Regeling incidentele middelen voor achterstallig onderhoud van scholen voor voortgezet onderwijs (vo)

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen Bestemd voor: c scholen voor vbo, mavo, havo en vwo; c scholen voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel II van de Wet van 25 mei 1998n (Stb. 337); c scholen gemeenschappen waarin deze scholen zijn opgenomen. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 17 mei 1999 Kenmerk: VO/FB-1999/1241 Datum inwerkingtreding: zie artikel 7 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 89, eerste lid, van de WVO en artikel II, zesde lid, van de Wet van25 mei 1998 (Stb. 337) Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/VO,tel De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Gelet op artikel89, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, juncto de Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs en artikel II, zesde lid, van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337); Besluit: Paragraaf 1. voortgezet onderwijs, met uitzondering van een school of scholengemeenschap die onderdeel is van een reeds op31 december1996 bestaande scholengemeenschap als bedoeld in artikel2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede een school of afdeling als bedoeld in artikel II van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337); b. gebouw van de hoofdvestiging: de permanente bouw en de noodbouw van de hoofdvestiging van de school of scholengemeenschap volgens het postadres van de school, zoals geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; c. gebouw van de nevenvestiging: de permanente bouw en de noodbouw van de nevenvestiging, nevenvestigingen of dislocatie van de school of scholengemeenschap met uitzondering van de nevenvestiging en dislocatie voortkomend uit het speciaal voortgezet onderwijs voor kinderen met leeren opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen; d. werkelijk aantal m 2 : het aantal m 2 vloeroppervlak van het gebouw van de hoofdvestiging of van het gebouw van de nevenvestiging of nevenvestigingen zoals op15 september 1996 geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; e. normatief aantal m 2 : het aantal m 2 vloeroppervlak van het gebouw van de hoofdvestiging of van het gebouw van de nevenvestiging of nevenvestigingen, berekend volgens de bijlage bij deze regeling, waarbij het aantal leerlingen op 1 oktober 1997 bepalend is. Begripsbepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. school of scholengemeenschap: een uit s Rijks kas bekostigde school of scholengemeenschap als bedoeld in deel I van de Wet op het Voortgezet onderwijs NUMMER juni 1999

2 Paragraaf 2. middelen voor voor voortgezet onderwijs Artikel 2. Aanvullende vergoeding ten behoeve van achterstallig onderhoud 1. Onze minister kent aan het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap een aanvullende exploitatiekostenvergoeding toe in verband met achterstallig onderhoud aan het gebouw van de hoofdvestiging of aan het gebouw van de nevenvestiging, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen: a. bouw in de periode voor1 januari 1976, b. bouw in de periode van1 januari 1976 tot en met 31 december 1986 en c. bouw in de periode vanaf1 januari De aanvullende vergoeding wordt berekend volgens artikel 4 en bedraagt per werkelijke m 2 : a. ƒ 36,80, voor zover het betreft de in het eerste lid onder a genoemde periode, b. ƒ 33,08, voor zover het betreft de in het eerste lid onder b genoemde periode, en c. ƒ 7,04, voor zover het betreft de in het eerste lid onder c genoemde periode. Artikel 3. Uitsluiting van aanvullende vergoeding 1. Het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap komt niet in aanmerking voor