Directie Inwoners Ingekomen stuk D13 (PA 17 november 2010) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Directie Inwoners Ingekomen stuk D13 (PA 17 november 2010) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording."

Transcriptie

1 Directie Inwoners Ingekomen stuk D13 (PA 17 november 2010) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Aan de gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat PP Nijmegen Telefoon Telefax (024) gemeente@nijmegen.nl Postadres Postbus HG Nijmegen Datum 2 november 2010 Ons kenmerk L120/ Contactpersoon Yvonne Blijdorp Onderwerp Kwartaalrapportage individuele hulpmiddelen Wmo 2e kwartaal 2010 en Benchmarkonderzoeken Wmo Datum uw brief Doorkiesnummer (024) Geachte leden van de raad, Ten behoeve van een adequate informatievoorziening over de uitvoering van prestatieveld 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft het college besloten tot het uitbrengen van kwartaalrapportages over de Individuele Hulpmiddelen. In bijgaande rapportage over het 2e kwartaal 2010 wordt ingegaan op aantallen aangevraagde voorzieningen en de uitgaven hiervoor in relatie tot de begroting van het eerste half jaar Daarnaast bieden wij u de uitkomsten aan van een aantal benchmarkonderzoeken over het jaar 2009, uitgevoerd door het onderzoeksbureau SGBO. De benchmarkonderzoeken zijn deels gericht op alle prestatievelden binnen de Wmo en gaan deels in op specifieke beleidsterreinen. Achtereenvolgens komen aan de orde : de basisbenchmark Wmo 2009; het Cliënttevredenheidsonderzoek 2009; het Jaarrapport Ondersteunende Begeleiding 2009; het Jaarrapport Vrijwilligerswerk 2009; het Jaarrapport Mantelzorg Kwartaalrapportage Individuele voorzieningen Wmo De verstrekking van Individuele Hulpmiddelen in het kader van de Wmo heeft een zogenaamd open-einde karakter. Dit betekent dat indien de noodzaak voor een voorziening wordt vastgesteld, deze voorziening ook toegekend moet worden. Dit vloeit voort uit onze gemeentelijke compensatieplicht. In bijgaande rapportage over het eerste half jaar 2010 wordt ingegaan op aantallen aangevraagde voorzieningen en de uitgaven hiervoor in relatie tot de begroting in dit eerste half jaar. In het derde kwartaal van 2009 is binnen het uitvoeringsbureau Wmo een nieuwe werkwijze geïntroduceerd. Dit heeft als consequentie dat er gedurende een jaar systeemtechnisch twee vormen van afhandeling worden gehanteerd voor respectievelijk oude en nieuwe aanvragen Wmo. De in de bijgevoegde rapportage opgenomen cijfers moeten dan ook Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

2 Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Vervolgvel 1 met enige voorzichtigheid gelezen worden. Op detailniveau zullen in de komende maanden nog afwijkingen in de gepresenteerde cijfers op kunnen treden. De huidige cijfers geven echter wel een beeld van de ingezette trend in Aantal aanvragen Het aantal aanvragen voor rolstoelen, woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen laat een expliciete stijging zien in het vierde kwartaal van Dit is deels veroorzaakt door het inlopen van de ontstane wachtlijst bij het bureau Wmo. In het eerste half jaar van 2010 zet deze stijging zich door. Het aantal aanvragen voor Huishoudelijke Hulp fluctueert tussen de 650 en 700 per kwartaal. Dit betekent een stijging ten opzichte van voorgaande jaren. Overeenkomstig de verwachting wordt er steeds meer Huishoudelijke Hulp niveau 1 geïndiceerd ten opzichte van Huishoudelijke Hulp niveau 2 1. Het aantal uren Hulp bij het Huishouden per huishouden neemt toe. Deze trend zien we bij alle leeftijdscategorieën. Uitgaven De uitgaven voor alle individuele voorzieningen zijn gestegen. De sterkste stijging zien we bij de uitgaven voor Huishoudelijke Hulp door een toename van het aantal uren Huishoudelijke Hulp per huishouden. Het aantal klanten dat Huishoudelijke Hulp ontvangt stijgt niet. De stijging in de uitgaven wordt veroorzaakt doordat het percentage daadwerkelijk geleverde uren ten opzichte van het aantal geïndiceerde uren door zorgleveranciers is toegenomen. Met ingang van 1 april 2009 zijn nieuwe contracten afgesloten met acht zorgleveranciers en wordt er sterker gestuurd op levering van hetgeen geïndiceerd is. De hogere tarieven die in de aanbesteding zijn overeengekomen dragen tot slot ook bij aan een toename van de uitgaven. Deze ontwikkeling is reeds ingezet in 2009 en zet zich voort in het eerste half jaar van Ook de uitgaven voor woonvoorzieningen, woningaanpassingen en rolstoelen stijgen. Dit is met name zichtbaar aan de hoge uitgaven voor woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen. Bezuinigingsdoelstelling De komende jaren staan we bij de individuele voorzieningen voor de opgave om ondanks ontwikkelingen als de extramuralisering 2 en de vergrijzing de uitgaven te beheersen en tegelijkertijd de bezuinigingsopdracht te vervullen vanuit het coalitie-akkoord Werken aan een duurzame toekomst Naast de bezuinigingsopgave worden we tevens geconfronteerd met minder inkomsten. Op dit moment is een scenariobeschrijving Wmo in voorbereiding waarin bekeken wordt hoe het gebruik van de verschillende Wmo-voorzieningen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Uit de ervaringen van de jaren 2007 tot en met 2009 worden nieuwe aannames gedestilleerd voor een geactualiseerd toekomstscenario voor de Wmo waarbij zowel de omvang van de zorgvraag als de daarmee samenhangende kosten aan bod komen. In 1 Huishoudelijke Hulp, niveau 1 (HH-1). Medewerkers HH-1 verrichten huishoudelijke werkzaamheden. Schoonmaken, wassen, strijken, koken, afwassen, opruimen en beperkte verzorging van huisdieren. Huishoudelijke Hulp, niveau 2 (HH-2). Medewerkers HH-2 doen hetzelfde huishoudelijke werk als de medewerkers HH-1. Daarnaast zorgen ze ook o.a. nog voor de organisatie van het huishouden en het tijdelijk verzorgen en opvangen van kinderen. 2 Extramuralisering is het streven om buiten de muren van een intramurale instelling (daar waar iemand opgenomen wordt) gelijkwaardige zorg te bieden, bijvoorbeeld in de eigen woning. Steeds vaker willen ouderen, die behoefte hebben aan (intensieve) verzorging of verpleging, zelfstandig blijven wonen. De zorgsector speelt hierop in door een passend aanbod te creëren. Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

3 Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Vervolgvel 2 samenhang met dit toekomstscenario bereiden we tevens een aantal oplossingsmogelijkheden voor om onze bezuinigingsopdracht ten aanzien van de Wmo te realiseren. Wij zullen u in de komende maanden informeren over de ontwikkelingen en oplossingsrichtingen ten aanzien van de kostenbeheersing van de individuele voorzieningen. Gezien de hier genoemde initiatieven wordt in deze tweede kwartaalrapportage Wmo 2010 maar zeer beperkt ingegaan op ontwikkelingen op de lange termijn. Basisbenchmark Wmo 2009 Over 2009 is een basisbenchmark Wmo uitgevoerd door het SGBO. De basisbenchmark biedt op hoofdlijnen een Wmo-breed beeld van onze gemeente over alle prestatievelden heen. De benchmark gaat in op het aanbod van de gemeenten (zowel in beleid als in voorzieningen) maar zegt maar beperkt iets over klanttevredenheid en de maatschappelijke effecten van ons beleid. Met deelname aan deze benchmark voldoen we als gemeente aan onze horizontale verantwoordingsplicht zoals neergelegd in artikel 9, lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het aanbod van diensten in Nijmegen via het Loket Zorg en Inkomen is vergelijkbaar met steden van dezelfde grootteklasse. Ten aanzien van participatie, informele hulp, wonen, zorg en toegankelijkheid en maatschappelijke opvang scoren we hoger dan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse waarin Nijmegen ingedeeld is. De participatiescore geeft enerzijds aan hoe breed en intensief de beleidsparticipatie binnen onze gemeente is opgezet. Anderzijds is de score op beleidsparticipatie ook hoger naarmate meer mensen van de doelgroep de Wmocliëntenraden kennen en zich er goed door vertegenwoordigd voelen. De hoge score op informele hulp geeft aan dat er in Nijmegen goede voorzieningen aanwezig zijn om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen. Er zijn nog weinig eenduidige gegevens beschikbaar over wonen, zorg en toegankelijkheid. In deze benchmark zijn dan ook alleen indicatoren opgenomen die iets zeggen over het beleid dat we binnen de gemeente voeren. Hiebij moet gedacht worden aan (afspraken over) levensloopbestendig bouwen en de fysieke toegankelijkheid van de openbare ruimte. Op het gebied van leefbaarheid, jeugd en individuele voorzieningen scoren we lager dan het gemiddelde. Met betrekking tot leefbaarheid worden zowel de sociale als de fysieke kwaliteit van de leefomgeving lager gewaardeerd dan in vergelijkbare gemeenten. Ook ervaart men meer overlast in de eigen wijk. Hoewel de score voor het landelijk onderzoek van het Verweij-Jonkerinstituut Kinderen in Tel gestegen is ten opzichte van 2008 scoren we relatief gezien nog steeds laag op deze jeugdthermometer. Alle grote gemeenten scoren hierbij relatief laag omdat de sociaal-economische positie van kinderen hierin zwaar meeweegt. Deze categorie is in de meeste grote steden relatief oververtegenwoordigd. De score voor de individuele voorzieningen wordt bepaald door de cliënttevredenheid over Hulp bij het Huishouden, de overige individuele voorzieningen, de doorlooptijden en de kwaliteit van de ondersteuning. De lagere score dan gemiddeld wordt met name bepaald door de (on)tevredenheid over de doorlooptijden. In de loop van 2009 is een verbetertraject ingezet bij het bureau Wmo om de ontstane wachtlijsten weg te werken en de doorlooptijden te verkorten. De positieve resultaten hiervan zijn wel al beperkt zichtbaar geworden in het gehouden cliënttevredenheidsonderzoek over de individuele voorzieningen (hierop wordt in onderstaande verder ingegaan). Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

4 Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Vervolgvel 3 Cliënttevredenheidsonderzoek Wmo 2009 individuele voorzieningen Een cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) Wmo gaat specifiek in op de cliënttevredenheid over de individuele voorzieningen (prestatieveld 6). Begin 2010 zijn onder Nijmeegse cliënten vragenlijsten verspreid om dit onderzoek uit te kunnen voeren. Van deze steekproef zijn 535 enquetes geretourneerd, wat voldoende is om representatieve uitspraken te kunnen doen. Een aantal opvallende punten uit het CTO is: Uit bijlage 1 blijkt dat de tevredenheid over de aanvraag en afhandeling op de meeste punten is verbeterd, wat ook geldt voor het rapportcijfer voor de aanvraagprocedure die is gestegen van 6,3 naar 6,9. Het rapportcijfer hiervoor blijft wel achter bij het gemiddelde in Nederland (7,4). In de toegenomen tevredenheid zien we de, door het Wmo-bureau gemaakte inhaalslag terug. De wachttijden zijn inmiddels ingelopen tot de norm van 8 weken die hiervoor geldt. Tegelijkertijd is een verbetertraject ingezet om de klantvriendelijkheid en snelheid structureel te verhogen. De tevredenheid over de organisatie van de Hulp bij het Huishouden is hoog wat betreft de inzet, aandacht en kwaliteit (> 90%), maar lager dan gemiddeld wat betreft de aspecten vervanging bij ziekte en wisselingen van medewerkers. De tevredenheid over de kwaliteit van woningaanpassingen, rolstoelen, kwaliteit van scootmobielen en de vervoerskostenvergoeding is in de meeste gevallen hoog (respectievelijk > 90%, 85 en 83%). Zorgpunt blijft het collectief vervoer met als dieptepunt 39% tevredenheid over de wachttijd voordat men wordt opgehaald. In 2009 waren nog geen verbeteringen doorgevoerd bij de Stadsregiotaxi. Per 1 september is de nieuwe vervoerder PZN gaan rijden, waaraan strictere kwaliteitseisen zijn gesteld. Daarnaast bestaat vanaf december 2010 de mogelijkheid om gebruik te maken van de zorgtaxi, indien men hiervoor geïndiceerd wordt. Met deze twee maatregelen beogen we dat de tevredenheid met betrekking tot de collectieve vervoersvoorzieningen (sterk) verbetert. Binnen de Basisbenchmark Wmo is het mogelijk om aan een aantal verdiepende modules deel te nemen. De rapportages over deze modules beschrijven enkele recente ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein op landelijk gebied. De landelijke ontwikkelingen worden vervolgens afgezet tegen de lokale situatie in de deelnemende gemeenten aan het onderzoek. Achtereenvolgens wordt ingegaan op: het Jaarrapport Ondersteunende Begeleiding 2009; het Jaarrapport Vrijwilligerswerk 2009; het Jaarrapport Mantelzorg Jaarrapport Ondersteunende Begeleiding 2009 In het jaarrapport Ondersteunende Begeleiding (OB) worden, naast een schets van de achtergronden en landelijke ontwikkelingen rondom de AWBZ-pakketmaatregel, de uitkomsten van een Wmo-benchmark onder 48 deelnemende gemeenten weergegeven. In deze benchmark is aan gemeente-ambtenaren zelf gevraagd op welke manier gemeenten hebben ingespeeld op de gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel. Er wordt geen aparte cliënttevredenheidsonderzoek Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

5 Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Vervolgvel 4 op dit onderwerp uitgevoerd. Als we het beeld uit het rapport vergelijken met de Nijmeegse situatie kunnen we concluderen dat Nijmegen net als de meeste andere gemeenten aan de slag is gegaan met de pakketmaatregel door: In het Wmo-beleidsplan uitgangspunten en bouwstenen op te nemen die de basis vormen voor activiteiten en voorzieningen die we als alternatief voor de AWBZbegeleiding willen ondersteunen. Deze uitgangspunten komen grotendeels overeen met de punten die in het rapport worden genoemd (p. 4 van het Jaarrapport OB): van hulp naar eigen kracht, van individuele naar collectieve voorzieningen, meer informele zorg, wijkgerichte aanpak wonen, zorg en welzijn, etc. De gevolgen via diverse kanalen in beeld te brengen (informatie MEE, CIZ-rapportages, signalen van belangenorganisaties en inventarisatie onder zorginstellingen), zoals veel andere gemeenten ook hebben gedaan (zie p.7-11 van het Jaarrapport OB). Net als in diverse andere gemeenten zijn in Nijmegen inmiddels diverse (extra) activiteiten in dit verband gesubsidieerd en opgestart of in voorbereiding, zoals de Cirkelmethode van de Hulpdienst en Materiële dienstverlening aan mensen met een beperking van InterLokaal. Jaarrapport Vrijwilligerwerk 2009 In dit rapport worden recente landelijke ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk beschreven en de uitkomsten van de Wmo-benchmark onder 37 deelnemende gemeenten weergegeven. Ook in deze benchmark is aan gemeenten zelf gevraagd op welke manier zij vorm geven aan het vrijwilligersbeleid. Het aandeel Nijmeegse volwassen inwoners dat vrijwilligerwerk doet is 30%. In Nijmegen wordt aan de meeste basisfuncties van vrijwilligerswerk uitvoering gegeven via de Vrijwilligerscentrale. De Vrijwilligerscentrale Nijmegen stelt haar vacatures beschikbaar via een vacaturebank en een website. Ook faciliteert zij zowel vrijwilligers als organisaties middels cursussen, informatie en ondersteuning om het vrijwilligerswerk makkelijker toegankelijk te maken. Gemeenten geven veelal blijk van hun waardering aan vrijwilligers via een vrijwilligersfeest en/of prijs. In Nijmegen kennen we hiervoor het Lokaal Compliment dat jaarlijks door de Vrijwilligerscentrale georganiseerd wordt. Bij het bevorderen van vrijwillige inzet wordt steeds meer samen gewerkt met externe partijen (scholen, bedrijfsleven, zorgpartners etc.). Net als in diverse andere gemeenten in Nederland zijn we, zoals geformuleerd in het Wmobeleidsplan , gestart met het ontwikkelen van nieuwe activiteiten om meer vrijwilligers te werven en vrijwilligerswerk voor meer kwetsbare groepen mensen te stimuleren. Jaarrapport Mantelzorg 2009 Voor gemeenten is de mantelzorger een onmisbare partner in het lokale zorgbeleid. Hun inzet helpt het beroep op Wmo voorzieningen te beperken of uit te stellen. In 2009 hebben we besloten om de ondersteuning van mantelzorgers verder te professionaliseren, de regie op die ondersteuning te versterken en mantelzorgers een duidelijke plaats te geven in de keten van zorg en welzijn. Tot eind 2009 was het Steunpunt Mantelzorg gesitueerd bij de Zorggroep Zuid- Gelderland. De mogelijk meerwaarde van koppeling aan zorg heeft zich naar onze inzichten niet bewezen. We hebben Swon gevraagd om een Coördinatiepunt Mantelzorgondersteuning in te richten dat voldoet aan onze doelstellingen. De resultaten van de Wmo-benchmark laten zien dat Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

6 Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Vervolgvel 5 Nijmegen in voldoende mate invulling geeft aan de acht basisfuncties die landelijk zijn ontwikkeld en vastgesteld. Onze stad neemt daarmee een goede positie in tussen de gemeenten waarmee Nijmegen wordt vergeleken. Met vriendelijke groet, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester, De Gemeentesecretaris, mr. Th.C. de Graaf drs. B. van der Ploeg Raadsbrief 2e kwartaal 2010 Wmo.doc

7 Rapportage Individuele voorzieningen Wmo 2e kwartaal 2010 September 2010 Rapportage Individuele voorzieningen Wmo

8 Inleiding Deze rapportage gaat in op de individuele voorzieningen die verstrekt worden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Om een goed beeld te krijgen van het aantal ingediende aanvragen bij het bureau Wmo én datgene wat er werkelijk wordt verstrekt aan individuele voorzieningen wordt er in deze rapportage een onderscheid gemaakt tussen 'aanvragen Wmo' en 'aantallen individuele voorzieningen ingedeeld naar rolstoelen, woonvoorzieningen & bouwkundige aanpassingen, Huishoudelijke Hulp en vervoersvoorzieningen (periodiek en incidenteel). a. Aanvraag Wmo : De aanvraag Wmo is een verzoek van een klant om een voorziening in het kader van de Wmo. Dit verzoek wordt als algemene aanvraag geregistreerd. Van deze aanvragen wordt in deze rapportage weergegeven : het aantal dat is ontvangen in een periode, het aantal dat daarvan is afgehandeld of nog in behandeling is. b. Voorzieningen : Het aantal algemene aanvragen Wmo van klanten wordt naar aanleiding van de intake 'vertaald' in vragen naar één of meerdere voorzieningen in het kader van de Wmo. Deze gevraagde voorzieningen zijn ingedeeld in rolstoelen, woonvoorzieningen, bouwkundige aanpassingen, Huishoudelijke Hulp en vervoersvoorzieningen (periodiek en incidenteel). Ook hiervan wordt weergegeven hoeveel er in een periode zijn afgehandeld dan wel nog in behandeling zijn. In het derde kwartaal van 2009 is binnen het bureau Wmo een nieuwe werkwijze geïntroduceerd. Dit heeft als consequentie dat er systeemtechnisch twee vormen van afhandeling worden gehanteerd voor respectievelijk oude en nieuwe aanvragen Wmo. De in deze rapportage opgenomen cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid gelezen worden. Op detailniveau zullen in de komende maanden nog afwijkingen in de gepresenteerde cijfers op kunnen treden. De huidige cijfers geven echter wel een beeld van de ingezette trend in Samenvatting Zowel het aantal aanvragen voor individuele voorzieningen als de uitgaven vertonen vanaf 2009 een stijgende lijn. In het eerste half jaar van 2010 zet deze trend zich voort. Aantal aanvragen Het aantal aanvragen voor rolstoelen, woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen laat een expliciete stijging zien in het vierde kwartaal van Dit is veroorzaakt door het inlopen van de ontstane wachtlijst bij het bureau Wmo. In het eerste half jaar van 2010 zet deze stijging door. Het aantal aanvragen voor Huishoudelijke Hulp fluctueert door de maanden van het jaar tussen de 650 en 700 per kwartaal. Dit betekent een stijging ten opzichte van voorgaande jaren. Overeenkomstig de verwachting wordt er steeds meer Huishoudelijke Hulp niveau 1 geïndiceerd ten opzichte van Huishoudelijke Hulp niveau 2 1. Het aantal uren Hulp bij het Huishouden per huishouden neemt toe. Deze trend zien we bij alle leeftijdscategorieën. 1 Huishoudelijke Hulp, niveau 1 (HH-1). Medewerkers HH-1 verrichten huishoudelijke werkzaamheden. Schoonmaken, wassen, strijken, koken, afwassen, opruimen en beperkte verzorging van huisdieren. Huishoudelijke Hulp, niveau 2 (HH-2). Medewerkers HH-2 doen hetzelfde huishoudelijke werk als de medewerkers HH-1. Daarnaast zorgen ze ook o.a. nog voor de organisatie van het huishouden en het tijdelijk verzorgen en opvangen van kinderen. 2

9 Uitgaven De uitgaven voor alle individuele voorzieningen zijn gestegen. De sterkste stijging zien we bij de uitgaven voor Huishoudelijke Hulp door een toename van het aantal uren Huishoudelijke Hulp per huishouden. Dit wordt veroorzaakt doordat het percentage daadwerkelijk geleverde uren ten opzichte van het aantal geïndiceerde uren door zorgleveranciers is toegenomen. Met ingang van 1 april 2009 zijn nieuwe contracten afgesloten met acht zorgleveranciers en wordt er sterker gestuurd op levering van hetgeen geïndiceerd is. De hogere tarieven die in de aanbesteding zijn overeengekomen dragen tot slot ook bij aan een toename van de uitgaven. Deze ontwikkeling is reeds ingezet in 2009 en zet zich voort in het eerste half jaar van Ook de uitgaven voor woonvoorzieningen, woningaanpassingen en rolstoelen stijgen. Dit is met name zichtbaar aan de hoge uitgaven voor woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen. Leeswijzer : In paragraaf 1 wordt ingegaan op het totaal aantal actieve cliënten dat gebruik maakt van een individuele voorziening. In paragraaf 2 wordt ingegaan op het totaal aantal aanvragen individuele voorzieningen in het kader van de Wmo. In de daarop volgende paragraaf 3 wordt iedere voorziening apart behandeld : de rolstoelen, woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen, Hulp bij het Huishouden, periodieke en incidentele vervoersvoorzieningen. Achtereenvolgens komen per paragraaf aan de orde de aantallen aanvragen voor specifieke voorzieningen, in welke mate er positieve besluitvorming dan wel een afwijzing op een verzoek heeft plaats gevonden en ten slotte de uitgaven per voorziening. In alle tabellen wordt de status van de aanvragen dan wel toekenningen (d.w.z. 'afgehandeld', onderhanden ) gegeven van ieder kwartaal. Omdat een aanvraag een minimale afhandelingstermijn van 8 weken heeft, is het verklaarbaar dat er van de aanvragen die in het tweede kwartaal 2010 zijn ingediend nog relatief veel onderhanden zijn. 3

10 1 Aantallen klanten Sinds de start van de Wmo in 2007 is het aantal klanten dat gebruik maakt van één of meerdere individuele voorziening jaarlijks toegenomen. De eerste helft van 2010 blijft het aantal klanten vooralsnog achter bij het niveau van 2009 in zijn totaliteit. De verwachting is dat het aantal actieve klanten in de loop van 2010 nog zal toenemen. Een actieve cliënt heeft op de peildatum van deze rapportage een lopende (bijvoorbeeld een indicatie voor Huishoudelijke Hulp) dan wel uitstaande (gebruik van een rolstoel) voorziening. Tabel 1.1. : Aantal actieve cliënten Wmo e helft van 2010 Aantal actieve clienten Aantal aanvragen Wmo, instroom bij bureau voorzieningen Wmo 2.1. Aanvragen Wmo De aanvraag Wmo is een verzoek van de klant in het kader van de Wmo. De aanvraag wordt behandeld in de vorm van een intake. In onderstaande tabel wordt het totaal aantal aanvragen en hun behandelingsstatus weergegeven (tabel 1.1.). Tabel 2.1. : Aanvragen Wmo 2e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal e kwartaal 2010 Afgehandeld Onderhanden Totaal aantal aanvragen Op basis van de gegevens uit deze tabel is te zien dat het totaal aantal aanvragen steeds iets toeneemt. In het laatste kwartaal van 2009 is een sterkere toename te zien ten opzichte van voorgaande kwartalen. Dit werd veroorzaakt door het inlopen van de wachtlijsten die in de loop van 2009 ontstaan zijn bij het bureau Wmo. In het eerste kwartaal van 2010 zakt het aantal aanvragen terug naar het niveau van de voorgaande kwartalen in 2009 om vervolgens in het tweede kwartaal van 2010 weer toe te nemen. 3 Individuele voorzieningen Een aanvraag Wmo leidt tot één of meerdere gevraagde voorzieningen in het kader van de Wmo. Deze gevraagde voorzieningen zijn ingedeeld in rolstoelen ( 2.1.), woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen ( 2.2), Hulp bij het Huishouden ( 2.3) en vervoersvoorzieningen (periodiek 2.4 en incidenteel 2 2.5) Rolstoelen Onder rolstoelen wordt een diversiteit aan voorzieningen die in gebruik zijn verstaan: electrische rolstoelen, handmatig bewogen rolstoelen, aanpassingen, accessoires etc. Aanvragen Tabel 3.1.a : Aanvragen rolstoelen e + 2 e kwartaal 2010 Afgehandeld Totaal aantal aanvragen Een incidentele vervoersvoorziening bestaat bijvoorbeeld uit een éénmalige verstrekking in de vorm van een aangepaste kinderfiets, aanpassing van een eigen auto. Een periodieke vervoersvoorziening bestaat veelal uit een vergoeding voor het aantal gereisde kilometers per (stadsregio)taxi of eigen vervoermiddel. 4

11 De toename van het aantal aanvragen in 2009 en het eerste half jaar van 2010 is ook terug te zien bij de categorie rolstoelen. Besluitvorming Tabel 3.1.b. : Aantallen besluitvorming rolstoelen in % in % 1 e + 2 e kwartaal in % Positief besluit % % % Negatief besluit 46 8 % 54 8 % % Totalen % % % Uitgaven Tabel 3.1.c. : Uitgaven voor rolstoelen in Rolstoelen e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 De uitgaven voor rolstoelen laten over het jaar heen een grillig verloop zien. Het verloop hangt mede samen met de onderhoudskosten van verstrekte rolstoelen. Tevens wordt een enkele maal een electrische rolstoel met diverse aanpassingen (een relatief dure voorziening) verstrekt wat het kwartaalbeeld beïnvloedt. Wel is in zijn totaliteit een stijgende lijn te zien in de uitgaven ten opzichte van In het eerste half jaar 2010 overschrijden de uitgaven de begroting met (9,3%). De verstrekking van Individuele Hulpmiddelen in het kader van de Wmo heeft een zogenaamd open-einde karakter. Dit betekent dat indien de noodzaak voor een voorziening wordt vastgesteld, deze voorziening ook toegekend moet worden. Dit vloeit voort uit onze gemeentelijke compensatieplicht. In 2010 wordt naast de rolstoelen ook voor de andere voorzieningen meer uitgegeven dan begroot. Om de kosten van deze begrotingsoverschrijding te kunnen dekken zullen we een beroep doen op de Wmo-reserve Woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen Onder woonvoorzieningen wordt een diversiteit aan voorzieningen verstaan :(tijdelijke) huurvoorziening, verhuis- dan wel inrichtingskosten. Onder bouwkundige aanpassingen vallen de woningaanpassingen, installatie van trapliften, aanpassingen aan sanitaire voorzieningen etc. 5

12 Aanvragen Tabel 3.2a. : Aantal woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen e + 2 e kwartaal 2010 Afgehandeld Totaal aantal aanvragen Het aantal aanvragen woonvoorzieningen en bouwkundige aanpassingen liet in 2009 al een stijgende lijn zien. 3 Dit was met name het gevolg van het inlopen van de wachtlijsten van het bureau Wmo. Het toenemend aantal aanvragen resulteert ook in een hoger aantal toekenningen en is ook terug te zien in het uitgavenoverzicht. In het eerste half jaar van 2010 neemt het aantal aanvragen weer iets af. Besluitvorming Tabel 3.2.b. : Aantallen besluitvorming woovoorzieningen en bouwkundige aanpassingen in % in % 1 e + 2 e kwartaal in % Positief besluit % % % Negatief besluit % % % Totalen % % % Uitgaven Tabel 3.2.c : Uitgaven voor woonaanpassingen in Woning aanpassingen e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 Er is een toename te zien in de uitgaven voor woningaanpassingen. Ook hier geldt dat wegens het wegwerken van wachtlijsten binnen het bureau Wmo meer voorzieningen zijn verstrekt in de laatste maanden van 2009 wat heeft geleid tot hogere uitgaven in het eerste kwartaal van De realisatie van woonaanpassingen neemt immers meer tijd in beslag dan de levering en/of realisatie van de overige individuele voorzieningen. Om die reden zijn 3 In 2009 is de stijging van het aantal aanvragen woonvoorzieningen deels te wijten aan de oplevering van twee woonprojecten in de stad (Parc Maldenborgh en een voorziening binnen het Oud Burgeren Gasthuis). In de nieuwe raamovereenkomst met woningcorporaties hebben wij een passage opgenomen waarin we vastleggen dat er voorafgaand aan het bouwen voor doelgroepen duidelijke afspraken tussen betrokken partijen worden gemaakt over de noodzakelijke aanpassingen en over de financiering er van. Verder zullen wij de corporaties aansporen de doelgroep te consulteren bij de ontwikkeling van bouwplannen. Op deze manier hopen wij te voorkomen dat wij na de oplevering van nieuwe woonzorgcentra opnieuw met extra aanpassingskosten geconfronteerd worden die bekostigd moeten worden uit de Wmo. Vragen van de SP-fractie over de aanpassingen van het Parc Maldenborgh zijn beantwoord in collegevoorstel "Aanpassingen nieuwbouw woonzorgcentrum De Zonnebaars". 6

13 de uitgaven ten behoeve van deze voorzieningen veelal pas een kwartaal later zichtbaar. In het eerste half jaar van dit jaar zijn de uitgaven hoger dan begroot (17,3%). Voor deze begrotingsoverschrijding zullen we een beroep doen op de Wmo-reserve Hulp bij het Huishouden Onder Hulp bij het Huishouden wordt verstaan het aantal geldige indicaties dat afgegeven is voor Huishoudelijke Hulp voor klanten. Aanvragen Tabel 3.3.a : Aantallen Huishoudelijke Hulp e + 2 e kwartaal 2010 Afgehandeld Totaal aantal aanvragen Op basis van de gegevens uit tabel 3.3.a laat het aantal aanvragen voor Hulp bij het Huishouden een duidelijke stijging (+ 7%) zien in het eerste half jaar van 2010 (1383 in een half jaar t.o.v in 2009 in een heel jaar). We gaan er van uit dat dit in beperkte mate veroorzaakt wordt door de AWBZ pakketmaatregel waarbij mensen hun indicatie voor deze zorg hebben verloren en nu een beroep doen op de Wmo. Ook wordt een beperkt deel van de stijging veroozaakt door de verwachte vergrijzing en/of extramuralisering. Een volledige verklaring voor de stijging van het aantal aanvragen hebben we echter vooralsnog niet. Besluitvorming Tabel 3.3.b. : Aantallen besluitvorming voorzieningen HH in % in % 1 e + 2 e kwartaal in % Positief besluit % % % Negatief besluit % % 60 5 % Totalen % % % Uren en verhouding Huishoudelijke Hulp Tabel 3.3.c : Gemiddeld aantal uren Huishoudelijke Hulp per kwartaal Gemiddeld aantal uren HH per 'kwartaal' e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 kwartalen 7

14 Het aantal uren Huishoudelijke Hulp neemt steeds verder toe. De stijging van het aantal uren Hulp bij het Huishouden doet zich voor bij alle leeftijdscategorieen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat zorgleveranciers een hoger leveringspercentage realiseren in aantal uren geïndiceerde hulp. De stijging van het aantal uren per gebruiker is een trend die ook in de rest van Nederland te zien is. De ontwikkeling in Nijmegen is wel sterker dan die in andere steden in Nederland. Mogelijk komt dat doordat in Nijmegen het geleverd aantal zorguren per persoon de afgelopen jaren sterk onder het Nederlandse gemiddelde lag. Tabel 3.3.d : Verhouding HH1 en HH2 in uren Verhouding HH1 en HH2 (incl 2+) in uren 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% HH2 en HH2+ HH1 30% 20% 10% 0% 1e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 We indiceren naar verhouding steeds meer HH1. Gingen we in de scenarioberekeningen voor de Wmo uit van een verwachte verhouding HH1 : HH2 in 2009 van 40% : 60%, eind juli 2010 blijkt dat deze verhouding al is uitgekomen op 62% : 38%. Deze verschuiving naar de goedkopere hulpsoort treedt eerder op dan we hadden voorzien en kunnen we verklaren door het grote aantal herindicaties dat we in 2009 hebben uitgevoerd over 'oude' beschikkingen van Bij de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning is geconstateerd dat veel klanten vanuit de AWBZ hulp ontvingen van een, duurdere, HH-2 medewerker. In de oude situatie kon de zorgaanbieder zelf bepalen of een HH-1 dan wel HH-2 medewerker werd ingezet, ook al werd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) HH-1 geïndiceerd. De zorgaanbieder kon dan ook het duurdere uurloon voor een HH-2 medewerker declareren. Bij de overgang naar de Wmo is er voor gekozen de klanten te herindiceren na het bereiken van de uiterlijke AWBZ-indicatietermijn. Dit proces loopt tot en met Dan zijn alle klanten door de gemeente zelf geherïndiceerd en vindt bij een HH-1 indicatie daadwerkelijk inzet en bijbehorende declaratie van een HH-1 medewerker plaats. Dit beeld is, voor zover gemeenten er eveneens voor gekozen hebben de herindicaties in een tijdsbestek van 5 jaar te laten plaats vinden, overeenkomstig met andere gemeenten. Uitgaven De uitgaven worden uitgedrukt in de gemiddelde uitgaven per kwartaal. In de zorg wordt gerekend met 13 perioden. In het 4e kwartaal zijn 4 perioden opgenomen. Om de kwartalen onderling te kunnen vergelijken geven we de gemiddelden per kwartaal weer. 8

15 Tabel 3.3.e. : Uitgaven Huishoudelijke Hulp in Gemiddelde uitgaven HH per 'kwartaal' e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 Kwartalen De uitgaven voor Huishoudelijke Hulp in natura laat sinds 2008 een stijgende lijn zien. In het tweede kwartaal van 2010 liggen de uitgaven weer iets onder het niveau van de twee daaraan voorafgaande kwartalen. De stijgende uitgaven zijn een direct gevolg van de stijging van het aantal uren Huishoudelijke Hulp dat geleverd wordt. Daarnaast zijn de uitgaven gestegen als gevolg van de hogere tarieven die in de aanbesteding HH per april 2009 zijn overeengekomen. Met ingang van de nieuwe contracten in april 2009 wordt ook sterker gemonitord op het daadwerkelijk leveren door de zorgorganisaties van het geïndiceerde aantal uren. Werd eerst een gemiddeld percentage van 70% behaald, nu ligt het leveringspercentage van de grootste zorgaanbieders op 87%. Ook dit veroorzaakt een stijging van de kosten. In het eerste half jaar van 2010 komen de uitgaven voor HH hierdoor (10,1%) hoger uit dan begroot. Voor deze begrotingsoverschrijding zullen we een beroep doen op de Wmo-reserve. Tabel 3.3.f. : Uitgaven voor Persoonsgebonden Budgetten (PGB) in PGB e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw

16 De uitgaven voor de betaalde PGB huishoudelijke hulp stijgen. In het 2 e kwartaal van 2010 is er sprake van een lichte daling in de uitgaven ten opzichte van de voorgaande kwartalen. In het eerste half jaar zijn de uitgaven (6,6%) hoger dan begroot. Voor deze begrotingsoverschrijding zullen we een beroep doen op de Wmo-reserve Vervoersvergoeding (periodiek ) We spreken van een periodieke vervoersvoorziening wanneer de klant de gereisde kilometers per (eigen) auto of taxi, rolstoeltaxi of regiotaxi tot een maximumbedrag kunnen declareren. Aanvragen Tabel 3.4.a : Aantallen vervoersvoorziening periodiek e + 2 e kwartaal 2010 Afgehandeld Totaal aantal aanvragen Het aantal periodieke vervoersvoorzieningen neemt toe; 427 aanvragen in het eerste half jaar van 2010 ten opzichte van 779 aanvragen in heel Besluitvorming Tabel 3.4.b. : Aantallen besluitvorming periodiek in % in % 1 e + 2 e kwartaal in % Positief besluit % % % Negatief besluit % % % Totalen % % % De aanvragen voor periodieke vervoersvoorzieningen hebben een relatief hoog afwijzingspercentage. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat een vervoersvoorziening alleen toegekend wordt aan huishoudens met een inkomen dat lager is dan anderhalf maal de geldende minimumnorm Vervoersvergoeding (incidenteel) Aanvragen Onder de incidentele vervoersvoorziening vallen voorzieningen die we éénmalig verstrekken zoals een autoaanpassing, advies over individuele parkeervergunningen en scootmobielen. Tabel 3.5.a : Aantallen vervoersvergoedingen incidenteel e + 2 e kwartaal 2010 Afgehandeld Totaal aantal aanvragen Het aantal aanvragen voor een incidentele vervoersvergoeding is in het eerste half jaar 2010 gestegen ; 408 aanvragen in het eerste half jaar ten opzichte van 678 in heel Bij de incidentele vervoersvoorzieningen is echter ook vaak sprake van seizoensinvloeden : in het voorjaar worden relatief meer aanvragen (voor scootmobielen) ingediend dan in het najaar en winter. 10

17 Besluitvorming Tabel 3.5.b. : Aantallen besluitvorming incidenteel in % in % 1 e + 2 e kwartaal in % Positief besluit % % % Negatief besluit % % % Totalen % % % Uitgaven Tabel 3.5c. : Uitgaven voor vervoersvoorzieningen in Vervoersvoorzieningen e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw e kw 2010 De uitgaven voor vervoersvoorzieningen liggen in de maanden januari en april ver boven het niveau van de overige maanden. Dit wordt veroorzaakt door de vergoedingensystematiek waarbij klanten die recht hebben op een vervoersvoorziening in deze maanden een forfaitair bedrag ontvangen. In de overige twee kwartalen van het jaar worden op declaratiebasis de meerkosten tot een maximumbedrag uitbetaald. Dit verklaart waarom jaarlijks de uitgaven in de eerste twee kwartalen hoger uitvallen. In zijn totaliteit is ook voor deze voorziening een stijgende lijn in de uitgaven te zien. In het eerste half jaar overschrijden de uitgaven de begroting met (5,8%). Voor deze begrotingsoverschrijding zullen we een beroep doen op de Wmo-reserve. Conclusie De stijging van de uitgaven voor rolstoelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen is ingezet in 2009 en zet zich voort in Samengevat hebben we aan het einde van het eerste half jaar een overschrijding van op de begroting voor de individuele hulpmiddelen. Dit komt door hogere dan verwachte kosten voor : Vervoersvoorzieningen Woningaanpassingen Rolstoelen Huishoudelijke Hulp (inclusief PGB s) 11

18 Om de begrotingsoverschrijdingen op te vangen willen we een beroep doen op de Wmoreserve. Ook in 2011 zullen eventuele tekorten naar verwachting nog opgevangen kunnen worden door deze reserve. Op dit moment is een scenariobeschrijving Wmo in voorbereiding waarin bekeken wordt hoe het gebruik van de verschillende Wmo-voorzieningen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Uit de ervaringen van de jaren 2007 tot en met 2009 worden nieuwe aannames gedestilleerd voor een geactualiseerd toekomstscenario voor de Wmo waarbij zowel de omvang van de zorgvraag als de daarmee samenhangende kosten aan bod komen. In samenhang met dit toekomstscenario bereiden we tevens een aantal oplossingsmogelijkheden voor om onze bezuinigingsopdracht ten aanzien van de Wmo te realiseren en toekomstige begrotingsoverschrijdingen te beperken. 12

19 Benchmark Wmo 2010 Resultaten over 2009, Basisbenchmark Gemeente NIJMEGEN SGBO Postbus HE Den Haag

20

21 VOORWOORD Na ruim drie jaar Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een veelgehoorde vraag: Doet de gemeente het goed op het gebied van de Wmo?. Er is natuurlijk de evaluatie van het SCP geweest, die hier in zijn algemeenheid iets over heeft gezegd. De conclusie van het SCP is dat de Wmo werkt, in de zin dat de meeste gemeenten de wet uitvoeren zoals de wetgever haar bedoeld heeft en met de instrumenten die de wet verschaft. Het SCP geeft aan dat gemeenten een stap hebben gezet in de ontwikkeling van een beter lokaal sociaal beleid. Maar ook dat dit proces nog in volle gang is en dat een aantal punten nog niet helemaal goed is verlopen. 1 Maar wanneer doet de gemeente het goed op het gebied van de Wmo? Als mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen functioneren en kunnen meedoen in de samenleving. Dit klinkt eenvoudig. In de praktijk blijkt dit lastig te meten. Voor meedoen is natuurlijk niet alleen de Wmo verantwoordelijk, maar ook ander gemeentelijk en overheidsbeleid en niet te vergeten wijzelf, de burger, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Mogelijk leeft ook in uw gemeente de vraag Hoe doen we het? en wilt u handreikingen waar mogelijke verbeterpunten liggen. Met de benchmark Wmo proberen we dit thema meer grijpbaar te maken. Hiervoor is het wel nodig om uit te gaan van het gemeentelijk Wmo-beleid: Wat kun je vanuit de Wmo bijdragen aan het vergroten van de participatie van alle burgers? U kunt de benchmark Wmo gebruiken als middel om systematisch binnen de gemeente naar de Wmoresultaten te kijken. De benchmark Wmo geeft informatie over de stand van zaken in uw eigen gemeente en vergelijkingsinformatie van andere gemeenten. Belangrijk daarbij is het in ogenschouw nemen van de eigen doelstellingen: In hoeverre worden die bereikt? Of iemand voldoende mee kan doen is een abstract begrip. U heeft in uw eigen beleidsplan bepaald wat voldoende is. Barbara Wapstra- van Damme Projectleider benchmark Wmo 1 Bron: Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (2010). Sociaal Cultureel Planbureau.

