Aanvullende vergoeding bestuurlijke krachtenbundeling voortgezet onderwijs (vo)

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen bestuurlijke krachtenbundeling a. Omzetting beleidregel VO/ FB-1997/26652 van 17 januari 1998 in een algemeen verbindend voorschrift; b. Extra aanvraagmoment in het schooljaar en bepaling bij samenvoeging van scholen binnen een samenwerkingsverband dan wel samenvoeging van samenwerkingsverbanden. Bestemd voor: c scholen voor vwo, havo, mavo en vbo; c scholengemeenschappen waarin deze scholen zijn opgenomen. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 16 november 1998 Kenmerk: VO/FB-1998/39854 Datum inwerkingtreding: zie artikel 16 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 85a, eerste lid en artikel 89, eerste lid, van de WVO Relatie tot eerdere mededelingen: OCenW- Regeling VO/FB-1997/26652 van 17 januari 1998 (Gele Katern nr. 2/3 van 28 januari 1998) vervalt. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/VO, tel De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Gelet op artikel 85a, eerste lid, en artikel 89,eerste lid, van de Wet op het onderwijs; Besluit: Paragraaf I Definitie Artikel1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: c school: een school of scholengemeenschap voor onderwijs, bekostigd op grond van deel I van de Wet op het onderwijs; c fte: arbeidsplaats uitgedrukt in een full-time equivalent; c bevoegd gezag: het bevoegd gezag of het coordinerend bevoegd gezag van een samenwerkingsverband vo; c aanvullende vergoeding: stimuleringsbijdrage. Paragraaf II personeels- of exploitatiekosten ten behoeve van een samenwerkingsverband vo. Artikel 2. Hoogte en duur van de aanvullende vergoeding per schooljaar 1. Het bevoegd gezag heeft aanspraak op een aanvullende personele en exploitatiekostenvergoeding ten behoeve van kwaliteits- en personeelsbeleid, met inachtneming van de voorwaarden genoemd in de artikelen 5 tot en met De aanvullende vergoeding is ƒ ,-- en een bedrag van ƒ ,-- per deelnemende school voorzover per schooljaar wordt voldaan aan paragraaf III. 3. De aanvullende vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt tot en met het schooljaar ten behoeve van samenwerkingsverbanden vo die worden gevormd in de schooljaren , of Het bevoegd gezag kan de aanvullende vergoeding besteden aan personele- of materiele kosten ten NUMMER november 1998

2 behoeve van het kwaliteits- en personeelsbeleid in het kader van het e samenwerkingsverband vo. Artikel 3. Samenvoeging van scholen binnen een samenwerkingsverband vo In afwijking van artikel 2 brengt een onderlinge samenvoeging van scholen binnen een samenwerkingsverband vo in het betreffend schooljaar en de schooljaren genoemd in deze regeling geen wijziging in de hoogte van de aanvullende vergoeding van het oorspronkelijke samenwerkingsverband vo. Artikel 4. Samenvoeging van oorspronkelijke samenwerkingsverbanden 1. In afwijking van artikel 2 brengt een onderlinge samenvoeging van samenwerkingsverbanden vo voor het betreffend schooljaar en de schooljaren genoemd in deze regeling geen wijziging in de hoogte van de aanvullende vergoeding van het oorspronkelijke samenwerkingsverband vo voor zolang het aantal scholen van het oorspronkelijke samenwerkingsverband vo gelijk blijft of indien een oorspronkelijk samenwerkingsverband vo is gevormd op basis van de fte-norm de fte-omvang boven de 400 in stand blijft. 2. De aanvullende vergoeding bedoeld in het eerste lid wordt verhoogd met f ,-- per school indien na de samenvoeging van de samenwerkingsverbanden vo het totaal aantal scholen op 1 augustus van een betreffend schooljaar hoger wordt dan het aantal scholen op het moment van de samenvoeging. 3. De aanvullende vergoeding als bedoeld in het eerste lid vervalt en wordt opnieuw vastgesteld ingevolge artikel 2 met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin het aantal scholen lager is dan het aantal scholen op het moment van de samenvoeging van de samenwerkingsverbanden vo. 4. Het gestelde in het derde lid is niet van toepassing in het geval de verlaging van het aantal scholen wordt veroorzaakt door een samenvoeging van scholen als bedoeld in artikel 3. schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding wordt aangevraagd. 