de vergoeding, bedoeld in artikel2, indien: a. het betreft een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met uitsluitend een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving; b. op grond van artikel107 van de Wet op het voortgezet onderwijs de school of scholengemeenschap voor zover het openbaar onderwijs betreft wordt opgeheven of ten aanzien van die school of scholengemeenschap voor zover het bijzonder onderwijs betreft de aanspraak op bekostiging verloren gaat. c. het betreft een afdeling leerwegondersteunend onderwijs, een afdeling praktijkonderwijs en een school voor praktijkonderwijs, voortkomend uit het speciaal voortgezet onderwijs. 2. Het bevoegd gezag komt bij opheffing van de school of scholengemeenschap na uitkering van de eerste, tweede, derde of vierde tranche, bedoeld in artikel5, tweede lid, niet in aanmerking voor verdere vergoeding vanaf het tijdstip waarop de bekostiging wordt beëindigd. Artikel 4. Bepaling van de hoogte van de aanvullende vergoeding 1. Indien het gezamenlijke werkelijke aantal m 2 van het gebouw van de hoofdvestiging en het gebouw van de nevenvestiging kleiner is dan het normatieve aantal m 2 van de school of scholengemeenschap, berust de toekenning van de aanvullende vergoeding op dit gezamenlijke werkelijke aantal m 2. De aanvullende vergoeding wordt berekend door de van toepassing zijnde bedragen, genoemd in artikel2, tweede lid, onder a tot en met c, te vermenigvuldigen met de desbetreffende werkelijke aantallen m 2, en de uitkomsten bij elkaar op te tellen. 2. Indien het gezamenlijke werkelijke aantal m 2 van het gebouw van de hoofdvestiging en het gebouw van de nevenvestiging groter is dan het normatieve aantal m 2 van de school of scholengemeenschap, berust de toekenning van de aanvullende vergoeding: a. op het werkelijke aantal m 2 van uitsluitend de hoofdvestiging in die periode vanaf1 januari 1987 tot ten hoogste het totale normatieve aantal m 2 bedoeld in artikel1 onder e, en indien vervolgens een normatief aantal m 2 zou resteren, b. tevens op het totale werkelijke aantal m 2 in de periode van1 januari 1976 tot en met 31 december 1986, tot ten hoogste het onder a bedoelde resterende normatieve aantal m 2, en indien vervolgens een normatief aantal m 2 zou resteren, c. tevens op het totale werkelijke aantal m 2 in de periode voor1 januari 1976, tot ten hoogste het onder b bedoelde resterende normatieve aantal m Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing op het tweede lid. 4. Indien na toepassing van het tweede lid een normatief aantal m 2 resteert, wordt voor de nevenvestiging van de in dat lid bedoelde school of scholengemeenschap, op de grondslag van dat normatieve aantal een aanvullende vergoeding berekend met overeenkomstige toepassing van het tweede lid, en van het eerste lid, tweede volzin. Artikel 5. Toekenning en betaling van de vergoeding 1. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen zendt het bevoegd gezag uiterlijk half juni1999 een beschikking omtrent de toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel2. Voor de toekenning hoeft geen aanvraag te worden ingediend. 2. Van het bedrag dat aan de school of scholengemeenschap wordt toegekend, wordt in ,7%, in ,2% enin2001 t/m 2003 jaarlijks 15,7% betaald. De betaling voor1999 vindt plaats in juni, die voor de overige jaren in januari. NUMMER juni 1999 Voortgezet onderwijs