22 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen 1

23 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BENCHMARK WMO BASISBENCHMARK GEMEENTE NIJMEGEN Gemeente Nijmegen heeft in het afgelopen jaar samen met 168 andere gemeenten deelgenomen aan de basisbenchmark van de benchmark Wmo. In de benchmark is op systematische wijze informatie verzameld over de negen verschillende prestatievelden. INLEIDING De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is per 1 januari 2007 ingegaan. De Wmo is een participatiewet; maatschappelijke ondersteuning omvat activiteiten die het mensen mogelijk maken om mee te doen in de samenleving. Dat kan bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk en mantelzorg, maar ook met goede informatie en advies, opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is in de Wmo verwoord in negen prestatievelden. Het ministerie van VWS geeft de kaders aan waarbinnen elke gemeente haar eigen beleid kan maken. Een beleid dat afgestemd is op de wensen en samenstelling van de bevolking. De invoering van de Wmo heeft inmiddels zijn beslag gekregen. Gemeenten staan nu voor de uitdaging om het ingezette beleid te bestendigen en te evalueren. De benchmark Wmo kan daarbij een hulpmiddel zijn. Een van de ideeën achter de Wmo is dat de gemeente bij uitstek in staat is om lokaal maatwerk te leveren, en de burgers die dat nodig hebben de juiste ondersteuning te bieden. Dit lijkt op gespannen voet te staan met het principe van benchmarken dat is gebaseerd op vergelijken met behulp van een uniforme vragenlijst. Het neemt niet weg dat de gemeente er belang bij heeft de eigen prestaties in beeld te hebben en zich af te vragen of verschillen in prestaties inderdaad het gevolg zijn van ingezet beleid of van verschillen in lokale situaties. De benchmark Wmo draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in de prestaties van de eigen gemeente en biedt de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. BENCHMARK WMO Benchmarking is het vergelijken van organisaties. De benchmark Wmo is hiermee een informatie- en sturinginstrument voor en door gemeenten. Het doel van de benchmark Wmo is drieledig: Leren van elkaar. Verbeteren door vergelijken. Instrument voor horizontale verantwoording. De benchmark Wmo bestaat uit verschillende vragenlijsten, rapporten, individuele vergelijkingsmogelijkheden, benchmarkdagen, de Oh Wat Mooi! Prijs, een jaarpublicatie en individuele adviesgesprekken. Voor u ligt de rapportage van de basisbenchmark Wmo. In deze rapportage toont de benchmarkorganisatie u de resultaten van de gegevens over 2009 die u samen met de andere deelnemers hebt aangeleverd. Deze biedt op hoofdlijnen een Wmo-breed beeld over alle prestatievelden heen. De rapportage bevat zowel vragen naar kwantitatieve gegevens (aantallen en uitgaven) als naar kwalitatieve gegevens (beleidskeuzes, organisatie- en uitvoeringsaspecten). De rapportage is het vertrekpunt om het verhaal achter de cijfers in uw gemeente boven tafel te krijgen. 2

24 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen De verschillen tussen uw gemeente en de andere deelnemers kunnen een aanleiding zijn om op zoek te gaan naar verbetermogelijkheden in uw eigen organisatie en gebruik te maken van goede voorbeelden van andere deelnemers. Naast leren door vergelijken stelt de benchmark u in staat om te voldoen aan de verplichting tot horizontale verantwoording, zoals neergelegd in artikel 9 lid 1. Elk model is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Dat geldt ook voor de benchmark Wmo. De resultaten zijn een indicatie voor de keuzes en prestaties van de gemeente op het Wmo-terrein en dienen als zodanig te worden beschouwd. De uitkomsten zelf moet u dan ook met de nodige voorzichtigheid benaderen. Het is bijvoorbeeld vaak niet mogelijk om een waardeoordeel te geven, zonder hierin het verhaal achter de cijfers' te betrekken. Niettemin kunt u op hoofdlijnen conclusies trekken. Voor verdieping van bepaalde onderdelen biedt SGBO modules aan. Op dit moment zijn dat de modules Individuele Voorzieningen, Mantelzorg, Vrijwilligersbeleid, Ondersteunende Begeleiding, Sociale samenhang en leefbaarheid en Prestatievelden 7, 8 en 9. Van deze onderdelen zijn afzonderlijke rapportages beschikbaar. VISIE VAN SGBO OP DE WMO De Wet maatschappelijke ondersteuning is veelomvattend en de Wmo is constant in beweging. De kern is: Meedoen van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. SGBO vindt het belangrijk dat iedereen kan meedoen zonder barrières tegen te komen en dat de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van burgers vergroot wordt. De Wmo biedt nieuwe kansen om hierin meer bereiken. Vanuit haar visie werkt SGBO aan het versterken van het (vertrouwen in) het openbaar bestuur. Dit doen wij door onze expertise op vrijwel alle beleidsterreinen te integreren en te combineren met onze diepgaande kennis van openbaar bestuur. De burger als uitgangspunt De burger staat centraal in de Wmo. Niet alleen als inwoner van een gemeente maar ook als cliënt, ontvanger van zorg, afnemer van diensten van welzijnsorganisaties en verder als vrijwilliger en mantelzorger. Het is belangrijk om goed naar de burger te luisteren en hem respectvol te benaderen. Zijn of haar vraag staat centraal. Maar regels en activiteiten sluiten vaak niet aan. Burgers moeten op verschillende plekken hun verhaal doen en er is geen plek waar de hele vraag in samenhang wordt bekeken. Dat is de reden waarom het loket zo belangrijk is als toegangspoort voor de Wmo. Met een loket alleen is een gemeente er nog niet. Personen voor wie zelfs het loket een te hoge drempel heeft, moeten ook worden bereikt. Het gaat dan om mensen in een isolement, omdat zij weinig sociale competenties hebben. Verder gaat het om mensen die moeite hebben om zelfredzaam te zijn vanwege een beperking, werkloosheid, lage taalvaardigheid of psychosociale problemen. Maar juist voor hen is het belangrijk dat zij een steun in de rug krijgen om mee te komen in de samenleving. Om deze personen te vinden is een actieve, vraaggerichte en outreachende houding nodig. 3

25 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Sturen op effecten De taak van de gemeente in de Wmo is het mogelijk maken dat iedere inwoner in de gemeente mee kan doen in de samenleving. De kunst is om zo te sturen dat de gewenste samenhang in de ondersteuning bereikt wordt. Dit betekent dat opnieuw gekeken moet worden naar de beoogde effecten van beleid en hoe deze te vertalen naar praktisch uit te voeren maatregelen. Om effecten te kunnen meten moeten doelen helder zijn en moet informatie beschikbaar zijn. SGBO wil bijvoorbeeld met de benchmark Wmo bijdragen aan het besef dat registratie van gegevens nodig is om informatie te krijgen en om bij te kunnen sturen. SGBO wil een bijdrage leveren in de verschuiving van het meten van prestaties en resultaten naar het meten van effecten. Ketenondersteuning Voor de ondersteuningsinfrastructuur ontstaat een keten met een of meerdere van de volgende schakels: inwoner directe omgeving organisaties en verenigingen gemeente. De Wmo richt zich voor ondersteuning in eerste instantie op de directe omgeving van de burger: vrienden, bekenden of familie. Die moet daar wel toe in staat zijn. Het combineren van het eigen leven en zorg bieden aan een ander, vraagt veel van een mantelzorger. Het is belangrijk dat deze wordt ondersteund in de werkzaamheden. Hoe meer de verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de mantelzorger, hoe groter de kans dat deze het niet kan waar maken. Dit houdt in dat een visie op vrijwillige inzet cruciaal is om de ondersteuning in de Wmo op een effectieve manier in te zetten via alle schakels in de keten. Participatie Het meedoen in de Wmo is tweerichtingsverkeer. Participatie in de Wmo gaat verder dan informeren en raadplegen. Nieuw in de Wmo is de nadruk op horizontale verantwoording in plaats van verticale verantwoording. Gemeenten dienen advies te vragen aan hun inwoners. Ook burgers moeten zelfstandig een voorstel voor beleid in kunnen dienen. Inwoners zijn in dit geval zowel individuele burgers als ook organisaties, professionals en instellingen die de belangen van burgers behartigen. Dit betekent dat zij (beter) toegerust moeten worden om die actievere rol in het beleidsproces waar te maken. Versterken relaties (nieuwe) intermediairs Het is belangrijk om bestaande contacten van gemeenten met maatschappelijke organisaties te verdiepen en relaties met (nieuwe) intermediairs aan te gaan. Het is goed om te kijken of andere vormen van participatie mogelijk zijn. Voor het bereiken van alle burgers gaat het in de Wmo om meer dan de cliëntenraden en -platforms of organisaties die vanuit een landelijk kader de belangen van hun cliënten behartigen. Het gaat ook om welzijnsinstellingen en verenigingen die een groot deel van de lokale bevolking bereiken. Zij zijn essentieel voor de sociale infrastructuur in de gemeente. 4

26 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen WEERGAVE VAN DE BENCHMARKRESULTATEN De basisbenchmark is opgebouwd uit acht thema s die de negen prestatievelden omvatten: Participatie; Leefbaarheid en sociale samenhang - Prestatieveld 1; Jeugd - Prestatieveld 2; Loket (informatie & advies) - Prestatieveld 3; Hulp (ondersteuning mantelzorg & vrijwilligers) - Prestatieveld 4; Wonen, zorg en toegankelijkheid Prestatieveld 5; Individuele voorzieningen - Prestatieveld 6; Opvang - Prestatievelden 7, 8 en 9. Thermometers De resultaten zijn weergegeven met behulp van thermometers per thema. Deze thermometers zijn gebaseerd op verschillende indicatoren waaraan SGBO een waardeoordeel heeft gegeven. De indicatoren betreffen zowel de inzet van beleid, de resultaten van het beleid, het registreren van het gebruik van de Wmo-voorzieningen en de effecten (zoals bijvoorbeeld tevredenheid). Onder iedere thermometer is een tabel opgenomen waarin de indicatoren staan vermeld. Zo kunt u zien uit welke indicatoren de thermometer is opgebouwd. De ene indicator weegt zwaarder mee in de scorebepaling dan de andere. Per thermometer wordt aangegeven welke (type) indicatoren relatief zwaar of minder zwaar meetellen. In bijlage 1 kunt u de precieze scorebepaling per thermometer en per indicator bekijken. Niet alle gevraagde gegevens zijn geschikt voor waardering, maar zijn wel interessant om te vergelijken. Deze gegevens zijn veelal opgenomen in trendtabellen die per prestatieveld zijn weergegeven. Gemeenten die meerdere jaren meedoen aan de benchmark kunnen op deze onderdelen zichzelf monitoren. Weergave van de scores De scores van het gemiddelde van de benchmark en van de gemeentegrootteklasse worden aangegeven met een horizontaal streepje door de thermometer met rechts ervan het percentage. Het groene streepje geeft het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse weer en het rode streepje het benchmarkgemiddelde. Als u één streepje ziet, dan valt het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse samen met het benchmarkgemiddelde. De inhoud van de thermometer geeft de score aan van uw gemeente en het percentage staat genoemd in de onderkant van de thermometer. Als de inhoud van de thermometer uitkomt boven het horizontale streepje, is de score van uw gemeente hoger dan de score van het gemiddelde van de benchmark. De marge voor een score ongeveer gelijk aan de gemiddelden is 2% of 3% (afhankelijk van de afgeronde optellingen van de individuele scores). Is uw score bijvoorbeeld 2% lager dan het benchmarkgemiddelde, dan staat in het rapport dat uw score ongeveer gelijk is aan het benchmarkgemiddelde. De thermometers zijn vooral geschikt om een vergelijking met andere gemeenten te maken en minder geschikt om uw eigen gemeente in de tijd te vergelijken. Ze geven een beeld van waar u op een bepaald beleidsterrein staat in relatie tot andere gemeenten. 5

27 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Cliënttevredenheidsonderzoek en andere gegevensbronnen Een belangrijke indicator voor het meten van effecten is de tevredenheid van de burgers en cliënten over de Wmo-voorzieningen. Daarom heeft SGBO in haar benchmark ook de tevredenheidscijfers van cliënten individuele voorzieningen opgenomen. Deze cijfers komen uit het cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) dat SGBO onder een groot deel van de benchmarkdeelnemers uitvoert. De CTO's zijn voor de meeste gemeenten gehouden in de periode januari-maart 2010 onder cliënten en aanvragers van individuele voorzieningen (hulp bij het huishouden, hulpmiddelen en woonvoorzieningen). Als uw gemeente geen CTO heeft laten uitvoeren bij SGBO worden deze gegevens niet meegewogen in de desbetreffende thermometers, tenzij gemeenten zelf tevredenheidscijfers aanleveren die vergelijkbaar zijn uitgevraagd. Daarnaast is gebruik gemaakt van CBS-gegevens, van cijfers van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van cijfers uit het periodieke onderzoek Kinderen in Tel 2009 (Verweij-Jonker Instituut). Leeswijzer Op de volgende pagina's worden de scores op de acht thema s getoond en toegelicht. In het hoofdstuk Organisatie in Beeld komen de benchmarkresultaten aan de orde die betrekking hebben op de eigen bijdrageregeling, kwaliteit en de uitgaven. In bijlage 1 is de exacte scorebepaling per kernindicator (per thermometer) terug te vinden. Probeert u bij het lezen van deze thermometers antwoorden te formuleren op de volgende vragen: Herkent u zich in de gegevens? Welke factoren verklaren het prestatieniveau van uw gemeente? Geven de benchmarkresultaten aanleiding de achtergrond van uw prestatieniveau verder te analyseren of veranderingen in uw gemeente door te voeren? Zo kunt u de benchmarkresultaten optimaal benutten om te leren en te verbeteren. 6

28 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BASISBENCHMARK: DE WMO-THERMOMETER GEMEENTE NIJMEGEN De Wmo-thermometer is het gemiddelde van de scores op de eerdergenoemde acht thema's: participatie, leefbaarheid en sociale samenhang, jeugd, loket, hulp, voorzieningen en opvang. De Wmo-thermometer geeft een indicatie waar uw gemeente staat ten opzichte van andere gemeenten op het totale Wmobeleid. 5 De Wmo-thermometer laat zien dat uw gemeente hoger dan het gemiddelde van de benchmark scoort en ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse scoort % 65% % 7

29 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BELEIDSPARTICIPATIETHERMOMETER % 54% Het hoofddoel van de Wet maatschappelijke ondersteuning is participatie van alle burgers, ongeacht hun eventuele beperkingen. Niet alleen participatie in de beleidsvorming, maar ook meedoen in de samenleving (=maatschappelijke participatie). Beleidsparticipatie omvat alle activiteiten die de gemeente onderneemt om de inwoners te betrekken bij haar activiteiten. Dit zijn bijvoorbeeld inspraakbijeenkomsten, consultering van burgerpanels of het uitvoeren van een bewonersenquête. De gemeente is verplicht om burgers en burgerorganisaties te betrekken bij het voorbereiden en opstellen van het lokale Wmobeleid. 67% Bepalen van de score Deze thermometer geeft enerzijds aan hoe breed en intensief de beleidsparticipatie is opgezet. Hoe breder en intensiever (meer doelgroepen en intensievere betrokkenheid), des te hoger de score. Anderzijds is de score op beleidsparticipatie ook hoger naarmate meer mensen van de doelgroep de Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) kennen en zich er goed door vertegenwoordigd voelen. Deze informatie komt uit het schriftelijke standaard cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) dat is uitgevoerd door SGBO. Indicatoren beleid 1. Participatie: Aantal betrokken prestatievelden en intensiteit betrokkenheid (verplichte vraag) 2. Participatie: Aantal ingezette participatiemethoden en intensiteit (verplichte vraag) 3. Participatie: Hoogte bedrag financiële ondersteuning Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) per inwoner Indicatoren effecten 4. Participatie: Percentage klanten dat de Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) kent (uit CTO) 5. Participatie: Percentage klanten dat tevreden is over adviezen van de Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) (uit CTO) Op beleidsparticipatie scoort uw gemeente hoger dan het gemiddelde van uw gemeente grootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark. 8

30 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen In tabel 1 is te zien welke vorm van ondersteuning uw gemeente verleent aan de Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan). Dit is vergeleken met het bechmarkgemiddelde en met het gemiddelde van de gemeenten uit dezelfde gemeentegrootteklasse. Tabel 1: Ondersteuning Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) (vraag 0.5 en 0.6) Vorm van ondersteuning Uw gemeente Grootteklasse % ja Benchmark % ja Coaching nee 13% 38% Ambtelijke ondersteuning ja 94% 87% Deskundigheidsbevordering ja 82% 77% Facilitering in de vorm van gebruik maken van ja 94% 95% voorzieningen (bv vergaderruimte) Onkostenvergoeding ja 82% 84% Uitgaven aan Wmo raad ja 69% 69% Hoogte subsidiebedrag of onkostenvergoeding Wmo-raad (of vergelijkbaar orgaan) per 1000 inwoners 2 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 388,68 296,87 319,85 Het bevorderen van maatschappelijke participatie is een van de uitgangspunten van de Wmo-gedachte. Maatschappelijke participatie heeft onder andere betrekking op zelfstandig wonen, deelname aan de arbeidsmarkt, financiële ruimte hebben om te participeren, vrijwilligerswerk doen en het onderhouden van sociale contacten. Kortom: meedoen aan de maatschappij. Maatschappelijke participatie wordt niet door middel van een thermometer weergegeven. De indicatoren voor maatschappelijke participatie zijn eerder achtergrondvariabelen dan variabelen die door Wmobeleid sterk te beïnvloeden zijn. Daarom is het lastig om deze variabelen te waarderen; vergelijken is echter wel goed mogelijk. De achtergrondvariabelen geven de (economische) situatie weer van de (jeugdige) burgers die de maatschappelijke participatie kunnen belemmeren of bevorderen. Dit gaat om arbeidsparticipatie, schuldhulpverlening en omvang van het aantal burgers dat leeft van een bijstandsuitkering. In tabel 2 is het percentage thuiswonende 75-plussers in verband gebracht met de gemiddelde wachttijd voor intramurale zorg die langer duurt dan 24 uur en waarbij verblijf gecombineerd wordt met behandeling,activerende en ondersteunende begeleiding, verpleging of verzorging. Het betreft hier verzorgings- en verpleeghuizen. Het gemiddelde van de wachttijd voor uw gemeentegrootteklasse is in de derde kolom opgenomen. Daarnaast is weergegeven hoe uw gemeente scoort op de eenzaamheidsschaal die in de GGDbevolkingsenquête wordt gehanteerd of het percentage inwoners in uw gemeente dat zich (zeer) eenzaam voelt. Zich eenzaam voelen kan duiden op een gebrek aan sociale contacten en een beperkte maatschappelijke participatie. De gemeente kan voor zichzelf een taak weggelegd zien om eenzaamheid aan te pakken. Het is voor gemeenten moeilijk om eenzame burgers op te sporen. Een middel hiervoor kunnen preventieve huisbezoeken zijn. Op die manier kan de gemeente signalen eerder oppakken en mensen doorverwijzen indien nodig. In uw gemeente worden preventieve huisbezoeken afgelegd. 2 De ambtelijke ondersteuning valt niet onder het subsidiebedrag of onkostenvergoeding voor de Wmo-raad. 9

31 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Tabel 2: Percentage 75-plussers, wachttijd intramurale zorg en eenzaamheidsscores 3 Uw gemeente Grootteklasse Benchmark Percentage thuiswonende 75-plussers 91,1% 89,2% 90,0% (vraag 6.8) Gemiddelde wachttijd voor intramurale zorg (vraag 6.9) 0% geen; 13% 3 maanden; 0% 3-6 maanden; 0% 6-12 maanden; 0% 1-2 jaar; 0% >2 jaar; 87% 1% geen; 6% 3 maanden; 9% 3-6 maanden; 12% 6-12 maanden; 6% 1-2 jaar; 2% >2 jaar; 65% Eenzaamheidsscore (0-11) (vraag 1.7a) 3,8 4,1 Percentage inwoners dat zich (zeer) eenzaam voelt (vraag 1.7b) 7% 16% 21% Uw gemeente heeft het tegengaan van eenzaamheid als speerpunt benoemd binnen het Wmo-beleid. 88% van uw gemeentegrootteklasse en 80% van de benchmarkgemeenten heeft het tegengaan van eenzaamheid als speerpunt binnen het Wmo-beleid benoemd. Tabel 3: Achtergrondkenmerken maatschappelijke participatie Indicator Uw gemeente Grootteklasse Benchmark Arbeidsparticipatie: aandeel beroepsbevolking 66,0% 66,2% 66,8% op aantal inwoners 4 (CBS) Bijstandsuitkeringen: aandeel 7,6% 5,8% 4,0% uitkeringen op beroepsbevolking 5 (CBS) Jeugdwerkloosheid: percentage 1,4% 1,4% 1,0% werkzoekende jongeren van 16 tot en met 24 jaar (Kinderen in Tel) Kinderen in uitkeringsgezin: aandeel 10,6% 8,6% 3,8% kinderen van 0-18 jaar in uitkeringsgezin (Kinderen in Tel) Aandeel mantelzorgers op totaal aantal 11,0% 14,7% 16,2% inwoners 6 (vraag 4.1) Aandeel overbelaste mantelzorgers op 14,0% 11,8% 16,4% totaal aantal mantelzorgers (vraag 4.2) Aandeel vrijwilligers op totaal aantal 30,0% 31,7% 32,0% inwoners (vraag 4.3) Cliënten schuldhulpverlening per 1000 inwoners (10.4) 7,4 9,8 5,6 3 Een deel van de benchmarkdeelnemers beschikt niet over de eenzaamheidsscore die is verwerkt in de GGD gezondheidsenquête bevolking. Deze gemeenten hebben een eigen percentage van inwoners die zich (zeer) eenzaam voelen kunnen invullen. Deze gegevens komen uit lokale onderzoeken. 4 Deze CBS-gegevens zijn beschikbaar voor gemeenten boven inwoners. 5 Dit is het (totaal) aantal uitkeringen gedeeld door de beroepsbevolking. Deze gegevens zijn alleen beschikbaar voor gemeenten boven de inwoners. 6 Het vakje bij de vragen 4.1, 4.2 en 4.3 is leeg wanneer u niets heeft ingevuld. 10

32 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen LEEFBAARHEIDSTHERMOMETER (PRESTATIEVELD 1) % 68% 67% Prestatieveld 1 van de Wmo gaat over het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. Leefbaarheid laat zich definiëren als het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te maken van (eenvoudige) zorg-, welzijns- en gemaksdiensten. Sociale samenhang gaat over contact, ontmoeting en gezamenlijke activiteiten met als doel de wederzijdse hulpverlening te versterken. Hierbij kan gedacht worden aan de aanwezigheid van voorzieningen in wijk of kern, aan het stimuleren van ontmoeting en het vergroten van de betrokkenheid bij de eigen leefomgeving. Dit alles is erop gericht om interactie te initiëren en eenzaamheid tegen te gaan. Bepalen van de score Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in wijken, dorpen en buurten is in de leefbaarheidsthermometer weergegeven in een tiental indicatoren. Drie indicatoren betreffen de inzet van beleid en inzicht in de situatie, twee indicatoren gaan in op de aanwezigheid van voorzieningen voor jong en oud en vier indicatoren geven de resultaten en effecten weer in de vorm van schaalscores. De schaalscores betreffen de fysieke en sociale kwaliteit, de onveiligheidsgevoelens en de ervaren overlast. De beleidsindicatoren en de resultaat- en effectindicatoren tellen even zwaar mee. Indicatoren beleid 1. Leefbaarheid: Inzet (gemeentelijke activiteiten) bevorderen sociale klimaat en leefbaarheid (verplichte vraag) 2. Leefbaarheid: Inzicht in sociale samenhang en leefbaarheid 3. Leefbaarheid: Inzicht in fysieke kwaliteit Indicatoren resultaten en effecten 4. Leefbaarheid: Aanwezigheid basisvoorzieningen 5. Leefbaarheid: Aanwezigheid speelruimte (Kinderen in Tel) 6. Leefbaarheid: Schaalscore sociale kwaliteit van de woonomgeving 7. Leefbaarheid: Schaalscore fysieke kwaliteit van de woonomgeving 8. Leefbaarheid: Schaalscore onveiligheid gevoelens 9. Leefbaarheid: Schaalscore overlast Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de benchmark op de leefbaarheidsthermometer. 11

33 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Tabel 4: Schaalscores fysieke en sociale kwaliteit leefomgeving, onveiligheid gevoelens en overlast Schaalscores Uw gemeente Grootteklasse Benchmark Sociale kwaliteit leefomgeving (vraag 1.4a) 5,9 6,1 6,7 Fysieke kwaliteit leefomgeving (vraag 1.4b) 4,0 4,3 4,0 Onveiligheid gevoelens (vraag 1.4c) 3,4 3,4 2,8 Overlast (vraag 1.4d) 1,8 2,7 2,2 In tabel 4 kunt u zien hoe uw gemeente scoort op de schaalscores fysieke kwaliteit, sociale kwaliteit, onveiligheid gevoelens en overlast. Dit zijn de gegevens die door uw gemeente zijn ingevuld. Bij alle schaalscores, behalve de schaalscore sociale kwaliteit leefomgeving, geldt hoe hoger de score, des te lager is de prestatie. Dus een hoog cijfer op de schaalscore onveiligheid, betekent dat veel inwoners zich onveilig voelen. Een deel van de benchmarkdeelnemers beschikt niet over de genoemde schaalscores. Voor deze gemeenten is tabel 4 dan ook niet ingevuld. 7 7 De gemeenten die wel over de schaalscores beschikken, halen deze cijfers veelal uit een leefbaarheidsmonitor, Integrale Veiligheidsmonitor of GGD Bevolkingsenquête. 12

34 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen JEUGDTHERMOMETER (PRESTATIEVELD 2) % 66% 60% Prestatieveld 2 is de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met opgroeiproblemen en van ouders met opvoedingsproblemen. De jeugd beweegt zich volgens het jeugdbeleid in drie domeinen: gezin, school en vrije tijd. Binnen de Wmo wordt voornamelijk gekeken naar het eerste domein. Welke ondersteuning kunnen gemeenten ouders en kinderen bieden? Bepalen van de score De jeugdthermometer is opgebouwd uit vier indicatoren die ingaan op beleid en registratie en zes indicatoren die kunnen worden betiteld als achtergrondvariabelen (uit onderzoek Kinderen in Tel) en resultaten van beleid. Bij het bepalen van de score op de jeugdthermometer is gekeken of gemeenten zicht hebben op het gebruik van opvoedingsondersteuning, of er al een Centrum voor Jeugd en Gezin operationeel is en wat de resultaten zijn van het beleid voortijdig schoolverlaten en het beleid Voor- en Vroegschoolse Educatie. Deze laatste is gericht op het tegengaan van onderwijsachterstanden, waar ook een opvoedingscomponent in versleuteld zit. De achtergrondvariabelen en indicatoren resultaten van beleid tellen relatief zwaar mee in de eindscore. Vanaf 2012 dient er een landelijk dekkend netwerk te zijn van Centra voor Jeugd en Gezin. Binnen uw gemeente was er in 2009 nog geen Centrum voor Jeugd en Gezin operationeel die bereikbaar is voor doelgroepen. 17% van uw gemeentegrootteklasse heeft in 2009 nog geen Centrum voor Jeugd en Gezin operationeel. Indicatoren beleid en registratie 1. Jeugd: Faciliteiten opvoedingsondersteuning (verplichte vraag) 2. Jeugd: Inzicht in vragen opvoedsteunpunt/telefoon/winkel 3. Jeugd: Inzicht in gebruik opvoedingsondersteuning 4. Jeugd: Realisering Centrum voor Jeugd en Gezin Indicatoren resultaten van beleid en achtergrondvariabelen 5. Jeugd: Ranking kinderen met delict voor rechter (Kinderen In Tel) 6. Jeugd: Ranking in Jeugdzorg (Kinderen In Tel) 7. Jeugd: Ranking meldingen kindermishandeling (Kinderen In Tel) 8. Jeugd: Ranking voortijdig schoolverlaten (Cijfers ministerie OC&W) 9. Jeugd: Percentage herplaatste voortijdig schoolverlaters op het aantal voortijdig schoolverlaters 10. Jeugd: Deelname doelgroepkinderen aan Voor- en Vroegschoolse Educatie Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van uw gemeentegrootteklasse en lager dan het gemiddelde van de benchmark op de jeugdthermometer. 13

35 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen In de onderstaande tabel is een aantal trendgegevens weergegeven die gaan over het verzuim, wat er met het verzuim is gedaan (proces-verbaal en Halt-afdoening 8 ), het voortijdig schoolverlaten en het gebruik van diverse vormen van opvoedingsondersteuning en van het opvoedsteunpunt. Ook zijn de gemiddelden van de benchmark en de gemeentegrootteklasse toegevoegd. De vergelijking van deze gegevens is niet opgenomen in de thermometers (behalve de indicator herplaatste voortijdig schoolverlaters), omdat deze gegevens niet geschikt zijn om te waarderen. Immers, een relatief hoog aantal verzuimmeldingen kan ook betekenen dat scholen beter melden. Dit zou als positief kunnen worden gezien. Tot slot kunt u zien of de ranking van uw gemeente binnen het onderzoek Kinderen in Tel is gestegen of gedaald ten opzichte van voorgaande jaren. Het aantal fte leerplicht is afgezet tegen het aantal leerplichtige leerlingen. In uw gemeente is 0,4 fte beschikbaar per 1000 leerplichtige leerlingen. Dit ligt hoger dan de norm van 1 fte op 3800 leerplichtige leerlingen. 9 Tabel 5: Trendgegevens jeugd Indicator grootteklasse benchmark Aantal verzuimmeldingen (absoluut) per ,3 9,1 2,3 1,5 leerplichtige leerlingen (vraag 2.2) Aantal verzuimmeldingen (relatief) per ,7 62,8 34,5 20,9 leerplichtige leerlingen (vraag 2.2) Aantal processen verbaal per 1000 leerplichtige 7,5 6,2 3,9 2,3 leerlingen (vraag 2.3) Aantal Halt-afdoeningen per 1000 leerplichtige Nvt 10 Nvt 0,0 1,2 0,7 leerlingen (vraag 2.3) Aantal voortijdig schoolverlaters op het aantal 8,0% 19,0% 28,4% 28,9% kinderen tussen 16 en 23 jaar (cijfers OCW) Percentage herplaatste voortijdig schoolverlaters op Nvt Nvt 100,0% 63,0% 49,3% het aantal voortijdig schoolverlaters (vraag 2.4) Gebruik opvoedondersteuning per 1000 kinderen 21,4 23,9 tussen 0-23 jaar (vraag 2.5) Aantal vragen opvoedsteunpunt/telefoon/winkel 19,9 16,8 per 1000 kinderen tussen 0-23 jaar (vraag 2.6) Ranking Kinderen in Tel* * Kinderen in Tel bundelt gegevens op gemeentelijk en provinciaal niveau over het welzijn van kinderen en jongeren in Nederland. Op basis van 12 indicatoren wordt de leefsituatie van kinderen in gemeenten vergeleken met die in andere gemeenten. De score is zo opgebouwd dat de nummer 1 de slechtst scorende gemeente is en nummer 441 de best scorende gemeente. 8 Bureau Halt levert een bijdrage aan de preventieve bestrijding van jeugdcriminaliteit. Bij licht of matig schoolverzuim kan een leerling worden doorverwezen naar Bureau Halt. Uitgangspunt voor de Halt-afdoening schoolverzuim is de combinatie leerproject en werken. De leerling zal altijd een werkstuk over spijbelen moeten maken en daarnaast een vast aantal uren moeten werken. 9 De Landelijke Vereniging voor Leerplichtambtenaren (LVLA) heeft een adviesnorm vastgesteld voor het aantal Fte leerplichtambtenaren op het aantal leerplichtige leerlingen. 10 Niet van toepassing betekent dat de vraag in 2007 en 2008 niet in de benchmark was opgenomen. 14

36 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Loketthermometer (Prestatieveld 3) % 67% Prestatieveld 3, het geven van informatie en advies en cliëntondersteuning, kan zowel een algemene als een individuele component hebben. Met 'het geven van informatie en advies' wordt gedoeld op activiteiten die de burger de weg wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Het kan hierbij gaan om algemene activiteiten zoals voorlichtings- en informatiebijeenkomsten of om activiteiten die zijn gericht op de individuele burger, zoals persoonlijk advies of hulp bij de verheldering van een ondersteuningsvraag. 69% Bepalen van de score De Loketthermometer bestaat hoofdzakelijk uit vragen die ingaan op de inzet van beleid en op het bijhouden van het gebruik van het loket. De effectvraag, namelijk de tevredenheid over het aanvraagproces uit het cliënttevredenheidsonderzoek (CTO) van SGBO weegt relatief zwaar mee in de uiteindelijke score (33%). Uw gemeente scoort ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de loketthermometer. Indicatoren beleid en registratie 1. loket: Wmo-diensten in loket (frontoffice) (verplichte vraag) 2. Loket: Faciliteiten cliëntondersteuning (verplichte vraag) 3. Loket: Direct besluiten op Wmo-producten 4. Loket: Nazorg ondersteunde cliënten 5. Loket: Samenwerking met organisaties binnen het loket 6. Loket: Inzicht in aantallen (informatie en adviesvragen, aanvragen voorzieningen) Indicator effecten 7. Loket: Tevredenheid aanvraagproces bij het loket Het aanbod van diensten in het loket verschilt per gemeente. Sommige gemeenten hebben een smal loket waar burgers alleen terecht kunnen voor het aanvragen van of informatie inwinnen over individuele Wmo-voorzieningen. Een Wmo-breed loket is een loket waar de burger terecht kan voor meerdere diensten die onder de Wmo vallen. Dit is bijvoorbeeld mantelzorg of vrijwilligerswerk, maar dit kunnen ook gerelateerde Wmo-voorzieningen zijn zoals inkomensondersteuning en schuldhulpverlening. Een breed loket helpt de loketmedewerkers om verder te kijken dan de oorspronkelijke hulpvraag en op basis van vraagverheldering een zo gericht mogelijke oplossing te bieden. In onderstaande tabel kunt u de breedte van uw loket vergelijken met die van andere gemeenten in uw grootteklasse. De breedte van het loket zegt overigens niets over de kwaliteit van de dienstverlening. 15

37 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen TABEL 6: BREEDTE LOKET (vraag 3.2) In uw Wmo-loket Informatie en advies Grootteklasse %ja Benchmark % ja Aanvragen en ondersteuning Grootteklasse %ja Benchmark % ja Woonvoorzieningen, ja 100% 99% ja 89% 99% rolstoelen, vervoersvoorzieningen Hulp bij het ja 100% 99% ja 89% 99% huishouden Gehandicaptenparkeerkaart/-plaats ja 94% 98% nee 69% 84% Mantelzorg ja 94% 97% nee 25% 30% Vrijwilligerswerk ja 89% 90% nee 19% 23% Voorzieningen voor ja 83% 87% ja 38% 53% inkomensondersteun ing (bijzondere bijstand) Schuldhulpverlening ja 72% 84% ja 33% 36% Maatschappelijk ja 83% 89% nee 13% 17% werk Jeugd en opvoeding ja 61% 63% nee 13% 9% Voorzieningen voor ja 65% 69% nee 13% 15% vrijetijdsbesteding AWBZ ja 100% 94% nee 44% 37% Andere relevante ja 94% 96% nee 31% 31% producten zoals persoonsalarmering en gemaksdiensten Overige gemeentelijke dienstverlening ja 60% 71% nee 13% 25% Het aantal informatie- en adviesvragen aan het loket en het aantal aanvragen van Wmo-voorzieningen kunt u terugvinden in tabel 7, evenals de vergelijking van deze cijfers met voorgaande jaren. TABEL 7: TRENDGEGEVENS LOKET PER 1000 INWONERS (VRAAG 3.8) Indicator Grootteklasse Benchmark Aantallen informatie- en adviesvragen 4,4 4,2 131,2 125,6 Aantallen aanvragen voorzieningen 3,1 3,5 48,0 42,8 16

38 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen INFORMELE HULPTHERMOMETER (PRESTATIEVELD 4) % 66% Bij prestatieveld 4, het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers, gaat het veelal om algemene beleidsmaatregelen en minder vaak om individuele voorzieningen. Maar de Wmo biedt daartoe wel alle ruimte als de gemeente dat wenst. De opdracht aan gemeenten om intensief met mantelzorgondersteuning bezig te zijn, houdt verband met het cruciale belang van mantelzorg voor het welslagen van de Wmo. In de Wmo wordt een appel gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van burgers om zo veel mogelijk voor elkaar te zorgen. Als dat niet meer lukt, kunnen zij zich tot de gemeente wenden voor voorzieningen en diensten die onder de Wmo vallen. 73% Door de Wmo heeft de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers een wettelijke basis gekregen. De vrijwillige inzet van burgers vormt een onmisbaar onderdeel van de civil society. Dit kan zowel in informeel verband (kleinschalig burgerinitiatief) als in georganiseerd verband zoals sportverenigingen of vrijwilligersorganisaties. Vrijwilligers nemen zelf deel of maken het anderen mogelijk deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten, bijvoorbeeld door vrijwillige thuishulp of door het ontlasten van mantelzorgers. Gemeenten ondernemen steeds meer activiteiten om mantelzorgers te bereiken door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten te organiseren of een waarderingsattentie uit te reiken. Andere activiteiten zijn het uitzetten van een campagne in de lokale media of het maken van afspraken met huisartsen en andere instellingen die mantelzorgers attenderen op en doorsturen naar het mantelzorgsteunpunt. Bepalen van de score Omdat gemeenten langzamerhand steeds meer zicht krijgen op de doelgroepen mantelzorgers en vrijwilligers en op hun ondersteuningsbehoefte zijn er vier indicatoren in de thermometer opgenomen die ingaan op het gebruik van en tevredenheid over de ondersteuning aan deze doelgroepen. Een hoge score geeft aan of er binnen uw gemeente veel voorzieningen aanwezig zijn om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen en of u zicht hebt op het gebruik van en de tevredenheid over de ondersteuning. De aanwezigheid van een steunpunt mantelzorg of steunpunt vrijwilligers voor de inwoners weegt minder zwaar mee, omdat het merendeel van de benchmarkdeelnemers deze voorzieningen inmiddels heeft. Deze indicatoren hebben daardoor een beperkte onderscheidende waarde. Indicatoren beleid 1. Hulp: Opname basisfuncties in beleid 2. Hulp: Steunpunt mantelzorg (t.b.v. inwoners gemeente) 3. Hulp: Steunpunt vrijwilligers (t.b.v. inwoners gemeente) 4. Hulp: Ondersteuning mantelzorgers (verplichte vraag) 5. Hulp: Ondersteuning vrijwilligers (verplichte vraag) Indicatoren resultaten en effecten 6. Hulp: Zicht op gebruik ondersteuning aan mantelzorgers 7. Hulp: Zicht op gebruik ondersteuning aan vrijwilligers 8. Hulp: Tevredenheid over ondersteuning aan mantelzorgers 17

39 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de informele hulpthermometer. 18

40 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen THERMOMETER: WONEN, ZORG EN TOEGANKELIJKHEID (PRESTATIEVELD 5) % 63% Prestatieveld 5 heeft als doel het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem. De gemeente kan dit bewerkstelligen door het inzetten van algemene maatregelen en collectieve voorzieningen die, zonder dat men zich tot de gemeente hoeft te wenden, ten goede kunnen komen aan iedereen die daaraan behoefte heeft. De gemeente kan bijvoorbeeld aandacht besteden aan levensloopbestendig en 100% aanpasbaar bouwen. Levensloopbestendig bouwen betekent dat bij de bouw rekening wordt gehouden met het feit dat behoeften in de loop van de tijd kunnen verschuiven. Aanpasbaar bouwen houdt in dat een woning eenvoudig is aan te passen. Wat betreft de deelname aan het maatschappelijk verkeer kan gedacht worden aan de toegankelijkheid van ruimten en gebouwen. De gemeente kan hierover afspraken maken en de tevredenheid over toegankelijkheid meten. Bepalen van de score Er zijn nog weinig eenduidige gegevens beschikbaar over wonen, zorg en toegankelijkheid. Daarom zijn in deze thermometer momenteel alleen indicatoren opgenomen die iets zeggen over het beleid. Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van de gemeentegrootte klasse en hoger dan het gemiddelde van de benchmark op de thermometer wonen, zorg en toegankelijkheid. Indicatoren beleid 1. Wonen, zorg en toegankelijkheid: Beleid levensloop bestendig bouwen 2. Wonen, zorg en toegankelijkheid: Afspraken levensloop bestendig bouwen 3. Wonen, zorg en toegankelijkheid: Afspraken fysieke toegankelijkheid openbare ruimte 4. Wonen, zorg en toegankelijkheid: Meten tevredenheid toegankelijkheid openbare voorzieningen 5. Wonen, zorg en toegankelijkheid: Gehandicaptensport speerpunt van beleid Uit tabel 8 kunt u de financiële betrokkenheid van uw gemeente bij enkele collectieve voorzieningen aflezen in vergelijking met uw gemeentegrootteklasse en met de benchmarkdeelnemers. Tabel 8: Financiële betrokkenheid bij aanbod collectieve voorzieningen (vraag 5.1) Collectieve voorzieningen Uw gemeente Grootteklasse % ja Benchmark % ja Maaltijdservice aan huis ja 82% 75% Maaltijdservice op gezamenlijke locatie nee 71% 62% (bv buurthuis) Klussendienst ja 88% 79% Sociale alarmering ja 71% 71% Boodschappendienst ja 71% 58% Dagbesteding ja 94% 71% 19

