: ,31 schoolsoortgroep 3: ,42 schoolsoortgroep 4: ,72 2. De landelijke voor de leraren wordt per school bepaald volgens de formule: cf x ggl +c Daarbij is: cf: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde coëfficiënt. schoolsoortgroep 1: 977,19 schoolsoortgroep 2: 1.383,66 schoolsoortgroep 3: 1.187,93 schoolsoortgroep 4: 1.034,63 ggl: de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren als bedoeld in de publicatie van 27 februari 1998, VO/FB/1998/7449 (OCenW-Regelingen 1998, 7) en van 10 augustus 1998, VO/FB/1998/30920 (OCenW- Regelingen 1998, 18), en c: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde vaste voet. schoolsoortgroep 1: 9.783,12 schoolsoortgroep 2: 1.585,57 schoolsoortgroep 3: 7.138,61 schoolsoortgroep 4: 9.156,79 3. Voor het onderwijsondersteunend personeel bedraagt de landelijke per formatieplaats ,73, ongeacht de schoolsoortgroep. 1. Indien een aanvullende wordt verstrekt, zijn voor de vaststelling van de de volgende leden van toepassing. 2. Voor de directieformatie geldt de voor de school in artikel 6, eerste lid, genoemde. 3. Voor de lerarenformatie bedraagt de per formatieplaats voor: schoolsoortgroep 1: ,27 schoolsoortgroep 2: ,42 schoolsoortgroep 3: ,55 schoolsoortgroep 4: ,98 4. Voor de formatie onderwijsondersteunend personeel geldt de in artikel 6, derde lid, genoemde gemiddelde personeelslast. Paragraaf V Slotbepalingen Artikel 8. Bekendmaking Deze regeling zal met toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 9. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW- Regelingen waarin deze regeling is bekendgemaakt en werkt wat betreft de artikelen 2 en 3 terug tot en met 1 januari 2001, wat betreft de artikelen 4 en 5 tot en met 1 maart 2001 en wat betreft de artikelen 6 en 7 tot en met 1 augustus De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund Aanpassinglandelijke bedragen Artikel 7. Aanvullende op grond van artikel 85a, eerste lid, van de WVO vanaf 1 augustus 2001 NUMMER september 2001

4 Aanpassinglandelijke bedragen Toelichting Algemeen Deze regeling betreft een aanpassing van de ministeriële regeling van 19 maart 2001, VO/FB/2001/8663 (Uitleg OCenW-Regelingen 2001, 9). De aanpassing is het gevolg van het akkoord tussen de minister en vakcentrales over verlenging van de CAO en over maatregelen naar aanleiding van het rapport van de werkgroep Van. De aanpassing betreft die maatregelen die de hoogte van de op 1 januari 2001, op 1 maart 2001 en op 1 augustus 2001 beïnvloeden. Het betreft een uitvoering van de artikelen 85 en 85a van de WVO. Het gaat om de volgende maatregelen: a. van invloed op de gpl per 1 januari 2001 Ophoging van de eindejaarsuitkering voor het kalenderjaar 2001 van 0,8 naar 2,3%. Van deze ophoging met 1,5% is 0,25% bestemd voor een persoonlijk ontwikkelingsbudget. De ophoging is het gevolg van de zogenaamde MEV-clausule uit de CAO en de bevriezing van de ZKOO-tegemoetkoming. Introductie van een bindingstoelage voor directieleden die op 1 augustus van het betreffende jaar het bij de functie horende maximumsalaris hebben bereikt. Uitgangspunt bij een normbetrekking is een jaarlijkse bindingstoelage per 1 augustus 2001 van ƒ 440 en per 1 augustus 2002 van 200 euro. Het gaat hier om een toelage die één maal per jaar wordt toegekend. Gezien de wijze van