3 Paragraaf 3. Slotbepalingen Artikel 6. Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de dag van publicatie van Uitleg OCenW- Regelingen waarin deze regeling is geplaatst. Artikel 8. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: voor voortgezet onderwijs De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund Bijlage Soort onderwijs Leerjaren Oppervlakte Per instelling m 2 per instelling vwo/avo leerjaar 1 en 2 7,50 m 2 per leerling vwo/avo leerjaar 3 t/m 6 6,70 m 2 per leerling avo/vbo leerjaar 1 en 2 8,60 m 2 per leerling vwo/vbo leerjaar 1 en 2 8,60 m 2 per leerling vwo/avo/vbo leerjaar 1 en 2 8,60 m 2 per leerling vbo leerjaar 1 en 2 8,60 m 2 per leerling ivbo leerjaar 1 en 2 11,00 m 2 per leerling vbo verzorging leerjaar 3 en 4 15,00 m 2 per leerling vbo uiterlijke verzorging leerjaar 3 en 4 15,00 m 2 per leerling vbo mode en kleding leerjaar 3 en 4 15,00 m 2 per leerling vbo administratie leerjaar 3 en 4 9,50 m 2 per leerling vbo handel leerjaar 3 en 4 9,50 m 2 per leerling vbo verkoop leerjaar 3 en 4 9,50 m 2 per leerling vbo bouwtechniek leerjaar 3 en 4 16,00 m 2 per leerling vbo mechanische techniek leerjaar 3 en 4 17,00 m 2 per leerling vbo elektrotechniek leerjaar 3 en 4 15,50 m 2 per leerling vbo installatietechniek leerjaar 3 en 4 15,50 m 2 per leerling vbo motorvoertuigentechniek leerjaar 3 en 4 16,00 m 2 per leerling vbo consumptieve techniek leerjaar 3 en 4 12,50 m 2 per leerling vbo grafische techniek leerjaar 3 en 4 17,50 m 2 per leerling vbo edelsmeden leerjaar 3 en 4 14,00 m 2 per leerling vbo/ivbo landbouwonderwijs leerjaar 3 en 4 9,00 m 2 per leerling ivbo verzorging leerjaar 3 en 4 18,50 m 2 per leerling ivbo uiterlijke verzorging leerjaar 3 en 4 18,50 m 2 per leerling ivbo mode en kleding leerjaar 3 en 4 18,50 m 2 per leerling ivbo administratie leerjaar 3 en 4 12,00 m 2 per leerling ivbo verkoop leerjaar 3 en 4 12,00 m 2 per leerling ivbo bouwtechniek leerjaar 3 en 4 19,00 m 2 per leerling ivbo mechanische techniek leerjaar 3 en 4 22,00 m 2 per leerling ivbo consumptieve techniek leerjaar 3 en 4 16,00 m 2 per leerling ivbo avmb leerjaar 3 en 4 18,50 m 2 per leerling ivbo keramiek leerjaar 3 en 4 16,00 m 2 per leerling uurwerk maken leerjaar 1 t/m 4 14,00 m 2 per leerling nautisch onderwijs leerjaar 1 t/m 4 17,00 m 2 per leerling Voortgezet onderwijs NUMMER juni 1999

4 Toelichting vierde tranche krijgen vanaf het tijdstip waarop de bekostiging wordt beëindigd geen verdere vergoeding. 1. Inleiding a. Voor achterstallig onderhoud is incidenteel ƒ223 miljoen in vijf jaar beschikbaar. Deze ƒ223 miljoen is de som van de ƒ192 miljoen die het Regeerakkoord reserveert voor onderhoud van vo-scholen (het OCenW-deel) en ƒ31 miljoen incidentele middelen. b. Na de evaluatie van het bekostigingsstelsel materieel (BSM) in 1996 was eerder al besloten om in het schooljaar miljoen beschikbaar te stellen voor het wegwerken van achterstallig onderhoud. Die incidentele impuls was bestemd voor onderhoudsachterstanden van de vestigingen met een bouwjaar van voor1 januari 1976 (als het ging om permanente bouw) of van voor1 januari 1986 (als het ging om noodbouw). De middelen zijn inmiddels toegekend aan de scholen die hiervoor in aanmerking kwamen (Uitleg Gele katern, nummer24a, 8 oktober 1997; VO/FB-1997/7268). De incidentele impuls van ƒ 50 miljoen in het schooljaar heeft de onderhoudsachterstand bij m 2 van voor 1976 aanzienlijk teruggebracht. c. De middelen in deze regeling komen ten goede van alle normatieve m 2, ongeacht het stichtingsjaar. De hoogte van het bedrag dat zal worden uitgekeerd is echter afhankelijk van de ouderdom van de werkelijke m 2 van de school. Hiervoor wordt dezelfde indeling in perioden gebruikt als die het NIBAG 1 in 1994 gebruikte bij zijn onderzoek naar onderhoudsachterstanden bij vo-scholen: m 2 tot 1976, van 1976 tot 1987 en vanaf 1987 (NB. Het NIBAG maakte een onderscheid voor de periodes vóór1956 en , omdat de periode een hogere onderhoudsachterstand had per m 2 ; voor deze regeling zijn deze twee periodes samengevoegd, waarbij voor het tijdvak voor1976 per m 2 met de hoogste onderhoudsachterstand van het NIBAG is gerekend). d. Over de hoofdlijnen van de onderhavige regeling is overeenstemming bereikt met de Besturenorganisaties. 