41 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen In tabel 9 staan de percentages vermeld voor 3 verschillende woontypen in vergelijking met uw gemeentegrootteklasse en met de benchmark. De woontypes zijn: aanpasbare woningen, aangepaste woningen en woningen die levensloopbestendig zijn. 11 Een deel van de benchmarkgemeenten registreert deze gegevens niet. Voor deze gemeenten is tabel 9 dan ook niet ingevuld. Tabel 9: Percentages levensloopbestendige, aanpasbare en aangepaste woningen (vraag 5.4a/b/c) Percentage woningen Uw gemeente Grootteklasse % Benchmark % Aanpasbaar 17% 9% Aangepast 20% 22% Levensloopbestendig 16% 14% 11 Aanpasbare woningen zijn woningen die vrij eenvoudig en goedkoop zijn aan te passen voor mensen met een beperking. Aangepaste woningen zijn al aangepast voor mensen met een beperking en levensloopbestendige woningen zijn niet alleen eenvoudig aanpasbaar aan de binnenkant, maar staan ook in een omgeving die is afgestemd op mensen met een beperking. 20

42 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Individuele Voorzieningenthermometer (Prestatieveld 6) % 69% 65% Prestatieveld 6 betreft het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem. Deze voorzieningen zijn gericht op het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Voor ontvangers van de Wmo-dienst hulp bij het huishouden, die daarnaast gebruikmaken van AWBZ-diensten, is het van belang om te weten of de gemeente de afstemming tussen de verschillende vormen van dienstverlening bevordert. Een goede afstemming komt de kwaliteit van de dienstverlening ten goede. Het gaat dan bijvoorbeeld om het maken van afspraken met het CIZ of met zorgaanbieders. Voor aanvragen hulp bij het huishouden of een Wmo-hulpmiddel kunnen gemeenten een huisbezoek afleggen. In deze thermometer wordt dit positief gewaardeerd. Bepalen van de score De cliënttevredenheid over hulp bij het huishouden, over de overige individuele voorzieningen, over de doorlooptijden en over de kwaliteit van de ondersteuning bepaalt voor een groot deel de score op deze thermometer. Uw gemeente scoort lager dan het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse en lager dan het gemiddelde van de benchmark op de individuele voorzieningenthermometer. Indicatoren beleid 1. Individuele Voorzieningen: Afstemming hulp bij het huishouden met zorgfuncties in het kader van de AWBZ (verplichte vraag) 2. Individuele Voorzieningen: Afleggen huisbezoeken individuele voorzieningen 3. Individuele Voorzieningen: Intensiteit afleggen huisbezoeken individuele voorzieningen 4. Individuele Voorzieningen: Afleggen huisbezoeken hulp bij het huishouden 5. Individuele Voorzieningen: Intensiteit afleggen huisbezoeken hulp bij het huishouden Indicatoren effecten 6. Individuele Voorzieningen: Tevredenheid hulp bij het huishouden (CTO) 7. individuele Voorzieningen: Tevredenheid overige individuele voorzieningen (CTO) 8. Individuele Voorzieningen: Tevredenheid doorlooptijden (CTO) 21

43 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen OPVANGTHERMOMETER (PRESTATIEVELDEN 7, 8, 9) % 59% De prestatievelden 7, 8 en 9 gaan over de opvang en ondersteuning van dak- en thuislozen, slachtoffers van huiselijk geweld, zorgwekkende zorgmijders en verslaafden, met als doel dat ook zij kunnen participeren in de samenleving. Bij de interpretatie van de score van de opvangthermometer is het van belang om onderscheid te maken tussen centrumgemeenten en regiogemeenten. Uw gemeente is een centrumgemeente. De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de coördinatie van het aanbod van de ondersteuning. Centrumgemeente én regiogemeenten hebben een verantwoordelijkheid in het realiseren van (collectieve) preventie, toeleiding en nazorg. Bepalen van de score Er is in de waardering niet zozeer gekeken naar hoe meer, hoe beter, maar vooral ook naar de inzet van de typen activiteiten. De score op de thermometer is hoger naarmate de gemeente meer ondersteuning verleent dan de gebruikelijke inzet. De ene activiteit wordt dus hoger gewaardeerd dan de andere. De thermometer geeft een vergelijking met de gemeentegrootteklasse en met het benchmarkgemiddelde van de eigen groep weer (centrum- of regiogemeente). De thermometer is opgebouwd uit indicatoren die ingaan op het beleid. Omdat veel gemeenten gegevens op deze prestatievelden nog niet op een eenduidige manier registreren, is het erg lastig om indicatoren te benoemen die gaan over de resultaten en effecten van beleid. Uw gemeente scoort hoger dan het gemiddelde van de benchmark. Indicatoren beleid 1. Opvang: Beschikbaarheid voorzieningen (verplichte vraag) 2. Opvang: Inzet vrouwenopvang en preventie huiselijk geweld (verplichte vraag) 3. Opvang: Inzet openbare geestelijke gezondheidszorg (verplichte vraag) 4. Opvang: Inzet maatschappelijke zorg aan verslaafden (verplichte vraag) 5. Opvang: Zicht op doelgroepen 6. Opvang: Zicht op succesvolle woonbegeleidingstrajecten van dak- en thuislozen De meldingen van huiselijk geweld bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) en het aantal opgelegde huisverboden zijn interessante cijfers om te vergelijken in de tijd en met andere benchmarkdeelnemers. Deze gegevens lenen zich echter niet voor een beoordeling. Immers, meer meldingen huiselijk geweld kan ook betekenen dat het ASHG meer bekendheid heeft gekregen, wat een positief signaal is. In oktober 2008 is de wet tijdelijk huisverbod van kracht geworden. De pleger van huiselijk geweld mag in die periode zijn/haar woning niet betreden of contact zoeken met de huisgenoten. 22

44 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Veel gemeenten voeren beleid op het gebied van het voorkomen van huisuitzettingen. Hierover worden afspraken gemaakt met woningcorporaties. Het aantal huisuitzettingen is een indicator voor het effect van het preventiebeleid ter voorkoming van huisuitzettingen. Het Regionaal Instituut Begeleid Wonen en andere instellingen zoals het Leger des Heils, verslavingszorg of maatschappelijke opvang geven ambulante begeleiding aan dak- en thuislozen voor het terugkeren naar een woning. Uw gemeente heeft zicht op een succesvolle uitstroom van dak- en thuislozen naar een reguliere woning. 63% van de benchmarkdeelnemers heeft daar zicht op. TABEL 10: TRENDGEGEVENS HUISELIJK GEWELD, HUISVERBOD, MELDINGEN MELDPUNT OVERLAST EN HUISUITZETTINGEN Indicator Grootteklasse Benchmark Aantal meldingen huiselijk geweld per 43,3 17,0 28,1 16, inwoners (vraag 7.2a/b) Aantal huisverboden per inwoners nvt 12 nvt 0,2 1,6 1,2 (vraag 7.2c) Aantal meldingen bij meldpunt overlast per nvt nvt 43,8 24, inwoners (vraag 10.2) 13 Aantal huisuitzettingen per inwoners (vraag 10.3) nvt nvt 4,3 4,8 2,8 12 Niet van toepassing betekent dat de vraag in 2007 en 2008 niet in de benchmark was opgenomen. 13 Een deel van de benchmarkdeelnemers heeft geen meldpunt overlast. Dit vakje is daarom in tabel 10 niet ingevuld. 23

45 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BELEID EN ORGANISATIE WMO De Wmo-thema s en de prestatievelden hangen onderling samen en vertonen ook relaties met andere beleidsterreinen. Dit zijn bijvoorbeeld volksgezondheid, wonen, jeugd en onderwijs, werk en inkomen, armoedebeleid en veiligheidsbeleid. Daarom is binnen de Wmo integraal beleid heel belangrijk. Dit zijn overkoepelende hoofdlijnen die verschillende beleidsterreinen met elkaar verbinden. Een gemeenschappelijke verkenning en visieontwikkeling zijn daarvoor noodzakelijk. De gezamenlijke visie vindt zijn weerslag in het beleidsplan Wmo of in een van de deelplannen. Naast de ontwikkeling van beleid op de 9 prestatievelden zijn er drie onderdelen die een vast onderdeel vormen van het overkoepelende gemeentelijk Wmo-beleid: eigen bijdrage kwaliteit uitgaven Voor de eigen bijdrageregeling en het bepalen van de kwaliteit zijn landelijke richtlijnen opgesteld. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om deze richtlijnen toe te passen. EIGEN BIJDRAGEBELEID In de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vormgeven van de gemeentelijke eigen bijdrageregeling. Een eigen bijdrage is een door het college van B&W vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn. Gemeenten kunnen een eigen bijdrage heffen, maar hoeven dit niet te doen. Het rijk laat de gemeente binnen een aantal ondergrenzen vrij in het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage en de criteria tot het heffen ervan. Een besparingsbijdrage geldt niet als eigen bijdrage. In onderstaande tabel ziet u voor welke voorziening een eigen bijdrage geldt in uw gemeente. TABEL 11: EIGEN BIJDRAGE (VRAAG 6.1, VERPLICHTE VRAAG) Voor welke voorzieningen geldt een eigen bijdrage? Uw gemeente Grootteklasse Hulp bij het huishouden ja 100% 99% Roerende zaken (woonvoorziening) nee 28% 32% Onroerende woonvoorziening nee 39% 47% Individuele vervoersvoorziening nee 22% 33% Andere voorziening nee 14% 18% % ja Benchmark % ja De eigen bijdrage kan inkomensafhankelijk zijn. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is een maximum aangegeven dat als eigen bijdrage aan de burger gevraagd mag worden. Hierin is rekening gehouden met verschillen in leeftijd en inkomen. De gemeente kan de eigen bijdrage onder het maximum vaststellen. 24

46 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Maximum eigen bijdrage De gemeente stelt de maximale eigen bijdrage vast op de hoogte van de bedragen zoals deze in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vermeld zijn ( 17,20 respectievelijk 24,60 per vier weken bij de minimale inkomens zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning). Minimum inkomen voor vaststellen eigen bijdrage De gemeente stelt het minimale inkomen, vanaf welke de eigen bijdrage afhankelijk van het inkomen wordt verhoogd, vast op de hoogte die vermeld is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning ( , , respectievelijk ). Verhoging eigen bijdrage De eigen bijdrage wordt verhoogd met het maximum zoals dat in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is opgenomen. KWALITEIT De gemeente is verantwoordelijk voor zowel de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning die de gemeente zelf levert, als voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning die in opdracht van de gemeente door een instelling wordt geleverd. Gemeenten kunnen op verschillende manieren aan kwaliteit werken. Voor de verantwoording aan het ministerie is een verplichte vraag opgenomen waarin gemeenten aangeven of zij werken met de volgende kwaliteitscriteria: - het hanteren van servicenormen met betrekking tot het aanvraagproces; - het opnemen van kwaliteitseisen in de contracten met aanbieders; - het monitoren van de geleverde kwaliteit door de aanbieders; - aanbieders verplichten om periodiek klanttevredenheid te meten; - andere kwaliteitsnorm. TABEL 12: KWALITEIT WMO (VRAAG 0.1, VERPLICHTE VRAAG) Hoe werkt de gemeente aan de kwaliteit van Wmo-producten en -diensten? Uw gemeente Grootteklasse % ja Benchmark % ja Door het hanteren van servicenormen met ja 100% 89% betrekking tot het aanvraagproces Door in de contracten met aanbieders ja 100% 99% kwaliteitseisen op te nemen Door de door de aanbieders geleverde kwaliteit ja 94% 93% te monitoren Door de aanbieders te verplichten periodiek ja 94% 87% klanttevredenheid te meten Anders 14 57% 42% MIDDELEN Er zijn geen richtlijnen op basis waarvan de gemeenten op uniforme wijze de begroting en verantwoording opstellen. Het is daardoor voor de hand liggend dat niet alle gemeenten de Wmo- 14 Als u bij categorie anders niets heeft ingevuld, blijft het vakje leeg. 25

47 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen uitgaven onderscheidend begroten en verantwoorden. Er is daarom voor gekozen om de IV3-functies 620, 622, 630 en 652 in de benchmark op te nemen, omdat de uitgaven die hieronder vallen grotendeels Wmo gerelateerd zijn. Voor de functie 714 Openbare gezondheidszorg geldt dit niet, omdat alleen de uitgaven aan openbare geestelijke gezondheidszorg tot de Wmo-uitgaven behoren. De burgers en de gemeente verkrijgen zo op hoofdlijnen inzicht in de gemeentelijke uitgaven voor de algemene collectieve Wmo-voorzieningen, namelijk maatschappelijke dienstverlening en advies (620) en sociaal cultureel werk (630), en in de uitgaven voor individuele Wmo-voorzieningen, namelijk huishoudelijke verzorging (622) en voorzieningen gehandicapten (652). De IV3-posten vormen de kern van de Wmo-uitgaven. Niet alle uitgaven zoals uitgaven jeugdgezondheidszorg (JGZ) of uitgaven voor het toegankelijk maken van openbare gebouwen voor mensen met een beperking vallen onder deze posten. TABEL 13: UITGAVEN WMO IV3 (PER INWONER) (VRAAG 0.7, VERPLICHTE VRAAG) Uitgaven in Grootteklasse Benchmark Maatschappelijke begeleiding en 142,61 117,71 139,93 91,00 43,64 advies Huishoudelijke verzorging 58,44 71,82 90,88 91,15 86,80 Sociaal-cultureel werk 169,30 190,38 210,92 67,98 43,60 Voorzieningen gehandicapten 68,83 69,80 60,82 65,16 57,71 In de benchmark vragen we naast de IV3-posten om een schatting van de totale Wmo-uitgaven. Het gaat hierbij om de programma- en uitvoeringskosten, inclusief de directe personeelskosten (medewerkers belast met uitvoering inclusief 1e-lijnsmanagement en beleidsontwikkeling), maar exclusief gemeentebrede overhead en kosten voor huisvesting. Hieronder vallen ook de uitgaven voor de prestatievelden 7, 8 en 9, evenals de uitgaven aan preventie jeugd, loket, mantelzorg en vrijwilligers. Er kunnen grote verschillen tussen gemeenten zijn in wat wel en niet tot de Wmo wordt gerekend. Daarom geeft deze vraag met name een indicatie hoe breed de Wmo gezien wordt binnen de gemeente en hoe de uitgaven zich in de tijd ontwikkelen. TABEL 14 : UITGAVEN WMO-BREED (PER INWONER) (VRAAG 0.8) Grootteklasse Benchmark Begrote uitgaven ,17 325,21 442,83 322,53 235,75 Realisatie uitgaven ,41 502,55 316,46 230,07 Om een indicatie te geven of uw gemeente de Wmo-uitgaven breed of smal opvat, zijn de mogelijke Wmouitgaven uitgesplitst naar prestatieveld. In de vragenlijst heeft u kunnen aangeven welke uitgaven uw gemeente onder de Wmo-uitgaven van 2009 schaart. Uit bijlage 2 kunt u aflezen welke uitgaven u tot de Wmo-uitgaven heeft gerekend en welk percentage van de deelnemers dit ook heeft gedaan. 26

48 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BIJLAGE 1: SCOREBEPALING WMO-THERMOMETERS In deze bijlage kunt u exact terugvinden hoe u scoort op de onderliggende factoren van de in dit rapport gehanteerde thermometers. Dit biedt u aanknopingspunten om uw scores toe te lichten. Alle scores op de thermometers lopen van 0 tot 5, waarbij 5 de maximaal haalbare score is. Wmo-thermometer = gemiddelde van de score op de acht onderliggende thermometers. Wanneer er sprake is van een ranking, dan is de score van uw gemeente in uw ranking gezet ten opzichte van de andere deelnemers aan de benchmark. Toelichting berekening De optelling van alle indicatoren per thermometer is niet altijd gelijk aan het totaal van de gemiddelden naar gemeentegrootteklasse en voor de benchmark. Dat komt doordat de afzonderlijke gemiddelden van elke waarde worden weergegeven. En het komt voor dat een indicator niet meetelt voor een specifieke gemeente. Hierdoor krijg je afwijkende waarden in het benchmarkgemiddelde en het gemiddelde van de gemeentegrootteklasse voor het totaal. De benchmarkgemiddelden en de gemiddelden voor de gemeentegrootteklasse zijn alleen berekend voor die gemeenten die de betreffende indicator ingevuld hebben. Bijvoorbeeld: als een gemeente geen tevredenheidsonderzoek bij ons heeft gedaan (CTO) wordt deze indicator niet meegerekend voor het gemiddelde en dus wijkt het gemiddelde dan af. THERMOMETER BELEIDSPARTICIPATIE Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootteklasse Benchmark score Aantal betrokken doelgroepen per ,2 6,2 5,0 prestatieveld en intensiteit Aantal ingezette methoden ,1 6,2 5,3 Bekendheid Wmo-raad CTO 5 1,0 1,0 1,5 Tevredenheid adviezen Wmo-raad CTO 5 4,0 3,9 4,2 Subsidiëring Wmo-raad (ranking) ,0 2,6 2,9 delen door 7 3,3 2,9 2,7 THERMOMETER LEEFBAARHEID Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootteklasse Benchmark score Inzet bevorderen sociale klimaat en ,0 8,4 7,1 leefbaarheid plus woon-zorgzones Inzicht in sociale kwaliteit ,0 7,6 5,9 Inzicht in fysieke kwaliteit ,0 7,6 6,6 Sociale kwaliteit (schaalscore 0-10) 1.4a 10 5,9 6,1 6,6 Fysieke kwaliteit (schaalscore 10-0) 1.4b 10 6,0 5,7 6,1 Onveiligheid (schaalscore 10-0) 1.4c 10 6,6 6,6 7,2 Overlast (schaalscore 10-0) 1.4d 10 8,2 7,4 7,8 Aanwezigheid basisvoorzieningen ,9 5,6 6,2 Speelruimte (ranking) Kinderen in Tel ,7 7,6 7,6 delen door 18 3,3 3,4 3,3 27

49 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen THERMOMETER JEUGD Indicator Vraagnr. Max score Uw score Grootteklasse Benchmark Faciliteiten opvoedondersteuning ,0 6,9 6,4 Voortijdig schoolverlaten OC&W ,5 8,6 7,7 Aandeel herplaatste schoolverlaters ,0 7,7 6,4 (ranking) Aantal vragen opvoedtelefoon/steunpunt ,0 3,6 2,9 bekend Gebruik opvoedondersteuning ,0 3,9 3,5 Deelname doelgroepkinderen VVE 2.7b 5 4,0 2,9 2,4 Realisering CJG ,0 3,9 1,6 Kinderen met delict voor rechter (ranking) Kinderen in Tel ,2 5,8 7,2 Kinderen in jeugdzorg (ranking) Kinderen in Tel ,6 6,2 7,4 Meldingen kindermishandeling (ranking) Kinderen in Tel ,7 6,5 7,3 Delen door 16 3,0 3,5 3,3 LOKETTHERMOMETER Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootteklasse Benchmark score Wmo-diensten in loket ,5 3,6 3,4 Direct besluiten op Wmo-producten 3.3 en ,0 1,3 1,1 Faciliteiten cliëntondersteuning ,9 8,3 6,9 Nazorg ondersteunde cliënten ,0 1,7 2,0 Samenwerking met organisaties binnen het ,0 7,4 7,4 loket Inzicht in aantal vragen 3.8a 5 5,0 4,2 3,8 Inzicht in aantal aanvragen 3.8b 5 5,0 4,2 4,3 Tevredenheid aanvraagprocedure bij loket 3.9/CTO 25 17,1 17,9 18,3 Delen door 14 3,5 3,4 3,4 28

50 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen INFORMELE HULPTHERMOMETER Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootteklasse Benchmark score Opname basisfuncties mantelzorg in beleid ,0 8,4 7,7 Aanwezigheid steunpunt mantelzorg ,0 4,7 4,7 Aanwezigheid steunpunt vrijwilligers ,0 4,7 4,3 Ondersteuning mantelzorgers ,0 7,6 6,8 Zicht op gebruik ondersteuning mantelzorgers ,6 6,5 6,2 Ondersteuning vrijwilligers ,9 6,9 6,4 Zicht op gebruik ondersteuning vrijwilligers ,5 1,0 6,1 Tevredenheid ondersteuning onder ,0 1,9 1,9 vrijwilligers Tevredenheid ondersteuning onder mantelzorgers ,0 2,2 2,0 Delen door 14 3,6 3,5 3,3 WONEN, ZORG EN TOEGANKELIJKHEID THERMOMETER Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootte Benchmark score klasse Beleid levensloopbestendig bouwen ,0 4,4 3,6 Afspraken levensloopbestendig bouwen ,0 4,7 4,0 Afspraken over fysieke toegankelijkheid ,0 8,0 6,7 openbare ruimte Meten tevredenheid fysieke toegankelijkheid ,0 1,9 1,5 openbare voorzieningen Gehandicaptensport speerpunt van beleid ,0 3,3 3,3 Delen door 6 5,0 3,7 3,2 29

51 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen INDIVIDUELE VOORZIENINGENTHERMOMETER Indicator Vraagnr. Max score Uw Grootte Benchmark score klasse Afstemming huishoudelijke hulp met ,3 6,3 5,9 zorgfuncties AWBZ Huisbezoeken cliënten individuele ,0 4,4 4,7 voorzieningen Intensiteit huisbezoeken individuele ,0 2,4 3,1 voorzieningen Huisbezoeken cliënten huishoudelijke hulp ,0 4,4 6,6 Intensiteit huisbezoeken huishoudelijke hulp ,0 2,4 3,2 Tevredenheid huishoudelijke hulp 6.10a/CTO 10 7,6 7,7 7,8 Tevredenheid individuele voorzieningen 6.10b/CTO 10 7,2 7,2 7,3 Tevredenheid doorlooptijden 6.10c/CTO 10 6,6 7,7 8,1 Delen door 12 3,2 3,5 3,7 OPVANGTHERMOMETER CENTRUMGEMEENTE Indicator Vraagnr. Max score Uw Benchmark score Inzet voor vrouwenopvang en huiselijk geweld ,0 7,6 Beschikbaarheid voorzieningen ,0 6,4 Inzet OGGZ ,0 7,6 Inzet verslavingszorg ,8 6,6 Zicht op doelgroepen ,0 5,7 Zicht op woonbegeleidingstrajecten dak- en ,0 1,6 thuislozen Delen door 12 3,5 3,0 30

52 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BIJLAGE 2: UITGAVEN ALS ONDERDEEL VAN DE WMO-UITGAVEN Uitgaven voor activiteiten Uw gemeente Grootteklasse Benchmark Prestatieveld 1 Wijkbudgetten voor bewonersactiviteiten ja 59% ja; 35% nee; 6% Budget gemeenschapshuizen, jeugdgebouwen, buurthuizen etc. (waaronder beheer en exploitatie) ja 82% ja; 12% nee; 6% Opbouwwerk 76% ja; 6% nee; 18% Jongerenwerk ja 88% ja; 6% nee; 6% Ouderenwerk ja 88% ja; 6% nee; 6% Sociaal cultureel werk ja 88% ja; 6% nee; 6% Activiteiten dagopvang 75% ja; 13% nee; 13% Brede scholen 18% ja; 71% nee; 12% Onderzoek, monitor ja 65% ja; 24% nee; 12% Sport (waaronder BOS, NASB, impuls brede 18% ja; 76% nee; 6% school, sport en cultuur) Inburgering en educatie volwassenen 13% ja; 81% nee; 6% Overig leefbaarheid en sociale samenhang ja 59% ja; 18% nee; 24% Prestatieveld 2 Meldpunt Jeugdzorg/CJG waaronder 35% ja; 53% nee; 12% opvoedtelefoon Jeugdgezondheidszorg uniform deel(jgz) 18% ja; 76% nee; 6% Jeugdgezondheidszorg maatwerk 12% ja; 82% nee; 6% Overig GGD 12% ja; 71% nee; 18% Peuterspeelzaalwerk 18% ja; 76% nee; 6% Kinderopvang 0% ja; 88% nee; 12% Bureau Halt 24% ja; 65% nee; 12% (licht) pedagogisch werk ja 29% ja; 35% nee; 35% Voor- en Vroegschoolse educatie 12% ja; 76% nee; 12% Onderwijsachterstandenbeleid 0% ja; 94% nee; 6% Leerplicht 0% ja; 94% nee; 6% Overig preventief jeugdbeleid ja 53% ja; 24% nee; 24% Prestatieveld 3 Bureau Sociaal Raadslieden ja 69% ja; 19% nee; 13% Wmo-loket ja 88% ja; 6% nee; 6% Indicatiestelling ja 94% ja; 0% nee; 6% Uitvoering Wmo-aanvragen (w.o. ja 94% ja; 0% nee; 6% beschikkingen en controle) Overig Loket ja 53% ja; 18% nee; 29% 48% ja; 47% nee; 4% 66% ja; 29% nee; 5% 65% ja; 30% nee; 5% 79% ja; 19% nee; 1% 81% ja; 19% nee; 1% 80% ja; 18% nee; 2% 51% ja; 41% nee; 8% 13% ja; 81% nee; 7% 61% ja; 30% nee; 9% 25% ja; 70% nee; 4% 16% ja; 79% nee; 4% 55% ja; 30% nee; 14% 36% ja; 60% nee; 4% 29% ja; 68% nee; 3% 28% ja; 69% nee; 3% 26% ja; 70% nee; 4% 28% ja; 71% nee; 2% 22% ja; 76% nee; 3% 19% ja; 75% nee; 6% 28% ja; 61% nee; 11% 15% ja; 83% nee; 2% 13% ja; 84% nee; 3% 11% ja; 87% nee; 1% 55% ja; 38% nee; 6% 28% ja; 66% nee; 5% 88% ja; 9% nee; 3% 91% ja; 7% nee; 2% 86% ja; 11% nee; 3% 58% ja; 26% nee; 16% 31

53 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen Prestatieveld 4 Vrijwilligerssteunpunt ja 88% ja; 6% nee; 6% Mantelzorgsteunpunt ja 88% ja; 6% nee; 6% Ondersteuning vrijwilligers ja 88% ja; 6% nee; 6% Vacaturebank vrijwilligers ja 82% ja; 12% nee; 6% Ondersteuning mantelzorg ja 88% ja; 6% nee; 6% Overige activiteiten vrijwilligers ja 76% ja; 12% nee; 12% Overige activiteiten mantelzorgers ja 76% ja; 12% nee; 12% Prestatieveld 5 Wmo-diensten wonen en zorg (bv maaltijdservice) ja 88% ja; 6% nee; 6% Verbeteren toegankelijkheid openbare 44% ja; 38% nee; 19% gebouwen Verbeteren toegankelijkheid openbare 35% ja; 41% nee; 24% ruimte Overig wonen, zorg en welzijn 59% ja; 6% nee; 35% Prestatieveld 6 Collectief vervoer ja 82% ja; 6% nee; 12% Individueel vervoer ja 94% ja; 0% nee; 6% Woningaanpassingen/verhuiskostenvergoe ja 94% ja; 0% nee; 6% ding Rolstoelen ja 94% ja; 0% nee; 6% Hulp bij het huishouden ja 94% ja; 0% nee; 6% Leerlingenvervoer 13% ja; 81% nee; 6% ja 82% ja; 6% nee; 12% Overige kosten voorzieningen gehandicapten Prestatieveld 7/8/9 Algemeen maatschappelijk werk ja 88% ja; 6% nee; 6% Collectieve preventie GGZ ja 65% ja; 24% nee; 12% Preventie Zorg ja 53% ja; 29% nee; 18% Palliatieve zorg 18% ja; 59% nee; 24% Maatschappelijke opvang ja 82% ja; 6% nee; 12% Vrouwenopvang ja 82% ja; 12% nee; 6% Verslavingszorg ja 82% ja; 6% nee; 12% Aanpak huiselijk geweld waaronder ASHG ja 76% ja; 18% nee; 6% Begeleid of beschermd wonen ja 82% ja; 12% nee; 6% Reclassering 19% ja; 63% nee; 19% Overige uitgaven voor kwetsbare groepen ja 60% ja; 7% nee; 33% 70% ja; 29% nee; 1% 87% ja; 12% nee; 1% 78% ja; 20% nee; 2% 66% ja; 31% nee; 2% 89% ja; 9% nee; 2% 73% ja; 23% nee; 4% 83% ja; 14% nee; 4% 77% ja; 20% nee; 3% 24% ja; 69% nee; 7% 20% ja; 71% nee; 8% 52% ja; 31% nee; 18% 86% ja; 13% nee; 1% 98% ja; 1% nee; 1% 99% ja; 0% nee; 1% 99% ja; 0% nee; 1% 99% ja; 0% nee; 1% 14% ja; 85% nee; 1% 88% ja; 6% nee; 6% 79% ja; 20% nee; 1% 63% ja; 34% nee; 2% 48% ja; 40% nee; 12% 21% ja; 65% nee; 14% 61% ja; 37% nee; 2% 51% ja; 48% nee; 1% 56% ja; 43% nee; 1% 58% ja; 40% nee; 1% 26% ja; 66% nee; 8% 6% ja; 84% nee; 11% 40% ja; 41% nee; 20% 32

54 BENCHMARK WMO 2010 BASISBENCHMARK RAPPORT GEMEENTE Nijmegen BIJLAGE 3: DEELNEMENDE GEMEENTEN Gemeentegrootte naar inwoneraantal Deelnemende gemeenten Grootteklasse 1: inwoners Asten; Bedum; Beesel; Blaricum; Brielle; Bunnik; Bunschoten; Cromstrijen; Eemnes; Eijsden; Enkhuizen; Groesbeek; Gulpen-Wittem; Haaren; Heeze- Leende; Korendijk; Landerd; Laren; Margraten; Meerssen; Menterwolde; Noordwijkerhout; Ommen; Schagen; Someren; Strijen; Vaals; Valkenburg aan de Geul; Vlagtwedde; Waalre; Wervershoof; West Maas en Waal; Westervoort; Zijpe Grootteklasse 2: inwoners Aalten; Baarn; Berkelland; Beuningen; Beverwijk; Binnenmaas; Borger- Odoorn; Borne; Boxtel; Bronckhorst; Brummen; Coevorden; Cranendonck; Dalfsen; De Bilt; De Wolden; Dongen; Duiven; Epe; Ermelo; Etten-Leur; Geldrop-Mierlo; Haaksbergen; Halderberge; Harderwijk; Heemskerk; Heerenveen; Heiloo; Hellendoorn; Hellevoetsluis; Hillegom; Hof van Twente; Houten; Huizen; Kampen; Kerkrade; Langedijk; Leiderdorp; Leusden; Lisse; Lochem; Maasdriel; Maasgouw; Maassluis; Medemblik; Meppel; Montferland; Noordoostpolder; Noordwijk; Oegstgeest; Oisterwijk; Oldebroek; Oldenzaal; Oost Gelre; Ooststellingwerf; Opsterland; Oud-Beijerland; Overbetuwe; Pekela en Veendam; Pijnacker-Nootdorp; Renkum; Rheden; Ridderkerk; Rijswijk; Skarsterlân; Stadskanaal; Steenwijkerland; Stein; Teylingen; Tiel; Tubbergen; Twenterand; Utrechtse Heuvelrug; Voorschoten; Voorst; Vught; Waddinxveen; Wageningen; Weert; Werkendam en Woudrichem; Weststellingwerf; Wierden; Wijchen; Wijdemeren; Wijk bij Duurstede; Zuidplas; Zundert; Zwartewaterland Grootteklasse 3: inwoners Almelo; Alphen aan den Rijn; Amstelveen; Assen; Barneveld; Capelle aan den IJssel; Delft; Deventer; Doetinchem; Gouda; Heerhugowaard; Hengelo; Hilversum; Hoogeveen; Hoorn; Katwijk; Leidschendam-Voorburg; Lelystad; Nieuwegein; Oss; Purmerend; Roosendaal; Schiedam; Sittard-Geleen; Smallingerland; Velsen; Vlaardingen; Westland Grootteklasse 4: meer dan inwoners 's-gravenhage; Almere; Apeldoorn; Arnhem; Ede; Emmen; Enschede; Groningen; Haarlemmermeer; Leiden; Maastricht; Nijmegen; Rotterdam; Tilburg; Utrecht; Zaanstad; Zoetermeer; Zwolle 33

55 OVER SGBO EN BMC ONDERZOEK Met ingang van april 2009 zijn de onderzoekactiviteiten van SGBO en BMC gebundeld in BMC onderzoek. Hiermee beogen wij een kwaliteitsverdieping te realiseren en differentiatie in onderzoeksvormen aan te bieden. Per 1 januari 2008 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het eigendom van SGBO overgedragen aan de BMC Groep. Sindsdien werken wij stelselmatig aan verbetering van het aanbod van onderzoek en advies. Analyse van het aanbod en de werkwijze van beide organisaties heeft aangetoond dat klanten nog beter bediend worden door een gestroomlijnd aanbod vanuit BMC van onderzoek, advies, management, training, coaching en daaraan verwante diensten. Dezelfde analyse maakte duidelijk dat de benchmarks die u kent van SGBO optimaal gedijen in een eigen organisatorische context. De benchmarks, waaraan de meerderheid van alle gemeenten deelneemt, blijven de verantwoordelijkheid van SGBO. De vertrouwelijkheid van de benchmarkgegevens en - processen en de steeds verdere verfijning van technieken blijven door SGBO gegarandeerd. Voor onderzoeksvormen zoals beleidsanalyses, haalbaarheidsstudies, verkenningen, audits, evaluaties en dergelijke is BMC onderzoek opgericht. De van SGBO bekende vormen van gestructureerd onderzoek en onderzoeksmethoden worden hier verder ontwikkeld en uitgebreid en doelgericht verbonden met de bij BMC beschikbare inhoudelijke expertise. De onderzoekers van SGBO en BMC en de inhoudelijke experts vinden in BMC onderzoek een gezamenlijk en vruchtbaar platform dat op het hoogste kwaliteitsniveau onderzoek aanbiedt aan publieke organisaties.

56 Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Nijmegen

57 Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Nijmegen

58 COLOFON Samenstelling Ingrid Dooms Anja van Lonkhuijzen Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk SGBO Benchmarking SGBO Benchmarking Postbus HE Den Haag Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.

59 Gemeente Nijmegen INHOUDSOPGAVE Inleiding 1 Samenvatting 3 1 Verantwoording en achtergrondgegevens 6 2 Toegang tot de ondersteuning 9 3 Hulp bij het huishouden Achtergrondgegevens van hulp bij het huishouden Algemeen oordeel over hulp bij het huishouden Keuzemogelijkheden Tevredenheid over de organisatie die de hulp levert Tevredenheid over de medewerkers 19 4 Wmo-voorzieningen en collectief vervoer Woningaanpassing Woonvoorziening Verhuiskostenvergoeding Rolstoel Scootmobiel Vervoerskosten Totale score Wmo-hulpmiddel(en) Collectief vervoer 25 5 Mantelzorg vanuit het perspectief van de cliënt 27 6 Participatie en Wmo-raad Participatie Wmo-raad 30 Bijlage 1 Resultaten tevredenheidsonderzoek cliënten 33

60 Inleiding De Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) heeft als doel iedereen mee te laten doen aan de maatschappij. De benodigde ondersteuning verschilt van persoon tot persoon. Een van de groepen waarop de Wmo zich richt, zijn mensen die hulp bij het huishouden of een andere individuele voorziening nodig hebben vanwege een (lichamelijke) beperking. In de Wmo gaat het om het welbevinden van mensen. Omdat het om mensen gaat, hebben burgers een centrale positie in de uitvoering van de wet. Zo moeten burgers worden geraadpleegd bij de vormgeving van Wmo-beleid. Ook bij de verantwoording achteraf is de mening van de burger belangrijk: gemeenten moeten jaarlijks een tevredenheidonderzoek houden onder vragers van maatschappelijke ondersteuning. Voor u ligt het rapport Tevredenheid Wmo over 2009; Cliënten individuele voorzieningen. Het rapport toont de tevredenheid van inwoners van de gemeente die om ondersteuning hebben gevraagd in verband met een beperking. Met dit onderzoek wordt aan de wettelijke verplichting van het jaarlijkse tevredenheidsonderzoek voldaan. In dit rapport worden de prestaties van uw gemeente vergeleken met het gemiddelde van de 195 deelnemende gemeenten, de zogenoemde referentiegroep. Zo geeft het rapport inzicht in wat de sterke en/of minder sterke punten van uw gemeente zijn als het gaat om ondersteuning aan mensen met (lichamelijke) beperkingen. Leeswijzer Het rapport bestaat uit zes hoofdstukken. Het begint met een samenvatting met daarin de belangrijkste resultaten. Hoofdstuk 1 bevat de verantwoording en de achtergrondgegevens over het onderzoek. Hoofdstuk 2 gaat over de toegang tot de ondersteuning. Hulp bij het huishouden komt aan bod in hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 staan de Wmo-hulpmiddelen en het collectief vervoer centraal. Hoofdstuk 5 staat in het teken van mantelzorg vanuit het perspectief van de cliënt en hoofdstuk 6 gaat over participatie en de Wmo-raad. In de bijlage treft u een overzicht van de resultaten 1. Figuren In het rapport zijn zowel de resultaten van uw gemeente als het gemiddelde resultaat van de andere deelnemende gemeenten weergegeven. In een aantal figuren zijn rode balkjes geplaatst. Deze rode balkjes geven de gemiddelde tevredenheid van de cliënten in de referentiegroep aan. Daarbij zijn de percentages tevreden en zeer tevreden cliënten bij elkaar opgeteld. Wanneer het rode streepje vanuit de linkerkant gezien in het blauwe of 1 Voor gemeenten die deel hebben genomen aan Tevredenheid cliënten Wmo over 2007 en/of 2008 zijn in de bijlage ter vergelijking de resultaten van de vergelijkbare vragen uit deze onderzoeken ook weergegeven. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 1

61 Gemeente Nijmegen groene vlak ligt (ontevreden, zeer ontevreden), dan zijn de cliënten in uw gemeente minder tevreden dan de cliënten in de referentiegroep. Andersom geldt dat als het rode streepje in het oranje of gele vlak ligt (zeer tevreden, tevreden), de cliënten in uw gemeente tevredener zijn dan in de referentiegroep. De cijfers van de figuren kunnen door afronding afwijken van de cijfers in de tekst. De cijfers in de tekst liggen het dichtst bij de werkelijke waarde. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 2

62 Gemeente Nijmegen Samenvatting In uw gemeente is een onderzoek gehouden naar de tevredenheid van cliënten en aanvragers van individuele voorzieningen. De concrete doelgroep van dit onderzoek zijn alle cliënten die in 2008 of 2009 een aanvraag hebben gedaan voor hulp bij het huishouden en/of (een) andere individuele voorziening(en). Het gaat om alle aanvragen ongeacht de uitkomst van de aanvraag, dus zowel toegekend als afgewezen als nog in behandeling. Hierbij maakt het niet uit of het gaat om een voorziening in natura of om een persoonsgebonden budget (pgb). De cliënten die zijn aangeschreven hebben een reeks vragen voorgelegd gekregen over toegang tot ondersteuning, hulp bij het huishouden, overige voorzieningen, mantelzorg, participatie en Wmo-raad. In deze samenvatting worden de resultaten op hoofdlijnen weergegeven. Toegang tot de ondersteuning Het gemiddelde rapportcijfer voor de aanvraagprocedure van cliënten met een (deels) toegekende aanvraag is een 6.9. Voor de referentiegroep is dit een 7.4. Cliënten in uw gemeente van wie de aanvraag is afgewezen, geven gemiddeld een 4.9 voor de aanvraagprocedure; in de referentiegroep is dit een 5.3. Wat betreft de toegang tot ondersteuning zijn cliënten het meest tevreden over behandeling bij aanvraag (86%). In de referentiegroep is 93% hierover (zeer) tevreden. Het minst tevreden is men over wachttijd tussen aanvraag en het verkrijgen van hulp. 66% is hier (zeer) tevreden over. Binnen de referentiegroep is het percentage hiervoor 82%. Hulp bij het huishouden Cliënten uit uw gemeente geven gemiddeld een 7.6 voor de hulp bij het huishouden. Dit is ongeveer even hoog als het gemiddelde in de referentiegroep (7.8). 23% van de respondenten in uw gemeente heeft een pgb voor hulp bij het huishouden. Dit is hoger dan het gemiddelde van alle deelnemende gemeenten samen (21%). Over de keuzemogelijkheden tussen aanbieders is 89% tevreden. Wat betreft aspecten rond hulp bij het huishouden is men het tevredenst over telefonische bereikbaarheid (86%). Minder tevreden is men over wisselingen van medewerkers (76%). In de referentiegroep is dat 84%. De meeste cliënten (98%) zijn (zeer) tevreden over behandeling met respect; dit is 98% in de referentiegroep. De cliënten zijn het minst tevreden over kwaliteit van het schoonmaakwerk (93%); voor de referentiegroep is dit 94%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 3