2. Voor de vaststelling van het aantal fte s wordt uitgegaan van de som van de fte-omvang van de deelnemende scholen op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding wordt aangevraagd. 3. Voor de vaststelling van het aantal scholen wordt uitgegaan van het aantal deelnemende scholen op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding wordt aangevraagd. 4. De bevoegde gezagen stellen een samenwerkingsverband op dat tenminste omvat: a. een omschrijving van een geintegreerd personeelsbeleid waaronder mede begrepen een mobiliteitsbeleid en b. afspraken over de inzet van de aanvullende vergoeding genoemd in artikel 2. c. dat de duur van de overeenkomst ten minste 4 schooljaren bedraagt; d. de aanwijzing van het bevoegd gezag dat als coordinator optreedt; e. de afspraak dat bij formatieve wijziging, plaatsing van personeel in het risicodragend deel van de formatie of ontslag de samenwerkende bevoegde gezagsorganen zich voor die scholen gedragen als één bevoegd gezag; f. de afspraak dat indien vacatureruimte bij één van de deelnemende scholen niet ingevuld kan worden door personeelsleden die in het risocodragend deel van de formatie zijn geplaatst, deze vacature bij voorrang moet worden aangeboden aan wachtgelders van alle deelnemende bevoegde gezagsorganen. 5. Een school kan slechts aan een samenverkingsovereenkomst deelnemen. Artikel 6. Samenwerkingsverband vo binnen één bevoegd gezag Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bevoegd gezag waarvan de scholen tenminste 400 fte s omvat of vijf scholen, met dien verstande dat de onderwerpen a en b genoemd in het vierde lid van dat artikel worden vastgelegd in een reglement. Paragraaf III Voorwaarden Artikel 5. Voorwaarden samenwerkingsverband vo 1. Met het oog op het kwaliteits- en personeelsbeleid vormen bevoegde gezagsorganen voor de door hen aangewezen scholen een samenwerkingsverband vo. Een samenwerkingsverband vo omvat tenminste 400 fte s of tenminste 5 scholen per 1 augustus van het Artikel 7. Jaarlijkse aanvraag 1. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding wordt gevraagd een aanvraagformulier CFI en een kopie van de samenwerkingsovereenkomst in. 2. Aanvraagformulieren ontvangen na deze datum worden niet meer in behandeling genomen. NUMMER november 1998

3 Artikel 8. Toekenning Het bevoegd gezag ontvangt voor 1 juli voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding is aangevraagd bericht of de vergoeding wordt toegekend. Bij toekenning wordt tevens vermeld dat 32% van de aanvullende vergoeding wordt toegekend in de maand september en 68% in de maand januari van het betreffend schooljaar. Artikel 9. Financiele verantwoording De aanvullende vergoeding dient bij de school danwel indien deze wordt verdeeld tussen de deelnemende scholen op de gebruikelijke wijze te worden opgenomen in de jaarrekening van de betreffende school. Artikel 10. Melding van samenvoeging van scholen of samenvoeging van samenwerkingsverbanden vo 1. Het bevoegd gezag doet terstond schriftelijk melding van een samenvoeging van scholen als genoemd in artikel 3 of de samenvoeging van samenwerkingsverbanden als genoemd in artikel 4 aan CFI onder vermelding van de brinnummers en de fte-omvangen van de bij de samenvoeging betrokken scholen respectievelijk de bij de samenwerkingsverbanden vo aangesloten scholen. 2. Mutaties in het scholenbestand als bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, dienen bij de jaarlijkse aanvraag te worden vermeld. Paragraaf IV Afwijkingen voor het schooljaar Artikel 11. Eerste aanvraag en toekenning 1. In afwijking van artikel 7 is de inzenddatum van het aanvraagformulier voor het schooljaar waarbij een aanvullende vergoeding geldt vanaf 1 agustus 1998, 15 juni Wijzigingen in de aanvraag die ontstaan tussen 15 juni en 1 augustus 1998 dienen schriftelijk te worden gemeld. 