3. De actuele onderhoudsachterstand In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel BSM (TK, vergaderjaar , , nr. 3, blz. 7) is aangegeven dat de totale onderhoudsachterstand bij vo-scholen in 1992 ƒ 320 miljoen bedroeg en dat de achterstand in de periode hierna tot1998 met ƒ 78 miljoen is opgelopen. De NIBAG-bedragen voor onderhoudsachterstanden zijn daarom voor deze regeling verhoogd. Overigens was met de impuls van ƒ50 miljoen (=ƒ12,- per m 2 )de onderhoudsachterstand van de m 2 van voor 1976 inmiddels al teruggebracht tot ƒ34,- per m 2 (=ƒ 46,- van NIBAG min ƒ 12,-). Tussen de drie leeftijdscategorieën (zie onderdeel1 onder c) loopt de hoogte van de achterstand per m 2 sterk uiteen, zoals uit de NIBAG-gegevens moge blijken. De bedragen die met de beschikbare ƒ223 miljoen per m 2 worden toegekend zijn daarom sterk verschillend in hoogte: c voor m 2 tot en met : ƒ36,80 per m 2 c voor m 2 uit het tijdvak van tot en met : ƒ33,08 per m 2 c voor m 2 van en later: ƒ 7,04 per m 2 De extra middelen werken niet alleen de onderhoudachterstanden bijna geheel weg, zij brengen tevens alle scholen, ongeacht het stichtingsjaar, in exact dezelfde situatie. 2. Uitsluiting van extra middelen Scholen waarop artikel107 van de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing is zijn van extra middelen uitgesloten. Omdat deze regeling betrekking heeft op de voor OCenW beschikbaar gestelde middelen, zijn ook scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs met uitsluitend een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving uitgesloten van extra middelen. Scholen die het bevoegd gezag opheft na uitkering van de eerste, tweede, derde of 1 Onderhoud schoolgebouwen in het Voortgezet Onderwijs, NIBAG, mei 1994, Oldenzaal NUMMER juni 1999 Voortgezet onderwijs

5 De tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de onderhoudsachterstand per 2 mnaar de huidige situatie: Bouwjaar A. Achterstand per m 2 volgens NIBAG B. C. Achterstand per m 2 Achterstand per na impuls van 50 m 2, na correctie miljoen voor het voor de oploop bouwjaar tot 1976 met 78 miljoen (= ƒ12,- per m 2 ) sinds 1992, zoals omschreven in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel BSM D. Beschikbare middelen in het kader van deze regeling E. Restant achterstand per m 2, ongeacht het stichtingsjaar (C D) tot 1976 ƒ 46,- ƒ 34,- ƒ 42,16 ƒ 36, ƒ 31,- ƒ 31,- ƒ 38,44 ƒ 33,08 ƒ 5,36 na 1987 ƒ 10,- ƒ 10,- ƒ 12,40 ƒ 7,04 4. Bepaling van het aantal m 2 waarvoor extra middelen beschikbaar worden gesteld Scholen hebben te maken met twee soorten m 2 : hun werkelijke m 2 en de normatieve m 2 op grond waarvan zij worden bekostigd. Bij de toekenning van de incidentele middelen spelen beide soorten m 2 een rol: a. de werkelijke m 2 om te bepalen hoeveel m 2 de school heeft in één van de drie volgende tijdvakken: 1. tot en met 31 december1975, 2. van 1 januari 1976 tot en met 31 december1986 en 3. vanaf 1 januari Scholen beschikken over werkelijke m 2 : c in de hoofdvestiging c in de eventuele nevenvestigingen. Voor de toekenning van de beschikbare ƒ223 miljoen worden deze werkelijke m 2 gesplitst naar hoofd- en nevenvestigingen en vervolgens ingedeeld in de3 tijdvakken zoals hierboven gespecificeerd. Het werkelijk aantal m 2 is het aantal werkelijk m 2 zoals dat op 15 september 1996 is geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. b. De normatieve m 2 zijn van belang bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding: c Is het aantal werkelijke m 2 groter dan het aantal normatieve m 2 dan