63 Gemeente Nijmegen Over de inzet van medewerkers zijn cliënten met een pgb ongeveer even tevreden als de cliënten zonder een pgb. Over de kwaliteit van het schoonmaakwerk zijn de cliënten met een pgb meer tevreden dan de cliënten zonder een pgb. In uw gemeente geeft 96% van de respondenten aan dat de hulp aan de verwachtingen voldoet en 95% dat de hulp in de behoefte voorziet. Wmo-hulpmiddelen en collectief vervoer 68% van de respondenten in uw gemeente geeft aan een of meerdere individuele voorzieningen te ontvangen en 19% maakt gebruik van collectief vervoer. Het gemiddelde rapportcijfer voor voorzieningen (zoals rolstoelen, scootmobielen en woonvoorzieningen) is in uw gemeente een 7.2. Binnen de referentiegroep geeft men gemiddeld een 7.3. Het rapportcijfer voor het collectief vervoer binnen uw gemeente bedraagt een 6.1 en in de referentiegroep een 6.8. Het blijkt dat de respondenten het positiefst zijn over de behulpzaamheid van de chauffeur (88%). In de referentiegroep is 92% hierover tevreden. Cliënten zijn relatief het minst tevreden over de wachttijden. 39% is hier (zeer) tevreden over. Binnen de referentiegroep is dit percentage 68%. Cliënten die 65 jaar of ouder zijn geven voor het collectief vervoer een hoger percentage dan cliënten die jonger zijn dan 65 jaar. 65-plussers geven gemiddeld een 6.4 en cliënten jonger dan 65 geven gemiddeld een 5.4. In de referentiegroep is dat respectievelijk een 6.9 en een 6.4. Mantelzorg vanuit het perspectief van de cliënt 33% van het aantal ondervraagde cliënten geeft aan mantelzorg te ontvangen. Het grootste aantal respondenten (39%) in uw gemeente ontvangt 0-4 uur uur per week mantelzorg. In de referentiegroep is dit 36.5%. Participatie en Wmo-raad In uw gemeente draagt bij 45% de ondersteuning/het hulpmiddel er zeer veel aan bij dat men zelfstandig kan blijven wonen, 39% geeft aan dat het redelijk bijdraagt en 15% geeft aan nauwelijks of helemaal niet. Binnen de referentiegroep zijn deze percentages: 44% zeer veel, 37% redelijk en 19% nauwelijks of helemaal niet. Op de vraag of de ondersteuning en/of het hulpmiddel eraan bijdraagt dat men kan blijven meedoen aan de maatschappij, antwoordt 35% van de cliënten dat de ondersteuning zeer veel hieraan bijdraagt, 37% geeft aan dat het redelijk bijdraagt en 27% zegt nauwelijks of helemaal niet. Binnen de referentiegroep zijn deze percentages, 36% zeer veel, 38% redelijk en 26% nauwelijks of helemaal niet. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 4

64 Gemeente Nijmegen 19% van de cliënten geeft aan wel eens van de Wmo-raad te hebben gehoord. Dit is lager dan het gemiddelde in de referentiegroep (29%). SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 5

65 Gemeente Nijmegen 1 Verantwoording en achtergrondgegevens Periode en deelnemers Het onderzoek is tussen januari 2010 en mei 2010 uitgevoerd. In totaal hebben 195 gemeenten aan het onderzoek deelgenomen. Omdat gebruik is gemaakt van een standaardvragenlijst kunnen de resultaten van verschillende gemeenten onderling worden vergeleken. Steekproef en respons De doelgroep van dit onderzoek zijn alle cliënten die in 2008 of 2009 een aanvraag hebben gedaan voor hulp bij het huishouden en/of (een) andere individuele voorziening(en). Het gaat om alle aanvragen ongeacht de uitkomst van de aanvraag, dus zowel toegekend als afgewezen als nog in behandeling. Hierbij maakt het niet uit of het gaat om een voorziening in natura of om een pgb. In het geval er minder dan 300 unieke cliënten waren die een aanvraag hebben gedaan voor hulp bij het huishouden of voor een andere individuele voorziening, zijn alle cliënten van de betreffende voorziening aangeschreven. Als het cliëntenbestand voor hulp bij het huishouden of een andere voorziening groter was dan 300 unieke cliënten, hebben deelnemende gemeenten naar een deel van hun cliënten een vragenlijst gestuurd. In dat geval heeft de gemeente een aselecte steekproef getrokken uit het cliëntenbestand met meer dan 300 unieke cliënten. Alle cliënten uit de steekproef hebben de vragenlijst gekregen. Cliënten die meerdere aanvragen hebben gedaan, hebben maar één vragenlijst ontvangen. Bij het bepalen van de omvang van de doelgroep is uitgegaan van een bepaalde betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en respons. Dit zijn veelal ingewikkelde begrippen. Belangrijk om te weten is dat we in dit onderzoek met de getrokken steekproef en de vereiste respons uitspraken kunnen doen over de tevredenheid van cliënten individuele voorzieningen. In dit rapport worden echter ook uitsplitsingen gemaakt, bijvoorbeeld naar leeftijd of het wel of niet hebben van een pgb. De resultaten hiervan geven alleen een indicatie van de tevredenheid onder alle cliënten in uw gemeente. De aantallen worden veelal te klein om harde uitspraken te kunnen doen. In totaal zijn in uw gemeente 1000 vragenlijsten verzonden en 535 geretourneerd. Daarmee is de respons 54%. In de referentiegroep is de gemiddelde respons 55%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 6

66 Gemeente Nijmegen Achtergrondgegevens respondenten In het onderzoek is gevraagd naar de leeftijd van de respondent en wat voor Wmovoorziening de respondent ontvangt. De resultaten zijn gebaseerd op de antwoorden van cliënten die de vragenlijst hebben ingevuld en teruggestuurd. De verdeling in de volgende twee tabellen kan daarom afwijken van de verdeling in uw cliëntenbestand. In de onderstaande tabel zijn de respondenten verdeeld naar leeftijdscategorie. U ziet de resultaten voor uw gemeente, voor uw gemeentegrootteklasse en voor alle deelnemende gemeenten. Tabel 1 Leeftijd respondenten Uw gemeente Grootteklasse Referentiegroep groter dan inw. 17 jaar of jonger 1% 1% 1% jaar 3% 2% 2% jaar 25% 23% 20% jaar 21% 22% 21% 75 jaar en ouder 50% 52% 56% De volgende tabel toont welke Wmo-voorzieningen de respondenten hebben ontvangen. U ziet hier de resultaten voor uw gemeente, voor uw gemeentegrootteklasse en voor alle deelnemende gemeenten. Tabel 2 Ontvangen Wmo-voorzieningen Uw gemeente Grootteklasse groter dan inw. Hulp bij het huishouden 70% 64% 64% Woningaanpassing 38% 31% 28% Woonvoorziening 39% 35% 34% Verhuiskostenvergoeding 7% 7% 5% Rolstoel 24% 24% 24% Scootmobiel 20% 23% 20% Tegemoetkoming vervoerskosten 39% 25% 24% Collectief vervoer 19% 44% 40% Referentiegroep In uw gemeente heeft 70% van de respondenten hulp bij het huishouden, in de referentiegroep is dit 64%. 68% van de respondenten in uw gemeente geeft aan een of meerdere overige individuele Wmo-voorzieningen te ontvangen en 19% maakt gebruik van collectief vervoer. Voor de referentiegroep is dit respectievelijk 63% en 40%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 7

67 Gemeente Nijmegen Van de cliënten in uw gemeente die gebruikmaken van huishoudelijke hulp heeft 66% ook een overige Wmo-voorziening. In de referentiegroep is dit 62%. In de onderstaande tabel wordt het aantal respondenten weergegeven dat bij het invullen hulp heeft gehad van een naaste (bijvoorbeeld partner, familielid of vriend), van een hulpverlener of van iemand anders. Tabel 3 Hulp bij het invullen van vragenlijst Uw gemeente Grootteklasse groter dan inw. Alle respondenten 40% 40% 42% Jonger dan 65 jaar 34% 34% 34% Ouder dan 65 jaar 79% 85% 86% Referentiegroep Respondenten ouder dan 65 jaar blijken vaker hulp te hebben gehad bij het invullen van de vragenlijst dan respondenten jonger dan 65 jaar. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 8

68 Gemeente Nijmegen 2 Toegang tot de ondersteuning In dit hoofdstuk zijn alleen de resultaten meegenomen van de respondenten die in de afgelopen 12 maanden een aanvraag hebben ingediend. De reden hiervoor is dat deze respondenten kortgeleden ervaring hebben opgedaan met de aanvraagprocedure. In uw gemeente heeft 62% van de respondenten aangegeven dat ze de afgelopen 12 maanden een aanvraag hebben ingediend. In de referentiegroep is dit 53%. Van de groep respondenten is bij 79% de aanvraag geheel of gedeeltelijk toegekend, binnen de referentiegroep is dit 86%. Onderstaande tabel laat zien waarvoor de laatste aanvraag is ingediend. Tabel 4 Voor welke voorziening diende u uw laatste aanvraag in? Uw gemeente Referentiegroep Hulp bij het huishouden 45% 41% Woningaanpassing 7% 7% Tegemoetkoming vervoerskosten 8% 5% Woonvoorziening 9% 7% Rolstoel 10% 10% Verhuiskostenvergoeding 3% 1% Collectief vervoer 1% 11% Scootmobiel 9% 8% Anders 8% 7% De voorziening waarvoor het vaakst de laatste aanvraag is ingediend, is hulp bij het huishouden. Het minst vaak is collectief vervoer genoemd als de voorziening waar de laatste aanvraag voor is ingediend. In de referentiegroep waren dit respectievelijk 41% en 11%. Aan cliënten is gevraagd wat zij vonden van de manier waarop de aanvraag voor ondersteuning is verlopen. Hierbij kwamen de volgende aspecten aan de orde: de manier waarop de cliënt is behandeld bij de aanvraag; de deskundigheid van de mensen met wie ze bij de aanvraag te maken hadden; de tijd die voor de cliënt genomen werd bij de aanvraag; de informatie over de afhandeling van de aanvraag; de wijze waarop werd vastgesteld wat men nodig had (de indicatiestelling); de wachttijd tussen het bericht dat de aanvraag was toegekend en het moment dat men de voorziening of ondersteuning ontving. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 9

69 Gemeente Nijmegen Onderstaande figuur laat de tevredenheid van de respondenten zien over de verschillende aspecten van de toegang tot de ondersteuning. Figuur 1 Tevredenheid over toegang tot ondersteuning 82 wac httijd toekenning ontvangs t onders teuning zeer ontevreden indic aties telling informatie over afhandeling ontevreden 94 tijd voor aanvraag tevreden des kundigheid medewerkers wijze behandeling aanvraag zeer tevreden Wat betreft de toegang tot ondersteuning zijn cliënten het meest tevreden over behandeling bij aanvraag (86%). In de referentiegroep is 93% hierover (zeer) tevreden. Het minst tevreden is men over wachttijd tussen aanvraag en het verkrijgen van hulp, 66% is hier (zeer) tevreden over. Binnen de referentiegroep is het percentage hiervoor 82%. Over de manier waarop de cliënt is behandeld bij de aanvraag zijn de cliënten in uw gemeente minder tevreden dan in de referentiegroep. In uw gemeente is 86% hier (zeer) tevreden over, in de referentiegroep is dit 93%. Aan cliënten is ook gevraagd om een rapportcijfer te geven voor de aanvraagprocedure. De onderstaande figuur toont de rapportcijfers (1 is slecht, 10 is goed). Figuur 2 Spreiding van de rapportcijfers voor de aanvraagprocedure SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 10

70 Gemeente Nijmegen % In uw gemeente geven cliënten gemiddeld een 6.9 voor de aanvraagprocedure, in de referentiegroep is dit een 7.4. In uw gemeente geeft 20% een 5 of lager voor de aanvraagprocedure, 14% geeft een 9 of een 10. In de referentiegroep is dit respectievelijk 10% en 18%. Wanneer gekeken wordt naar de laatste aanvraag en het rapportcijfer dat gegeven is voor de aanvraagprocedure, is het volgende beeld te zien: Figuur 3 Rapportcijfer per soort laatste aanvraag anders s c ootmobiel c ollec tief vervoer verhuis kos tenvergoeding rols toel woonvoorziening emoetkoming vervoers kos ten woningaanpas s ing hulp bij het huis houden De aanvraagprocedure voor collectief vervoer scoort in uw gemeente het hoogste rapportcijfer. De respondenten in uw gemeente geven gemiddeld een 8.0. In de referentiegroep is dit een 8.0. Het blijkt dat in uw gemeente respondenten ouder dan 65 jaar een hoger rapportcijfer voor de aanvraagprocedure geven (gemiddeld een 7.1) dan respondenten jonger dan 65 jaar (gemiddeld een 6.3). In de referentiegroep geven de respondenten ouder dan 65 jaar gemiddeld een 7.0 en respondenten jonger dan 65 gemiddeld een 7.5. Aan de respondenten is vervolgens nog gevraagd of de laatst ingediende aanvraag wel of niet is toegekend. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 11

71 Gemeente Nijmegen Tabel 5 Is uw laatste aanvraag toegekend? Uw gemeente Referentiegroep Ja, volledig 68% 79% Ja, gedeeltelijk 12% 8% De aanvraag is nog in behandeling 10% 7% Nee 11% 7% Bij 79% van de respondenten is de aanvraag (volledig of gedeeltelijk) toegekend. In de referentiegroep is dit 86%. Het gemiddelde rapportcijfer voor de aanvraagprocedure van cliënten met een (deels) toegekende aanvraag is 6.9. Voor de referentiegroep is dit een 7.4. Cliënten in uw gemeente van wie de aanvraag is afgewezen geven gemiddeld een 4.9 voor de aanvraagprocedure; in de referentiegroep is dit een 5.3. Aan het eind van de vragenlijst is gevraagd of respondenten hulp hebben gehad bij het invullen van de vragenlijst. De respondenten die daarbij hulp hebben gehad, geven een lager rapportcijfer voor de aanvraagprocedure (gemiddeld een 6.7) dan respondenten die geen hulp hebben gehad (zij geven gemiddeld een 6.9). In de referentiegroep is dit respectievelijk een 7.3 en een 7.4. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 12

72 Gemeente Nijmegen 3 Hulp bij het huishouden Sommige mensen hebben hulp nodig bij het huishouden. Dat kan bijvoorbeeld komen door ouderdom, langdurige ziekte of een handicap. Via het Wmo-loket kan dan een beroep worden gedaan op de Wmo. Dit hoofdstuk gaat over het oordeel van respondenten over de hulp bij het huishouden. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde: achtergrondgegevens van hulp bij het huishouden (paragraaf 3.1), rapportcijfers voor hulp bij het huishouden (paragraaf 3.2), keuzemogelijkheden (paragraaf 3.3), de organisatie die de hulp levert (paragraaf 3.4) en medewerkers die de hulp leveren (paragraaf 3.5). 3.1 Achtergrondgegevens van hulp bij het huishouden Aan de cliënten is een aantal achtergrondvragen gesteld over de hulp bij het huishouden die zij ontvangen. Het gaat hierbij om: het aantal uur per week dat ze hulp bij het huishouden ontvangen; het wel of niet hebben van een pgb en waarom dat zo is; de organisatie die de hulp bij het huishouden levert. De onderstaande figuur toont hoeveel uur hulp bij het huishouden men ontvangt, ongeacht of de cliënt zorg in natura of via een pgb ontvangt. Figuur 4 Aantal uur hulp bij het huishouden per week % tot 1,9 uur 2 tot 3,9 uur 4 tot 6,9 uur 7 tot 9,9 uur 1 0 tot 1 2,9 uur meer dan 1 3 uur De meeste respondenten in uw gemeente (60%) ontvangen per week 2-3,9 uur hulp bij het huishouden. In de referentiegroep is dit 62%. Persoonsgeboden budget Het pgb is een geldbedrag waarmee de cliënt zelf de verzorging, verpleging en begeleiding kan inkopen die hij of zij nodig heeft. Het pgb kan verstrekt worden voor zorg vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en voor zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 13

73 Gemeente Nijmegen 23% van de respondenten in uw gemeente heeft een pgb voor hulp bij het huishouden. Dit is hoger dan het gemiddelde van alle deelnemende gemeenten samen (21%). Aan de cliënten met een pgb is gevraagd wat de reden is dat de respondent hiervoor gekozen heeft. De onderstaande tabel geeft aan wat die redenen zijn. De percentages kunnen optellen tot meer dan 100%, aangezien er meerdere antwoorden mogelijk zijn. Tabel 6 Redenen om te kiezen voor een persoonsgebonden budget Uw gemeente Referentiegroep Iemand uit de omgeving inhuren 36% 38% De hulp graag zelf willen organiseren 43% 36% Hulp van een andere organisatie dan de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders 8% 13% Anders 13% 14% De meest genoemde reden voor de keuze van een pgb in uw gemeente is de hulp zelf willen organiseren. Cliënten met een pgb is ook de vraag voorgelegd op welke manier zij iemand inhuren. De resultaten zijn in de onderstaande tabel terug te vinden. Tabel 7 Wijze van inhuren bij een persoonsgebonden budget Uw gemeente Referentiegroep Via een pgb-bemiddelingsbureau 7% 11% Direct via een zorgaanbieder 11% 31% Ik heb zelf iemand uitgekozen 83% 59% De meest genoemde wijze van inhuren bij een pgb is ik heb zelf iemand uitgekozen. De volgende figuur laat zien van welke organisaties de respondenten de hulp bij het huishouden ontvangen. In deze resultaten zijn ook de cliënten met een pgb meegenomen, die de hulp inhuren via een pgb-bemiddelingsbureau of direct via een zorgaanbieder, maar niet de cliënten die zelf hun hulp hebben gekozen. De figuur toont het resultaat per leverancier. Wanneer er geen cijfer is gegeven, betekent dit dat minder dan 10 cliënten de vraag hebben beantwoord (in de figuur wordt gewerkt met percentages, niet met absolute aantallen). SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 14

74 Gemeente Nijmegen Figuur 5 Aandeel respondenten per leverancier hulp bij het huishouden % ZZG T SN V erian V D A O BG A nders /N vt. 3.2 Algemeen oordeel over hulp bij het huishouden Aan cliënten met hulp bij het huishouden is gevraagd met een rapportcijfer aan te geven hoe tevreden zij zijn over de hulp bij het huishouden. Cliënten uit uw gemeente geven gemiddeld een 7.6 voor hulp bij het huishouden. Dit is ongeveer even hoog als het gemiddelde in de referentiegroep (7.8). De volgende figuur geeft de spreiding van de rapportcijfers weer. Per rapportcijfer ziet u het percentage respondenten dat een bepaald rapportcijfer heeft gegeven. Figuur 6 Spreiding rapportcijfer hulp bij het huishouden % In uw gemeente geeft 4% een 5 of lager voor de hulp bij het huishouden. 21% geeft een 9 of een 10. In de referentiegroep is dit respectievelijk 3% en 25%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 15

75 Gemeente Nijmegen Wanneer de groep respondenten met een pgb wordt vergeleken met de groep zonder pgb, levert dit het volgende beeld op: Figuur 7 Spreiding rapportcijfers cliënten met zorg in natura en pgb % pgb natura Cliënten met een pgb kiezen zelf hun hulp (dit kan een bekende zijn, maar het kan ook via een pgb-bemiddelingsbureau of een reguliere thuiszorgaanbieder). Uit de jaarpublicatie Resultaten tevredenheidsonderzoeken Wmo over 2008 blijkt dat cliënten met een pgb tevredener zijn dan cliënten met zorg in natura. In uw gemeente is dat ook zo. Cliënten in uw gemeente met een pgb geven gemiddeld een 8.2 en cliënten met zorg in natura een 7.4. In de referentiegroep is dit respectievelijk 8.2 en 7.7. Verder is nog gekeken of cliënten die 65 jaar of ouder zijn een hoger of lager rapportcijfer geven voor de hulp bij het huishouden dan cliënten die jonger zijn dan 65 jaar. In uw gemeente geven de 65-plussers een ongeveer even hoog rapportcijfer als cliënten jonger dan plussers geven gemiddeld een 7.6 en cliënten jonger dan 65 geven een 7.7. In de referentiegroep is dat respectievelijk een 7.9 en een 7.7. Respondenten konden voor maximaal vijf aanbieders aangeven of zij hier hulp van hebben ontvangen. Zij hebben niet allemaal een even groot marktaandeel. Dit kan betekenen dat de aantallen per aanbieder redelijk klein zijn. Om deze reden zijn de volgende resultaten indicatief en niet representatief. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 16

76 Gemeente Nijmegen De onderstaande figuur toont het resultaat per leverancier. Wanneer er geen cijfer is gegeven, betekent dit dat minder dan 10 cliënten de vraag hebben beantwoord. Figuur 8 Rapportcijfer hulp bij het huishouden per leverancier A nders /N vt. 7.7 O BG 7.3 V DA 7.5 V erian 7.4 T SN 6.7 ZZG Tot slot is gevraagd of de huishoudelijke hulp voldoet aan de verwachtingen en voorziet in de behoefte. Tabel 8 Voldoet de huishoudelijke hulp aan de verwachtingen en voorziet het in de behoefte? Uw gemeente Referentiegroep Voldoet het aan de verwachtingen? 96% 98% Voorziet het in de behoefte? 95% 97% In uw gemeente geeft 96% van de respondenten aan dat de hulp aan de verwachtingen voldoet en 95% dat de hulp in de behoefte voorziet. 3.3 Keuzemogelijkheden In de Wmo is veel keuzevrijheid voor cliënten. Zo kunnen alle cliënten zelf kiezen van welke zorgaanbieder ze hulp willen ontvangen. 89% is (zeer) tevreden over de keuzemogelijkheden tussen aanbieders. In de referentiegroep is dit 93%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 17

77 Gemeente Nijmegen 3.4 Tevredenheid over de organisatie die de hulp levert Aan cliënten is een aantal vragen gesteld over de organisatie die de hulp bij het huishouden levert. Gevraagd is naar: telefonische bereikbaarheid; informatievoorziening richting cliënten; vervanging bij ziekte; vervanging bij vakantie; wisselingen van medewerkers. De onderstaande figuur laat zien wat de mate van tevredenheid is over de verschillende aspecten rond de hulp bij het huishouden. Cliënten met een pgb die zelf hun hulp hebben gekozen, zijn niet meegenomen in de figuur. Figuur 9 Tevredenheid over aspecten rond hulp bij het huishouden 84 wis s elingen medewerkers zeer ontevreden vervanging bij vakantie ontevreden vervanging bij ziekte informatievoorziening tevreden 90 telefonis c he bereikbaarheid zeer tevreden Het meest tevreden is men over telefonische bereikbaarheid (86%). In de referentiegroep is dat 90%. Het minst tevreden is men over wisselingen van medewerkers (76%). In de referentiegroep is dat 84%. Uit onderstaande figuur blijkt of er verschillen zijn in waardering per leverancier hulp bij het huishouden. In de figuur zijn de antwoorden zeer tevreden en tevreden bij elkaar opgeteld. Wanneer minder dan 10 cliënten de vraag hebben beantwoord, zijn de resultaten niet weergegeven. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 18

78 Gemeente Nijmegen Figuur 10 Tevredenheid hulp bij het huishouden per leverancier wis s elingen medewerkers A nders /N vt. vervanging bij vakantie O BG vervanging bij ziekte V DA V erian informatievoorziening T SN telefonis c he bereikbaarheid ZZG Tevredenheid over de medewerkers Aan de cliënten (ook aan cliënten met een pgb) is een aantal vragen voorgelegd die betrekking hebben op de tevredenheid over de medewerkers die de hulp bij het huishouden leveren. Gevraagd is naar: inzet van medewerkers; respect bij behandeling van de cliënt; aandacht en interesse voor de cliënt; kwaliteit van het schoonmaakwerk. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 19

79 Gemeente Nijmegen Figuur 11 Tevredenheid over de medewerkers 94 kwaliteit s c hoonmaakwerk zeer ontevreden 98 aandac ht en interes s e ontevreden 98 benaderen met res pec t tevreden 96 inzet zeer tevreden De meeste cliënten (98%) zijn (zeer) tevreden over behandeling met respect; dit is 98% in de referentiegroep. De cliënten zijn het minst tevreden over kwaliteit van het schoonmaakwerk (93%); voor de referentiegroep is dit 94%. Over de inzet van medewerkers zijn cliënten met een pgb ongeveer even tevreden als de cliënten zonder een pgb. Over de kwaliteit van het schoonmaakwerk zijn de cliënten met een pgb meer tevreden dan de cliënten zonder een pgb. Wanneer wordt gekeken naar leeftijd, blijkt dat cliënten van 65 jaar of ouder ongeveer even vaak vinden dat zij met respect worden behandeld dan cliënten jonger dan 65 jaar. Over de kwaliteit van het schoonmaakwerk zijn zij daarnaast meer tevreden dan cliënten jonger dan 65 jaar. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 20

80 Gemeente Nijmegen 4 Wmo-voorzieningen en collectief vervoer Wmo-voorzieningen moeten bijdragen aan het langer zelfstandig kunnen functioneren in en om de woning. Ook het tegengaan van vereenzaming en het in stand houden van sociale contacten hoort daarbij. Voorzieningen die hierbij kunnen helpen zijn bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel, het aanpassen van een woning of het verstrekken van een vervoersbudget. In dit hoofdstuk worden de Wmo-voorzieningen besproken waarnaar gevraagd is in het onderzoek. Per Wmo-voorziening wordt eerst vermeld hoeveel procent van de cliënten heeft aangegeven over de Wmo-voorziening te beschikken. Daarna volgt informatie over de tevredenheid. Het aantal antwoorden per vraag naar de tevredenheid over een specifieke Wmovoorziening zal veelal klein zijn. Niet iedereen heeft een rolstoel, een verhuiskostenvergoeding of een scootmobiel. Dit betekent dat niet alleen het aantal respondenten klein kan zijn maar ook het aantal werkelijke cliënten. De resultaten hiervan geven daarom alleen een indicatie van de tevredenheid. 4.1 Woningaanpassing Als de cliënt vanwege een (lichamelijke) beperking wordt belemmerd in het wonen, kan de cliënt vragen om een woningaanpassing. Hierbij kan gedacht worden aan een traplift, steunen in het toilet of het verwijderen van drempels. Soms is een ingrijpender aanpassing nodig, zoals een aanbouw. Het verschil met een woonvoorziening is dat die los zit van het huis (denk aan een douche- of toiletstoel). Van de ondervraagde cliënten geeft 38% aan een woningaanpassing te hebben; in de referentiegroep is dit 28%. Deze cliënten is gevraagd naar de dienstverlening van de leverancier en de kwaliteit van de woningaanpassing. Figuur 12 Tevredenheid woningaanpassing 95 zeer ontevreden kwaliteit woningaanpas s ing ontevreden 94 diens tverlening leveranc ier tevreden zeer tevreden SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 21

81 Gemeente Nijmegen Van de cliënten met een woningaanpassing is 92% (zeer) tevreden over de dienstverlening van de leverancier, in de referentiegroep is dit 94%. 92% van de cliënten is (zeer) tevreden over de kwaliteit van de woningaanpassing, in de referentiegroep is dit 95%. 4.2 Woonvoorziening Een woonvoorziening is een Wmo-hulpmiddel dat, in tegenstelling tot een woningaanpassing, los zit van het huis. Hierbij kan gedacht worden aan een douche- of toiletstoel. Van de ondervraagde cliënten geeft 39% aan een woonvoorziening te hebben; in de referentiegroep is dit 34%. Deze cliënten is gevraagd naar de dienstverlening van de leverancier en de kwaliteit van de woonvoorziening. Figuur 13 Tevredenheid woonvoorziening 95 zeer ontevreden kwaliteit woonvoorziening ontevreden 96 diens tverlening leveranc ier tevreden zeer tevreden Van de cliënten met een woonvoorziening is 96% (zeer) tevreden over de dienstverlening van de leverancier; in de referentiegroep is dit 96%. 94% van de cliënten is (zeer) tevreden over de kwaliteit van de woonvoorziening; in de referentiegroep is dit 95%. 4.3 Verhuiskostenvergoeding Soms kan de huidige woning van de cliënt niet worden aangepast of is er sprake van een kostenafweging waardoor de cliënt moet verhuizen naar een andere woning. Hiervoor kan de cliënt een verhuiskostenvergoeding krijgen. Van de ondervraagde cliënten geeft 7% aan een verhuiskostenvergoeding te hebben; dit is 5% in de referentiegroep. 92% van deze cliënten is (zeer) tevreden over de hoogte van deze vergoeding; in de referentiegroep is dit 89%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 22

82 Gemeente Nijmegen 4.4 Rolstoel Van de ondervraagde cliënten geeft 24% aan een rolstoel te hebben; dit is ongeveer evenveel als in de referentiegroep (24%). Deze cliënten is gevraagd naar de dienstverlening van de leverancier, de kwaliteit van de rolstoel en de keuzemogelijkheid uit het assortiment van rolstoelen. Figuur 14 Tevredenheid rolstoel keuzemogelijkheid zeer ontevreden 89 ontevreden kwaliteit rols toel tevreden diens tverlening leveranc ier zeer tevreden Van de cliënten met een rolstoel is 94% (zeer) tevreden over de dienstverlening van de leverancier, in de referentiegroep is dit 92%. 91% van de cliënten is (zeer) tevreden over de kwaliteit van de rolstoel en 78% is (zeer) tevreden over de keuzemogelijkheid uit het assortiment van rolstoelen. In de referentiegroep zijn deze laatste twee percentages 89% en 78%. 4.5 Scootmobiel Het hebben van een beperking kan betekenen dat de gewone vervoermiddelen, zoals de fiets, de auto of het openbaar vervoer onbruikbaar worden. De cliënt kan een Wmovervoersvoorziening aanvragen als hij of zij door lichamelijke of psychische beperkingen geen gebruik kan maken van de reguliere vervoermiddelen. In het geval van het afleggen van kortere afstanden kan bijvoorbeeld een scootmobiel een goede oplossing bieden. Van de ondervraagde cliënten geeft 20% aan een scootmobiel te hebben. Dit is 20% in de referentiegroep. Deze cliënten is gevraagd naar de dienstverlening van de leverancier, de kwaliteit van de scootmobiel en de keuzemogelijkheid uit het assortiment van scootmobielen. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 23

83 Gemeente Nijmegen Figuur 15 Tevredenheid scootmobiel keuzemogelijkheid zeer ontevreden 89 ontevreden kwaliteit s c ootmobiel tevreden diens tverlening leveranc ier zeer tevreden Van de cliënten met een scootmobiel is 93% (zeer) tevreden over de dienstverlening van de leverancier, in de referentiegroep is dit 93%. 85% van de cliënten is (zeer) tevreden over de kwaliteit van de scootmobiel en 68% is (zeer) tevreden over de keuzemogelijkheid uit het assortiment van scootmobielen. In de referentiegroep zijn deze laatste twee percentages 89% en 72%. 4.6 Vervoerskosten Een tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt verstrekt om de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi deels te compenseren, wanneer de cliënt geen gebruik meer kan maken van het openbaar vervoer. Ook kan een vergoeding worden verstrekt voor het gebruik van een eigen auto of een auto van iemand anders. De vergoeding is veelal afhankelijk van het inkomen. Van de ondervraagde cliënten geeft 39% aan een tegemoetkoming in de vervoerskosten te ontvangen. 83% van deze cliënten is (zeer) tevreden over de hoogte van deze tegemoetkoming. In de referentiegroep is dit respectievelijk 24% en 88%. 4.7 Totale score Wmo-hulpmiddel(en) Aan de cliënten die voorzieningen ontvangen, is gevraagd met een rapportcijfer aan te geven hoe de totale tevredenheid is over het Wmo-hulpmiddel of de Wmo-hulpmiddelen die men krijgt vanwege een (lichamelijke) beperking. Cliënten uit uw gemeente geven gemiddeld een 7.2. Dit is ongeveer evenveel als het gemiddelde in de referentiegroep (7.3). De onderstaande figuur geeft de spreiding van rapportcijfers weer in de vorm van een staafdiagram. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 24

84 Gemeente Nijmegen Figuur 16 Spreiding rapportcijfers Wmo-hulpmiddel(en) % In uw gemeente geeft 9% een 5 of lager voor het (de) Wmo-hulpmiddel(en). 11% geeft een 9 of een 10. In de referentiegroep is dit respectievelijk 7% en 12%. Wanneer gekeken wordt naar leeftijd blijkt dat cliënten die 65 jaar of ouder zijn gemiddeld een hoger rapportcijfer geven voor het (de) Wmo-hulpmiddel(en) dan cliënten jongen dan plussers geven gemiddeld een 7.3 en cliënten jonger dan 65 geven een 7.0. In de referentiegroep is dat respectievelijk een 7.3 en een Collectief vervoer Veel mensen met (lichamelijke) beperkingen maken gebruik van collectief vervoer, bijvoorbeeld de Regiotaxi of OV-Taxi. Aan de cliënten die gebruikmaken van collectief vervoer is gevraagd een oordeel te geven in de vorm van een rapportcijfer. Het rapportcijfer voor het collectief vervoer voor uw gemeente bedraagt 6.1 en in de referentiegroep is dat een 6.8. In de onderstaande figuur ziet u een overzicht van de gegeven rapportcijfers voor collectief vervoer. Figuur 17 Spreiding rapportcijfers collectief vervoer % SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 25

85 Gemeente Nijmegen In uw gemeente geeft 26% een 5 of lager als oordeel over het collectief vervoer. 0% geeft een 9 of een 10. In de referentiegroep is dit respectievelijk 13% en 7%. Verder is gevraagd naar de tevredenheid over zeven aspecten van het collectief vervoer, te weten: gemak waarmee het collectief vervoer kan worden besteld; contact met de centrale bij het bestellen van de rit; wachttijden voordat men wordt opgehaald; behulpzaamheid chauffeur bij het in- en uitstappen; omrijtijden; hoe ver men met het collectief vervoer kan reizen; de prijs per rit. Het blijkt dat de respondenten het positiefst zijn over de behulpzaamheid van de chauffeur (88%). In de referentiegroep is 92% hierover tevreden. Cliënten zijn relatief het minst tevreden over de wachttijden. Slechts 39% is hier (zeer) tevreden over. Binnen de referentiegroep is dit percentage 68%. Cliënten die 65 jaar of ouder zijn geven voor het collectief vervoer een hoger percentage dan cliënten die jonger zijn dan 65 jaar. 65-plussers geven gemiddeld een 6.4 en cliënten jonger dan 65 geven gemiddeld een 5.4. In de referentiegroep is dat respectievelijk een 6.9 en een 6.4. Figuur 18 Tevredenheid collectief vervoer 93 prijs per rit reis afs tand zeer ontevreden 65 omrijtijden ontevreden behulpzaamheid c hauffeur wac httijden tevreden 92 c ontac t c entrale gemak bes tellen zeer tevreden SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 26

86 Gemeente Nijmegen 5 Mantelzorg vanuit het perspectief van de cliënt Mantelzorg is een van de belangrijkste pijlers van de Wmo. Het is de bedoeling dat mensen voor hulp en ondersteuning eerst bij hun directe omgeving aankloppen alvorens terug te vallen op professionele ondersteuning. De gebruikte definitie in de vragenlijst is: Mantelzorgers zorgen onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. In de vragenlijst is aan cliënten gevraagd: Ontvangt u momenteel hulp van een naaste (mantelzorg)? Hoeveel uur mantelzorg ontvangt u per week? Hoe lang ontvangt u deze mantelzorg al? 33% van het aantal ondervraagde cliënten geeft aan mantelzorg te ontvangen. In de referentiegroep is dit 33%. Deze cliënten geven aan het onderstaande aantal uren aan mantelzorg te ontvangen. Figuur 19 Aantal uren mantelzorg dat de cliënt ontvangt % tot 4 5 tot 8 9 tot tot 2 4 meer dan 2 5 Het grootste aantal respondenten in uw gemeente ontvangt 0-4 uur uur per week mantelzorg; dit is 39%. In de referentiegroep is dit 36.5%. De cliënten is gevraagd hoe lang ze al mantelzorg ontvangen. Sommige organisaties zien het verlenen van zorg aan een naaste voor een periode korter dan 3 maanden veelal niet als mantelzorg. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het gaat om een groep van 3%; in de referentiegroep is dit 3%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 27

87 Gemeente Nijmegen Tabel 9 Periode ontvangen mantelzorg Uw gemeente Minder dan 3 maanden 3% 3% 3 t/m 6 maanden 9% 4% 7 t/m 12 maanden 5% 7% Langer dan 12 maanden 82% 86% Referentiegroep Het grootste aantal respondenten in uw gemeente ontvangt langer dan een jaar mantelzorg. In uw gemeente is dit 82% en voor de referentiegroep is dit 86%. Er is gekeken of er in het geven van rapportcijfers voor voorzieningen in uw gemeente verschillen zijn te zien tussen cliënten met en zonder mantelzorg. Dit levert het volgende beeld op. De cijfers van de referentiegroep staan tussen haakjes. Tabel 10 Wel/geen mantelzorg afgezet tegen rapportcijfers Ontvangt mantelzorg Ontvangt geen mantelzorg Rapportcijfer voor hulp bij het huishouden 7.8 (7.8) 7.5 (7.8) Rapportcijfer voor het Wmo-hulpmiddel 7.2 (7.3) 7.2 (7.3) Rapportcijfer voor het collectief vervoer 5.9 (6.6) 6.2 (6.9) SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 28

88 Gemeente Nijmegen 6 Participatie en Wmo-raad Het begrip participatie heeft in de Wmo twee betekenissen. Enerzijds gaat het om meedoen van mensen aan de maatschappij. Mensen die dat nodig hebben, krijgen ondersteuning om zelfstandig te kunnen wonen of mee te kunnen doen aan de samenleving. Anderzijds wordt het begrip gebruikt voor het betrekken van burgers bij de vormgeving van de Wmo. Veel gemeenten hebben een Wmo-raad (of een vergelijkbaar orgaan) die bestaat uit een groep cliënten en andere burgers die betrokken zijn bij het lokale Wmo-beleid. In dit hoofdstuk komen beide vormen van participatie aan bod. Paragraaf 6.1 geeft de resultaten weer met betrekking tot het zelfstandig kunnen blijven wonen en het mee kunnen blijven doen aan de maatschappij. Paragraaf 6.2 gaat in op de Wmo-raad. 6.1 Participatie Bij het begrip participatie gaat het om het meedoen van mensen aan de maatschappij. Hierbij kan het gaan om ondersteuning bij het zelfstandig blijven wonen door bijvoorbeeld het verkrijgen van een woningaanpassing. Het kan ook te maken hebben met het kunnen blijven meedoen aan de samenleving, waarbij gedacht kan worden aan andere mensen ontmoeten, een hobby uitoefenen, de kerk bezoeken of naar het theater gaan. Aan de cliënten zijn de volgende vragen voorgelegd: In welke mate draagt de ondersteuning/het hulpmiddel eraan bij dat u zelfstandig kunt blijven wonen? In hoeverre draagt de ondersteuning/het hulpmiddel eraan bij dat u kunt blijven meedoen aan de maatschappij? De resultaten zijn in de onderstaande figuur terug te vinden. Figuur 20 Resultaten ondersteuning 74 helemaal niet meedoen nauwelijks 81 zelfs tandigheid redelijk zeer veel SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 29

89 Gemeente Nijmegen In uw gemeente draagt bij 45% de ondersteuning/het hulpmiddel er zeer veel aan bij dat men zelfstandig kan blijven wonen, 39% geeft aan dat het redelijk bijdraagt en 15% geeft aan nauwelijks of helemaal niet. Binnen de referentiegroep zijn deze percentages 44% zeer veel, 37% redelijk en 19% nauwelijks of helemaal niet. Dan de vraag of de ondersteuning en/of het hulpmiddel eraan bijdraagt dat men kan blijven meedoen aan de maatschappij. Van de cliënten geeft 35% aan dat de ondersteuning zeer veel hieraan bijdraagt, 37% geeft aan dat het redelijk bijdraagt en 27% geeft aan nauwelijks of helemaal niet. Binnen de referentiegroep zijn deze percentages 36% zeer veel, 38% redelijk en 26% nauwelijks of helemaal niet. 6.2 Wmo-raad Veel gemeenten hebben een Wmo-raad (of een vergelijkbaar orgaan) die bestaat uit een groep cliënten en andere burgers die meedenken over het lokale Wmo-beleid. De Wmoraad is er om ervoor te zorgen dat ideeën en meningen van cliënten, burgers en/of maatschappelijke organisaties worden meegenomen in de lokale besluitvorming rondom de Wmo. Aan cliënten is een viertal vragen voorgelegd over de Wmo-raad: Weet u dat iedere inwoner van de gemeente invloed kan uitoefenen op het Wmobeleid van de gemeente? Heeft u wel eens gehoord van de Wmo-raad (of vergelijkbaar)? Weet u dat de Wmo-raad het college van burgemeester en wethouders adviseert over het Wmo-beleid in de gemeente? Zo ja, bent u tevreden over de adviezen van de Wmo-raad? In de onderstaande tabellen worden de resultaten van de eerste 3 vragen getoond. In de tabel wordt het percentage respondenten getoond dat ja heeft geantwoord. Tabel 11 Invloed vanuit inwoners, bekendheid Wmo-raad en adviezen Uw gemeente Referentiegroep Weet u dat iedere inwoner invloed kan uitoefenen op het Wmo-beleid van de gemeente? 25% 30% Heeft u wel eens gehoord van de Wmo-raad? 19% 29% Weet u dat de Wmo-raad het college van burgemeester en wethouders adviseert over het Wmo-beleid in de gemeente? 76% 78% 25% van de cliënten in uw gemeente geeft aan te weten dat iedere inwoner invloed kan uitoefenen op het Wmo-beleid van de gemeente. Dit is lager dan het gemiddelde in de referentiegroep (30%). SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 30

90 Gemeente Nijmegen 19% van de cliënten geeft aan wel eens van de Wmo-raad te hebben gehoord. Dit is lager dan het gemiddelde in de referentiegroep (29%). 76% van de cliënten geeft aan te weten dat de Wmo-raad het college van burgemeester en wethouders adviseert over het Wmo-beleid in de gemeente. Dit is lager dan het gemiddelde in de referentiegroep (78%). Wat vinden de cliënten van de adviezen van de Wmo-raad aan het college? 24% in uw gemeente zegt niet op de hoogte te zijn van de adviezen. In de referentiegroep is dit 22%. Van degenen die wel op de hoogte zijn, wordt hieronder de tevredenheid hierover weergegeven. Figuur 21 Tevredenheid over de adviezen van de Wmo-raad aan het college zeer ontevreden 91 ontevreden advies Wmo- raad aan c ollege tevreden zeer tevreden % is zeer tevreden over de adviezen, 65% is tevreden en 20% is (zeer) ontevreden. In de referentiegroep liggen deze percentages op 11%, 80% en 9%. SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 31

91 Bijlage

92 Bijlage 1 Resultaten tevredenheidsonderzoek cliënten In deze bijlage treft u een overzicht van de resultaten 2. Ook de resultaten van de voorgaande jaren zijn aan de tabel toegevoegd, waar bij een aantal onderwerpen geen percentages genoemd staan. De reden hiervoor is dat deze onderdelen toen nog niet in de vragenlijst waren opgenomen. Vraag De aanvraagprocedure Laatste aanvraag? Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Minder dan 12 maanden geleden 62% (53%) 68% 42% Meer dan 12 maanden geleden 38% (47%) 32% 58% Welke voorziening bij uw laatste aanvraag? Hulp bij het huishouden 45% (41%) Woningaanpassing 7% (7%) Tegemoetkoming vervoerskosten 8% (5%) Woonvoorziening 9% (7%) Rolstoel 10% (11%) Verhuiskostenvergoeding 3% (1%) Collectief vervoer/regiotaxi 1% (11%) Scootmobiel 9% (8%) Anders 8% (7%) Tevredenheid aanvraag en afhandeling Behandeling bij aanvraag 86% (93%) 82% 92% Deskundigheid medewerker 85% (91%) 82% 91% Tijd voor aanvraag 85% (94%) 85% 93% Informatieafhandeling 79% (89%) 73% 85% Indicatiestelling 79% (88%) 76% 89% Wachttijd aanvraag-hulpverlening 66% (82%) 61% 81% Rapportcijfer aanvraagprocedure Laatste aanvraag toegekend (geheel of gedeeltelijk) 6.9 (7.4) % (86%) 85% 91% 2 Voor gemeenten die deel hebben genomen aan Tevredenheid cliënten Wmo over 2007 en/of 2008 zijn in de bijlage ter vergelijking de resultaten van de vergelijkbare vragen uit deze onderzoeken ook weergegeven.