3. Het bevoegd gezag ontvangt in de maand september 1998 bericht of de aanvraag wordt toegekend alsmede dat 32%van de aanvullende vergoeding wordt toegekend in de maand september en 68% in de maand januari van het betreffend schooljaar. Artikel 12. Extra aanvraagmoment en aangepaste aanvullende vergoeding 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, kan voor het schooljaar een aanvraagformulier worden ingediend tot 15 januari Het voor 15 januari 1999 ontvangen aanvraagformulier wordt aangemerkt als een aanvraagformulier voor een samenwerkingsverband vo ingaande 1 januari De aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 2 voor het schooljaar wordt vastgesteld op 68% van de aanvullende vergoeding die zou zijn toegekend indien het aanvraagformulier was ontvangen voor 15 juni Het bevoegd gezag ontvangt vóór 1 maart van het schooljaar bericht of de vergoeding wordt toegekend. Bij toekenning wordt tevens vermeld dat de aanvullende vergoeding in de maand maart 1999 wordt overgemaakt. Paragraaf V. Slotbepalingen Artikel 13. Medezeggenschap. Het bevoegd gezag van een school die voor de betreffende school een samenwerkingsovereenkomst aangaat houdt rekening met de voorschriften hieromtrent in de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO). Artikel 14. Informatie Het bevoegd gezag verstrekt de minister desgevraagd alle inlichtingen over de realisering van de afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst. Artikel 15. Bekendmaking Deze regeling zal met toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 16. Inwerkingtreding De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW-Regelingen waarin deze regeling bekend is gemaakt en werkt terug tot 1 augustus Zij vervalt met ingang van 1 augustus NUMMER november 1998

4 Artikel 17. Intrekken beleidsregel De beleidsregel Aaanvullende vergoeding bestuurlijke krachtenbundeling, VO/FB-1997/ van 17 januari 1998 (Gele Katern nr.2/3 van 28 januari 1998) vervalt met ingang van de inwerkingtreding van deze regeling. Artikel18. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Bestuurlijke krachtenbundeling vo. De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund Toelichting Inleiding Met de regeling Stimuleringsbijdrage bestuurlijke krachtenbundeling, VO/FB/1998/ van 17 januari 1998 (Gele Katern 2/3 van 28 januari 1998) is het voor de bevoegde gezagen in het vo-veld mogelijk geworden deel te nemen aan samenwerkingsverbanden. Voor een aantal bevoegde gezagen bleek het niet mogelijk nog voor 15 juni 1998 de procedures rond het vormen van een samenwerkingsverband af te ronden. Zij hebben dan ook verzocht in het schooljaar een extra aanvraagmoment mogelijk te maken met een daarbij aangepaste vergoeding. Bij de 33 samenwerkingsverbanden die wel per 1 augustus 1998 zijn gevormd met in totaal 212 scholen voor vo zijn vragen gesteld omtrent de gevolgen voor de aanvullende vergoeding indien scholen binnen een samenwerkingsverband gaan samenvoegen dan wel indien twee of meer samenwerkingsverbanden besluiten tot een verdere integratie. Aangezien de regeling is bedoeld om een verdere samenwerking tussen bevoegde gezagen ten gunste van het personeel mogelijk te maken heb ik gemeend aan deze wensen gehoor te geven. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de beleidsregel en de gewenste aanpassingen in één algemeen verbindend voorschrift op te nemen. Algemeen Het vo-veld heeft de laatste jaren in het teken gestaan van institutionele samenvoegingen in het kader van de invoering basisvorming en de lumpsum-financiering. Het aantal scholen is in die jaren gedaald naar rond de 700. Door deze samenvoegingen zijn grotere instellingen ontstaan met gemiddeld 1100 leerlingen. Op bestuursniveau zijn er nog grote verschillen. In meer dan de helft van de gevallen wordt per bestuur één school bestuurd. In het licht van de onlangs gemaakte afspraken rond seniorenbeleid, het terugdringen van de wachtgelduitgaven en de mogelijke decentralisatie van de bovenwettelijke wachtgelduitgaven (allen in het kader van De Jaren Tellen ) hebben de besturenorganisaties gewezen op de noodzaak te voorzien in een mogelijkheid om de risico s verband houdend met de door de overheid gewenste budgettering te dragen door middel van. De huidige gemiddelde bestuurlijke schaal in het onderwijs kan het beleidsvoerend vermogen op het