vormt het aantal normatieve m 2 de bovengrens voor de vergoeding. In dat geval komt een aantal werkelijke m 2 niet in aanmerking voor een vergoeding (zie paragraaf5 onder b). c Wanneer het aantal werkelijke m 2 echter kleiner is dan het aantal normatieve m 2 dan is het aantal werkelijke m 2 de grens van de vergoeding; alle werkelijke m 2 komen in aanmerking voor een vergoeding (zie paragraaf5 onder a). De normatieve m 2 worden bepaald door het leerlingenaantal van de school en het soort onderwijs (Zie de bijlage voor een overzicht van de normatieve m?). Voor deze regeling wordt gerekend met het leerlingenaantal per1 oktober Vervolgens worden de werkelijke m 2 en de normatieve m 2 van de school tegen elkaar afgezet. Daarbij kunnen zich twee situaties voordoen: c het aantal werkelijke m 2 van de school is kleiner dan of gelijk aan het aantal normatieve m 2 (de situatie die zich bv. kan voordoen wanneer de school niet over voldoende ruimte beschikt en m 2 huurt) (zie paragraaf 5a voor een uitwerking van deze situatie in een voorbeeld); c het aantal werkelijke m 2 van de school is groter dan het aantal normatieve m 2 (zie paragraaf 5b voor een uitwerking van deze situatie in voorbeelden). Hoofdlijn bij de berekening van de m 2 die in aanmerking komen voor extra middelen is: c de m 2 van de hoofdvestiging gaan voor de m 2 van de nevenvestigingen; c de m 2 uit het meest recente tijdvak gaan voor die uit het/de oudere tijdvak(ken). De aanvullende vergoeding wordt eenmalig berekend. Bij eventuele samenvoeging van scholen gaan de rechten over op het nieuwe bevoegde gezag; wijzigingen in de gebouwen- en schoolsituatie na respectievelijk15 september 1996 en 1 oktober 1997 worden niet in de berekening betrokken. Voortgezet onderwijs NUMMER juni 1999

6 5. Toekenning van extra middelen 5a. Het aantal werkelijke m 2 van de school is kleiner dan het aantal normatieve m 2 In dit geval krijgt de school voor het volledig aantal werkelijke m 2 incidentele middelen. De hoogte van de toekenning is afhankelijk van de ouderdom van de m 2 : per m 2 wordt het bedrag toegekend dat voor een m 2 uit het betreffende tijdvak is bepaald (zie onderdeel3 voor de bedragen per m 2 per tijdvak). Voorbeeld A. totalen werkelijke en normatieve m 2 B. aantal m 2 waarvoor toekenning C. Toekenning werkelijke m 2 hoofdvestiging A1 vóór vóór x ƒ 36, x ƒ 33,08 vanaf vanaf x ƒ 7, werkelijke m 2 A2 vóór vóór x ƒ 36,80 nevenvestigingen x ƒ 33,08 vanaf vanaf x ƒ 7, totaal werkelijke m 2 A normatieve m 2 van de school A c c Het aantal werkelijke m 2 bedraagt (A3) enis daarmee kleiner dan het aantal normatieve m 2 van (A4). Alle werkelijke m 2 van de hoofd- en nevenvestigingen uit alle tijdvakken komen in aanmerking voor een vergoeding. 5b. Het aantal werkelijke m 2 van de school is groter dan het aantal normatieve m 2 De toedeling vindt plaats op grond van de normatieve m 2. Dit betekent dat niet alle werkelijke m 2 waar de school over beschikt in aanmerking kunnen komen. De volgorde van toedeling is in deze situatie als volgt: 1. Eerst komen de m 2 van de hoofdvestiging in aanmerking 2. Heeft de hoofdvestiging m 2 uit meer dan één tijdvak dan komen de m 2 uit het jongste tijdvak eerst aan de orde en dan de m 2 uit het/de oudere tijdvak(ken). 3. Het aantal m 2 waarvoor middelen worden toegekend (met een hoogte per m 2 afhankelijk van de ouderdom van de m 2 ) is maximaal het aantal normatieve m 2.Er wordt tot het maximum van het aantal normatieve m 2 leeggerekend. 4. Resteren er na het leegrekenen van de hoofdvestiging nog normatieve m 2, dan worden die gebruikt voor de berekening van de m 2 bij de nevenvestigingen die in aanmerking komen voor extra middelen. 