93 Gemeente Nijmegen Hulp bij het huishouden Vraag Ontvangt hulp bij het huishouden Aantal uur hulp per week Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente 70% (65%) 70% 62% Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente 1 tot 1,9 uur 14% (12%) 14% 13% 2 tot 3,9 uur 60% (62%) 63% 65% 4 tot 6,9 uur 22% (23%) 19% 19% 7 tot 9,9 uur 2% (2%) 3% 2% 10 tot 12,9 uur 0% (0%) 1% 0% meer dan 13 uur 2% (1%) 1% 1% PGB voor hulp bij het huishouden Waarom keuze voor pgb? Iemand uit eigen omgeving inhuren 36% (38%) Hulp zelf kunnen organiseren 43% (36%) Hulp van andere organisatie dan door gemeente gecontracteerde 8% (13%) zorgaanbieder Anders 13% (13%) Manier van inhuren pgb Via een pgb-bemiddelingsbureau 7% (10%) Direct via een zorgaanbieder 11% (31%) Zelf iemand gekozen 83% (59%) Tevredenheid over de mogelijkheid om te kiezen Tevredenheid over organisatie die hulp bij het huishouden levert en de medewerkers 23% (21%) 29% 27% 89% (93%) 82% 82% Telefonische bereikbaarheid 86% (90%) 83% 84% Informatievoorziening 82% (89%) 83% 85% Vervanging bij ziekte 78% (81%) Vervanging bij vakantie 79% (81%) 67% 75% Wisselingen van medewerkers 76% (84%) 73% 72% Inzet van medewerkers 94% (96%) 96% 97% Behandeling met respect 98% (98%) 97% 98% Aandacht en interesse van medewerkers Kwaliteit van schoonmaakwerk 93% (94%) Rapportcijfer hulp bij het huishouden Hulp bij het huishouden voldoet aan verwachtingen Hulp bij het huishouden voorziet in behoefte 96% (98%) 96% 96% 7.6 (7.8) % (98%) 95% (97%) SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 34

94 Gemeente Nijmegen Vraag Wmo-hulpmiddelen Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Heeft een woningaanpassing 38% (28%) Tevredenheid over dienstverlening leverancier woningaanpassing Tevredenheid over kwaliteit woningaanpassing 92% (94%) 92% (95%) Heeft een woonvoorziening 39% (35%) Tevredenheid over dienstverlening leverancier 96% (96%) woonvoorziening Tevredenheid over kwaliteit woonvoorziening 94% (95%) Ontvangt verhuiskostenvergoeding 7% (4%) Tevredenheid over hoogte verhuiskostenvergoeding 92% (89%) Heeft een rolstoel 24% (24%) Tevredenheid over dienstverlening leverancier 94% (92%) rolstoel Tevredenheid over kwaliteit rolstoel 91% (89%) Tevredenheid over keuzemogelijkheid assortiment 78% (78%) rolstoelen Heeft een scootmobiel 20% (20%) Tevredenheid over dienstverlening leverancier scootmobiel Tevredenheid over kwaliteit scootmobiel Tevredenheid over keuzemogelijkheid assortiment scootmobiel Ontvangt tegemoetkoming vervoerskosten Tevredenheid over hoogte tegemoetkoming vervoerskosten Totaal rapportcijfer Wmohulpmiddel (en) 93% (93%) 85% (88%) 68% (72%) 39% (24%) 83% (88%) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente 7.2 (7.3) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 35

95 Gemeente Nijmegen Vraag Collectief vervoer Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Gebruikt collectief vervoer 19% (40%) 33% 33% Gemak bestellen 71% (92%) 64% 77% Contact met centrale 77% (92%) 66% Wachttijden voordat opgehaald 39% (68%) 30% 50% Behulpzaamheid chauffeur 88% (92%) 85% 83% Omrijtijden 63% (65%) 42% 55% Te bereizen afstand 77% (85%) 74% 77% Prijs per rit 82% (93%) 80% 79% Rapportcijfer collectief vervoer 6.1 (6.9) 5.5 Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Vraag Mantelzorg Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Ontvangt mantelzorg 33% (33%) Hoeveel uur mantelzorg? 0 tot en met 4 uur 39% (37%) 5 tot en met 8 uur 21% (22%) 9 tot en met 16 uur 12% (14%) 17 tot en met 24 uur 8% (7%) 25 uur of meer 20% (21%) Hoelang ontvangt u al mantelzorg? Minder dan 3 maanden 3% (3%) 3 tot 6 maanden 9% (4%) 6 tot 12 maanden 5% (7%) Langer dan een jaar 82% (86%) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Vraag Zelfredzaamheid Ondersteuning/hulpmiddel draagt bij aan zelfstandig kunnen blijven wonen Ondersteuning/hulpmiddel draagt bij aan kunnen blijven meedoen aan de maatschappij Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) 85% (81%) 73% (74%) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente 88% 92% Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 36

96 Gemeente Nijmegen Vraag Wmo-raad Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Bekendheid invloed op Wmobeleid 25% (30%) Gehoord van Wmo-raad 19% (29%) 19% 20% Bekendheid advisering college 76% (78%) Mate tevredenheid over adviezen van Wmo-raad over Wmo-beleid 80% (91%) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Achtergrondgegevens Vraag Leeftijd Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente (Referentiegroep) Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente Tevredenheid cliënten Wmo Gemeente 17 jaar of jonger 1% (1%) 0% 2% 18 tot en met 34 3% (2%) 3% 35 tot en met 64 25% (20%) 25% 21% 65 tot en met 74 21% (21%) 25% 22% 75 en ouder 50% (56%) 47% 55% Vader geboren Nederland 89% (94%) Suriname 1% (0%) Turkije 1% (0%) Nederlandse Antillen of Aruba 0% (0%) Indonesië of de Molukken 2% (1%) Noord-Afrika 0% (0%) Anders 6% (3%) Wil ik liever niet zeggen 1% (0%) Moeder geboren Nederland 87% (93%) Suriname 1% (0%) Turkije 1% (0%) Nederlandse Antillen of Aruba 0% (0%) Indonesië of de Molukken 2% (1%) Noord-Afrika 1% (0%) Anders 6% (4%) Wil ik liever niet zeggen 1% (0%) Hulp gehad bij invullen vragenlijst 40% (42%) SGBO TEVREDENHEIDSONDERZOEK WMO OVER 2009 CLIËNTEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN 37

97 Jaarrapport Mantelzorg Benchmark Wmo 2010

98 COLOFON Samenstelling Anja van Lonkhuijzen Lieke Salomé Nora Kornalijnslijper Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk Bakker Baarn SGBO Benchmarking Postbus HE Den Haag SGBO /juli 2010 Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.

99 INHOUDSOPGAVE Voorwoord 1 Inleiding op mantelzorg 1 2 Visie op mantelzorg Ontwikkelingen Regierol gemeente Breed of smal beleid Doelen mantelzorgbeleid Samenvattend 9 3 Beleid voor mantelzorg Doelgroepen van beleid Opstellen beleid met relevante samenwerkingspartners Aanleiding basisfuncties Basisfunctie Informatie Basisfunctie Advies en begeleiding Basisfunctie Emotionele steun Basisfunctie Educatie Basisfunctie Praktische hulp Basisfunctie Respijtzorg Basisfunctie Financiële tegemoetkoming Basisfunctie Materiële hulp Extra basisfunctie: Arbeid en zorg Invulling basisfuncties Samenvattend 21 4 Zicht op mantelzorg Informatiebronnen Loketfunctie en steunpunt mantelzorg Respijtzorg Samenvattend 25

100 Voorwoord Binnen de Benchmark Wmo is het mogelijk om aan verdiepende modules deel te nemen. Als deelnemer aan één of meer verdiepende modules ontvangt u bijgaand het Jaarrapport Mantelzorg In dit rapport beschrijven we enkele recente ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein en voorzien we de uitkomsten van de verdiepende module van een achtergrond. Tevens beschrijven we in dit rapport enige uitkomsten van de benchmark en presenteren we enkele voorbeelden. Als u uw prestaties op dit beleidsonderdeel wilt vergelijken met die van andere deelnemende gemeenten dan kunt u als deelnemer een groepsrapport downloaden. Het opvragen van een groepsrapport kan via onze website Tevens kunt u hier uw eigen referentiegroep van 5 gemeenten samenstellen. De integrale weergave van de uitkomsten van de verdiepende module Mantelzorg treft u daar in aan. In totaal hebben 52 gemeenten de online vragenlijst van deze verdiepende module ingevuld. De voornaamste resultaten vindt u terug in deze rapportage, gecombineerd met praktijkervaringen die op de benchmarkdagen of via telefonische gesprekken naar voren zijn gebracht. We hopen met dit Jaarrapport een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke prestaties op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en de bijbehorende prestatievelden.

101 1 Inleiding op mantelzorg Voor de term mantelzorg zijn veel verschillende definities en beschrijvingen te vinden. Wat alle definities gemeen hebben, is dat het gaat om vrijwillige, niet-betaalde, zorg voor een naaste, bijvoorbeeld een familielid, vriend, buur of kennis. Mantelzorgers zijn voor de samenleving een belangrijke groep burgers. Ze spelen een rol bij het vergroten van sociale samenhang en vervullen een voorbeeldfunctie als actieve burger. Door mantelzorgers kunnen burgers met een zorgbehoefte of beperking langer thuis blijven wonen en meedoen aan de maatschappij. Daarnaast zorgen de mantelzorgers voor het betaalbaar houden van de Nederlandse zorg door de betaalde zorg te ontlasten. Voor gemeenten is de mantelzorger een onmisbare partner in het lokale zorgbeleid. Hun inzet helpt het beroep op Wmo voorzieningen te beperken of uit te stellen. Kortom: alle reden om de mantelzorgers te koesteren. Binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hebben de gemeenten per 1 januari 2007 onder andere een verantwoordelijkheid gekregen voor mantelzorgers. Het is de taak van de gemeente om mantelzorgers te ondersteunen in het uitvoeren van hun zorgtaak en te voorkomen dat de mantelzorgers overbelast raken. Mantelzorg kan de mantelzorger veel voldoening geven, maar soms komt het eigen leven in de knel. Zeker als de zorg lang gaat duren. De mantelzorger loopt dan het risico om overbelast te raken, zijn of haar werknemerschap niet meer naar behoren te vervullen of geen tijd meer te hebben voor vrienden, bekenden en familieleden. In de Wmo gaat prestatieveld 4 expliciet over het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Het is voor het eerst dat mantelzorgers en vrijwilligers zijn opgenomen in een wet en als verantwoordelijkheid bij de gemeenten zijn neergelegd. De bedoeling van de Wmo is dat mensen eerst terugvallen op hun directe omgeving als ze zorg nodig hebben, voordat een beroep wordt gedaan op de gemeente. De gemeente kan vervolgens zwaardere, professionele vormen van zorg bieden door middel van veelal algemene beleidsmaatregelen, en veel minder vaak individuele voorzieningen. De Wmo is gebaseerd op het compensatiebeginsel, dat bestaat uit een viertal aspecten. De vier aspecten van het compensatiebeginsel zijn: het voeren van een huishouden; het verplaatsen in en om het huis; het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. Deze aspecten kunnen worden samengevat als het zelfstandig kunnen wonen en meedoen aan de maatschappij. Voor de mantelzorger zijn vooral het voeren van hun eigen huishouden en het afspreken met vrienden of kennissen (aspect 1 en 4 van het SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

102 compensatiebeginsel) van belang. Deze activiteiten kunnen in de knel komen en dan kan de gemeente op basis van het compensatiebeginsel inspringen. Mantelzorgers voldoen niet aan één bepaald profiel; de mantelzorger bestaat niet. Verschillen kunnen bijvoorbeeld zitten in de eigenschappen van de mantelzorger, de eigenschappen van de zorgvrager, de relatie tussen de mantelzorger en de zorgvrager, de aard en duur van de aandoening of beperking, de woonsituatie, de mantelzorgtaken en het sociale netwerk. De ondersteuningsbehoefte zal dan ook per mantelzorger verschillen; de ondersteuning vraagt om maatwerk. Het is van belang om de thuissituatie van de mantelzorger en de zorgvrager in kaart te brengen bij het inventariseren van de ondersteuningsbehoefte. Vooral vrouwen en ouderen verlenen mantelzorg. Vrouwen en ouderen zijn niet per se meer bereid om te zorgen, maar de trefkans is voor hen groter. Dat wil zeggen dat voor hen de kans dat er een hulpbehoevende in het sociale netwerk aanwezig is, groter is. Voor het uitvoeren van het mantelzorgbeleid is een aantal struikelblokken. Veel mantelzorgers herkennen zich niet in de omschrijving van mantelzorg en herkenning is de eerste stap in het proces om ondersteuning te vragen. Dit betekent in de praktijk dat het woord mantelzorger niet zo geschikt is, maar dat er meer aangesloten moet worden bij vragen als: zorgt u voor een naaste? Daarnaast vinden veel mantelzorgers het vanzelfsprekend dat zij die zorg geven aan hun partner, familielid, buur of kennis. Vragen om hulp is al helemaal niet aan de orde en zeker niet bij de gemeente. Een tweede struikelblok is het vinden van de weg naar de juiste ondersteuning; dit geldt voor mantelzorgers en ook voor zorgvragers. Het is veelal onduidelijk met welke vraag je bij welke gemeente en bij welk loket terecht kan; het ontbreekt aan informatie hierover. Kortom er zijn genoeg redenen, randvoorwaarden en uitdagingen voor gemeenten om invulling te geven aan de ondersteuning van mantelzorgers. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

103 2 Visie op mantelzorg Bij het formuleren van een visie op het beleid voor mantelzorg dient rekening gehouden te worden met de verschillende landelijke ontwikkelingen, maar ook met de lokale ontwikkeling en situatie. Daarnaast is van het belang om vast te stellen wat de rol van de gemeente zal zijn bij de uitvoering van het beleid. Verder is bepalend of mantelzorg smal of breed zal worden ingezet. Samen met de concrete en heldere doelstellingen is het mogelijk om aan de slag te gaan met het beleid voor mantelzorg, daar waar mogelijk met lokale partijen en burgers. Volgens de Benchmark Wmo 2010 heeft 85% van de gemeenten een visie geformuleerd. 2.1 Ontwikkelingen Landelijk spelen verschillende ontwikkelingen die van invloed zijn op het beleid van gemeenten. Soms is een ontwikkeling van invloed op één terrein of prestatieveld, maar veelal zijn het ontwikkelingen die meerdere terreinen of prestatievelden raken. Onderstaand wordt een aantal ontwikkelingen besproken. In eerste instantie wordt ingegaan op een viertal ontwikkelingen die uit de Benchmark Wmo naar voren komen. Vervolgens komen nog twee andere ontwikkelingen aan bod. Vergrijzing en ontgroening De babyboomgeneratie zorgt voor een vergrijzing van onze samenleving. De toenemende vergrijzing zorgt voor een grotere vraag naar zorg. De informele zorg wordt veelal door mantelzorgers en vrijwilligers gegeven, maar zij vergrijzen ook. Met het ouder worden kan de mantelzorger zelf ook problemen krijgen met de gezondheid, waardoor het mantelzorgen zwaarder of zelfs niet meer mogelijk wordt. De vergrijzende mantelzorger stroomt uit als mantelzorger en de zorgtaken moeten worden overgenomen. Wie gaat dit doen? Samenwerking professionals en mantelzorgers Onder formele zorg wordt verstaan de zorg die geleverd wordt door professionals. Voor het leveren van deze zorg ontvangen de professionals een salaris en behoren zij tot een organisatie. Tussen de formele en informele zorg bestaat een nauwe relatie. De formele zorg kan de informele zorg ontlasten en ook omgekeerd. Het is van belang dat beide vormen van zorg samenwerken om de zorg van nu te kunnen waarborgen voor de toekomst. Een goede samenwerking tussen de formele en informele zorg draagt bij aan: SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

104 - het in staat stellen van mensen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen en zelfredzaam te blijven. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van leven. - het goed kunnen invullen van de taken van zowel de mantelzorger, de vrijwilliger als de professional en het met voldoening uitvoeren hiervan. De vergrijzing en de toename van het aantal chronische zieken in Nederland zal leiden tot een grotere vraag naar zorg en daarmee ook een grotere vraag naar mantelzorg. De samenwerking tussen de professionals en de mantelzorger zal onder druk komen te staan. Toenemende arbeidsparticipatie Het langer moeten doorwerken en de stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn beide landelijke ontwikkelingen die het mantelzorgen van de burgers kunnen bemoeilijken. De combinatie van werk met mantelzorg wordt veelal als zwaar ervaren door de mantelzorger; de mantelzorger zal wellicht gedwongen zijn om keuzes te maken. Dit kan ertoe leiden dat mantelzorgers hun baan geheel of gedeeltelijk opzeggen. Stimuleren van zorgen voor elkaar Tijden veranderen en daarmee ook gewoonten en gebruiken. Zorgen voor elkaar werd vroeger gewoon gedaan; het hoorde zo. Ook de angst voor afhankelijkheid zorgt ervoor dat burgers niet om hulp van anderen vragen. We zitten liever in de rol van hulpgever, maar hierbij willen wij vooral niet opdringerig overkomen 1. Tegenwoordig is het zorgen voor elkaar echter niet meer zo vanzelfsprekend en ziet de lokale overheid een taak voor zichzelf weggelegd. Basisfuncties mantelzorg Actieve deelname aan de samenleving stond centraal in het coalitieakkoord van het vorige kabinet. Voorbeelden van een actieve deelname zijn vrijwilligers en mantelzorgers. Om deze actieve deelname te kunnen ondersteunen hebben gemeenten via de Wmo de taak gekregen om de vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen. Het ministerie heeft in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en Mezzo (landelijke vereniging mantelzorgers en vrijwilligerszorg) een handreiking geschreven om de gemeenten handvaten te geven voor het invullen van de ondersteuning. Een handreiking voor vrijwilligerswerk 2 en één voor mantelzorg. Deze handvaten worden ook wel de basisfuncties genoemd. Achterliggend idee van deze basisfuncties is dat de ondersteuning voor de vrijwilligers en mantelzorgers goed moet zijn, ongeacht de gemeente. 1 Voor meer informatie over de basisfuncties voor vrijwilligerswerk verwijzen wij u naar het Jaarrapport Vrijwilligerswerk, Benchmark Wmo Panische angst voor afhankelijkheid door Evelien Tonkens, Volkskrant 10 maart SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

105 De handreikingen zijn in 2009 opgesteld en het ministerie heeft als streven om in 75% van de nieuwe beleidsplannen voor de Wmo de basisfuncties voor mantelzorg en vrijwilligerswerk terug te vinden. AWBZ wijziging (inkrimping van de professionele zorg) Zoals eerder aangegeven bij de ontwikkeling stimuleren van zorgen voor elkaar, staan de informele en formele zorg met elkaar in verbinding. Een verandering in de formele zorg, zoals de wijziging in de AWBZ, heeft duidelijke gevolgen voor de informele zorg. De wijziging in de AWBZ komt vanuit de wens om een scherpe afbakening van aanspraken te maken tussen de AWBZ en de Wmo met als beoogd resultaat een bezuiniging. De aanscherping is uitgevoerd bij de vormen van begeleiding (ondersteunende en activerende begeleiding), maar in de praktijk ook bij andere functies. De overheid heeft bij deze wijziging het zelfstandig kunnen blijven wonen en meedoen aan de maatschappij genoemd als punten die niet in het gedrang mogen komen. Oplossingen voor het (gedeeltelijk) wegvallen van de begeleiding worden veelal in de informele kring gezocht en komen daarmee bij de mantelzorger terecht. Meer zorg- en regeltaken voor de mantelzorger en daarmee komt hun participatie in het gedrang. Ook werd de functie begeleiding ingezet voor respijtzorg, zoals begeleiding in uren (vervanging aan huis), begeleiding in dagdelen (dagopvang, activiteitencentrum) en kortdurend verblijf (logeervakantie, weekendopvang, vakantieopvang) en dit komt hiermee veelal te vervallen. De mogelijkheid van een adempauze voor de mantelzorger is niet meer aanwezig en de gevolgen hiervan zijn nog niet bekend. Het beroep op de gemeente kan hierdoor toenemen. De overbelasting onder mantelzorgers kan stijgen. Uit de benchmark Wmo 2010 blijkt dat zorgen voor elkaar de ontwikkeling is waar de meeste gemeenten in het lokale beleid rekening mee houden (82%). 2.2 Regierol gemeente De eerder genoemde landelijke ontwikkelingen moeten worden omgezet naar het lokale beleid. Dit vereist veelal een actieve rol van de gemeente en de betrokken maatschappelijke organisaties. Voor de uitvoering van het beleid moet de gemeente zichzelf de vraag stellen: Welke rol willen wij spelen? Maar ook de vraag: Om welke invulling van de regierol vraagt onze lokale situatie? is van belang. De gemeente kan de regierol op verschillende manieren invullen; hier is geen goed of fout. De rol van de gemeente kan variëren tussen het geven van een (zeer) sterke sturing of het zich terughoudend opstellen. Op basis van de regierol van de gemeente en een brede of smalle insteek van het beleid heeft het Expertisecentrum Mantelzorg een typetest Wmo en mantelzorg opgezet. Op basis van een veertiental vragen wordt bepaald tot welk van de vier gemeentetypen uw SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

106 gemeente behoort. Het gemeentetype is bepalend voor de wijze waarop de samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties wordt weergegeven. In de bijlage van het rapport is de uitwerking van de gemeentetypen gegeven. De typetest is op de website van het Expertisecentrum Mantelzorg te vinden. Bij een sterke sturing neemt de gemeente zelf de verantwoordelijkheid en stuurt de relevante maatschappelijke organisaties aan. Deze maatschappelijke organisaties, zoals bijvoorbeeld het steunpunt voor mantelzorg, zorgen voor de uitvoering van het gemeentelijke beleidsplan. Een gemeente met een terughoudende opstelling gaat uit van de kracht van de civil society; zij vervullen voornamelijk een faciliterende rol richting de zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en mantelzorgondersteuners. In de Benchmark Wmo 2010 is gevraagd welke vorm van regie het beste aansluit bij de uitvoering van de gemeenten. Hierbij zijn vier varianten voorgelegd, gebaseerd op twee assen. De eerste as heeft betrekking op de mate waarin de resultaten en effecten zijn uitgewerkt of benoemd door de gemeente en de tweede as geeft de mate van sturing aan op de uitvoering door de gemeente. De mate van sturing wordt ook gebruikt in de typetest. Uit de resultaten blijkt dat 60% van de gemeenten een sterke sturing aanhangt en de overige 40% een afhoudende opstelling kiest. 2.3 Breed of smal beleid Een breed beleid koestert alle vormen van mantelzorgondersteuning en de ondersteuning wordt vanuit allerlei verschillende maatschappelijke organisaties aangeboden. De gemeente stimuleert en moedigt dit ook aan. Bij een smal beleid maakt de gemeente de keuze om de focus te leggen op bepaalde vormen van mantelzorgondersteuning of bij bepaalde groepen mantelzorgers. Mantelzorgers worden door de gemeente gestimuleerd om hiermee doelgericht aan de slag te gaan. Een hulpmiddel bij het bepalen van de keuze voor een breed of smal beleid komt ook terug in de typetest Wmo en mantelzorg uit de vorige paragraaf. Zie bijlage. 2.4 Doelen mantelzorgbeleid Voor het neerzetten van een visie is het wenselijk om de doelstellingen van het mantelzorgbeleid vooraf vast te stellen. Wat wil de gemeente bereiken met haar beleid? SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

107 In de Benchmark Wmo 2010 zijn een vijftal doelen voorgelegd aan de deelnemers met de vraag welke zij opgenomen hebben in hun beleidsplan. De volgorde waarin de vijf doelen genoemd zijn: 1. Goede ondersteuning (100%) 2. Terugdringen van overbelaste mantelzorgers (96%) 3. Samenspel tussen informele en formele zorg (71%) 4. Bevorderen maatschappelijke participatie (68%) 5. Combineren van arbeid en mantelzorg (38%) Onderstaand wordt een korte toelichting op de verschillende doelen gegeven. Goede ondersteuning: Om een goede ondersteuning voor mantelzorgers te kunnen waarborgen is mantelzorg met de Wmo overgeheveld naar de gemeente. Idee hierachter is dat de gemeente beter in staat is om maatwerk te leveren. Om dit maatwerk te kunnen leveren is het van belang om de behoeften van de mantelzorger te achterhalen en dit is niet heel makkelijk. Daarnaast is de situatie voor iedere mantelzorger verschillend en daarmee ook de ondersteuningsbehoefte. Als we kijken naar ondersteuning dan zijn er twee vormen aanwezig: - Directe mantelzorgondersteuning: dit zijn voorzieningen specifiek voor de mantelzorger. - Indirecte mantelzorgondersteuning: hier gaat het om voorzieningen die primair gericht zijn op de zorgvrager, maar rekening houden met de mantelzorger of deze verlichting bieden. Bij het bespreken van de basisfuncties wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning voor de mantelzorger die de gemeente kan verlenen. Hierbij kan de gemeente de ondersteuning zelf bieden (directe betrokkenheid) of via een maatschappelijke organisatie (indirecte betrokkenheid). Terugdringen van overbelaste mantelzorgers Overbelasting van mantelzorgers is niet wenselijk; niet voor de mantelzorger zelf en ook niet voor de zorgvrager. Om deze overbelasting te voorkomen zijn gemeenten druk bezig om mantelzorgers te bereiken en te informeren, zodat zij (tijdig) bij de gemeente kunnen aankloppen voor ondersteuning. Overbelasting bij een mantelzorger is niet eenvoudig te herkennen, want overbelasting is afhankelijk van de draaglast en draagkracht van de mantelzorger. Hierbij spelen objectieve en subjectieve zaken een rol. Voorbeelden hiervan zijn: eigenschappen van de mantelzorger zelf, eigenschappen van de zorgvrager, de relatie tussen de mantelzorger en de zorgvrager, de aard en duur van de aandoening/beperking, de woonsituatie, de omvang van het sociale netwerk en de samenwerking met de professionele zorg. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

108 Een hulpmiddel om de mate van overbelasting vast te stellen bij de mantelzorger is het afnemen van een vragenlijst met 9 stellingen. De stellingen hebben allemaal betrekking op mantelzorg. De vragenlijst heet Ervaren Druk door Informele Zorg (EDIZ). Het resultaat is een score tussen de 0 en 9 punten, waarbij geldt des te hoger de score des te hoger de mate van belasting. Deze stellingen worden meegenomen in de tevredenheidsonderzoeken van SGBO specifiek voor mantelzorgers. Het is voor de mantelzorger belangrijk om een evenwicht te vinden tussen draaglast en draagkracht voor het verlenen van mantelzorg. De gemeente kan de mantelzorger helpen om dit evenwicht te zoeken, te vinden, te behouden of te herstellen door het bieden van ondersteuning. Samenspel tussen informele en formele zorg: De doelstelling met betrekking tot het samenspel tussen informele en formele zorg hangt nauw samen met de ontwikkeling samenwerking professional en mantelzorger. Het is belangrijk dat beide vormen van zorg goed samenwerken; dit is in het belang van de zorgvrager, de mantelzorger en de professional. De gemeente kan hier bijvoorbeeld een bemiddelende rol in spelen door het bij elkaar brengen van deze partijen om het gesprek aan te gaan. Bevorderen maatschappelijke participatie: Mantelzorgen draagt bij aan het zelfstandig wonen en meedoen van de zorgvrager, maar het is niet de bedoeling dat dit ten koste gaat van de maatschappelijke participatie van de mantelzorger. Voor gemeenten is het belangrijk om mantelzorgers te bereiken en te informeren over de ondersteuning die zij kunnen krijgen bij het uitoefenen van hun mantelzorgtaken. Mantelzorgers weten dan bij welke gemeente zij terecht kunnen en wat voor ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar zijn voor als zij als mantelzorger een beperking ervaren in hun dagelijkse leven door het mantelzorgen. Combineren van arbeid en mantelzorg: Arbeid en mantelzorg vragen beide om aandacht, tijd en energie. Voor sommige burgers is dit een reden om niet te gaan werken, omdat de combinatie voor hen niet te doen is. Andere mantelzorgers hebben zich vanwege het mantelzorgen gedwongen gevoeld om hun baan (deels) op te zeggen. Anderzijds blijven sommige mantelzorgers juist werken vanwege de afleiding die het werk biedt als afwisseling op het mantelzorgen. Sommigen combineren mantelzorg met een volledige baan, anderen met een deeltijdbaan. Een aantal mantelzorgers kiest bewust voor een baan op oproepbasis; als de situatie met de zorgvrager het op dat moment toestaat, kunnen zij werken en anders niet. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

109 Voor iedere mantelzorger is de situatie anders en daarmee ook hoe de combinatie met arbeid en mantelzorg wordt ervaren. De mogelijke ondersteuning die de mantelzorger nodig heeft, is hiermee voor iedere werkende mantelzorger anders. Zaken waardoor de werkende mantelzorger zich veelal gesteund voelt zijn: een begripvolle cultuur (bespreekbaar maken) en maatwerkoplossingen, waarvan zowel de werknemer als de werkgever profijt hebben. Voorbeelden van maatwerkoplossingen zijn flexibele werktijden en werkplek of arbeidsduurverkorting. De gemeente kan zichzelf als doel stellen om de werkende mantelzorger te ondersteunen bij het combineren van arbeid en mantelzorg. Dit kan door het bieden van ondersteuning, maar ook door het vervullen van een voorbeeldfunctie richting andere werkgevers. 2.5 Samenvattend Bij het opstellen van een visie voor het beleid van mantelzorg is het nodig om de onderstaande stappen te doorlopen: Inventariseer landelijke ontwikkelingen. Breng de lokale situatie in kaart. Bepaal de regierol van de gemeente. Inventariseer de doelstellingen. Combineer het bovenstaande in een visie op het mantelzorgbeleid. Betrek in dit proces vooral relevante maatschappelijke organisaties of mogelijk de doelgroep zelf. Op deze manier komt het tot een afstemming en (mogelijk) een zelfde uitgangspunt. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

110 3 Beleid voor mantelzorg Gemeenten zijn in staat om lokaal verbindingen te maken tussen verschillende beleidsterreinen om daarmee samenhang te creëren voor ondersteuning van de mantelzorgers. Met de overgang van de verantwoordelijkheid voor mantelzorgers van het Rijk naar de gemeente, heeft het Rijk een drietal speerpunten gedefinieerd om mantelzorg te kunnen waarborgen voor nu en voor de toekomst. Het gaat om de volgende speerpunten: 1. goede ondersteuning van mantelzorgers, ongeacht de gemeente. 2. meer mogelijkheden om arbeid en mantelzorg te combineren. 3. terugdringen van overbelaste mantelzorgers. Deze drie speerpunten zijn veelal terug te vinden in het mantelzorgbeleid van gemeenten. In 2009 zijn een achttal basisfuncties gedefinieerd ter ondersteuning van de gemeenten bij het uitvoeren van het beleid voor mantelzorgers; dit heeft betrekking op het eerste speerpunt. Deze basisfuncties zijn ontwikkeld met een vertegenwoordiging van belangrijke, relevante partijen. Voor het combineren van arbeid en mantelzorg is helaas geen basisfunctie gedefinieerd, maar dit punt zal als een extra basisfunctie worden besproken. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de doelgroepen van het beleid, het opstellen van het beleid, de partners bij de beleidsontwikkeling, de basisfuncties en een afsluitende paragraaf. 3.1 Doelgroepen van beleid Binnen de Benchmark Wmo 2010 heeft ongeveer 69% van de deelnemers de doelgroepen gedefinieerd voor het mantelzorgbeleid. De top 3 genoemde doelgroepen zijn: 1. Jonge mantelzorgers (77%) 2. Oudere mantelzorgers (72%) 3. Werkende mantelzorgers (58%) Jongere mantelzorgers: Jonge mantelzorgers zijn vaak niet zichtbaar; zij laten niet zien dat zij mantelzorger zijn. Mantelzorg is immers niet hip of ze schamen zich ervoor, daarom vertellen zij er niet over. Zij hebben echter verantwoordelijkheden die niet bij hun leeftijd horen en lopen daardoor extra risico op vroegtijdig schooluitval. Deze doelgroep is lastig te bereiken. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

111 Hieronder worden een tweetal voorbeelden genoemd in relatie tot de jongere mantelzorger. Jonge mantelzorgers De gemeente Capelle aan den IJssel heeft jonge mantelzorgers in haar gemeente opgezocht in een afasiecentrum en heeft de jongeren een film laten maken over het mantelzorgen. Doel van de workshop was de jonge mantelzorgers met elkaar in contact brengen, omdat zorgen voor bijvoorbeeld een ouder erg ingrijpend kan zijn. In contact komen met lotgenoten kan dan helpen en is bovendien leerzaam. De film wordt gebruikt als voorlichtingsmateriaal voor andere jonge mantelzorgers en is te vinden op de internet site van youtube. Mantelzorg en Maatschappelijke stages Scholieren kunnen in het kader van hun maatschappelijke stage worden betrokken bij het organiseren van de dag van de mantelzorg (10 november). Op deze wijze vervullen de scholieren hun stage en wordt ook het onderwerp mantelzorg bespreekbaar gemaakt. Wederom een manier om de aandacht voor mantelzorg te krijgen en mogelijk nieuwe, jonge mantelzorgers te vinden. Oudere mantelzorgers: Bij het bespreken van de ontwikkeling is reeds aan bod gekomen dat met de vergrijzing ook de mantelzorgers aan het vergrijzen zijn en dat dit aandacht behoeft. De mantelzorger van nu kan vanwege de ouderdom gezondheidsproblemen ontwikkelen en daarmee zelf in een zorgvrager veranderen. Wie zorgt er dan voor de oorspronkelijke zorgvrager en de nieuw geworden zorgvrager? Werkende mantelzorgers: Opvallend aan de top 3 notering van deze doelgroep is dat de doelstelling met betrekking tot het combineren van arbeid en mantelzorg als vijfde van de vijf naar voren is gekomen bij de genoemde doelstellingen van het mantelzorgbeleid. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat de andere doelgroepen behoorlijk specifiek zijn. De werkende mantelzorger behoort zeker tot een doelgroep die belangrijk genoeg is om aandacht aan te besteden. Het is één van de speerpunten bij de overdracht vanuit het ministerie naar de gemeenten, maar daarnaast doet de werkende mantelzorger zo volledig mogelijk mee in de maatschappij. Het is een actieve burger, die betrokken is en zorg verleent aan een naaste en daarnaast ook arbeid verricht. 3.2 Opstellen beleid met relevante samenwerkingspartners Het opstellen van het mantelzorgbeleid biedt de mogelijkheid om het kader uit te zetten, om de samenwerking met relevante partijen vorm te geven en de rollen plus bijbehorende SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

112 verantwoordelijkheden vast te stellen. Een stappenplan voor het opstellen van het beleidsplan kan zijn: 1. Ken de doelgroep. 2. Ken de mantelzorgorganisaties en andere relevante samenwerkingspartners. 3. Activeer partijen en breng ze bij elkaar. 4. Ontwikkel een visie. 5. Maak een uitvoeringsplan. 6. Schep randvoorwaarden voor samenwerking. Bij het opstellen van het beleidsplan moeten de relevante partijen zo spoedig mogelijk in het proces worden betrokken. Op deze wijze kunnen zij hun kennis en ervaring over de doelgroep en de huidige ondersteuningsvormen delen met de gemeente. Door samen met de relevante partijen het beleid op te zetten, is het veelal eenvoudiger om tot afstemming en overeenstemming te komen. De partijen voelen zich gewaardeerd als zij in een vroeg stadium betrokken worden bij de beleidsontwikkeling. In de Benchmark Wmo 2010 wordt voor verschillende (mogelijke) samenwerkingspartners geïnventariseerd welke rol zij spelen bij de beleidsontwikkeling. De gedefinieerde rollen zijn: (i) niet interactief, waarbij de partner niet wordt betrokken, (ii) semi-interactief, waarbij de partner participeert, consulteert en voorlicht en (iii) interactieve beleidsvorming, waarbij de partner samenwerkt, delegeert en zelfbestuurt. In de onderstaande figuur worden de resultaten weergegeven. Figuur 1 Samenwerkingspartners bij beleidsontwikkeling Individuele mantelzorgers Steunpunt mantelzorg Org. vrijwillige thuishulp Buddy/ vriendendiensten Belangenbehartigende org Wmo loket Wmo platform/ raad % 20% 40% 60% 80% 100% Interactief Semi-interactief Niet interactief SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

113 Andere gemeenten Provincie Ouderenorganisaties Welzijnswerk Maatschappelijk Werk Professionele zorgaanbieders Religieuze organisaties Anders % 20% 40% 60% 80% 100% Interactief Semi-interactief Niet interactief De belangrijkste samenwerkingspartners bij de beleidsontwikkeling zijn het steunpunt mantelzorg, het Wmo-loket en het Wmo-platform/raad. Deze partners zijn voor de hand liggend, maar mogelijk kunnen de andere genoemde partijen als inspiratie dienen. Misschien zijn de andere partijen niet altijd relevant om te betrekken bij de ontwikkeling, maar het zijn belanghebbende partijen om het uiteindelijke beleidsplan mee te delen. Deze andere partijen ondersteunen soms niet de mantelzorger, maar zij kunnen de mantelzorger veelal doorverwijzen naar de juiste organisatie. Het betrekken van de individuele mantelzorgers zorgt voor draagvlak, een ondersteuningsaanbod dat tegemoet komt aan de behoeften en ook recht doet aan de verschillende type mantelzorgers. Om mantelzorgers interactief te betrekken bij de beleidsontwikkeling is een brochure opgesteld door Expertisecentrum Mantelzorg. 3.3 Aanleiding basisfuncties Zoals eerder aangegeven is een van de speerpunten vanuit het Rijk bij het overgaan van de ondersteuning van mantelzorgers naar de gemeente: een goede ondersteuning van mantelzorgers, ongeacht de gemeente. Om dit speerpunt een concretere invulling te geven zijn in samenspraak met relevante partijen een achttal basisfuncties ontwikkeld ter ondersteuning van de gemeenten. Uitgangspunten van het beleid voor mantelzorgondersteuning bij deze ontwikkeling zijn 3 : Inspraak en belangenbehartiging: de stem van de mantelzorger dient gehoord te worden. Doelgroepbenadering: de verschillen tussen de mantelzorgsituaties vragen een verschillend aanbod aan ondersteuning, maar ook een verschillende manier in benadering. 3 De uitgangspunten van het beleid voor mantelzorgers zijn afkomstig uit Basisfuncties Lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 30 maart SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