bekostigen moet het ermee gemoeide bedrag als het ware over het hele jaar worden uitgesmeerd, net als dat bijvoorbeeld bij de eindejaarsuitkering gebeurt. Daarom leidt deze maatregel tot een ophoging van de gpl per 1 januari. Hetzelfde geldt voor de twee maatregelen die hieronder worden toegelicht. Verhoging van de structurele eindejaarsuitkering voor onderwijsondersteunend personeel. Voor personeel in een functie met maximumschaal 1 tot en met 5 is rekening gehouden met verhoging van de uitkering voor het kalenderjaar 2001 van ƒ 1200 naar ƒ 1641 en vanaf het kalenderjaar 2002 naar 747 euro bij een normbetrekking. Voor personeel in een functie met maximumschaal 6 tot en met 8 is rekening gehouden met verhoging van de uitkering voor het kalenderjaar van ƒ 1100 naar ƒ 1542 en vanaf het kalenderjaar 2002 naar 702 euro bij een normbetrekking. Ook is rekening gehouden met een bindingstoelage voor onderwijsondersteunend personeel in een functie met maximumschaal 9, dat op 1 augustus van het betreffende jaar wordt bezoldigd volgens het maximumsalaris van zijn functie dan wel een hoger salarisbedrag. Uitgangspunt is een jaarlijkse bindingstoelage per 1 augustus 2001 van ƒ 440 en per 1 augustus 2002 van 200 euro. Introductie van een bindingstoelage voor leraren die op 1 augustus van het betreffende jaar het bij de functie horende maximumsalaris hebben bereikt. Uitgangspunt bij een normbetrekking is een jaarlijkse bindingstoelage per 1 augustus 2001 van ƒ 660 en per 1 augustus 2002 van 300 euro. b. van invloed op de gpl per 1 maart 2001 In de vorige regeling zijn ook gpl-bedragen per 1 maart 2001 opgenomen. Deze bedragen gaan nu omhoog met dezelfde percentages als de bedragen per 1 januari Het gaat om de doorwerking van de hierboven opgesomde maatregelen per 1 januari c. van invloed op de gpl per 1 augustus 2001 De maatregelen per 1 januari hebben eenzelfde doorwerking op de gpl-bedragen per 1 augustus 2001 uit de vorige regeling. Dat betekent dat deze bedragen voor directie en onderwijsondersteunend personeel met dezelfde percentages omhoog gaan als de bedragen per 1 januari Daarnaast zijn op de bedragen voor onderwijzend personeel de volgende maatregelen van invloed: Inkorting van de lengte van de carrièrepatronen van leraren met maximumschaal LB (voorheen schaal 10) tot 19 jaar en van leraren met maximumschaal LD (voorheen schaal 12) tot 20 jaar. Dit leidt tot een ophoging van de gpl-bedragen voor onderwijzend personeel van alle schoolsoortgroepen. De gpl-bedragen voor onderwijzend personeel gaan voor de schoolsoortgroepen 1 en 4 omhoog om functies op LC-niveau (voorheen schaal 11) - en in beperkte mate ook functies op LD-niveau - te introduceren in het vmbo; dit onderwerp wordt hieronder uitgebreid toegelicht. In het akkoord over verlenging van de CAO is ook een aantal afspraken gemaakt die pas vanaf 2002 invloed hebben op de gpl-bedragen. Het gaat om de volgende afspraken: algemene salarismaatregelen per 1 januari 2002 en 1 juli 2002 van respectievelijk 1,25% en 2,00%; een eindejaarsuitkering voor het kalenderjaar 2002 van 3,75%, waarvan 2,45% structureel en 1,30% incidenteel is; inkorten van de lengte van de carrièrepatronen van leraren in de schalen LB tot en met LD tot 18 jaar per 1 augustus Deze maatregelen zullen in een publicatie, die betrekking heeft op het jaar 2002, worden verwerkt. Bovendien leiden de afspraken uit de verlengde CAO tot een flinke ophoging van de decentrale schoolbudgetten. Deze ophoging wordt via de Regeling schoolbudget toegekend. NUMMER september 2001