5. Is het totaal van m 2 van de nevenvestigingen opgebouwd uit meerdere tijdvakken dan geldt ook hier dat eerst de m 2 uit het jongste tijdvak in beschouwing worden genomen en vervolgens het/de oudere tijdvak(ken). Ook in dit geval wordt leeggerekend tot er geen normatieve m 2 resteren. Voor de werkelijke m 2 die hierna resteren zijn dus geen middelen beschikbaar. Zoals uit deze algemene lijn blijkt kunnen zich twee situaties voordoen wanneer het aantal werkelijke m 2 groter is dan het aantal normatieve m 2 : 1. Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is groter dan het aantal normatieve m 2 (de punten 1 t/m 3 genoemd onder5b komen in aanmerking); 2. Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is kleiner dan het aantal normatieve m 2 (in dit geval gelden de punten 1 t/m 5 genoemd onder5b) Deze twee situaties worden hieronder met voorbeelden uitgewerkt. NUMMER juni 1999 Voortgezet onderwijs

7 Situatie 1. Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is groter dan het aantal normatieve m 2 Voorbeeld A. totalen werkelijke en normatieve m 2 B. aantal m 2 waarvoor toekenning C. Toekenning werkelijke m 2 hoofdvestiging A1 vóór vóór x ƒ 36, x ƒ 33,08 vanaf vanaf x ƒ 7, werkelijke m 2 nevenvestigingen A2 totaal totaal werkelijke m 2 A normatieve m 2 van de school A normatieve m 2 min werkelijke m 2 hoofdvestiging A Toekenning van extra middelen voor het normatief aantal m 2 (A4): m 2 De hoofdvestiging c Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging (A1= m 2 ) is groter dan het aantal normatieve m 2 (A4=9.000 m 2 ), een verschil van1.000 m 2 ; c Eerst wordt de berekening voor de jongste m 2 gemaakt, dan die van de oudere. Het verschil van1.000 m 2 (dit is het werkelijk aantal m 2 min het normatief aantal m 2 ) wordt afgetrokken van de oudste categorie m 2. Dit betekent dat in plaats van3.000 m 2 voor m 2 een bedrag wordt toegekend. De nevenvestigingen c Na toekenning van extra middelen voor de hoofdvestiging resteren geen normatieve m 2 (A5); c Geen toekenning voor de nevenvestigingen. Situatie 2. Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is kleiner dan het aantal normatieve m 2 Voorbeeld A. B. werkelijke en normatieve m 2 totaal werkelijke m 2 uit het betreffende tijdvak C. aantal m 2 waarvoor toekenning D. toekenning werkelijke m 2 hoofdvestiging A1 vóór vóór x ƒ 36, x ƒ 33,08 vanaf vanaf x ƒ 7, werkelijke m 2 A2 vóór vóór x ƒ 36,80 nevenvestigingen x ƒ 33,08 vanaf vanaf x ƒ 7, totaal werkelijke m 2 A normatieve m 2 van de school A normatieve m 2 min werkelijke m 2 hoofdvestiging A Voortgezet onderwijs NUMMER juni 1999

8 Toekenning van extra middelen voor het normatief aantal m 2 (A4): m 2 De hoofdvestiging c Het aantal werkelijke m 2 van de hoofdvestiging (A1= m 2 ) is kleiner dan het aantal normatieve m 2 van de school (A4= m 2 ); c Toekenning van extra middelen voor de5.000 werkelijke m 2 van de hoofdvestiging; c Na aftrek van de werkelijke m 2 van de hoofdvestiging resteren normatieve m 2 (A5); De nevenvestigingen c Het werkelijk aantal m 2 van de nevenvestigingen bedraagt (A2); c Het werkelijk aantal m 2 van de nevenvestigingen (A1= m 2 ) is groter dan het aantal normatieve m 2 dat resteert (6.000 m 2 ), een verschil van2.000 m 2. c Eerst wordt de berekening voor de jongste m 2 gemaakt, dan die van de oudere. Het verschil van2.000 m 2 wordt afgetrokken van de oudste categorie m 2. Dit betekent dat in plaats van3.000 m 2 voor m 2 een bedrag wordt toegekend. 5c. Betaling van de vergoeding De vergoeding zal in1999 t/m 2003 worden uitgekeerd. De hoofddirectie Centrale Financiën Instellingen (Cƒi) van het Ministerie van OCenW zal de beschikking in juni 1999 aan de scholen toezenden. De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund NUMMER juni 1999 Voortgezet onderwijs