114 Regie en keuzevrijheid voor mantelzorgers: mantelzorgers moeten de mogelijkheid hebben om zelf de regie te behouden en keuzes te maken. Er- en herkenning van en waardering voor mantelzorg: blijvende aandacht voor mantelzorg door gemeente en andere partijen zorgen voor een indirecte vorm van mantelzorgondersteuning. Samenhang in beleid en samenwerking tussen partijen: mantelzorg maakt onderdeel uit van verschillende beleidsterreinen. Daarnaast kan de gemeente verbindingen leggen tussen diverse betrokken partijen, die ook zelf verantwoordelijkheden hebben om aandacht te schenken aan mantelzorgondersteuning. Met deze uitgangspunten in het achterhoofd zijn een achttal basisfuncties gedefinieerd: Informatie, Advies en begeleiding, Emotionele steun, Educatie, Praktische hulp, Respijtzorg, Financiële tegemoetkoming en Materiële hulp. De basisfuncties hebben als doel om een kwalitatief goed ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers neer te zetten. Insteek is dat in de nieuwe beleidsplannen voor de Wmo deze acht basisfuncties in 75% van de gemeentelijke beleidsplannen zijn terug te vinden, hiervoor wordt een onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek Goed voor Elkaar bestaat uit een 0-meting die begin 2010 is gehouden en op een later moment een tweede meting. Bij de 0-meting wordt de lokale situatie in kaart gebracht en mogelijke ruimte voor verbetering benoemd. Meer informatie kunt u vinden op de website In de onderstaande paragrafen worden de acht basisfuncties nader bekeken, inclusief de extra basisfunctie voor het combineren van arbeid en mantelzorg. De resultaten uit de Benchmark Wmo 2010 worden hierin meegenomen. 3.4 Basisfunctie Informatie De basisfunctie informatie kan heel specifiek gericht zijn op de mantelzorger zelf, maar heeft ook een algemene functie. Informatie richting het brede publiek over mantelzorg en mantelzorgondersteuning draagt bij aan bewustwording over, (h)erkenning van mantelzorg en het belang van ondersteuning daarbij. De informatie kan zich richten op: mantelzorg, hoe mantelzorg in te passen in het leven in combinatie met arbeid, op welke wijze belangenbehartiging geregeld is (100%); ziekten, beperkingen, handicaps en patiëntenverenigingen (94%); het aanbod van hulp, ondersteuning, zorg (voorzieningen en aanbieders) (100%); de wet- en regelgevingen (98%); het mantelzorgcompliment (92%); de nulurenindicatie (55%). SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

115 Bij de nulurenindicatie gaat het om het aanvragen van een AWBZ-indicatie, maar deze niet benutten. Door deze aanvraag komt de mantelzorger in aanmerking voor het landelijke mantelzorgcompliment. Binnen het gemeentelijke loket hoort informatie over mantelzorg een vaste plaats te hebben. Daarnaast kunnen samenwerkingspartners en andere, relevante partijen ook een belangrijke rol spelen bij het invullen van de basisfunctie informatie. Veelal wordt de informatie via het steunpunt mantelzorg verzorgd. 3.5 Basisfunctie Advies en begeleiding Veelal vinden mantelzorgers het fijn om in eerste instantie een luisterend oor te hebben. Op basis van het verhaal kan in samenspraak met de mantelzorger worden gekeken of er sprake is van een (ondersteunings)vraag en hoe deze te verhelderen. De mantelzorger kan vervolgens worden ondersteund en begeleid in het vinden van een oplossing. Voorbeelden van de invulling van deze basisfunctie zijn: adviesgesprek (98%), ondersteuning bij aanvraag materiële en financiële hulp (98%), doorverwijzing naar mantelzorgondersteuning (98%), doorverwijzing naar respijtzorg (96%), zorgregisseur / casemanagement (58%) of mantelzorgmakelaar (62%). Het invullen van deze basisfuncties kan door verschillende professionals worden gedaan en betreft een individuele benadering. Mantelzorgers kunnen niet alleen ondersteuning krijgen vanuit de gemeente en/of het mantelzorgsteunpunt, maar ook uit een hele andere hoek. Zorgverzekeraar Univé, VGZ, Trias en Collectief Zorgzaam hebben bijvoorbeeld in hun aanvullende zorgverzekering mantelzorg opgenomen. Zij bieden onder andere een speciale Mantelzorgmakelaar voor hun klanten. 3.6 Basisfunctie Emotionele steun Het mantelzorgen gaat veelal gepaard met emoties en deze emoties kunnen van invloed zijn op het overbelast raken van de mantelzorger. Het is daarom van belang om emotionele steun beschikbaar te hebben voor de mantelzorger. Dit kan op individuele basis, maar ook in groepen. In de onderstaande tabel zijn verschillende vormen van emotionele steun opgenomen, samen met de resultaten uit de Benchmark Wmo SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

116 Tabel 1 Emotionele steun % gemeenten waar de steun wordt geboden Inloopspreekuur 82% Individuele begeleiding 94% Lotgenotengroepen mantelzorgers 94% Mantelzorgsalon / café 85% Verwendagen / ontspanningsactiviteiten 87% Chatbox / sms-service 8% Vriendschappelijk huisbezoek 73% Maatjescontact, zoals vriendendienst, buddyzorg 82% Lotgenotencontact wordt door 94% van de gemeenten aangeboden. De ervaring van mantelzorgers met lotgenotencontact zijn wisselend; sommigen vinden het fijn om ervaringen te kunnen delen. Zij ervaren begrip van de lotgenoten en ontvangen soms ook tips over hoe bepaalde zaken aan te pakken of te regelen. Anderen ervaren een negatieve sfeer tijdens de bijeenkomsten; het is vanuit hun gezichtpunt vooral een geklaag over hoe slecht het gaat. Een vrijwilliger, die als vriend of buddy naast de mantelzorger staat, kan een mantelzorger passende ondersteuning geven en op weg helpen. De bedoeling is dat de mantelzorger dankzij de ondersteuning na verloop van tijd zelfstandig goed verder kan. Het is niet de bedoeling dat de metgezel taken overneemt van de mantelzorger. Wel kan de metgezel samen met de mantelzorger bijvoorbeeld regeltaken doen met als doel de mantelzorger te stimuleren en te helpen om dit zelf te doen. 3.7 Basisfunctie Educatie Bij de basisfunctie educatie gaat het om voorlichting en training gericht op het verlenen van zorg en ziekteverloop. Ook worden er voorlichting en training aangeboden die gericht is op de mantelzorger zelf, bijvoorbeeld over hoe om te gaan met de zorgvrager. Voor educatie van de mantelzorger kan het gaan om: Instructie hulpmiddelen, praktische trainingen (76%) Cursussen over (omgaan met) ziekten, houding, communicatie (90%) Grenzen stellen / goed voor jezelf zorgen / time management / empowerment (81%) Sommige mantelzorgers volgen bepaalde vormen van educatie vanuit patiëntenverenigingen, waarvan zij lid zijn geworden. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

117 3.8 Basisfunctie Praktische hulp De praktische hulp is vaak gericht op de zorgvrager. Per situatie zal in kaart moeten worden gebracht welke vorm van praktische ondersteuning ook verlichting in de mantelzorgtaken kan betekenen. Tabel 2 Vormen van praktische hulp % gemeenten waar de hulp wordt geboden Huishoudelijke hulp 86% Klussendienst 82% Maaltijdservice 92% Boodschappendienst 74% Personenalarmering 68% Vrijwillige hulp 90% Administratieve hulp 90% (Extra) kinderopvang 24% Praktische hulp in de vorm van (extra) kinderopvang is ook een van de onderwerpen binnen mantelzorg die in de prestatiegegevens wordt uitgevraagd. In de praktijk blijken relatief weinig gemeenten hier invulling aan te geven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze vormen van ondersteuning, maar voor een aantal vormen van ondersteuning geldt dat deze ook particulier worden aangeboden. 3.9 Basisfunctie Respijtzorg Respijtzorg heeft als doel om de mantelzorg tijdelijk en volledig over te nemen om zo de mantelzorger ruimte te geven om op adem te komen. De mantelzorger kan deze tijd benutten om eigen activiteiten te ontplooien, zoals werk, opleiding en ontspanning. Op respijtzorg wordt in paragraaf 4.3 uitgebreid ingegaan. Voorbeelden van respijtzorg zijn: Vrijwillige oppas (81%); Vrijwillige bezoekservice (87%); Vrijwillige thuishulp (88%); Vrijwillige vervangende mantelzorg (75%); Professionele oppas (35%); Professionele ondersteunende begeleiding (72%); Professionele thuisondersteuning (65%); Dagvoorziening (92%); Meerdaagse voorzieningen (56%); Aangepaste vakanties (58%); SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

118 Activiteiten ter ontspanning van de mantelzorger gecombineerd met respijtzorgvoorzieningen (72%). Mantelzorg is niet altijd een term die bekend is bij de mantelzorger. Hetzelfde geldt voor de term respijtzorg. Uit de kwalitatief verdiepende onderzoeken die SGBO uitvoert noemen mantelzorgers soms een voorbeeld van respijtzorg, maar realiseren zich niet dat dit een vorm van respijtzorg is. Bij de zorgverzekeraar Menzis krijgen mantelzorgers korting op de zorgverzekering; zij hebben een collectieve zorgverzekering speciaal voor mantelzorgers ontwikkeld in samenwerking met Mezzo. De voordelen zijn onder andere een korting op de (aanvullende) verzekering, een vergoeding voor ontspanningsarrangement voor mantelzorgers plus de vervangende zorg en een eenmalig lidmaatschap van één jaar Basisfunctie Financiële tegemoetkoming Een groep van mantelzorgers met een laag inkomen kan financieel in de knel komen door het verlenen van mantelzorg. Sommige mantelzorgers hebben hun baan opgegeven om de zorg te kunnen verlenen; voor hen is de combinatie werk en zorg teveel. Om mantelzorgers tegemoet te komen die vanwege het zorgen in financiële problemen raken is een aantal tegemoetkomingen mogelijk. Tabel 3 Vormen van Financiële tegemoetkoming % gemeenten waar de tegemoetkoming wordt geboden Bijzondere bijstand 58% Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 40% Mantelzorgcompliment 86% Tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang 41% Vervoerskostenvergoeding voor de mantelzorger 30% Tegemoetkoming kosten respijtweekend of vakantie 26% Beperkingen eigen bijdrage mantelzorgontvanger 14% Kortingspassen 22% Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de basisfunctie Financiële tegemoetkoming nog niet door veel gemeenten wordt ingevuld. Hier liggen kansen voor de gemeente Basisfunctie Materiële hulp Ook de materiële hulp is primair gericht op de zorgvrager, maar maakt het verlenen van mantelzorg eenvoudiger. Het is van belang om bij de toewijzing van de ondersteuning en/of voorzieningen het belang van de mantelzorger te betrekken. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

119 Voorbeelden van materiële hulp gericht op de mantelzorger zijn: woningaanpassingen (67%), mantelzorgwoning /-kamer (48%), parkeerpas (29%), hulpmiddelen zowel praktisch als ICT (41%) en aangepast vervoer (47%). De gemeente Amstelveen heeft in samenwerking met een tweetal woningcorporaties afspraken gemaakt om dit jaar 10 woningen ter beschikking te kunnen stellen aan mantelzorgers die dichter in de buurt willen wonen van de persoon die zij verzorgen. Het gaat hierbij om mantelzorgers die voldoen aan een aantal voorwaarden Extra basisfunctie: Arbeid en zorg Het combineren van arbeid en mantelzorg is één van de speerpunten geweest bij het overdragen van de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mantelzorgers van het Rijk naar de gemeenten. Dit speerpunt is niet vertaald in een basisfunctie, maar dit punt zal als een extra basisfunctie worden besproken. Werk kan fungeren als afleiding van de zorg en een uitlaatklep. Soms kan de combinatie voor de mantelzorger zwaar zijn en zetten zij vrije dagen en vakantie in om te kunnen zorgen. Van verlofregelingen wordt wel gebruik gemaakt, maar deze zijn niet altijd haalbaar (onbetaald) of niet voldoende (maximaal aantal dagen per jaar). Gemeenten hebben een aantal middelen tot hun beschikking om de werkende mantelzorger te ondersteunen. Hier wordt echter door relatief weinig gemeenten op ingezet, zoals uit de Benchmark Wmo 2008 en 2009 is gebleken. Voorbeelden van ondersteuning en/ of faciliteiten zijn: afstemming met re-integratie WWB (37%); vrijstelling sollicitatieplicht (51%); gemeenten als werkgever heeft specifieke regelingen voor mantelzorgers (35%); werkgevers stimuleren om specifieke regelingen voor mantelzorgers op het werk te treffen, zoals flexibele werktijden, thuiswerken (24%). De Wet werk en bijstand (WWB) biedt mogelijkheden ter compensatie van extra kosten als gevolg van een ziekte of handicap. De gemeente heeft daar als uitvoerder van regelingen en als adviseur mee te maken. Belangrijke uitgangspunten van de wet zijn de levering van maatwerk en het rekening houden met zorgtaken. Re-integratie bureaus kunnen de opdracht krijgen om tijdens een re-integratie traject overname van zorg tijdens werktijden te regelen en te bemiddelen bij afstemming van werktijden op de zorg. Een vrijstelling van sollicitatieplicht kan (tijdelijk) worden verleend aan de kleine categorie mantelzorgers die langdurig en intensief zorgt. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

120 Soms zijn de zorgtaken zo zwaar dat een volledige werkweek niet haalbaar is voor een mantelzorger. Als de mantelzorger een deeltijdbaan accepteert, kan de gemeente een aanvulling op het (parttime) loon verzorgen. De gemeenten Hof van Twente en Haaksbergen hebben naar aanleiding van hun eigen ervaringen binnen het project Mantelzorg en Arbeid een handreiking geschreven voor andere gemeenten, die zich willen richten op de werkende mantelzorger. Het gaat zowel om de bewustwording als de invoering van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. De handreiking is te downloaden via Invulling basisfuncties Aan de deelnemers van de Benchmark Wmo is gevraagd hoe zij de invulling van de basisfuncties zien binnen hun eigen gemeente. De basisfuncties Informatie en Advies & Begeleiding komen hierbij als beste naar voren en de extra basisfunctie Mantelzorg met arbeid als basisfunctie met de meeste ruimte voor verbetering. Figuur 2 Invulling basisfuncties Informatie Advies en begeleiding Emotionele steun Educatie mantelzorgers Educatie zorgvrijwilligers Praktische hulp Respijtzorg Finan. tegemoetkoming Materiële hulp Mantelzorg met arbeid % 20% 40% 60% 80% 100% Ruim voldoende uitgewerkt Verbetermogelijkheden Onvoldoende uitgewerkt Uit de resultaten van de tevredenheidsonderzoeken onder mantelzorgers van cliënten van individuele voorzieningen blijkt dat mantelzorgers het meeste behoefte hebben aan een financiële tegemoetkoming. Dit is echter één van de drie basisfuncties die de meeste ruimte voor verbetering biedt. Bij het tevredenheidsonderzoek zijn niet alle basisfuncties uitgevraagd (mantelzorg en arbeid) en de eerste twee basisfuncties zijn samengenomen. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen voor alle deelnemende gemeenten. De tabel laat zien of de mantelzorgers de ondersteuningsvorm kennen en of zij er behoefte aan hebben. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

121 Tabel 4 Ondersteuning: kennen, behoefte (% ja) Kennen Informatie, advies en begeleiding 59% 22% Emotionele steun 42% 14% Educatie (cursussen, voorlichtingsbijeenkomst) 46% 11% Praktische hulp (bijv. kinderopvang, administratieve hulp) 42% 9% Respijtzorg (zorg deels en/of tijdelijk overgenomen) 38% 15% Financiële tegemoetkoming 42% 36% Materiële hulp (bijv. woningaanpassing t.b.v. mantelzorger, parkeerpas) 54% 33% Behoefte Over het algemeen kan worden gezegd dat de mantelzorgers niet veel behoefte tonen voor de ondersteuning. De bekendheid met de ondersteuning is groter dan de behoefte en dit is gunstig. De mantelzorgers zijn op de hoogte van de mogelijkheden en daarmee weten zij de ondersteuning te vinden op het moment dat de behoefte aan ondersteuning ontstaat. Wel biedt de bekendheid van de ondersteuningsvormen ruimte voor verbetering; deze kan hoger Samenvattend Voor het beleid mantelzorg is het van belang om het beleid samen met relevante partners vorm te geven. Door samen te werken met relevante partners kan veel kennis over de mantelzorgers worden uitgewisseld en worden ingezet om een goed beleid neer te zetten. Ook draagt de samenwerking bij aan het creëren van draagvlak bij alle betrokken partijen. De basisfuncties kunnen als handvat dienen om de ondersteuning aan mantelzorgers concreet in te vullen. Sommige basisfuncties zijn volgens de deelnemende gemeenten voldoende ingevuld, maar sommige zijn voor verbetering vatbaar. Inspiratie voor een concrete invulling van de basisfuncties kan uit dit hoofdstuk worden gehaald. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

122 4 Zicht op mantelzorg In dit hoofdstuk wordt ingegaan op mogelijke informatiebronnen om zicht te krijgen op mantelzorgers en hun behoeften, de rol van het loket en de rol van het mantelzorgsteunpunt. Daarnaast komt het onderwerp respijtzorg aan bod, inclusief het zicht op de beschikbaarheid van het aantal plaatsen van de gemeenten hierop. 4.1 Informatiebronnen Mantelzorgers herkennen zich veelal niet in de term mantelzorger en dit maakt het lastig om deze betrokken burgers te vinden. 45% van deelnemers van de benchmark geeft aan gedeeltelijk zicht te hebben op het aantal mantelzorgers met een ondersteuningsbehoefte. Ongeveer 4% geeft aan dit zicht volledig te hebben. Het zicht in de aard van de ondersteuningsbehoefte is groter; hier geeft 55% aan gedeeltelijk zicht te hebben en wederom 4% volledig. Manieren om meer zicht te krijgen op mantelzorgers zijn bijvoorbeeld gezondheidsenquêtes (veelal door GGD uitgevoerd) of stadspeilingen of burgerpeilingen. Daarnaast kan een gemeente kiezen om een onderzoek uit te voeren onder mantelzorgers middels een vragenlijst of via rondetafelgesprekken. Alternatieve mogelijkheden zijn het benaderen van sleutelfiguren, professionals, belangenverenigingen, verzorgingstehuizen of andere zorginstellingen. Uiteraard kan de gemeente ook informatie over de mantelzorgers dichter bij de eigen organisatie vinden door bijvoorbeeld met de medewerkers van het loket of het steunpunt voor mantelzorg of de welzijnsinstellingen in gesprek te gaan. 4.2 Loketfunctie en steunpunt mantelzorg Veelal blijkt achter iedere cliënt individuele voorzieningen een mantelzorger te staan. De mantelzorger kent daarom vaak het loket van de gemeente, omdat zij vaak het aanvragen van voorzieningen voor de zorgvrager regelen. Hier ligt een kans voor de gemeente. De medewerkers van het loket kunnen informatie geven rondom de voorzieningen, maar tegelijk ook informatie aan de mantelzorgers verstrekken over de mogelijkheden aan ondersteuning voor de mantelzorger zelf. De meeste gemeenten kiezen voor een informatie- en doorverwijsfunctie van het loket. De uitvoering van de ondersteuning van mantelzorgers wordt vaak door een steunpunt mantelzorg uitgevoerd of een welzijnsstichting. Uit de module blijkt dat 90% van de deelnemers een steunpunt mantelzorg heeft. Van de gemeenten met een steunpunt mantelzorg heeft 78% prestatieafspraken gemaakt. In de onderstaande tabel zijn de prestatieafspraken terug te vinden. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

123 Tabel 5 Prestatieafspraken over Bereik 97% Aantal activiteiten 83% Tevredenheid 40% Anders 17% % gemeenten met de betreffende prestatieafspraken Een ruime meerderheid van de deelnemende gemeenten heeft prestatieafspraken met het mantelzorgsteunpunt. Onderdeel van de prestatieafspraken kan ook zijn het uitwisselen van kennis en ervaringen over de mantelzorgers. Het steunpunt is immers de organisatie die activiteiten organiseert voor mantelzorgers en daardoor contact met ze heeft. Het steunpunt kan deze informatie en kennis delen met de gemeente om zo samen een goede invulling te kunnen geven aan de ondersteuning van de mantelzorgers. Hier ligt een kans voor gemeenten. Ga in gesprek met het steunpunt. Om het bereik van het steunpunt mantelzorg te vergroten of nog breder, de bekendheid van mantelzorgen zelf, organiseert 94% van de gemeenten de Dag van de Mantelzorg. Op 10 november worden vaak activiteiten georganiseerd voor mantelzorgers om een stukje waardering uit te spreken en tegelijk (h)erkenning te geven. Vaak wordt deze dag georganiseerd vanuit het steunpunt en wordt op verschillende manieren publiciteit gezocht. In lokale kranten wordt aandacht besteed aan de dag met als doel om mantelzorgers uit te nodigen. Hierdoor komen er wellicht ook nieuwe mantelzorgers op af. Wijze waarop de Dag van de Mantelzorg wordt ingevuld: - een financiële beloning uitdelen aan mantelzorgers (4%); - een cadeau uitdelen aan mantelzorgers (47%); - een dag met activiteiten voor mantelzorgers georganiseerd (89%); - respijtzorg geregeld voor mantelzorgers (34%); - anders (11%). Let bij het communiceren richting de mantelzorger op hoe de doelgroep wordt aangesproken. Niet iedereen zal zich herkennen in de term mantelzorg en daardoor mogelijk de informatie missen. Een algemene omschrijving leent zich hier beter voor. 4.3 Respijtzorg Respijtzorg is voor mantelzorgers geen luxe, maar noodzaak. Door respijtzorg kunnen de mantelzorgers op adem komen om zo het mantelzorgen langer vol te kunnen houden. Mantelzorg is goed voor de zorgvrager, de mantelzorger en de onderlinge relatie. De meeste mantelzorgers en zorgvragers zijn niet bekend met de term mantelzorg en dan al helemaal niet met de term respijtzorg. Daarnaast beseffen de mantelzorger en de SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

124 zorgvragers zelf niet altijd het belang van respijtzorg en ervaren zij nogal wat drempels om er gebruik van te maken. Zorgvragers willen vaak niet dat de mantelzorger de zorg (tijdelijk) overdraagt en de mantelzorger voelt zich schuldig voor het (tijdelijk) overdragen van de zorg. Daarnaast zullen mantelzorgers niet snel vragen om respijtzorg of deze behoefte uiten. Hier zal de mantelzorger bij moeten worden ondersteund in het proces van het herkennen van deze behoefte tot aan het werkelijke gebruik van de respijtzorg. Achterliggend idee van respijtzorg is dat: Wie goed voor zichzelf zorgt, kan effectiever voor anderen zorgen. Om een mantelzorger door het proces van herkenning tot gebruik van respijtzorg te leiden moet aan een aantal randvoorwaarden en kwaliteitskenmerken worden voldaan. Het Expertisecentrum Mantelzorg heeft hiervoor in de discussienota Ruimte voor Respijt de piramide effectieve respijtzorg geïntroduceerd. De piramide is als volgt opgebouwd (van onder naar boven): - De basis: De randvoorwaarden voor het gebruik van mantelzorg staan in de basis van de piramide. Hier gaat het om informatie, verwijzing, ondersteuning & begeleiding, betaalbaarheid en materiële hulp. - De middenlaag: In de middenlaag wordt een aantal kwaliteitskenmerken genoemd, waar respijtzorg aan moet voldoen. Op deze manier voelt de mantelzorger zich gerust gesteld bij het overdragen van de zorg, zodat hij of zij respijt kan ervaren. Kernwoorden hierbij zijn: veilig & verantwoord, vertrouwd en passend, vroegtijdig & regelmatig en flexibel. - De top: De top van de piramide bestaat uit het doel: Respijt, adempauze voor de mantelzorgers. Als aan deze randvoorwaarden en kwaliteitsvoorwaarden wordt voldaan, zal de mantelzorger de respijtzorg als effectief ervaren. Binnen de Benchmark Wmo blijkt dat het grootste deel van de gemeenten niet weet of er voldoende plaatsen beschikbaar zijn voor respijtzorg. Dit loopt op van 43% voor respijtzorg binnenshuis via 52% voor buitenshuis (incidenteel) tot 58% voor buitenshuis (structureel). Hier ligt duidelijk een aandachtspunt. Van de gemeenten die op de hoogte zijn van de beschikbaarheid wisselt de mate waarin de plaatsen beschikbaar zijn. In de onderstaande tabel zijn de resultaten terug te vinden. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

125 Tabel 6 Beschikbaarheid plaatsen voor respijtzorg volgens gemeenten Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Ruim onvoldoende Respijtzorg binnenshuis 2% 30% 23% 2% 43% Respijtzorg buitenhuis (structureel) Respijtzorg buitenshuis (incidenteel) 0% 21% 17% 4% 58% 2% 19% 23% 4% 52% Onbekend Uit de bovenstaande tabel blijkt dat soms voldoende en soms onvoldoende plaatsen beschikbaar zijn. Ook hier is ruimte voor verbetering. 4.4 Samenvattend Gemeenten kunnen meer doen om zicht te krijgen op mantelzorgers. Hier zijn mogelijkheden voor verbetering. Daarbij gaat het om: - het aantal mantelzorgers - de ondersteuningsbehoefte - het aantal beschikbare plaatsen voor respijtzorg Informatie kan uit verschillende bronnen komen, maar zeker het steunpunt mantelzorg kan hier een belangrijke rol bij vervullen. Zij hebben contact met de mantelzorgers en kunnen daarmee waardevolle informatie uitwisselen met de gemeenten met als doel om de geboden ondersteuning te verbeteren. Respijtzorg is zeker een onderwerp dat de komende tijd nauwlettend gevolgd moet worden (zie paragraaf 2.1). Door de AWBZ wijziging is de mogelijkheid tot respijtzorg voor een deel van de cliënten komen te vervallen, soms volledig en soms gedeeltelijk. Daarbij komt dat er meer druk komt op de mantelzorger, waardoor de behoefte aan respijtzorg juist kan stijgen. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

126 Bijlage 1 Referenties Literatuur - 5 e Nationale Mantelzorglezing Relatie tussen formele en informele zorg. Uitgesproken door Anton Westerlaken. 3 juni Basisfuncties Lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 30 maart Gemeente en mantelzorgondersteuning. Marjolein Morée, Marleen Goumans. NIZW/EIZ De mantel verlicht. MOVISIE en Mezzo. Januari Intensieve respijtzorg. Complexe hulpvragen vrijwillig ondersteund. - Pakketmaatregelen AWBZ. Effecten op de informele zorg. Mezzo door Anneke van der Vlist. Bunnik, januari Panische angst voor afhankelijkheid door Evelien Tonkers, Volkskrant 10 maart Ruimte voor Respijt. State of the Art. Discussienotitie. Marjolein Morée, Trudy Schreuder Goedheijt, Geraldine Visser en Ina Wilbrink. Expertisecentrum Mantelzorg (MOVISIE en Vilans). Utrecht, 13 juli Typetest Wmo en mantelzorg. Wendy van Lier, Roos Scherpenzeel en Oka Storms. Expertisecentrum Mantelzorg (MOVISIE en Vilans), april Gebruikte websites

127 Bijlage 2 Visies mantelzorgbeleid De ambitie voorbij! Aan ambities en doortastendheid geen gebrek: uw gemeente heeft precies voor ogen hoe mantelzorgondersteuning optimaal in het Wmo-beleid te benutten. De lat ligt dus hoog. En dat vraagt om een strakke regie, waarbij de middelen gericht en sanctionerend worden ingezet. Zo wordt de hoogte van subsidies rechtstreeks gekoppeld aan de mate waarin maatschappelijke en vrijwilligersorganisaties bijdragen aan de lokale Wmo-doelen. Op die manier komt de ondersteuning terecht bij de groepen die het het hardst nodig hebben. Maar om resultaten te boeken, moeten organisaties wel meewerken. Dat lukt alleen als bij het bepalen van koers en kaders voldoende rekening wordt gehouden met de grenzen en mogelijkheden van de civil society. Enige differentie en flexibiliteit is bovendien geboden om te voorkomen dat de achterblijvers in het veld omvallen en goede initiatieven een vroege dood sterven. Op termijn kunnen dergelijke initiatieven en organisaties immers ook Wmo-rijp worden. Een behouden koers Uw gemeente combineert twee op het eerst gezicht tegenstrijdige uitgangspunten. Enerzijds wil uw gemeente mantelzorgondersteuning niet te veel sturen: vanuit de gedachte dat de civil society van binnenuit moet worden versterkt, wordt het maatschappelijke middenveld niet opgezadeld met de gemeentelijke Wmo-doelen; de civil society (burger, zorgvrager mantelzorger, vrijwilliger) moet haar eigen keuzes maken. Anderzijds houdt de gemeente de regie wel strak in handen door met organisaties prestatieafspraken te maken over wat ze gaat doen om mantelzorgers te ondersteunen. Voordeel van deze combinatie is dat organisaties worden afgerekend op zaken waar zij zelf voor hebben gekozen. Aan de andere kant kan deze aanpak ook leiden tot (een weliswaar strak georganiseerde) versnippering van aandacht en middelen, met als risico dat kwetsbare groepen onvoldoende worden bereikt. Op hoop van zegen! Uw gemeente hinkt op twee gedachten. Enerzijds wordt het wenselijk geacht dat het maatschappelijke middenveld zich meer gaat richten op kwetsbare groepen en dat het eigen organiserend vermogen van de samenleving beter wordt benut. Anderzijds worden de veldorganisaties hier vrij in gelaten; wie kan en wil haakt aan en doet mee met de Wmo, maar er wordt geen druk op uitgeoefend. Dat biedt als voordeel dat het kaf van het koren wordt gescheiden; de kracht van de goeden wordt benut, terwijl de minder goeden niet onnodig worden belast. Het is echter zeer de vraag hoeveel goeden zich spontaan melden als een sterke prikkel om mee te doen ontbreekt. Een goed incentive voor degenen die bijdragen aan Wmo-doelen, zoals korting op accommodatiehuur of extra subsidie, gekoppeld aan prestatieafspraken kan wellicht geen kwaad. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

128 De leunstoel Uw gemeente houdt haar rol en taak graag overzichtelijk. Ze beperkt zich grotendeels tot faciliteren en ondersteunen van organisaties en burgerinitiatieven die mantelzorgers ondersteunen. Dit vanuit de visie dat mantelzorg(ondersteuning) iets is wat vanzelf ontstaat en niet valt af te dwingen. Het maatschappelijke middenveld of burgers moet je niet opzadelen met allerlei overheidsdoelen. Je moet haar juist waarderen om de intrinsieke waarde die ze vertegenwoordigt. Uw gemeente gaat daarom grotendeels af op de wensen en behoeften van de civil society zelf. Kort door de bocht geformuleerd: de burger c.q. het veld bepaalt en de gemeente betaalt. Die terughoudende rol voorkomt dat het middenveld wordt overvraagd, maar heeft ook een keerzijde. Het kan ertoe leiden dat in de verdeling van de gemeentelijke middelen niet de kwaliteit van plannen de doorslag geeft, maar de kennis van organisaties over de weg naar subsidiepotjes. Bovendien moeten organisaties die mantelzorgers ondersteunen ook niet worden onderschat. Weliswaar ogen ze soms kwetsbaar, maar met de nodige aansporing en ondersteuning zijn zij vaak tot meer in staat dan je denkt. SGBO JAARRAPPORT MANTELZORG, BENCHMARK WMO

129 Jaarrapport Ondersteunende Begeleiding Benchmark Wmo 2010

130 COLOFON Samenstelling Cora Heijkoop Anja van Lonkhuijzen Nora Kornalijnslijper Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk Bakker Baarn SGBO Benchmarking Postbus HE Den Haag Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.

131 INHOUDSOPGAVE Voorwoord 1 1 Inleiding Achtergronden pakketmaatregelen AWBZ Middelen en begeleiding door MEE 2 2 Visie en beleid Visie van gemeenten Ontwikkelingen Beleid Zicht op getroffen doelgroepen Gevolgen van de pakketmaatregelen Samenvattend 11 3 Uitvoering Sociale kaart Samenwerking Casuïstiek overleg De rol van het Wmo-loket Het aanbod van begeleidingsactiviteiten Middelen Samenvattend 19 4 De pakketmaatregelen: kans of bedreiging? 20

132 Voorwoord Binnen de Benchmark Wmo is het mogelijk om aan verdiepende modules deel te nemen. Als deelnemer aan één of meer verdiepende modules ontvangt u bijgaand het Jaarrapport Ondersteunende Begeleiding. In dit rapport beschrijven we enkele recente ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein en voorzien we de uitkomsten van de verdiepende module van een achtergrond. Tevens beschrijven we in dit rapport enige uitkomsten van de benchmark en presenteren we enkele voorbeelden. Als u uw prestaties op dit beleidsonderdeel wilt vergelijken met die van andere deelnemende gemeenten dan kunt u als deelnemer een groepsrapport downloaden. Het opvragen van een groepsrapport kan via onze website Tevens kunt u hierbij uw eigen referentiegroep van 5 gemeenten samenstellen. De integrale weergave van de uitkomsten van de verdiepende module Ondersteunende Begeleiding treft u daar in aan. In totaal hebben 48 gemeenten de online vragenlijst van deze verdiepende module ingevuld. De voornaamste resultaten vindt u terug in deze rapportage, gecombineerd met praktijkervaringen die op de benchmarkdagen of via telefonische gesprekken naar voren zijn gebracht. We hopen met dit Jaarrapport een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke prestaties op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en de bijbehorende prestatievelden..

133 1 Inleiding De pakketmaatregelen AWBZ en de gevolgen daarvan voor gemeenten staan volop in de aandacht. Op landelijk niveau wordt nauwlettend gevolgd wat de effecten van de bezuinigingen zijn voor de cliënten en hoe de zoektocht naar alternatieve oplossingen verloopt. Vooralsnog dienen getroffen cliënten zich niet massaal aan. Omdat het proces van herindicactie en bezwaarprocedures in een afrondingsfase zit, ondervindt een deel van de cliënten nog niet de gevolgen. De overgangsregelingen en de ondersteuning van MEE waar een deel van de cliënten gebruik van heeft gemaakt zijn bedoeld voor een zachte landing. Is het wegblijven van de getroffen cliënten stilte voor de storm of heeft het merendeel een oplossing in eigen kring gevonden? Ondanks het feit dat het Wmo-loket nog niet wordt overspoeld met vragen, is een aantal gemeenten aan de slag gegaan met het opzetten van alternatieve vormen van ondersteunende begeleiding. Ook zijn er beleidsnota s in de maak waarin visie, keuzes en inzet van middelen worden verwoord. 1.1 Achtergronden pakketmaatregelen AWBZ De AWBZ is de afgelopen jaren sterk gegroeid in aantal cliënten en in aantal uren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) constateert dat de AWBZ te veel is uitgebreid, waardoor de kosten onbeheersbaar zijn geworden. Om de kwaliteit en betaalbaarheid van langdurige zorg te waarborgen heeft het kabinet besloten de AWBZ weer te richten op de oorspronkelijke doelstelling: mensen ondersteunen die door een aandoening of stoornis niet in staat zijn zelfstandig te leven. Wat houden de pakketmaatregelen in? Vanaf januari 2009 zijn de functies Ondersteunende Begeleiding (OB) en Activerende Begeleiding (AB) vervallen en vervangen door de nieuwe AWBZ-functie Begeleiding. Alleen mensen met matige of zware beperkingen op specifieke onderdelen krijgen nog begeleiding of behandeling gefinancierd vanuit de AWBZ. Lichte ondersteuning in de vorm van welzijnsdiensten en begeleiding van mensen om boodschappen te doen of naar de bioscoop te gaan, zijn (deels) uit de AWBZ gehaald. Naast het schrappen van de lichte ondersteuning is per 1 januari 2009 een normering vastgesteld op het maximaal aantal uren van de nieuwe functie Begeleiding. Een deel van deze cliënten krijgt daardoor minder uren ondersteunende begeleiding. De nieuwe functie Begeleiding heeft primair als doel om de zelfredzaamheid van mensen te vergroten. Participatie vervalt als doelstelling voor de begeleiding in de AWBZ. Dit betekent dat voor mensen met lichte beperkingen geen begeleiding meer wordt geïndiceerd die is gericht op maatschappelijke integratie (bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding of uitstapjes). SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

134 In de brief van Staatssecretaris Bussemaker aan de Tweede Kamer over de uitwerking van de AWBZ pakketmaatregelen (september 2008) staat: Individuele begeleiding kan onbedoelde stigmatisering in de hand werken. Zeker bij jongeren is dit te betreuren omdat zij het risico lopen te vroeg en daardoor te lang afhankelijk te worden van een zorgsysteem als de AWBZ. Dit is niet wenselijk en niet nodig. Het blijkt dat een beroep doen op wat mensen nog wél kunnen, bijdraagt aan het behoud van die (rest)capaciteit, terwijl het overnemen van taken ertoe leidt dat mensen passief worden. De grondslag psychosociaal is opgeheven Vanaf begin 2008 konden mensen met psychosociale problemen al geen beroep meer doen op ondersteunende begeleiding in uren. Per 1 januari 2009 kan ook geen aanspraak meer worden gemaakt op dagopvang en persoonlijke verzorging op basis van de grondslag psychosociaal. Het schrappen van de grondslag psychosociaal heeft gevolgen voor drie groepen: - mensen die gebruik maken van de maatschappelijke opvang zoals dak- en thuislozen; - slachtoffers van huiselijk geweld; - multi-probleemgezinnen die kampen met een combinatie van problemen als werkloosheid, geweld, schulden en verslaving. Gemeenten zijn gecompenseerd voor deze bezuiniging en vangen de kwetsbare personen op die hulp en ondersteuning nodig hebben, gecoördineerd door de 43 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. Deze kwetsbare burgers kunnen behoefte hebben aan schuldhulpverlening, verslavingszorg, psychische hulp, woonbegeleiding en onderdak. Voor het doorvoeren van deze wijzigingen in de AWBZ geldt een overgangstermijn van 1 jaar. 1.2 Middelen en begeleiding door MEE De gemeenten hebben geen nieuwe taak gekregen als gevolg van de pakketmaatregelen. Wel kunnen inwoners die recht op begeleiding verliezen en dit niet kunnen opvangen binnen het eigen netwerk ondersteuning aanvragen bij de gemeenten binnen de kaders van de Wmo. De gemeente heeft een compensatieplicht. Het compensatiebeginsel houdt in dat de gemeente inwoners met een beperking helpt om zo zelfstandig mogelijk te leven. Het gaat om hulp bij het voeren van een huishouding, het verplaatsen in en rond de woning, het vervoer in en rond de gemeente en meedoen aan activiteiten en ontmoeting. Op basis van het compensatiebeginsel kan de gemeente bekijken welke ondersteuning passend en mogelijk is. Voor de invoering van de maatregel is onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen voor de verschillende cliëntgroepen. In 2008 is de verwachting uitgesproken dat van de cliënten die in 2008 ondersteunende begeleiding ontvangen de aanspraak op begeleiding (deels) zullen verliezen. De klappen vallen met name in de leeftijdsgroep jaar en bij de groep die op grond van psychische, psychiatrische of somatische problemen begeleiding ontvingen. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

135 Middelen Vanaf 2010 is structureel 127 miljoen euro aan het gemeentelijk Wmo-budget toegevoegd om het wegvallen van de ondersteunende begeleiding op te vangen. Gemeenten kunnen hiervoor een alternatief ondersteuningsaanbod stimuleren, bestaande ondersteuning deels overnemen of een passende oplossing zoeken voor de cliënt op basis van maatwerk. De middelen compenseren voor een klein deel de bezuiniging van 800 miljoen die het kabinet met de maatregelen beoogt te bereiken. Overgangsregelingen en begeleiding door MEE Om te zorgen voor een soepele overgang heeft het rijk een overgangsregeling ingesteld. De cliënten die bij de herindicatie in 2009 de ondersteunende of activerende begeleiding volledig verliezen, konden zich tot en met eind juni 2010 bij MEE melden. Samen met de cliënt verkent MEE de nieuwe situatie en bekijkt hoe de cliënt zijn of haar zelfstandigheid kan behouden. Als het nodig is betrekt MEE ook het sociaal netwerk van de cliënt bij het zoeken van een alternatief. Deze ondersteuning loopt door tot en met augustus Tot 1 mei 2010 hebben cliënten zich bij MEE gemeld. Tweederde van deze cliënten heeft de begeleiding volledig verloren. In de kwartaalrapportage pakketmaatregel AWBZ voorjaar geeft MEE een overzicht van de getroffen cliëntgroepen. Ruim 40% van de cliënten die bij MEE hebben aangeklopt zijn ouderen, gevolgd door gehandicapte volwassenen (15%) en kinderen/ouders (14%). De groepen zintuiglijk gehandicapten en volwassen met psychiatrische aandoeningen hebben zich het minst gemeld. MEE registreert op welke levensgebieden cliënten vragen hebben. Verreweg de meeste vragen gaan over ondersteuning bij het zelfstandig wonen met een beperking en bij meedoen aan activiteiten in de wijk. Ook is er redelijk veel behoefte aan ondersteuning bij het invullen van sport- en vrije tijdsbesteding. Van de trajecten die op 1 mei 2010 zijn afgerond heeft 38% van de cliënten aangegeven dat zij geen structurele ondersteuning nodig hebben of zelf een alternatief hebben georganiseerd. Een deel van hen wacht nog op de beslissing op het bezwaarschrift, 18% redt zich binnen het eigen netwerk en 44% heeft alternatieve ondersteuning gevonden bij een welzijnsorganisatie, zorgaanbieder of gemeentelijke voorziening. 1 MEE Signaal, Kwartaalrapportage pakketmaatregel AWBZ Voorjaar 2010, Utrecht, Mei 2010 SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