5 Introductie LC-functies in het vmbo De gpl-bedragen voor onderwijzend personeel van de schoolsoortgroepen 1 en 4 stijgen per 1 augustus 2001 met een hoger percentage dan die voor de schoolsoortgroepen 2 en 3. Deze extra ophoging is bedoeld om functies op LCniveau - en in beperkte mate ook functies op LD-niveau - te introduceren in het vmbo. Op dit moment hebben docenten in vmbo-scholen normatief uitsluitend LB-functies. Gezien de zwaarte van de leraarsfunctie in het vmbo is dit een onevenwichtigheid. Uitgangspunt bij de specifieke ophoging van de gpl-bedragen is dat: scholen in schoolsoortgroep 1 in staat zijn 15% van de leraarsfuncties om te zetten van LB- naar LC-niveau en in staat zijn 5% van de leraarsfuncties om te zetten van LB- naar LD-niveau; en scholen in schoolsoortgroep 4 in staat zijn 12% van de leraarsfuncties om te zetten van LB- naar LC-niveau. Dit onderscheid is gemaakt omdat in schoolsoortgroep 1 uitsluitend sprake is van leraarsfuncties op LB-niveau, terwijl in schoolsoortgroep 4 nu al ongeveer 17% leraarsfuncties op LD-niveau voorkomen. De schoolsoortgroepen 2 en 3 hebben op dit moment al relatief hoge percentages LDfuncties. Zij kunnen ervoor kiezen een deel van de ophoging van hun schoolbudget te gebruiken om LB-functies in LC-functies om te zetten. Het is de bedoeling dat de sociale partners op decentraal niveau nadere afspraken over dit onderwerp maken. Uitbetaling De uitbetaling van de verhogingen per 1 januari, 1 maart en 1 augustus zal met ingang van oktober 2001 plaatsvinden. De vergoedingen over de maanden januari tot en met september 2001 zullen eveneens in oktober 2001 (met terugwerkende kracht) aan de scholen ter beschikking worden gesteld. In de zogenaamde Herziene rijksbijdragebrief zal de berekening van de bijstellingen voor het schooljaar worden gespecificeerd. In de zogenaamde Herziene rijksbijdragebrief zal de berekening van de bijstellingen voor het schooljaar worden bekendgemaakt. Artikelsgewijze toelichting Artikelen 2 en 3 Per 1 januari 2001 gaan de landelijke gpl-bedragen voor directie met 2,00% omhoog. Die voor onderwijsondersteunend personeel stijgen met 2,99%. De coëfficiënten en vaste voeten waarmee de voor leraren wordt berekend, worden met 2,21% verhoogd. De genoemde percentages gelden ook voor de gpl-bedragen voor aanvullende formatie. De ontwikkelingen die de verhogingen veroorzaken, zijn hierboven toegelicht. Artikelen 3, 5 en 7 (aanvullende leraren) In artikel 3 is geregeld dat de aanvullende ex artikel 85a WVO wordt vastgesteld met de landelijke gplbedragen. Voor de leraren vindt hierbij, anders dan bij de reguliere formatie, geen correctie plaats in verband met de leeftijd. Hetzelfde geldt voor de aanvullende genoemd in de artikel 5 en 7. Artikelen 4 en 5 Door de verhogingen per 1 januari 2001 in de nu voorliggende regeling moeten ook de al gepubliceerde bedragen per 1 maart 2001 bijgesteld worden. Dit gebeurt met dezelfde percentages als die voor 1 januari gelden, ook voor de aanvullende formatie. Hetzelfde gebeurt met de coëfficiënten en vaste voeten waarmee de