gebied van het personeelsbeleid, zoals mobiliteitsbeleid en vervanging, het materieel beleid, beleid rond de wachtgelduitgaven en de organisatie van bestuur en management beperken. Daardoor kan een aantal problemen niet goed worden opgelost en een aantal mogelijkheden niet optimaal worden benut. In het onderwijsveld is dan ook een tendens te constateren dat met name op deze gebieden besturen hun krachten bundelen. Dat betekent niet dat de scholen groter worden. Met de besturenorganisaties is in het kader van De Jaren Tellen afgesproken dat een deel van het budget zal worden ingezet om te ondersteunen en daarmee de mogelijkheden tot het voeren van een adequaat personeelsbeleid, dat mede gericht is op het vermijden van instroom in het wachtgeld, te vergroten. Bestuurlijke krachtenbundeling levert op diverse terreinen schaalvoordelen op. Deze voordelen zullen pas na enige tijd geïncasseerd worden. Bovendien vergt het vormgeven van een gezamenlijk beleid, zeker in de beginfase, extra inspanningen in termen van tijd en geld. Bestuurlijke krachtenbundeling kan op twee manieren plaatsvinden. Besturen kunnen fuseren tot een grootschalig bestuur of kunnen een samenwerkingsverband vormen. Samenwerkingsverbanden kunnen op verschillende wijzen worden vormgegeven. Bij een samenwerkingsverband worden onderling bindende afspraken gemaakt op het terrein van personeelsbeleid maar behouden de deelnemende besturen verder hun zelfstandigheid. Ook reeds bestaande samenwerkingsverbanden kunnen dergelijke afspraken maken. Samenwerking biedt ook mogelijkheden tot interzuilaire krachtenbundeling. In verband met denominatieve aspecten is het raadzaam hierbij advies in te winnen bij de besturenorganisaties. NUMMER november 1998

5 De aanvullende vergoeding in de vorm van een aanvullende vergoeding is bestemd voor scholen in het onderwijs. Voor de totstandkoming van de samenwerkingsverbanden wordt vanaf 1 augustus 1998 op jaarbasis 31 miljoen guldens beschikbaar gesteld. Artikel 2 De aanvullende vergoeding ( stimuleringsbvijdrage) bedraagt ƒ ,- en een bedrag van ƒ25.000,- per deelnemende school. De aanvullende vergoeding wordt per schooljaar toegekend, gedurende de looptijd van deze regeling. Samenwerkingsverbanden vo die worden aangegaan voor of op 1 augustus 1998 ontvangen voor zover jaarlijks aan de voorwaarden wordt voldaan 4 schooljaren de aanvullende vergoeding. Voor samenwerkingsverbanden vo die worden aangegaan op 1 augustus 1999 respectievelijk 1 augustus 2000 bedraagt de termijn drie respectievelijk twee schooljaren. Tussentijdse aansluiting bij een bestaand samenwerkingsverband wordt eerst per het volgend schooljaar in de aanvullende vergoeding betrokken. De besteding van de vergoeding is vrij, met dien verstande dat deze moet dienen voor het voeren van een adequaat kwaliteits- en personeelsbeleid. Dat betekent dat de vergoeding kan worden besteed aan instrumenten van personeelsbeleid en/of kwaliteitsbeleid. Indien dit leidt tot de inzet van personeel, dan dient de aanstelling te geschieden op basis van de in artikel 38a van de WVO bedoelde regeling van de rechtspostie van het personeel. Voor de meeste scholen betreft het de in de CAO-VO overeengekomen regels. De eerste maal kan de aanvullende vergoeding worden verkregen voor het schooljaar , de laatste maal zal de vergoeding worden toegekend voor het schooljaar Het budget is structureel beschikbaar. Het gebruik ervan voor deze regeling zal in het vierde jaar in overleg met partijen- worden geevalueerd. Artikel 3 Een van de aanvullende vragen op de beleidsregel betrof de situatie waarin sprake zou zijn van samenvoeging van scholen binnen een samenwerkingsverband vo en de gevolgen daarvan voor de toegekende aanvullende vergoeding. In dit artikel wordt geregeld dat indien er sprake is van een samenvoeging van scholen binnen een samenwerkingsverband vo dit geen gevolgen heeft voor de toegekende aanvullende vergoeding. Artikel 4 In het verlengde van artikel 3 is ook een voorziening getroffen indien er een samenvoeging plaatsvindt van samenwerkingsverbanden. Ook hier wordt uitgegaan van een ongewijzigd aantal scholen zodat de toegekende aanvullende