136 2 Visie en beleid 2.1 Visie van gemeenten Voor gemeenten zijn de wijzigingen in de AWBZ geen op zichzelf staande maatregelen. Immers, de Wmo en de AWBZ hebben raakvlakken en veel cliënten die AWBZ-zorg (hebben) ontvangen zijn ook Wmo-cliënten. De pakketmaatregelen bieden gemeenten de mogelijkheid om meer inhoud te geven aan de Wmo en beleid te ontwikkelen dat de verschillende prestatievelden met elkaar verbindt. Er is al een sterke tendens zichtbaar om de Wmo steeds meer integraal uit te werken; de invoering van de pakketmaatregelen kan dit proces versnellen. Omdat er sprake is van een overgangsregeling en veel cliënten ook nog bezwaar hebben ingediend, krijgen gemeenten pas halverwege 2010 beter zicht op de gevolgen van de maatregelen. Nu er meer informatie voor handen is, begint het ontwikkelen van een visie op het aanbieden van ondersteunende begeleiding langzamerhand op gang te komen. Het schrijven van een nieuw Wmo-plan voor de jaren 2012 en daarna is een mooi moment om de kaders voor de ondersteunende begeleiding vast te stellen. Het gaat daarbij om structurele maatregelen die worden ingebed in de huidige structuren en die goed aansluiten bij huidige ontwikkelingen als De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl. Mogelijke uitgangspunten voor een visie op ondersteunende begeleiding: 1. Van aanbod naar vraag Kijken naar de werkelijke ondersteuningsvraag en niet het eigen aanbod als uitgangspunt nemen. 2. Van afhankelijkheid naar participatie Kijken naar welke mogelijkheden mensen met een beperking hebben en hen, indien noodzakelijk, ondersteunen bij het meedoen. 3. Van hulp naar eigen kracht Het begeleiden in het versterken van het eigen netwerk en het coachen van de cliënt in het benutten van de eigen mogelijkheden. 4. Van individuele ondersteuning naar collectieve voorziening Van het bieden van individuele hulp naar het deelnemen aan collectieve voorzieningen die ook mogelijkheden bieden voor ontmoeting. 5. Van alleen professionele hulp naar een combinatie met informele zorg Het uitwerken van arrangementen waarbij professionele zorgaanbieders samen optrekken met vrijwilligers en/of mantelzorgers. 6. Het versterken van de wijkgerichte aanpak wonen, zorg en welzijn Het creëren van passende oplossingen dichtbij huis en het versterken van de onderlinge betrokkenheid binnen wijken of buurten. 7. Het creëren van een vangnet voor kwetsbare burgers Sommige groepen hebben individuele hulp nodig en redden het niet met een collectieve voorziening. Te denken valt aan mensen in de GGZ-sector. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

137 2.2 Ontwikkelingen Er zijn twee ontwikkelingen die invloed hebben op de manier waarop gemeenten aan de slag gaan met ondersteunende begeleiding: De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op beide ontwikkelingen. De Kanteling In de Wmo krijgen gemeenten de opdracht om beperkingen van burgers te compenseren. In de Wmo is de compensatieplicht expliciet opgenomen. Dit vraagt een andere benadering van claimgericht denken naar het verkennen van een vraaggerichte oplossing. Er zijn geen richtlijnen opgesteld hoe de gemeente de compensatieplicht dient in te vullen. Volledige beleidsvrijheid is het motto. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het project De Kanteling in het leven geroepen. De VNG ondersteunt gemeenten in het vorm geven van een nieuwe gekantelde manier van werken. Binnen het project De Kanteling zijn 12 pilotgemeenten aan de slag gegaan met het uitwerken van het compensatiebeginsel. 2 Een belangrijk uitgangspunt is vraagverheldering en het vinden van een oplossing die aansluit bij de vraag en niet bij het al aanwezige aanbod. Dit betekent meer investeren in de voorkant, het intakegesprek, en minder nadruk op het verlenen van een individuele voorziening. Eind juni 2010 heeft de VNG een congres georganiseerd voor beleidsambtenaren en bestuurders met als titel kantelen in de Wmo. Dat kantelen een noodzakelijke verandering is voor het uitvoeren van het compensatiebeginsel staat niet ter discussie. Wel leeft de vraag of vraagverheldering en maatwerkoplossing praktisch haalbaar zijn en uiteindelijk goedkoper of duurder zijn. Gemeenten zijn nog te kort bezig met kantelen om hier een eenduidig antwoord op te geven. Welzijn Nieuwe Stijl Welzijn Nieuwe Stijl streeft naar een vernieuwend, proactief welzijnsbeleid in de Wmo. Acht bakens geven richting aan de versterking en verbetering van welzijnsbeleid en praktijk: vraaggericht werken, direct er op af, eigen kracht burger, collectief versus individueel, informele zorg versus formele zorg, integraal werken, resultaatgericht en ruimte voor professionals. Een deel van deze acht bakens zien we terug in de uitgangspunten die gemeenten voor een visie op ondersteunende begeleiding formuleren (zie kader pagina zes). De MO-groep, de VNG en het Ministerie van VWS zijn gezamenlijk het nationale programma Welzijn Nieuwe Stijl gestart om gemeenten en maatschappelijke organisaties te faciliteren de Wmo vernieuwend en in de volle breedte uit te voeren. Het stimuleringsprogramma richt zich op het verbeteren van twee knelpunten, namelijk de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk en de relatie tussen de gemeenten en het 2 Het VNG-project De Kanteling is veelomvattend en voorziet o.a. in een nieuwe gekantelde modelverordening, in het verspreiden van voorbeelden en in handreikingen. Daarnaast biedt het project diverse bijeenkomsten aan. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

138 welzijn. Het verbeteren van deze knelpunten is een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van Welzijn Nieuwe Stijl. In het stimuleringsprogramma is expliciet aandacht voor een doelmatige uitvoering van de Wmo. Vragen die in dit kader leven zijn: Hoe verbeter ik mijn opdrachtgever-opdrachtnemer relatie met de welzijnsinstellingen of met de gemeente? Hoe kom ik tot een gezamenlijke maatschappelijke agenda en wat bereik ik daarmee? Welke competenties heeft een welzijnswerker? Hoe kom ik tot een doordachte balans van collectief en individueel aanbod? Een middelgrote gemeente grijpt de wijzigingen in de AWBZ aan om het totale aanbod van het welzijnswerk opnieuw onder de loep te nemen. Op basis van beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF) wil de gemeente duidelijke resultaatafspraken maken over de inzet van begeleidingsactiviteiten door welzijnsinstellingen. De gemeente wil zodanige prestatiegerichte afspraken maken dat de gemeente via haar opdrachtgeversfunctie de gewenste maatschappelijke effecten kan nastreven. Concreet betekent dit dat het bestaande aanbod van de instellingen beter wordt afgestemd op de wensen voor ondersteunende begeleiding van de inwoners. Bepaalde activiteiten kunnen worden geschrapt, anderen uitgebreid of omgevormd. De doelstellingen van De Kanteling en van het programma Welzijn Nieuwe Stijl vertonen veel overlap. Voor gemeenten een interessante uitdaging om beide ontwikkelingen te vervlechten en de ondersteunende begeleiding hierin een plek te geven. 2.3 Beleid Naast het formuleren van een visie op de rol van de gemeente in het verzorgen van ondersteunende begeleiding is het belangrijk om veranderingen in beleid vast te leggen. Van de 34 deelnemers aan de module ondersteunende begeleiding geeft 79% aan het Wmo-beleid te herzien naar aanleiding van de pakketmaatregelen, met name voor prestatieveld 5 (89%). In mindere mate is men voornemens het beleid aan te passen voor prestatieveld 1 (sociale samenhang en leefbaarheid) en prestatieveld 2 (jeugd). Dit laatste is opvallend, omdat de weggevallen begeleiding ook vaak gezinnen met (jonge) kinderen betreft. Vooruitlopend op het ontwikkelen en vastleggen van beleid spannen gemeenten zich in om cliënten die ondersteunende begeleiding (deels) verliezen te helpen. Een minderheid van 15% heeft voorlopig geen actie ondernomen en heeft gewacht tot er meer lokale cijfers bekend zijn over de gevolgen van de pakketmaatregelen. Deze gemeenten hebben veelal nog nauwelijks cliënten aan het loket gehad en merken vooralsnog weinig van de veranderingen. Ook hebben zich nog weinig inwoners bij MEE gemeld, waar zij in eerste instantie terecht kunnen. Ruim een derde van de deelnemers aan de module vangt de weggevallen begeleiding op binnen de bestaande individuele en collectieve voorzieningen. De voorkeur gaat daarbij uit SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

139 naar het, waar mogelijk, verstrekken van een collectieve voorziening. De gemeenten die een oplossing zoeken in een individuele voorziening, beschikken niet over de gewenste collectieve voorziening en gaan niet voor één of twee gevallen een nieuwe voorziening inrichten. 44% grijpt de veranderingen in de AWBZ aan om nieuwe vormen van ondersteuning te ontwikkelen, hetzij individueel, hetzij collectief. De nieuwe activiteiten komen in hoofdstuk 3 aan de orde. De gemeente Meppel werkt aan een omslag in beleid met het collectief aanbieden van voorheen individuele voorzieningen. In het huidige beleid verstrekt de gemeente nog veel individuele voorzieningen. Het is de bedoeling dat Meppelers in hun directe woon- en leefomgeving gebruik kunnen gaan maken van collectieve voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn een boodschappendienst, rolstoelcenter, klussendienst, administratiepool en een was- en strijkcentrale. Het organiseren van de voorzieningen heeft nog wel wat voeten in de aarde. Zo is de gemeente druk bezig met het regelen van de juiste materialen voor de rolstoelservice en dienen andere projecten nog uitgewerkt te worden. Een volgende stap is het aanpassen van de verordening Wmo waarbij individuele voorzieningen worden omgezet in algemene en collectieve voorzieningen. Deze hebben voorrang op het individuele aanbod. De jurisprudentie op dit terrein noopt gemeenten tot een goede verordening waarbij deze zaken goed zijn vastgelegd. De gemeente gaat de collectieve voorzieningen hierin opnemen. Het hoofddoel van het Wmo-beleid is en blijft dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen thuis situatie kunnen verblijven en dat gezamenlijke activiteiten dit breed mogelijk maken. Naast professionele zorg liggen er kansen in het brede maatschappelijke veld van welzijn en werkgeoriënteerde activiteiten. De gekantelde werkwijze van de Wmo vindt zijn weerslag in de wijze waarop de deelnemers aan de module zoeken naar een oplossing. Ruim 40% wil per cliënt naar een oplossing kijken en gaat daarbij uit van algemene maatregelen. Een iets groter percentage heeft in eerste instantie een noodmaatregel getroffen voor schrijnende gevallen en is zich aan het oriënteren op de invoering van een structurele collectieve oplossing. Twaalf procent heeft inmiddels structurele maatregelen doorgevoerd. Het één hoeft het ander overigens niet uit te sluiten; sommige gemeenten koersen af op structurele maatregelen gebaseerd op een individuele maatwerkoplossing. 2.4 Zicht op getroffen doelgroepen Bij het maken van beleid is het essentieel zicht te hebben op de aantallen. Om hoeveel mensen gaat het? Wat is de aard en omvang van het probleem? Welke ondersteuning hebben de getroffen cliënten nodig? Het zicht krijgen op de doelgroep blijkt voor veel gemeenten een lastige opgave. Bijna 60% van de deelnemers aan de module denkt een goede inschatting te hebben gemaakt van de omvang van de cliënten die begeleiding (deels) verliezen. De helft weet om welke doelgroepen het gaat en wat de kenmerken van de doelgroepen zijn. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

140 Om zicht te krijgen op de doelgroepen kunnen gemeenten gebruik maken van de volgende bronnen: - CIZ-overzichten, verwerkt in kwartaalrapportages; - cliëntinformatie van MEE in de regio; - informatie van zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties en steunpunten mantelzorg; - cijfers GGD; - Wmo-loket. Bijna alle deelnemers aan de module hebben bovenstaande bronnen geraadpleegd met uitzondering van de GGD-cijfers. De GGD lijkt nog geen logische kennispartner, terwijl de GGD veel relevante informatie over een aantal doelgroepen beschikbaar heeft. Registratie door het CIZ en door MEE-instellingen In 2009 verloren veel cliënten het volledige of gedeeltelijke recht op ondersteunende begeleiding, maar een deel van hen tekende bezwaar aan. Voor hen was dus in 2009 nog niet duidelijk of zij tot de getroffen cliënten behoorden. Ook kwamen de registratieoverzichten van het CIZ, die de herindicaties heeft uitgevoerd pas in de loop van 2009 beschikbaar. In deze overzichten waren veel afwijzingen nog niet definitief, omdat veel cliënten nog in de procedure voor herindicatie zaten of gebruik konden maken van een overgangsregeling. In de eerste helft van 2010 is de informatie van CIZ meer volledig en hebben de gemeenten beter in beeld welke doelgroepen ondersteunende begeleiding hebben verloren. Een andere informatiebron is de registratie van regionale MEE-instellingen. Hoewel het aantal cliënten dat zich bij MEE heeft gemeld minder is dan verwacht, geven de cijfers informatie over de behoefte aan ondersteuning bij het organiseren van de weggevallen begeleiding. De MEE-registraties geven aan dat meer dan de helft van de cliënten die gebruik hebben gemaakt van begeleiding van MEE zichzelf kan redden zonder ondersteunende begeleiding. Zij lijken voor alsnog geen extra voorziening nodig te hebben en hebben de oplossing gevonden binnen de eigen kring. Signalen van instellingen De resultaten van de module ondersteunende begeleiding laten zien dat bij de aanbieders van ondersteunende begeleiding signalen zijn binnen gekomen dat het aantal hulpvragen toeneemt. Dit zijn met name de instellingen die dagopvang aanbieden, het welzijnswerk en de thuiszorg. Het Wmo-loket, de vrijwilligersorganisaties en de steunpunten mantelzorg krijgen ook signalen binnen, maar in mindere mate. In een quickscan uitgevoerd door het Expertisecentrum Mantelzorg naar de gevolgen van de pakketmaatregelen voor mantelzorgers geven de ondervraagde steunpunten mantelzorg aan dat zij duidelijke signalen, vragen en verzoeken om begeleiding bij het vinden van alternatieven krijgen. Deze mantelzorgers en cliënten kloppen over het algemeen (nog) niet bij MEE of bij de gemeente aan. Dit zelfde geldt ook voor vrijwilligersorganisaties. De signalen van deze organisaties komen kennelijk nog beperkt bij de gemeenten terecht. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

141 De gemeente Den Haag is spoedig, na het bekend maken van de pakketmaatregel door de staatssecretaris, aan de slag gegaan met het in beeld krijgen van de effecten van de pakketmaatregelen voor de Haagse cliënten. De gemeente heeft daarvoor de gegevens van het CIZ over de herindicatie en die van het zorgkantoor. Daarnaast heeft de gemeente informatie opgevraagd bij: - instellingen die gezinnen ondersteunen (gezinsverzorging) - instellingen voor maatschappelijke opvang - instellingen die dagbesteding verzorgen - instellingen die gehandicapten ondersteunen bij zelfstandig (beschermd) wonen - GGZ-instellingen die mensen begeleiden met licht psychiatrische ziektebeelden Deze drie gegevensbronnen zijn vervolgens geanalyseerd om een schatting te kunnen maken hoeveel en welke cliënten begeleiding (deels) verliezen en welke gemeentelijke maatregelen genomen moeten worden. Benaderen van getroffen cliënten Een (groot) deel van de cliënten die de ondersteunende begeleiding verliezen is bij de gemeenten bekend, omdat zij een individuele voorziening ontvangen. Bijna de helft van de deelnemers aan de module ondersteunende begeleiding benadert de cliënten actief door middel van een brief of telefonisch contact. Er zijn gemeenten die alle cliënten, die toestemming hebben gegeven aan het CIZ om informatie aan de gemeente te verstrekken, telefonisch benaderen. In dit gesprek wordt doorgevraagd naar de huidige situatie van de cliënt of gewezen op mogelijke ondersteuning via een Wmo-voorziening van de gemeente. Een enkele gemeente kiest ervoor de getroffen cliënten thuis te bezoeken bijvoorbeeld door een ouderen adviseur. Zo houdt de gemeente vinger aan de pols. Een andere gemeente noemt als voorbeeld dat de cliënt telefonisch of per brief wordt uitgenodigd voor het Wmospreekuur. Cliënten die uit beeld dreigen te raken Ondanks vele inspanningen om zicht te krijgen op álle getroffen doelgroepen hebben gemeenten signalen afgegeven dat er groepen inwoners zijn die wel begeleiding nodig hebben, maar zich nergens melden. Deze mensen melden zich niet bij MEE, geven geen toestemming dat het CIZ hun gegevens aan de gemeente verstrekt en gaan zeker niet uit zichzelf naar het Wmo-loket. Zij weten vaak niet dat er alternatieve mogelijkheden zijn of vinden het moeilijk om bij een andere organisatie aan te kloppen. Daarnaast is er een groep mensen die denkt geen begeleiding nodig te hebben (bijvoorbeeld zorgmijders) of zijn er groepen ouderen met beginnende dementie die liever thuis blijven dan naar een opvang gaan. Deze mensen kregen vaak individuele begeleiding. Op één van de benchmarkdagen is naar voren gebracht dat het moeilijk is om zorgmijders die ternauwernood een eigen huishouding kunnen voeren in beeld te krijgen en te houden. Schuldenproblematiek, verwaarlozing en huisuitzetting liggen op de loer. Een mogelijkheid om deze groep te volgen is het openstellen van het meldpunt OGGZ of het lokale meldpunt overlast voor zowel professionals als burgers. Meldingen die bij deze meldpunten binnenkomen kunnen worden gematcht met signalen van instellingen en zorgaanbieders. Ongetwijfeld zit er overlap in de meldingen en de signalen en gaat het deels om dezelfde SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

142 huishoudens. Deze casussen kunnen vervolgens worden besproken in het lokale zorgnetwerk. Een andere ingang is de huisarts. Deze vangt signalen op van mensen die de regie over hun leven dreigen te verliezen. Het is belangrijk dat de huisarts goed op de hoogte is welke ondersteuning de gemeente biedt en zo gericht mogelijk doorverwijst. De gemeente kan ook afspraken maken met de huisarts over het doorgeven van namen van cliënten (uiteraard met toestemming van de cliënt) aan de gemeente die de cliënt vervolgens direct kan benaderen. Hoewel de meeste huisartsen om privacyredenen hier nog niet voor openstaan, begint er wel iets meer beweging in te komen. Een ander voorbeeld is het maken van een signaleringskaart voor instellingen die achter de voordeur komen zoals de woningbouw, politie, leerplichtambtenaar of het consultatiebureau. De instellingen weten aan de hand van de signaleringskaart waar zij op moeten letten en welke signalen zij aan de gemeente kunnen doorgeven. Dak- en thuislozen gaan doorgaans niet zo snel naar een huisarts. In Eindhoven is sinds oktober 2006 een straatdokter actief. Deze biedt huisartsenzorg aan daklozen, verslaafden, prostituees, illegalen en andere groepen die geen gebruik (kunnen) maken ven de medische zorg. De straatdokter houdt spreekuur in een instelling voor dagopvang, een instelling voor nachtopvang en bij het Leger den Heils. Per spreekuur melden zich gemiddeld vijf patiënten. De straatdokter is een particulier initiatief waarvoor de gemeente een eenmalige startsubsidie heeft toegekend. 2.5 Gevolgen van de pakketmaatregelen In de vorige paragraaf is gekeken of gemeenten zicht hebben op de getroffen doelgroepen en wat je als gemeenten kan doen om de doelgroepen in beeld te krijgen. De informatie komt dan veelal van MEE, CIZ, zorgaanbieders en welzijnsinstellingen. Er zijn ook diverse landelijke onderzoeken uitgevoerd waarbij de cliënten zelf worden bevraagd naar de gevolgen van de pakketmaatregelen. In 2010 zijn twee onderzoeksrapporten over dit thema gepubliceerd: de Cliëntenmonitor Langdurige Zorg en het onderzoek Gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen. Onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten 4. De Cliëntenmonitor laat zien dat drie groepen knelpunten ondervinden van het (deels) wegvallen van de ondersteunende begeleiding: gezinnen met kinderen met een beperking, volwassenen met een beperking en ouderen boven de 70 jaar met een langdurige zorgbehoefte. Vier op de tien gezinnen die geen of minder begeleiding krijgen, ervaart meer belasting binnen het gezin en minder mogelijkheden om het kind met beperking in de 3 De Cliëntenmonitor Langdurige Zorg is een activiteit van 7 landelijke cliëntenorganisaties op basis van een programmasubsidie van het VWS, Utrecht, januari Research voor Beleid, gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen, onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, Zoetermeer, februari 2010 SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

143 ontwikkeling te stimuleren. Daarnaast vinden deze cliënten dat er weinig alternatieven bij gemeenten op het gebied van gezinsondersteuning voorhanden zijn. De helft van de volwassenen heeft moeite om zonder of met minder begeleiding mee te doen en dreigt te vereenzamen. Lokale Wmo-voorzieningen zoals welzijnswerk en vrijwilligersactiviteiten zijn voor deze groep van betekenis. Van de ouderen ziet een groot deel die geen begeleiding meer ontvangen beren op de weg zoals een te zware belasting voor de mantelzorgers en sociaal isolement. De Cliëntenmonitor 2009 stelt dat de afbouw van de AWBZ sneller gaat dan de opbouw van dezelfde type voorzieningen binnen de Wmo (ondanks de inspanningen van de gemeenten). In het onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregelen op de verschillende cliëntgroepen staat dat tweederde van de cliëntgroepen met een begeleidingsvraag en die geen of minder begeleiding krijgen op zoek gaat naar een alternatief. Een kwart van hen heeft de gewenste begeleiding gevonden, met name bij het onderhouden en leggen van contacten en bij zelfstandig leven. De oplossing wordt voornamelijk geboden door de directe omgeving, maatschappelijk werk, het Wmo-loket of een vrijwilligersorganisatie. Organisaties die met name zijn benaderd door getroffen cliënten zijn MEE, het Wmo-loket, vrijwilligersorganisaties, zorgaanbieders, psychologen en huisartsen. Van de mensen die nog geen oplossing hebben gevonden, gaat de helft verder met zoeken. Overigens haken tot nu toe veel mensen na de eerste zoekpoging af. 2.6 Samenvattend Langzamerhand krijgen gemeenten meer cijfermatig inzicht in de gevolgen van de pakketmaatregelen. Ook zijn er meer landelijke gegevens beschikbaar over de gevolgen van de pakketmaatregelen voor de verschillende cliëntgroepen en hun zoektocht naar alternatieven. Hoewel een deel van deze mensen zich tot de gemeente wendt, komen aanvragen mondjesmaat bij het Wmo-loket binnen. De zorgaanbieders, vrijwilligersorganisaties, MEE en de huisarts zijn een meer vanzelfsprekende partner om de ondersteuningsvraag neer te leggen. Het beschikbaar komen van meer informatie over de situatie van de getroffen cliënten maakt het voor gemeenten makkelijker om beleid te ontwikkelen en concrete maatregelen te nemen. De recente ontwikkelingen De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl vormen een prikkel om het totale Wmo-beleid onder de loep te nemen en de ondersteunende begeleiding Wmobreed in te bedden. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

144 3 Uitvoering 3.1 Sociale kaart De vragen voor ondersteuning beginnen langzamerhand bij de gemeenten binnen te druppelen. De gemeenten reageren hier nogal verschillend op. Sommige gemeenten gaan alleen aan de slag met hulpvragen die via het Wmo-loket of andere kanalen binnenkomen. Per cliënt wordt dan een passende voorziening gezocht, hetzij een individuele voorziening, hetzij een doorverwijzing naar een collectieve voorziening. Andere gemeenten zijn meer proactief. Zij gaan actief op zoek naar de getroffen cliënten en denken samen met de instellingen en aanbieders na welke (structurele) oplossingen mogelijk zijn. Zij denken na over mogelijke nieuwe vormen van begeleiding en over een zo gericht mogelijke inzet van de middelen. Een belangrijke voorwaarde voor het adequaat kunnen reageren op ondersteuningsvragen is de beschikbaarheid van een actuele sociale kaart. Vooral voor loketmedewerkers die de vragen moeten opvangen is de sociale kaart onmisbaar. Ook de samenwerkingspartners die vragen op zich af zien komen hebben behoefte aan een overzicht van het lokale aanbod. Voor gemeenten is een actuele sociale kaart een goed instrument om in beeld te krijgen waar het hulpaanbod te kort schiet en welke overlap er in het begeleidingsaanbod te vinden is. Het merendeel van de gemeenten die meedoen aan de module ondersteunende begeleiding beschikt over een actuele sociale kaart; 80% grijpt de pakketmaatregelen aan om de sociale kaart verder te actualiseren. Voor 71% van de gemeenten die een actuele sociale kaart hebben is er sprake van overlap in het aanbod en 32% heeft lacunes in het aanbod vastgesteld. Niet alle gemeenten hebben goed in beeld of bepaalde activiteiten te veel of te weinig worden aangeboden: 22% weet niet of er overlap in het aanbod is en 47% weet niet of het bestaande aanbod lacunes vertoont. De gemeente Wijk bij Duurstede heeft het initiatief genomen om samen met betrokken organisaties te komen tot een gezamenlijke aanpak voor het wegvallen van de ondersteunende begeleiding als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregelen van het Rijk. Door deze maatregel vallen veel mensen die voorheen een indicatie voor ondersteunende begeleiding hadden buiten de boot. Dit kunnen mensen met een licht-verstandelijke beperking, beginnende dementie of niet-gediagnosticeerde psychosociale problematiek zijn. Het doel van dit initiatief is om te komen tot een collectief aanbod voor dagbesteding waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van het bestaande aanbod in de gemeente. Allereerst is het bestaande aanbod van zowel geïndiceerde als niet-geïndiceerde vormen van dagbesteding tot in de details geïnventariseerd. Dit heeft verrassende inzichten opgeleverd. Er blijkt veel overlap te zitten in het aanbod voor ouderen, zowel wat betreft soort activiteit als doelgroep en tijdstip. Daarnaast blijken er gaten te zitten in het aanbod aan dagbesteding, bijvoorbeeld voor volwassenen, en is naar voren gekomen dat mensen niet altijd bereikt worden. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

145 In twee werkgroepen is men met deze vragen aan de slag gegaan. Een centraal thema is dat organisaties breder moeten gaan kijken, ook buiten hun eigen grenzen. Verder is geconstateerd dat het wenselijk zou zijn dat er een iemand wordt aangesteld om een regiefunctie te bekleden waardoor vraag en aanbod beter gekoppeld worden. De belangrijkste voorwaarde voor het slagen van dit project is dat alle organisaties zich committeren aan de uitgangspunten van dit project zodat daarna begonnen kan worden met de concrete uitvoering van de voorstellen. De gemeente merkt op dat het animo onder de partners om dit goed op te zetten groot is. In het begin was het aftasten, maar nu we op weg zijn komt er veel denkkracht en ondernemingszin naar boven drijven. 3.2 Samenwerking Het beleid voor ondersteunende begeleiding ontwikkelt de gemeente, maar zij betrekt hierbij ook externe samenwerkingspartners. Immers de externe partijen werken met de getroffen cliënten; zij kennen de doelgroepen. Ook zorgen de samenwerkingspartners voor de uitvoering van de ondersteunende begeleiding. Het is dus belangrijk om de samenwerkingspartners in een vroeg stadium te betrekken bij zowel de ontwikkeling van beleid als bij de uitvoering. Voor het ontwikkelen van beleid voor de ondersteunende begeleiding werken de deelnemers aan de module vooral samen met het Wmo-loket, MEE, het welzijnswerk en de thuiszorgorganisaties. De ouderenorganisaties, Bureau Jeugdzorg, de GGD en organisaties voor vrijwillige thuishulp worden het minst betrokken. Dit laatste is opvallend, omdat getroffen cliënten regelmatig bij vrijwilligersorganisaties aankloppen voor hulp en gemeenten de oplossingen ook zoeken in het inzetten van vrijwilligers. Mogelijk zal de samenwerking met de vrijwilligersorganisaties toenemen als er meer ondersteuningsvragen komen en vrijwilligers hierin een concrete rol kunnen spelen. Het is daarom goed om deze partijen in een vroeg stadium te betrekken bij het proces, zodat vrijwilligersorganisaties hun vrijwilligers kunnen trainen in het omgaan met mogelijk nieuwe doelgroepen. Het samen optrekken in het zoeken van oplossingen voor hulpvragen krijgt onder andere gestalte door het organiseren van (informatie)bijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten bespreekt de gemeente met de samenwerkingspartners of zij zicht hebben op de getroffen cliënten, wat er nu op hen afkomt, wat zij zelf op dit moment doen en wat zij van de gemeenten kunnen verwachten. De deelnemers aan de module gaan met name met de partners in gesprek over het inzicht in de omvang en samenstelling van de klantgroepen en over het huidige aanbod aan begeleidingsactiviteiten. De toenemende vraag naar vrijwilligers en de druk op de mantelzorg komt tijdens de gesprekken minder aan bod. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

146 3.3 Casuïstiek overleg Binnen de prestatievelden van de Wmo functioneren verschillende overleggen, waarbinnen casuïstiek wordt besproken. Zo hebben veel gemeenten of regio s een OGGZ-netwerk waar de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 worden besproken. Ook werken veel gemeenten met een lokaal zorgoverleg. Voor de jeugd zijn er op de scholen Zorgadviesteams waar partijen als Bureau Jeugdzorg, politie, de leerplichtambtenaar, maatschappelijk werk en zorgcoördinatoren van de school aanschuiven. De GGD en voorschoolse voorzieningen hebben eigen netwerken waarin het gesprek gaat over de allerkleinste inwoners en hun ouders. Veel gemeenten hebben wijknetwerken ingesteld waarin de diverse partijen praten over het wel en wee in de wijk zoals veiligheid, leefbaarheid, sociale cohesie en het aanbod aan voorzieningen. Er is een tendens zichtbaar dat deze wijknetwerken dichter op de burger willen zitten. Dit betekent dat de wijkcoördinatoren goed in het vizier willen hebben welk huishouden extra zorg of ondersteuning nodig heeft en hoe dit binnen de wijk met bestaande voorzieningen kan worden aangeboden. Aan de deelnemers aan de module is gevraagd of zij voor het organiseren van ondersteunende begeleiding een apart casuïstiekoverleg in het leven hebben geroepen of dit thema onderbrengen in een bestaand overleg. De helft bespreekt een casus over ondersteunende begeleiding in een bestaand overleg. Bij een kwart van de deelnemers komt dit thema niet aan de orde in het casuïstiekoverleg; 15% heeft een nieuw overleg geformeerd. Op één van de benchmarkdagen is naar voren gebracht dat nieuwe typen hulpvragen binnenkomen waar de gemeente niet direct een pasklare oplossing voor heeft. Het is dan prettig als zo n aanvraag kan worden besproken in een overleg waar de verschillende partijen vanuit hun expertise tot een aanbod kunnen komen. In de gemeente Bronckhorst is een relatie gelegd tussen de invoering van De Kanteling en het bieden van (weggevallen) ondersteunende begeleiding. Onder regie van de gemeente experimenteren vrijwilligersorganisatie en zorgaanbieders gezamenlijk met nieuwe arrangementen voor inwoners die ondersteuning aanvragen. De methodiek begint met een intensief keukentafelgesprek met de cliënt. In het gesprek is veel aandacht voor de eigen mogelijkheden van de cliënt of van het eigen netwerk. Het verhaal van de cliënt wordt vervolgens besproken in een casusoverleg. Aan dit overleg schuiven zowel vrijwilligersorganisaties, kerken, de koepelorganisatie mantelzorg, MEE als professionele zorgaanbieders zoals thuiszorg, GGZ, Rode Kruis en de Jeugdgezondheidszorg aan. De organisaties werken gezamenlijk een arrangement uit dat een combinatie is van professionele en vrijwillige inzet. Het eigen aanbod is niet meer het uitgangspunt, maar de nadruk ligt op vrijwillige inzet en het versterken van het eigen netwerk. In overleg met de cliënt wordt het arrangement vervolgens uitgevoerd. Tot nu toe zijn 12 cliënten in het casusoverleg besproken. Een deel van hen valt ook onder de groep cliënten die zijn getroffen door de pakketmaatregelen zoals ouderen die SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

147 dagbesteding hadden, gezinnen met jonge kinderen en cliënten met psychosociale begeleiding. In het casusoverleg zijn voor deze cliënten andere arrangementen uit de bus gerold dan tevoren gedacht. Bijvoorbeeld twee ouderen die met elkaar in contact worden gebracht door een vrijwilliger en die nu samen activiteiten ondernemen. Of een eenzame oudere die is gekoppeld aan een vereniging en zich daar nuttig kan maken. De werkwijze levert creatieve op maat gesneden arrangementen op waar de cliënt tevreden over is. Bovendien leren de organisaties over de grenzen van het eigen aanbod heen te kijken en zijn zij enthousiast om te zien dat de aanpak werkt. In september komt een kadernotitie in de raad waarin deze aanpak en de relatie tussen de Wmo, AWBZ en Welzijn Nieuwe Stijl een formele status krijgt. 3.4 De rol van het Wmo-loket Tijdens een benchmarkbijeenkomst is aangegeven dat nog relatief weinig cliënten die geen recht meer hebben op begeleiding naar het Wmo-loket komen. Omdat de organisatie MEE door VWS is aangewezen om deze cliënten te helpen bij het vinden van een alternatieve oplossing, was de noodzaak voor cliënten tot nu toe minder aanwezig om naar het Wmoloket te gaan. Als de ondersteuning van MEE vanaf augustus 2010 afloopt, zal er wellicht vaker een beroep worden gedaan op het Wmo-loket. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat veel cliënten niet weten waar ze hulp kunnen zoeken en dat het Wmo-loket nog weinig in beeld is. Ondanks de nog geringe begeleidingsvragen aan het loket is 65% van de deelnemers aan de module ondersteunende begeleiding aan de slag gegaan met het bijscholen van loketmedewerkers. Het is belangrijk dat de loketmedewerkers weten hoe zij deze (nieuwe) hulpvragen kunnen afhandelen. Bij bijna de helft van de deelnemers maakt MEE deel uit van het Wmo-loket. De getroffen cliënten die zich tot het Wmo-loket wenden, hebben met name ondersteuning nodig bij het invullen van vrije tijdsbesteding en sportactiviteiten. De oplossing wordt vooral gezocht in het aanbod van collectieve voorzieningen. Overigens zijn de vragen over het aantal en typen ondersteuningsvragen door de deelnemers aan de module beperkt ingevuld. Blijkbaar hebben de gemeenten hier nog slecht zicht op. 3.5 Het aanbod van begeleidingsactiviteiten Het grootste deel van de deelnemers aan de module (82%) heeft inmiddels acties ondernomen om de cliënten die begeleiding (deels) hebben verloren te helpen. Er zijn verschillende manieren waarop gemeenten de (deels) weggevallen begeleiding kunnen compenseren. Omdat gemeenten proberen dit in het lokale Wmo-beleid in te passen is er geen blauwdruk beschikbaar. In de module ondersteunende begeleiding is gevraagd naar de ontwikkeling van begeleidingsaanbod. Er is een aantal mogelijkheden aan de deelnemers voorgelegd: SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

148 - contract afsluiten met thuiszorgaanbieders voor thuisbegeleiding aan ontregelde huishoudens in multi-probleemgezinnen (54%); - optimaliseren van voorliggende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld boodschappendienst, klussendienst en maaltijdvoorzieningen (39%); - opzetten van ontmoetingscentra in aanvulling op bestaande welzijnsvoorzieningen voor ouderen en mensen met een beperking die behoefte hebben aan sociale contacten (36%); - samenwerking met relevante partijen om de OGGZ-doelgroepen te bereiken en hulp te verlenen, bijvoorbeeld via een meldpunt (36%); - overnemen van bestaande subsidies (28%); - inzetten van praktische vrijwillige thuishulp (11%). De gemeenten hebben vanaf 2008 middelen ontvangen voor het compenseren van het schrappen van de grondslag psychosociaal uit de AWBZ. Een deel van de middelen is naar de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang gegaan die de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 hiermee kunnen begeleiden. De meeste gemeenten hebben in 2008 eveneens middelen ontvangen voor thuisbegeleiding aan ontregelde huishoudens. Het is dan ook niet verwonderlijk dat meer dan de helft van de deelnemers het begeleidingsaanbod aan ontregelde gezinnen inmiddels heeft geregeld. Dagbesteding en ontmoetingscentra Het opzetten van ontmoetingscentra is een activiteit waar ruim een derde van de deelnemers aan de module ondersteunende begeleiding mee bezig is. Inmiddels is bekend dat veel gemeenten zich sterk maken voor voldoende aanbod aan dagbesteding, hetzij georganiseerd door professionele instellingen, hetzij georganiseerd door vrijwilligersorganisaties of religieuze instellingen. Sommige gemeenten hebben een overgangsmaatregel ingesteld. Cliënten die geen aanspraak meer kunnen maken op dagbesteding vanuit de AWBZ krijgen van de gemeente voor de periode van een jaar de helft of maximaal een dag per week aangeboden. Sommige gemeenten vragen een eigen bijdrage. De gemeente Wervershoof is een pilotproject van twee jaar gestart voor het organiseren van wijkdagactiviteiten met een preventief karakter. Deze dagbesteding is bedoeld voor inwoners met een lichte beperking die in de oude situatie een indicatie zouden krijgen, maar op grond van de veranderingen in de AWBZ geen recht hebben op begeleiding. Een nieuwe doelgroep dus. De wijkdagactiviteiten worden georganiseerd in een bestaande instelling. Een welzijnswerker (professional) traint en begeleidt vrijwilligers die de wijkdagactiviteiten uitvoeren. Een deel van deze vrijwilligers is al actief binnen de instelling en kent dus de weg. De deelnemers worden geworven via de thuiszorgorganisatie, de Zonnebloem, kerken, vrijwilligersorganisaties en het Wmo-loket. De gemeente wil de wijkdagactiviteiten laagdrempelig starten en uitbreiden. De nieuwe deelnemers schuiven aan bij bestaande groepen. Langzamerhand worden de activiteiten uitgebreid en kunnen er extra groepen worden geformeerd. Op deze manier krijgen de vrijwilligers de tijd om in hun rol te groeien. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

149 De gemeente Beuningen gaat na de zomervakantie van start met een laagdrempelige inloopvoorziening. Vier instellingen, het RIBW (Regionale instelling voor mensen met een psychiatrische stoornis), de Driestroom (instelling voor mensen met een verstandelijke beperking), de Kentering (OGGZ) en Perspectief (welzijnsstichting Beuningen) hebben de handen ineen geslagen. Het is een nieuwe voorziening waarvoor een ruimte in het dorpshuis is gevonden. De gemeente coördineert de opstart van de inloopvoorziening, maar de uitvoering is de gedeelde verantwoordelijkheid van de genoemde instellingen en de gemeente. Het inloophuis krijgt een open karakter. Inwoners met en zonder AWBZ-indicatie kunnen er terecht voor ontmoeting, ontspanning en ondersteuning. De gemeente en instellingen willen op een informele manier een alternatief bieden voor de ondersteuning die vanuit de AWBZ komt te vervallen. Een inwoner die langs komt voor een kop koffie en een spelletje kan ook in een aparte ruimte hulp of ondersteuning krijgen bij dagelijkse problemen of bij het invullen van formulieren. Professionals van de instellingen verzorgen de ondersteuning. Het is mogelijk dat nog andere instellingen (bijvoorbeeld MEE, schuldhulpverlening) ook een aandeel gaan leveren in het ondersteuningsaanbod. De activiteiten zijn niet gekoppeld aan één instelling. Daardoor kunnen gemengde groepen ontstaan van bijvoorbeeld lichamelijk gehandicapten, verstandelijk gehandicapten en mensen met een psychiatrische beperking. De gemeente en de instellingen hopen door het aanbieden van een laagdrempelige voorziening een goed aanbod te bieden in de ondersteuning van zowel mensen met als zonder indicatie. Ondersteuning eigen kracht Er zijn verschillende projecten in omloop die zich richten op het versterken van de eigen mogelijkheden. Voorbeelden hiervan zijn eigen kracht conferenties, maatjes- en buddyprojecten en projecten op het gebied van sociale activering. Een voorbeeld is een activeringscentrum waarbij werklozen met een uitkering worden ingezet bij het organiseren van buurtactiviteiten of bij het inventariseren van de vraag onder buurtbewoners. De gemeente Almere heeft vanaf de start van de Wmo sterk ingezet op participatie en op activiteiten die de eigen kracht van inwoners bevorderen. De gemeente werkt al geruime tijd met de zogenaamde Eigen Kracht conferenties. Bij deze conferenties bekijken de cliënt en zijn/haar netwerk van familie en vrienden wat de ondersteuningsvraag is en wie daaraan een steentje kan bijdragen. Een professional begeleidt de bijeenkomst. De gemeente heeft daarnaast een EigenKrachtWijzer, een website, ontwikkeld uit de Wmovragenlijst voor intake en indicatiestelling. De Wmo-vragenlijst inventariseert drie dingen: de eigen kracht van de cliënt, de kracht van zijn omgeving en de uiteindelijke vraag naar ondersteuning. Het is de bedoeling dat alle maatschappelijke organisaties in Almere met deze vragenlijst gaan werken. De EigenKrachtWijzer is voor de cliënt die ondersteuning zoekt. Het uitgangspunt van de EigenKrachtWijzer is dat de bezoeker zelf in handen heeft SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