voor leraren wordt berekend. Artikelen 6 en 7 Per 1 augustus 2001 stijgen de landelijke gpl-bedragen ten opzichte van de al gepubliceerde bedragen per 1 augustus. Voor wat betreft directie en onderwijsondersteunend personeel gebeurt dit met dezelfde percentages als die voor 1 januari gelden, ook voor de aanvullende formatie van deze categorieën. Voor de categorie leraren verschillen de stijgingen op 1 augustus 2001 per schoolsoortgroep. Dit is het gevolg van de extra ophoging van de gpl-bedragen voor de schoolsoortgroepen 1 en 4 bedoeld om functies op LC-niveau - en in beperkte mate ook functies op LD-niveau - te introduceren in het vmbo. De coëfficiënten en vaste voeten waarmee de voor leraren voor schoolsoortgroep 1 wordt berekend, gaan met 7,23% omhoog ten opzichte van de al gepubliceerde bedragen per 1 augustus. Voor de schoolsoortgroepen 2 en 3 gaat het om 3,10%. De stijging voor schoolsoortgroep 4 bedraagt 4,51%. De gpl-bedragen voor de aanvullende formatie onderwijzend personeel gaan per schoolsoortgroep met dezelfde percentages omhoog als de coëfficiënten en vaste voeten. De ontwikkelingen die de verhogingen veroorzaken, zijn hierboven toegelicht. Aanpassinglandelijke bedragen NUMMER september 2001

6 Aanpassinglandelijke bedragen Invoering van de euro Per 1 januari 2002 wordt de euro ingevoerd. De algemene lijn is dat in de regelingen waarin vergoedingsbedragen worden toegekend die zowel betrekking hebben op 2001 als 2002, de gulden al wordt vervangen door de euro. Deze algemene lijn is ook gevolgd voor de voorliggende gplregeling; in de regeling worden namelijk bedragen gepubliceerd die betrekking hebben op het schooljaar 2001/2002. De gewijzigde bedragen die betrekking hebben op het schooljaar 2000/2001 zijn in guldens vastgesteld. Uiteraard zullen de betalingen van OCenW op grond van deze regeling tot en met december 2001 in guldens geschieden. Met ingang van 1 januari 2002 zijn de betalingen in euro s. De in euro s uitgedrukte bedragen in de regeling zijn als volgt tot stand gekomen: De verhouding tussen de euro en de gulden is 1,- = ƒ 2, De verschillende bedragen zijn gedeeld door de eurokoers en vervolgens rekenkundig afgerond op twee cijfers achter de komma. De staatssecretaris vanonderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund Soort bedrag bedrag per bedrag per bedrag per Schoolsoortgroep 1 directie ,92 =ƒ , = ƒ , ,47 =ƒ ,34 OP coëfficiënt =ƒ 1.991,43 930,00 =ƒ 2.049,46 977,19 = ƒ 2.153,44 OP constante 9.047,13 = ƒ , ,74 =ƒ , ,12 = ƒ ,16 OP gpl aanvullende ,97 =ƒ , ,78 = ƒ , ,27 = ƒ ,66 Schoolsoortgroep 2 directie ,08 = ƒ , ,81 =ƒ , ,31 =ƒ ,51 OP coëfficiënt 1.332,29 =ƒ 2.935, ,11 =ƒ 3.021, ,66 =ƒ 3.049,20 OP constante 1.526,69 = ƒ 3.364, ,18 =ƒ 3.462, ,57 =ƒ 3.494,20 OP gpl aanvullende ,24 =ƒ , ,00 =ƒ , ,42 =ƒ ,63 Schoolsoortgroep 3 directie ,44 =ƒ , ,77 =ƒ , ,42 =ƒ ,73 OP coëfficiënt 1.139,97 =ƒ 2.512, ,19 =ƒ 2.585, ,93 =ƒ 2.617,85 OP constante 6.850,41 =ƒ , ,02 =ƒ , ,61 =ƒ ,44 OP gpl aanvullende ,73 =ƒ , ,67 =ƒ , ,55 =ƒ ,15 Schoolsoortgroep 4 directie ,12 = ƒ , ,62 = ƒ , ,72 = ƒ ,78 OP coëfficiënt 982,45 = ƒ 2.165, ,07 = ƒ 2.228, ,63 =ƒ 2.280,03 OP constante 8.694,91 = ƒ , ,27 = ƒ , ,79 = ƒ ,03 OP gpl aanvullende ,98 = ƒ , ,44 = ƒ , ,98 = ƒ ,46 OOP alle groepen ,45 = ƒ , ,67 = ƒ , ,73 = ƒ ,24 NUMMER september 2001