vergoeding in stand blijft. Bij toename van het aantal scholen wordt de gegarandeerde vergoeding verhoogd. Daalt het aantal scholen dan vervalt de garantie en wordt het geheel aangemerkt als een nieuw samenwerkingsverband vo. Artikel 5 en 6 Om voor het toekennen van een aanvullende vergoeding in aanmerking te komen moet het bevoegd gezag voor de betreffende school een samenwerkingsovereenkomst sluiten. Wanneer er sprake is van één bevoegd gezag, moet een verklaring worden opgesteld. Zo n verklaring bevat in ieder geval de volgende twee elementen: a. Een omschrijving van een geïntegreerd personeelsbeleid waaronder begrepen een mobiliteitsbeleid. Een geïntegreerd personeelsbeleid blijkt uit: c het optimaal inzetten van de personele vergoeding. De personele vergoeding van verschillende scholen kan geheel of gedeeltelijk worden gebundeld. Te denken valt daarbij aan het schoolprofielbudget. Tevens bevat het geintegreerd personeelsbeleid aspecten van leeftijdsbewust personeelsbeleid, scholingsbeleid (mede ter voorkoming van instroom in het wachtgeld), het benoemen van wachtgelders en de wijze waarop de vervanging wordt geregeld. Afspraken over mobiliteit. Ten aanzien van mobiliteit ontstaan meer mogelijkheden voor verticale en horizontale mobiliteit; niet alleen binnen maar ook tussen de scholen. Op een andere school kan een nieuwe start worden gemaakt of er kan van onder- of bovenbouw worden gewisseld (horizontale mobiliteit). Het benoemen van elkaars personeel ter voorkoming van instroom in het wachtgeld. Het inzetten van specialisten en het creëren van functies met een ander functieprofiel dan dat van leraar zoals intern begeleider, of coördinator onder- of bovenbouw. b. Afspraken over de inzet van de aanvullende vergoeding. De inzet van de aanvullende vergoeding is, na advies of instemming van de medezeggenschapsraad, ter beoordeling van het bevoegd gezag. Daarbij dient wel NUMMER november 1998

6 in het oog te worden gehouden dat deze moet dienen voor het voeren van een adequaat kwaliteits- en personeelsbeleid. Wanneer er sprake is van meer dan één bevoegd gezag moet er een samenwerkingsovereenkomst zijn opgesteld met een looptijd van tenminste 4 schooljaren. Een samenwerkingsovereenkomst bevat in ieder geval de twee elementen zoals hierboven genoemd en de volgende punten: 1. De aanwijzing van een bevoegd gezag dat als coördinator optreedt zodat hieraan de aanvullende vergoeding kan worden overgemaakt. Omdat bij een samenwerkingsovereenkomst sprake is van meer dan een bevoegd gezagsorgaan, dient afgesproken te worden aan welke adressant (schoolnaam en brinnummer) de aanvullende vergoeding kan worden overgemaakt. 2. De afspraak dat in geval er sprake is van formatieve wijzigingen/plaatsing in het risicodragend deel van de formatie of ontslag de samenwerkende bevoegde gezagsorganen zich zullen gedragen als waren zij één bevoegd gezag. Dit betekent dat de gehele formatieve ruimte/ personele vergoeding van het samenwerkingsverband in beschouwing moet worden genomen voordat tot ontslag kan worden overgegaan. Met het Participatiefonds is in principe afgesproken dat de vermijdbaarheid van een ontslag bij een bevoegd gezag dat deelneemt aan een hier bedoeld samenwerkingsverband zal worden getoetst alsof er sprake is van één bevoegd gezag. 3. De afspraak dat indien vacatureruimte bij één van de deelnemende scholen niet ingevuld kan worden door personeelsleden die in het risicodragend deel van de formatie zijn geplaatst, deze vacature bij voorrang moet worden aangeboden aan wachtgelders van alle deelnemende bevoegde gezagsorganen. De voorwaarde om de bovenstaande afspraken op te nemen in de samenwerkingsovereenkomst introduceert de fictie dat het gehele samenwerkingsverband als bevoegd gezag optreedt. Om deze constructie vorm te geven geldt het volgende. Aangezien de WVO uitgaat van het bevoegd gezag als eenheid en het samenwerkingsverband niet kent, kan er theoretisch de mogelijkheid ontstaan dat er een conflicterend belang is tussen het aanbieden van een vacature aan een met ontslag bedreigd personeelslid van het samenwerkingsverband en een eigen wachtgelder van dat bevoegd gezag. Mocht zich een dergelijk geval voordoen, dan zal Cƒi op de aanvraag een ontheffing verlenen van de verplichting om de vacature aan te bieden aan de eigen wachtgelder. Daarmee wordt voorkomen dat werkgelegenheid eerst verloren moet gaan en daarna weer wordt hersteld. Indien een wachtgelder van een van de aan de samenwerkingsovereenkomst deelnemende bevoegde gezagsorganen een aangeboden betrekking niet accepteert, zal het bevoegd gezag dat deze betrekking aanbiedt dit conform de geldende afspraken (hoofdstuk 3 van de regeling CFI/FPV-95/1680, OCenW- Regelingen nr. 26 dd. 8 november 1995) dienen te melden aan Cƒi; ook al betreft het hier formeel geen eigen wachtgelder in de zin van de WVO. In het kader van de afspraken rond De Jaren Tellen is mede afgesproken dat de verplichte benoeming van eigen wachtgelders (artikel 96o WVO) komt te vervallen na invoering van de decentralisatie van het bovenwettelijke deel van de wachtgelduitkering. Vanaf dat moment is het aan de besturen binnen een samenwerkingsverband nadere afspraken te maken rond het benoemen van wachtgelders. Een bevoegd gezag kan een school slechts bij één samenwerkingsverband onderbrengen voor de toepassing van deze regeling. Artikel 7 Ook het tijdig indienen van het aanvraagformulier is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de aanvullende vergoeding. Een bevoegd gezag dient de aanvullende vergoeding/ aanvullende vergoeding jaarlijks aan te vragen., Dit moet gebeuren via een (standaard)-aanvraagformulier. Dit formulier is onder nummer CFI bij Cƒi te bestellen met plaketiket CFInr Bij het aanvraagformulier moet een kopie van de verklaring of de samenwerkingsovereenkomst worden meegezonden. De aanvullende vergoeding wordt jaarlijks alleen toegekend als nog steeds wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden en de begripsbepaling samenwerkingsverband vo. Wijzigingen in deze gegevens dienen dan ook aan Cƒi te worden gemeld. Bij de eerste toewijzing zal men op de hoogte worden gesteld op welke wijze een continuering zal worden toegewezen. Vóór 1 juli neemt Cƒi een beslissing over de continuering van de aanvullende vergoeding. Het aanvraagformulier moet worden ingediend vóór 1 april voorafgaand aan het schooljaar waarvoor wordt aangevraagd (dus bv. vóór 1 april 1999 voor het schooljaar ). Aanvraagformulieren die op of na 1 april zijn ingediend, worden niet meer in behandeling genomen. Artikel 8 De hoogte van de aanvullende vergoeding bedraagt per schooljaar gulden per samenwerkingsverband en per deelnemende school voor vo. Het bedrag wordt telkens voor één schooljaar toegekend. Vóór 1 juli NUMMER november 1998

7 voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de aanvullende vergoeding wordt aangevraagd, ontvangen de aanvragers bericht of de vergoeding wordt toegekend. Artikel 11 In verband met het tijdstip van publiceren van de beleidsregel is voor het schooljaar als uiterste datum voor het indienen van een aanvraagformulier 15 juni 1998 gehanteerd. Aanvraagformulieren die na 15 juni zijn ingediend zouden niet meer in behandeling worden genomen. Als er zich wijzigingen voordoen in de gegevens van een eerste aanvraag in de periode vanaf de datum van indiening tot aan de datum van de beschikking en deze wijzigingen van belang zijn voor de beoordeling, dan moeten deze wijzigingen direct schriftelijk aan Cƒi worden gemeld. Voor het schooljaar is ook de datum van toekenning verschoven naar 1 september In de brief is tevens aangegeven dat 32% van de bijdrage wordt betaald in september en de resterende 68% in de maand januari van het betreffende schooljaar. Artikel 11 Op verzoek van het vo-veld is besloten om aanvraagformulieren die na 15 juni 1998 doch uiterlijk tot 15 januari 1999 zijn ontvangen toch in behandeling te nemen als zijnde samenwerkingsverbanden die worden geacht te zijn ingegaan op 1 januari De vergoeding voor het resterend deelvan het schooljaar is vastgesteld op 68% van de vergoeding die voor een geheel schooljaar zou worden ontvangen. Deze uitzondering op de hoofdregel geldt eenmalig in het schooljaar De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund NUMMER november 1998