150 hoe hij zijn leven wil inrichten. Soms met hulp van anderen. De EigenKrachtWijzer reikt suggesties aan voor oplossingen die voortvloeien uit de ingevulde antwoorden. De gemeente Almere wil de website verder uitbreiden met nog meer onderwerpen en oplossingssuggesties. De gemeente denkt aan het koppelen van de website met werkprocessen van ketenpartners ( Versterking van de mantelzorg en van de intensieve vrijwilligerszorg De effecten van de veranderingen in de AWBZ zijn nog niet direct zichtbaar in de informele zorg. Bij mantelzorgorganisaties komen nog niet veel hulpvragen binnen. De bedreiging is dan vooral dat de overbelaste mantelzorger onzichtbaar blijft en ondersteuning te laat wordt ingezet. Onderzoek maakt duidelijk dat de pakketmaatregelen een taakverzwaring voor de mantelzorgers inhouden. Niet alleen moet (een deel van) de weggevallen begeleiding door de mantelzorger worden uitgevoerd, ook neemt de regeldruk toe. De mantelzorger moet op zoek naar alternatieve begeleiding en dat levert ook extra werk op. De versobering van de aanspraak op respijtzorg in de AWBZ (logeeropvang gehandicapte kinderen en dagopvang beginnende dementerenden) draagt ook bij tot dreigende overbelasting van de mantelzorger. Een aantal gemeenten is zich hiervan bewust en onderzoekt de mogelijkheden om de mantelzorger te ontlasten. Voorbeelden hiervan zijn: - uitbreiding van (vrijwillige) respijtzorg; - inzet van ouderenadviseurs of mantelzorgambassadeurs die mantelzorgers attenderen op het gemeentelijk ondersteuningsaanbod; - stimuleren van werkgevers om mantelzorgvriendelijk beleid te ontwikkelen; - trainen van vrijwilligers die mantelzorgtaken overnemen; - versterken van de samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties en mantelzorgsteunpunt, zodat vanuit een gezamenlijke werkwijze snel hulp kan worden geboden. Praktische ondersteuning aan gezinnen Een deel van de gezinsbegeleiding is uit de AWBZ geschrapt onder andere vanwege het vervallen van de grondslag psychosociaal. Voor ondersteuning aan ontregelde huishoudens worden gemeenten gecompenseerd. Het gaat dan om gezinnen die kampen met een combinatie van problemen zoals schulden, werkloosheid, geweld en opvoedingsproblemen. Een deel van de gemeente vangt dit op door middel van het inzetten van een gezinscoach. Een meer lichte vorm van begeleiding waar een aantal gezinnen geen recht meer op heeft betreft ondersteuning in het structureren van het gezinsleven. Het gaat om gezinnen die (tijdelijk) niet in staat zijn zelf de regie over huishouding en opvoeding te voeren door bijvoorbeeld de geboorte van meerlingen of door (plotselinge) ziekte van een kind. Bij deze gezinnen wordt met name kortdurende ondersteuning ingezet, soms een uitbreiding van intensieve huishoudelijke hulp (HH3). Er zijn ook combinaties met vrijwilligers mogelijk. Bijvoorbeeld een oudere vrijwilliger die ervaring heeft met kinderen die een gezin op de rails helpt door middel van ondersteuning en coaching. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

151 3.6 Middelen De pakketmaatregelen zijn bedoeld om de aanspraken op begeleiding vanuit de AWBZ terug te dringen. Het is niet de bedoeling dat gemeenten de begeleiding één op één gaan overnemen. Gemeenten worden voor een klein deel gecompenseerd voor de mogelijke extra hulpvragen. Voor gemeenten is het zoeken, om naast de extra rijksmiddelen, middelen te vinden om een deel van de weggevallen ondersteunende begeleiding te financieren. Het merendeel van de deelnemers aan de module betaalt de ondersteunende begeleiding uit de extra rijksmiddelen (93%). Bijna een derde zet daarnaast nog Wmo-middelen in en 3% heeft een noodfonds achter de hand. De samenwerkingspartners zijn grotendeels belast met de uitvoering van de activiteiten die vallen onder de ondersteunende begeleiding. De gemeenten kunnen ervoor kiezen om de ondersteunende begeleiding formeel te regelen door middel van het uitzetten van offertes. Van de 48 deelnemers aan de module heeft 38% deze methode gehanteerd. 3.7 Samenvattend De resultaten van de module ondersteunende begeleiding en van diverse landelijke onderzoeken laten zien dat een groot deel van de gemeenten aan de slag is gegaan met de gevolgen van de pakketmaatregelen voor haar inwoners. De gemeenten vullen dit divers in, sluiten aan bij de doelstellingen van hun Wmo-beleid en bij het bestaande voorzieningenaanbod. Sommige gemeenten reageren op vragen van cliënten en zoeken naar oplossingen; anderen sporen de getroffen cliënten op en gaan samen met de partners proactief te werk. Hoewel er nog weinig ondersteuningsvragen binnenkomen bij het Wmoloket zijn er al wel voorbereidingen getroffen en diverse activiteiten opgezet zoals het trainen van loket-medewerkers, eigen krachtprojecten, dagbestedingscentra, praktische ondersteuning aan gezinnen en het versterken van ondersteuning aan mantelzorgers en vrijwilligers. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

152 4 De pakketmaatregelen: kans of bedreiging? In de tweede Voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ 2009 stelt staatssecretaris Bussemaker dat de pakketmaatregelen op koers liggen. De toegang tot de AWBZ wordt afgeremd, het aantal uren begeleiding per verzekerde is teruggebracht en er zijn geen aanwijzingen dat het minder indiceren van begeleiding leidt tot een toename van de vraag naar andere vormen van AWBZ-zorg. De gevolgen van de maatregelen zijn echter nog niet duidelijk zichtbaar. Er zijn signalen dat de veranderingen een zware wissel (gaan) trekken op een flink aantal mantelzorgers en dat de eenzaamheid zal toenemen door het wegvallen van dagbesteding. Ook ligt een toename van schuldenproblematiek en verwaarlozing op de loer. Vooralsnog komt bij gemeenten en partners geen stroom aan ondersteuningsvragen binnen; de doelgroep zelf is beperkt in staat om hulp te vragen. Van zelfredzaamheid naar meedoen De gemeenten wacht de uitdaging om via de Wmo de participatie van kwetsbare burgers te bevorderen, zonder van de Wmo een nieuwe AWBZ te maken. De geest van de Wmo is meedoen, samen optrekken in collectief verband. Het is een omslag in denken om van de individuele AWBZ-begeleiding een collectief arrangement te maken dat is gericht op meedoen aan de samenleving. Het vereist niet alleen een andere manier van denken van gemeenten, maar ook van de uitvoerende partners. Een voorziening die de focus legt op zelfredzaamheid (de doelstelling van de AWBZ) dient zich binnen de Wmo te richten op participatie en op het versterken van wat mensen nog kunnen en willen. Creativiteit De AWBZ-pakketmaatregelen bieden gemeenten een uitgelezen kans om op zoek te gaan naar creatieve, alternatieve oplossingen. In wijken en buurten is vaak al een infrastructuur neergezet waarbinnen activiteiten gericht op begeleiding en participatie een plek kunnen krijgen. Bij goed lopende voorbeelden is er sprake van een gedeelde visie, van synergie tussen de organisaties en is er ruimte voor de ondernemingszin van betrokken partners. Een sterke regisseur maakt gebruik van de creativiteit van de betrokkenen, heeft goed op het netvlies waar de sterke en zwakke punten in het aanbod zitten en nodigt partijen uit om over eigen grenzen te kijken. Nieuwe initiatieven laten zien dat als uitvoerende instellingen (professioneel en vrijwilligers) elkaar eenmaal hebben gevonden er creatieve collectieve arrangementen ontstaan. Ook met beperkte middelen. De rol van de gemeente zit dan vooral in het tot stand brengen van het contact en het stimuleren en faciliteren van de samenwerking. SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

153 Bijlage 1 Gebruikte literatuur Literatuur Avontuur I, e.a., Anders met minder in de Wmo. Zelforganiserend vermogen als kracht voor verandering en continuïteit. Amersfoort, BMC, 2010 Cliëntenmonitor langdurige zorg, veranderende toegang tot de AWBZ: ervaringen van zorgvragers en cliënten in Utrecht, samenwerkende cliëntenorganisaties, januari 2010 Feith S. e.a., Kan de mantelzorger dit aan? Quickscan naar gevolgen van de pakketmaatregel Begeleiding in de AWBZ voor de mantelzorgers. Utrecht, Expertisecentrum Mantelzorg, november 2009 Klaveren, S.M. van e.a., Gevolgen van de AWBZ pakketmaateregelen. Onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten. Zoetermeer, Research voor Beleid, februari 2010 MEE Nederland, MEE Signaal. Kwartaalrapportage pakketmaatregel AWBZ, voorjaar Utrecht, mei 2010 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, AWBZ-pakketmaatregel: Handreiking gemeenten. Den Haag, 2009 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Tweede Voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ Den Haag, november 2009 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Kamerbrief: Zeker van zorg nu en straks. Den Haag, juni 2008 Naaten, E. van der, En nu verder! AWBZ pakketmaatregelen: gevolgen en wat er moet gebeuren. Haarlem, Zorgbelang Noord-Holland, 2010 Vlist, A. van der, Pakketmaatregelen AWBZ. Effecten op de informele zorg. Bunnik, Mezzo, januari 2010 Diverse nota s van gemeenten: Almere, Amsterdam, Apeldoorn, Den Haag, Haarlem, Maassluis en Wijk bij Duurstede Gebruikte websites SGBO JAARRAPPORT ONDERSTEUNENDE BEGELEIDING, BENCHMARK WMO

154 Jaarrapport Vrijwilligerswerk Benchmark Wmo 2010

155 COLOFON Samenstelling Lieke Salomé Anja van Lonkhuijzen Nora Kornalijnslijper Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk Bakker Baarn SGBO Benchmarking Postbus HE Den Haag SGBO /juli 2010 Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.

156 INHOUDSOPGAVE Voorwoord 1 Inleiding in het vrijwilligerswerk 1 2 Visie op het vrijwilligerswerkbeleid Ontwikkelingen Regierol gemeente Breed of smal beleid Doelen vrijwilligerswerkbeleid Samenvattend 6 3 Vrijwilligerswerkbeleid Basisfuncties vrijwilligerswerkbeleid Vertalen maatschappelijke ontwikkelingen Verbinden en makelen Versterken Verbreiden Verankeren Onderscheiden van doelgroepen Zorgvrijwilligers Beleid voor zorgvrijwilligers 12 4 Uitvoering Loketfunctie (versterken) Promotie (verbreiden) Bemiddelen (=verbinden en makelen) Facilitering (=versterken) Samenwerken (verbinden en makelen) 18 5 Kansen en bedreigingen voor vrijwilligerswerk Maatschappelijke stages Maatschappelijk betrokken ondernemen (MBO) 21

157 Voorwoord Binnen de Benchmark Wmo is het mogelijk om aan verdiepende modules deel te nemen. Als deelnemer aan één of meer verdiepende modules ontvangt u bijgaand het Jaarrapport Vrijwilligerswerk In dit rapport beschrijven we enkele recente ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein en voorzien we de uitkomsten van de verdiepende module van een achtergrond. Tevens beschrijven we in dit rapport enige uitkomsten van de benchmark en presenteren we enkele voorbeelden. Als u uw prestaties op dit beleidsonderdeel wilt vergelijken met die van andere deelnemende gemeenten dan kunt u als deelnemer een groepsrapport downloaden. Het opvragen van een groepsrapport kan via onze website Tevens kunt u hier uw eigen referentiegroep van 5 gemeenten samenstellen. De integrale weergave van de uitkomsten van de verdiepende module Vrijwilligerswerk treft u daar in aan. In totaal hebben 42 gemeenten de online vragenlijst van deze verdiepende module ingevuld. De voornaamste resultaten vindt u terug in deze rapportage, gecombineerd met praktijkervaringen die op de benchmarkdagen of via telefonische gesprekken naar voren zijn gebracht. We hopen met dit Jaarrapport een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke prestaties op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en de bijbehorende prestatievelden.

158 1 Inleiding in het vrijwilligerswerk De vrijwillige inzet van burgers vormt een onmisbaar deel van de civil society. De civil society draait om vrijwillige inzet, die niet voortvloeit uit gezin, familie, vrienden, overheid of het bedrijfsleven. Het verwijst naar een deel van de samenleving waarin burgers voor elkaar klaar staan en zich organiseren. De burger doet op deze manier zelf mee maar draagt ook bij aan het meedoen van kwetsbare groepen. Het gaat hierbij niet alleen om vrijwillige inzet in de zorg, maar ook om vrijwillige inzet op alle terreinen van de samenleving. Vrijwillige inzet vormt zoals gezegd een onmisbaar deel in onze samenleving, de motieven om vrijwilligerswerk te doen zijn echter van diverse aard. Mensen kunnen vrijwilligerswerk doen omdat het voldoening geeft, omdat het moet (scholieren in het kader van maatschappelijke stages) en niet in de laatste plaats vanuit eigenbelang (het opbouwen van een cv). Niettemin gaat vrijwilligerswerk steeds om werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving (definitie SCP, Dekker 1994). Ook de vormen van vrijwilligerswerk zijn erg divers. Het kan bijvoorbeeld gaan om hand en spandiensten bij de sportclub, een bestuursfunctie binnen een vereniging of meer zorg gerelateerd vrijwilligerswerk. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) leunt sterk op het idee van de civil society en probeert deze wettelijk inhoud te geven. Burgers zijn in eerste instantie zelf, samen met hun netwerk, verantwoordelijk voor het meedoen aan de samenleving alvorens zich tot de overheid te wenden. De gemeente is geen onderdeel van deze civil society, maar kan wel een grote rol spelen bij de opbouw en het onderhouden van de civil society, bijvoorbeeld door de juiste voorwaarden te scheppen en de partijen (individuen en organisaties) samen te brengen. Voorbeelden hiervan zijn het ondersteunen van (burger) initiatieven en het verleiden van maatschappelijke organisaties om meer taken op zich te nemen. Het vrijwilligerswerk is een terrein wat (juist) zonder de overheid floreert en waar spontane en autonome initiatieven ontstaan. Het is echter wel een taak van de overheid om het vrijwilligerswerk te (onder) steunen en te waarderen. Sommige gemeenten waren al lang voor de invoering van de Wmo actief in het ondersteunen van vrijwilligers. Voor andere gemeenten is de Wmo een aanleiding om zich hier actiever mee bezig te gaan houden. De Wmo verwacht veel van vrijwilligers (en mantelzorgers) maar het vrijwilligerswerk staat momenteel al onder druk. Een groot deel van de vrijwilligers is vergrijsd. Er is weinig aanwas van jongere vrijwilligers en er komt steeds meer nadruk op arbeidsparticipatie, waardoor voor burgers steeds minder mogelijkheden zijn om regelmatig en langdurig vrijwilligerswerk te doen. Zij zoeken vrijwilligerswerk dat flexibel is, wat makkelijk in hun leven past. De flexibilisering van het vrijwilligerswerk brengt echter veranderende eisen aan vrijwilligersorganisaties en de vrijwilliger, maar het kan juist ook kansen bieden. Het is aan gemeenten om deze ontwikkelingen alsmede de lokale situatie in kaart te brengen, te vertalen in een visie op het vrijwilligerswerk en een gepast aanbod neer te zetten vanuit ondersteunende organisaties. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

159 2 Visie op het vrijwilligerswerkbeleid Gemeenten dienen bij het formuleren van een visie rekening te houden met verschillende landelijke ontwikkelingen alsmede de lokale ontwikkelingen. Het is daarnaast van belang om een visie te hebben op de rol van de gemeente zelf en of het vrijwilligerswerk breed of smal ingezet dient te worden. Ten slotte moet de gemeente een helder doel voor ogen hebben voor het vrijwilligerswerk. Deze visie maakt het makkelijker om samen met lokale partijen en burgers verder na te denken over het vrijwilligerswerkbeleid. 2.1 Ontwikkelingen Landelijke ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk zijn: individualisering, de vergrijzing van het vrijwilligersbestand en tegelijkertijd de ontgroening, het tekort aan vrijwilligers, arbeidsparticipatie van vrouwen, het langer doorwerken, de komst van de maatschappelijke stages voor middelbare scholieren, maatschappelijk betrokken ondernemen, werknemersvrijwilligerswerk, de inzet van vrijwilligers bij inburgering en de flexibilisering van het vrijwilligerswerk. Werken, zorgen en vrijwillige inzet? Het langer moeten doorwerken en de stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn beide landelijke ontwikkelingen die de vrijwillige inzet van burgers kunnen bemoeilijken. Het is ook niet verwonderlijk dat er binnen het vrijwilligerswerk sprake is van ontgroening en vergrijzing. Vooral de groep burgers die werken, kinderen opvoeden, op school en op de sportclub moeten mee helpen en misschien ook nog zorgen voor hun ouders, hebben nauwelijks tijd voor vrijwilligerswerk. Het werven van vrijwilligers onder deze groep mensen kan lastig zijn. Het is verstandig om met vrijwilligersorganisaties, vacaturebanken en makelaars na te denken over flexibele vormen van vrijwilligerswerk om deze doelgroep te verleiden. Uit de Benchmark Wmo blijkt dat 75% van de benchmarkgemeenten aangeeft een tekort te hebben aan vrijwilligers. Maatschappelijke stages Jongeren zijn vanaf 2011 verplicht om een aantal uur een maatschappelijke stage te vervullen. Dit contact met vrijwilligerswerk kan jongeren motiveren om hier na hun verplichte deelname mee verder te gaan. Het is van belang dat gemeenten een goede makelaar aan stellen voor deze stages waardoor jongeren goed gekoppeld kunnen worden aan vrijwilligerswerk wat hen aanspreekt. Dit levert derhalve kansen op voor het werven van nieuwe vrijwilligers. Werknemersvrijwilligerswerk en/of MBO Werknemers van bedrijven worden steeds vaker gestimuleerd om vanuit het bedrijf vrijwillige inzet te verrichten. Bijvoorbeeld door zich in te zetten voor een goed doel. Dit wordt ook wel Maatschappelijk Betrokken Ondernemen (MBO) genoemd. Meer aandacht voor het koppelen van bedrijven aan vrijwilligersorganisaties is raadzaam. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

160 Inburgering en vrijwillige inzet Inburgeraars gaan naast studie en werk ook steeds meer buitenschoolse activiteiten doen. Dat kan bijvoorbeeld door middel van een (taal)stage bij een vrijwilligersorganisatie of door contact met een vrijwillige taalcoach (mentor/maatje). Dit kan een populaire vorm van vrijwilligerswerk zijn. Het promoten en kenbaar maken van vacatures op dit gebied is van belang. Individualisering De steeds verdergaande individualisering heeft een dermate grote impact op het vrijwilligerswerk dat ook hier rekening mee gehouden moet worden. Individualisering kan zich uiten door middel van lossere verbanden, minder lidmaatschap van maatschappelijke organisaties en minder vrijwilligerswerk. Uit een landelijke enquête van het SCP uit 2004 blijkt dat mensen bang zijn voor een hardere en meer prestatiegerichte maatschappij. Dit kan gezien worden als de schaduwkant van de geïndividualiseerde samenleving. Tegelijkertijd hopen mensen op meer sociale verbondenheid en gemeenschapszin. Hoewel deze gemeenschapszin en verbondenheid veel minder terug te vinden is in geïnstitutionaliseerde vormen, zien we dit wel vaker spontaan opkomen zoals bij stille tochten. Het is daarom raadzaam om als gemeente ook deze spontane vormen van verbondenheid waar te nemen, te appreciëren en zonder te veel bemoeienis (te strikt aan verordeningen en vergunningen houden) te laten plaatsvinden. Flexibilisering vrijwilligerswerk Individualisering en een hogere arbeidsparticipatie hebben gezorgd voor andere eisen aan het vrijwilligerswerk. Er is een tendens naar flexibilisering van vrijwilligerswerk. Er komt meer nadruk te liggen op korte termijn projecten met duidelijke taak en doelstellingen. Vrijwilligers willen niet langer jarenlang verbonden zijn aan dezelfde organisatie. Dit vereist een andere aanpak voor vrijwilligersorganisaties, die wellicht tijdsintensiever is. Het moet daarentegen niet alleen als bedreiging gezien worden, het biedt namelijk ook volop kansen. Indien vrijwilligersorganisaties en gemeenten het imago van het vrijwilligerswerk effectief weten om te zetten, kan er een totaal nieuwe groep vrijwilligers aangeboord worden. Het is de taak van gemeenten om naast de landelijke ontwikkelingen tevens de lokale situatie in kaart te brengen alvorens een visie op het vrijwilligerswerk te formuleren. Lokale ontwikkelingen waar je als gemeente aan kan denken: veiligheid in de buurt hangjongeren drugsverslaafden/zwervers tekort aan voorzieningen in wijken toegankelijkheid voor mensen met een beperking Andere lokale, streekgebonden of zelfs wijkgebonden ontwikkelingen kunnen van belang zijn, zoals de verkleuring van een wijk, relatief sterkere vergrijzing op het platteland, het wegvallen van een wijkinloop etc. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

161 Uit de benchmark blijkt dat de toegankelijkheid van de voorzieningen en het tekort aan voorzieningen de grootste lokale ontwikkelingen zijn waarmee gemeenten rekening moeten houden. 2.2 Regierol gemeente Alle ontwikkelingen vragen om een actieve rol van gemeenten en maatschappelijke organisaties. Maar wat voor rol dient de gemeente te spelen binnen het vrijwilligersbeleid? Gemeenten dienen bij zichzelf na te gaan wat voor rol ze willen spelen, ook met het oog op de lokale situatie. De regierol, dat wil zeggen de mate van sturing, kan op verschillende manieren worden ingevuld, van een meer laissez-faîre tactiek tot aan een sterk dirigerende rol. De commissie vrijwilligersbeleid heeft een typetest vrijwilligerswerkbeleid gemaakt waarbij vier verschillende type beleid gepresenteerd worden 1. De keuze voor een meer of juist minder dirigerende regierol bepaalt de relatie met het maatschappelijk middenveld, de vrijwilligersteunpunten, de ondersteuningsorganisaties etc. Gemeenten die voor een dirigerende aanpak kiezen nemen zelf de verantwoordelijkheid en sturen de partijen die betrokken zijn bij dit beleidsveld. Het steunpunt en de andere uitvoeringsorganisaties voeren uit wat de gemeente in haar beleidsplan heeft bepaald. Gemeenten met een meer afstandelijke rol laten de partijen in het veld bepalen, terwijl zij in de basisvoorzieningen voorzien. Gemeenten die een meer laissez-faîre benadering kiezen voor het vrijwilligerswerkbeleid zullen ook een meer vraaggerichte aanpak hanteren. Zij zullen niet zelf met een ondersteuningsaanbod aankomen. De vrijwilligers(organisaties) zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun reilen en zeilen. Gemeenten die een meer dirigerende aanpak voorstaan zijn juist meer van de aanbodgerichte benadering van vrijwilligers. 2.3 Breed of smal beleid Ten slotte is het van belang om een keuze te maken tussen een smalle en een meer brede benadering. Wil je als gemeente het vrijwilligerswerk gericht inzetten voor kwetsbare burgers, of juist breed inzetten op participatie van alle burgers? Een brede benadering betekent dat maatschappelijke organisaties niet te veel belast worden met de Wmo, terwijl zij bij een smalle benadering actief betrokken moeten worden bij de Wmo. Bij een smalle benadering is het meer van belang om de partijen te activeren voor de doelstellingen, terwijl het bij een brede benadering veelal om faciliteren gaat. De ondersteuning van vrijwilligers zal bij een smalle benadering ook gerichter zijn op speciale doelgroepen. 1 Kijk op de site van MOVISIE om de test te doen. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

162 Breed inzetten: Instellingsubsidies Wijkbudgetten Smal inzetten: Prestatieafspraken Investering in werving en deskundigheidsbevordering 2.4 Doelen vrijwilligerswerkbeleid Wat zijn de voornaamste doelen van de gemeente met betrekking tot het vrijwilligerswerk? Gaat het om de motieven van de vrijwilligers zelf (plezier, zinvolle tijdsbesteding etc.)? Wil de gemeente bovenal een krachtige, lokale samenleving voorstaan? Gaat het om sterke sociale verbanden en het zorgdragen voor elkaar? Wil de gemeente vooral de organisaties en de algemene voorzieningen in stand kunnen houden? Gaat het om betrokkenheid bij de leefomgeving? Al deze doelen kan de gemeente nastreven, maar een gerichte keuze maakt een duidelijke richting voor het vrijwilligerswerkbeleid makkelijker. Doelen als het in stand houden van algemene voorzieningen, minder druk op de individuele voorzieningen en meer betrokkenheid bij de leefomgeving zijn prestatieveld overstijgende doelen. De voorkeur gaat dan uit naar integraal beleid waarbij het vrijwilligerswerk een centrale rol vervult. Vrijwilligers kunnen een rol spelen bij sociale samenhang en leefbaarheid, als het gaat om buurtinitiatieven en bij het runnen van algemene voorzieningen. Tevens kunnen vrijwilligers respijtzorg voor mantelzorgers leveren. Vrijwilligerswerk is bij uitstek een thema dat integraal opgepakt kan worden. Mensen blijken gemakkelijker vrijwillig aan de slag te gaan voor hun eigen buurt, of het nu gaat om projecten voor schoon, heel en veilig of om hulprelaties. Het is makkelijker om mee te doen aan een buurtinitiatief, of om iemand te helpen als het bij jou in de buurt is. Het kan als gemeente dus verstandig zijn om niet alleen binnen de Wmo maar ook met andere beleidsterreinen (bijvoorbeeld wonen) invulling te geven aan het vrijwilligerswerk. Ook kan gedacht worden aan maatjesprojecten voor mensen die hun AWBZ begeleiding geheel of gedeeltelijk zijn kwijt geraakt als gevolg van de AWBZ pakketmaatregel of respijtzorg voor mantelzorgers die overbelast zijn. Vrijwilligers kunnen veel voor deze groepen betekenen. Ten slotte kunnen binnen re-integratietrajecten mensen eerst vrijwilligerswerk verrichten als opstap naar een betaalde baan. Dit vereist bijvoorbeeld een nauwe samenwerking tussen WWB en Wmo. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

163 De WurkJouwer is een plek waar uitkeringsgerechtigden, die (nog) weinig kans hebben op de reguliere arbeidsmarkt, activiteiten verrichten die maatschappelijk zinvol zijn of bijdragen aan een terugkeer in het arbeidsproces. De medewerkers verrichten verschillende diensten en klussen die binnen de Wmo vallen De klussenservice is een dienst voor diverse kleine herstelwerkzaamheden. Voor deze service komen werknemers van de WurkJouwer aan huis. Het gaat om klussen die mensen niet zo gemakkelijk meer kunnen doen. Denk bijvoorbeeld aan het ophangen van een schilderij of het maken van schappen in een kast. De zorgservice is voor mensen die behoefte hebben aan persoonlijke hand- en spandiensten omdat zij (even) niet in staat zijn om de activiteiten zelf te verrichten. Bijvoorbeeld een boodschap doen, de hond uitlaten of gewoon samen een stukje wandelen. Dit initiatief is een mooi voorbeeld van integrale samenwerking tussen WWB en Wmo binnen de gemeente. Het is aan gemeenten om de verschillende doelen van het vrijwilligerswerk te onderscheiden, te ordenen en om deze te verwerken in een visie op het vrijwilligerswerkbeleid. Drie kwart van de deelnemende benchmarkgemeenten geeft aan dat zij het versterken van de sociale verbanden als belangrijke taak ziet voor het vrijwilligerswerkbeleid. 2.5 Samenvattend Om tot een visie op het vrijwilligerswerkbeleid te komen zullen onderstaande stappen logischerwijs genomen moeten worden: Inventariseer landelijke ontwikkelingen Breng de lokale situatie in kaart Bepaal de regierol van de gemeente Inventariseer de doelen van het vrijwilligerswerk Vervlecht bovenstaande in een visie op het vrijwilligerswerkbeleid Uit de benchmark blijkt dat negen op de tien gemeenten een visie hebben geformuleerd op het vrijwilligersbeleid. In deze visies is vooral aandacht voor de geringe jongerenparticipatie, individualisering en leefbaarheid in wijken. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

164 3 Vrijwilligerswerkbeleid Iedere gemeente kan het vrijwilligerswerkbeleid naar eigen inzicht invullen. De Wmo geeft gemeenten de ruimte en kansen om (politieke) keuzes te maken inzake de ondersteuning van het vrijwilligerswerkbeleid. Dit betekent dat gemeenten dus zelf kunnen kiezen voor een meer laissez-faire regierol of juist een sterk dirigerende rol. Ongeacht deze keuze moeten gemeenten een aantal stappen doorlopen om te komen tot een beleidsplan voor vrijwilligerswerk. Achtereenvolgens zijn dat 2 : Situeren: kennis hebben van het netwerk, knelpunten opsporen, weten waar je het over hebt Stimuleren: politiek-bestuurlijk het initiatief nemen Steun creëren: deskundigheidsbevordering, participatie bevorderen en draagvlak creëren Sturen: koers bepalen en uitzetten Structureren: organiseren en onderhouden Situeren Gemeenten moeten zicht hebben (krijgen) op de belangrijkste partijen in het vrijwilligerswerkbeleid en contact met ze leggen. De belangrijkste partijen zijn vrijwilligers, de vrijwilligersorganisaties en de professionele ondersteuningorganisaties. Maar ook kerken, bedrijven en scholen kunnen als partij gezien worden. Het is van belang dat gemeenten een helder beeld hebben van de lokale situatie, de recente ontwikkelingen en de belangrijkste knelpunten. Stimuleren Gemeenten moeten de verschillende partijen binnen het vrijwilligerswerk nader tot elkaar brengen en hebben hier een stimulerende rol in. Dit kan bijvoorbeeld door bijeenkomsten tussen de partijen te organiseren. Steun creëren Gemeenten moeten de vrijwilligers(organisaties) ondersteunen door een effectieve ondersteuningsstructuur neer te zetten. Het is daarnaast verstandig om vroegtijdig steun te creëren voor het beleidsplan door vrijwilligers(organisaties) te betrekken bij de beleidsontwikkeling. Gemeenten maken keuzes in de partijen die zij erbij betrekken. Hierdoor kan het vrijwilligersbeleid in de ene gemeente een ander accent krijgen dan in de andere gemeente. De Wmo-raad of een vergelijkbare adviesraad kijkt met een andere blik naar vrijwillige inzet dan de provincie. Hetzelfde geldt voor partners als de welzijnsinstellingen en het vrijwilligerssteunpunt. Deze partners zijn evenzo van belang bij de beleidsuitvoering. Manieren om tot interactieve beleidsvorming te komen zijn het organiseren van bijeenkomsten met de diverse partijen of door middel van behoeftepeiling onder de 2 Commissie lokaal vrijwilligersbeleid, Bent u een goede regisseur? SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

165 doelgroep. Een combinatie van beiden is wellicht de beste manier om tot een gedeeld beleidsplan te komen. 76% van de gemeenten heeft de behoeften van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties geïnventariseerd. Ten slotte geeft iedereen aan dat zij grotendeels zicht hebben op het aantal vrijwilligers met een ondersteuningsbehoefte en zicht hebben op de aard van deze behoefte. Uit de benchmark blijkt dat individuele vrijwilligers nog maar nauwelijks betrokken worden bij de beleidsontwikkeling. Organisaties rondom de vrijwilligers worden wel meer betrokken bij de beleidsontwikkeling. Er ligt nog duidelijk een kans voor gemeenten om interactief beleid te vormen op het terrein van vrijwilligerswerk! Sturen Sturen betekent de koers bepalen, de visie vastleggen. Structureren Structurering kan door middel van bijeenkomsten, prestatieafspraken, het beschikbaar stellen van voorzieningen en/of budgetten etc. Het draait om het inrichten van de gehele organisatie rondom het vrijwilligerswerkbeleid in samenwerking met andere partijen. 3.1 Basisfuncties vrijwilligerswerkbeleid Om verder inhoud te geven aan het beleidsplan moeten gemeenten keuzes maken omtrent de invulling van het vrijwilligersloket/steunpunt etc., de gewenste ondersteuningsstructuur, samenwerking met maatschappelijke organisaties en inzet op speciale doelgroepen. Het Ministerie van VWS heeft met het opstellen van de basisfuncties voor vrijwilligerswerk gemeenten willen ondersteunen door het bieden van handvatten voor de uitvoering van dit beleid. De basisfuncties voor de lokale ondersteuning voor vrijwilligerswerk zijn: Vertalen maatschappelijke ontwikkelingen Verbinden en makelen Versterken Verbreiden Verankeren Vertalen maatschappelijke ontwikkelingen Het vertalen van maatschappelijke ontwikkelingen staat in dit rapport al uitgebreid beschreven bij de visievorming. Gemeenten moeten niet alleen in staat zijn een centrale visie op het vrijwilligerswerk te formuleren, maar zij moeten ook in kunnen spelen op maatschappelijke ontwikkelingen die gaande zijn. In kaart brengen maatschappelijke ontwikkelingen > visie opstellen SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

166 3.1.2 Verbinden en makelen Gemeenten moeten in staat zijn om de verschillende maatschappelijke partijen met elkaar te verbinden. Makelen gaat nog een stapje verder. Gemeenten moeten de partijen nader tot elkaar brengen om tot concrete afspraken te komen. Gemeenten moeten duidelijk in kaart hebben wie de relevante partijen in het veld zijn en zij moeten een idee hebben wat voor relatie zij met een ieder willen onderhouden. Deze samenwerkingsrelaties moeten tot uiting komen in het beleidsplan met eventueel periodieke evaluatiemomenten Versterken Het opzetten van een effectieve lokale ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers. Mogelijke onderdelen van het vrijwilligerswerkbeleid omtrent de ondersteuningsstructuur zijn: Steunpunt vrijwilligerswerk inrichten/onderhouden Instellen van frontoffice/backoffice Naamsbekendheidonderzoek Klanttevredenheidsonderzoek Behoefte onderzoek bij vrijwilligers(organisaties) Maatschappelijk makelaarsfunctie opzetten Inrichten van vrijwilligersloket Digitale informatievoorziening via gemeentelijke website Vereenvoudigen subsidieregelingen en vergunningen Aanbod deskundigheidsbevordering Collectieve vrijwilligersverzekering Zoals eerder gezegd hangt de invulling van de ondersteuning sterk af van de visie van de gemeente, met de gekozen regierol en de doelstellingen voor het vrijwilligerswerkbeleid. Een effectieve ondersteuningsstructuur hangt af van de (h)erkenning van de ondersteunende partijen en het vertrouwen dat aan hen is gegeven. Ten slotte kan het handig zijn als vrijwilligersorganisaties mee kunnen denken over de ondersteuning. In het beleidsplan worden vanuit de visie verschillende keuzes gemaakt voor diverse vormen van ondersteuning. De ondersteuning zal vaak bij een ondersteuningsorganisatie neergelegd worden, die door middel van prestatieafspraken of brede instellingsubsidies de ondersteuning voor vrijwilligers vormgeeft. De invulling van de loketfunctie zal een wezenlijk onderdeel zijn van de ondersteuningstructuur en ook hier zal in het beleidsplan aandacht aan besteed moeten worden. Gaan we als gemeente voor een brede benadering waar de loketfunctie van het vrijwilligerswerk ingevuld wordt door een welzijnsinstelling, een Wmo loket of een Zorg en Wonen loket. Of is er een vrijwilligersteunpunt specifiek gericht op vrijwilligers? Visie > keuzes voor ondersteuning > loketfunctie en ondersteuning invullen SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

167 3.1.4 Verbreiden Het promoten en waarderen van vrijwilligerswerk. Het is van groot belang om vrijwilligers te werven en te behouden. Dat kan door ze te inspireren, verleiden en waarderen. Het gaat er hierbij om dat er in het beleidsplan aandacht gegeven wordt aan verschillende promotieactiviteiten. Het grote aantal vrijwilligers in Nederland moet op peil blijven, maar met de bestaande groepen die vrijwilligerswerk doen, veelal ouderen, houdt dit een keer op. Daarom moet de vrijwillige inzet zich ook gaan uitstrekken tot doelgroepen met een groot potentieel aan vrijwilligers; groepen die nu relatief weinig (minder) vrijwilligers leveren. Er is bijvoorbeeld nog veel te winnen als het gaat om jongeren en vrijwilligerswerk. Zij verrichten nog relatief weinig vrijwilligerswerk en daardoor kan er in het beleid meer nadruk komen te liggen op het werven van jongeren. Tevens wordt het potentieel van vrijwilligers binnen de allochtone groep nog niet genoeg aangesproken. Het is vooral ook gewenst dat allochtonen meer vrijwilligerswerk gaan doen omdat dit de manier is om andere burgers te ontmoeten en samen dingen te ondernemen. Het onderscheiden van verschillende doelgroepen kan enerzijds functioneel zijn voor de werving en anderzijds om specifieke (extra) ondersteuning aan te bieden. Bij de doelgroepen kan ook gedacht worden aan verschillende soorten vrijwilligers zoals zorgvrijwilligers en overige vrijwilligers. Zorgvrijwilligers vervullen niet alleen een andere taak, maar behoeven vaak ook andere vormen van ondersteuning en moeten wellicht anders bejegend worden als het gaat om waardering. Promoten en waarderen > verschillende acties laten organiseren Verankeren De kennis en ervaring die opgedaan is in het vrijwilligerswerk moet worden vastgelegd en geborgd. Dit kan door middel van rapportages, folders, internet, foto s etc. Hiermee kan kennis gedeeld worden via een informatiepunt of bijeenkomsten. De gemeente bepaalt wie deze kennis en ervaring vastlegt en ook weer deelt. Dit kunnen de volgende partijen zijn: Ondersteuningsorganisaties Subsidie-ontvangers Vrijwilligers zelf De pers De gemeente zelf 3.2 Onderscheiden van doelgroepen Vrijwilligers zijn er in alle soorten en maten. Veel gemeenten maken een onderscheid in verschillende doelgroepen. Vaak wordt er een nadruk gelegd op specifieke doelgroepen als jongeren, ouderen en allochtonen. Het idee is dat zij op verschillende manieren benaderd SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

168 moeten worden, bijvoorbeeld om verleid te worden om vrijwilligerswerk te doen, of dat zij een andere ondersteuning nodig hebben etc. Dit geldt ook voor vrijwilligers die in het kader van sociale activering aan de slag zijn. Zij worden begeleid bij het vinden van vrijwilligerswerk dat een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen betekenen Zorgvrijwilligers Tevens onderscheiden veel gemeenten in hun vrijwilligersbeleid de zorgvrijwilligers van de overige vrijwilligers. Het betreft hier een andere groep vrijwilligers die hulp en/of zorg bieden aan zorgvragers en hun mantelzorgers. Dit kan zijn in een instelling, woonvorm of bij iemand thuis. In de Wmo is vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers. Nu gemeenten verantwoordelijk zijn voor de intensieve vrijwilligerszorg ontstaan er meer mogelijkheden voor lokale samenwerking en het leggen van verbindingen tussen informele zorg, welzijn en formele zorg. Intensieve vrijwilligerszorg is een middel om de sociale uitsluiting van kwetsbare burgers te verminderen. 31% van de benchmarkgemeenten maakt een onderscheid tussen zorgvrijwilligers en overige vrijwilligers. Deze vrijwilligers kunnen ondersteund worden door diverse organisaties. Er zijn vrijwilligerscentrales of steunpunten vrijwilligerswerk, steunpunten mantelzorg en/of vrijwillige thuishulp, welzijnsorganisaties, burenhulpcentrales, etc. Zij willen graag goed kunnen inspelen op de vraag van hun klanten, voldoende goed gekwalificeerde vrijwilligers kunnen inzetten en tijd hebben om hen te begeleiden. Deze vraag is immers van een andere slag dan de vraag naar gewone vrijwilligers en vereist vaak een ander ondersteuningsaanbod. Door Mezzo, Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg, worden voor de intensieve vrijwilligerszorg drie vormen van dienstverlening onderscheiden: a. Vrijwillige thuishulp Vrijwillige thuishulp biedt steun en praktische hulp aan cliënten met een handicap of chronische/ernstige ziekte. De vrijwilligers bieden hulp aan mensen die bijvoorbeeld niet alleen thuis kunnen blijven, graag gezelschap willen of zij nemen tijdelijk de zorg over van de ouder of partner. Dit laatste wordt ook wel vrijwillige respijtzorg genoemd. De vrijwilliger neemt dan tijdelijk taken van de mantelzorger over om deze te ontlasten. De inzet van vrijwilligers draagt bij aan de mogelijkheden om maatschappelijk te blijven participeren. De koppeling tussen een vrijwilliger en een klant wordt op maat gemaakt. b. Vriendendiensten Vriendendiensten bieden mensen met psychische of psychiatrische problemen ondersteuning bij deelname aan de samenleving, waarbij sociaal isolement wordt doorbroken. Vriendendiensten zetten vrijwilligers in door hen één op één te koppelen. Het koppel onderneemt regelmatig alledaagse activiteiten met elkaar. Er zijn is het vertrekpunt en SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

169 wederkerigheid staat centraal. Vriendendiensten leveren zo een bijdrage aan het maatschappelijk integreren. c. Buddyzorg Buddyzorg biedt steun aan cliënten bij het omgaan met hun ziekte, het doorbreken van sociaal isolement en het vergroten van de zelfstandigheid en/of de leefwereld van de cliënt. De doelgroep bestaat uit mensen met een chronische en/of levensbedreigende aandoening zoals kanker, multiple sclerose, niet-aangeboren hersenletsel of HIV/aids. Deze vrijwilligerszorg werkt ook ontlastend voor de eventueel aanwezige mantelzorger. Het aanbod aan intensieve vrijwilligerszorg bij de deelnemende benchmarkgemeenten: Tabel 1 Aanbod intensieve vrijwilligerszorg Veel aanbod Redelijk aanbod Weinig aanbod Geen aanbod Buddy 13% 55% 8% 24% Vriendendiensten 11% 54% 22% 14% Vrijwillige thuishulp 11% 67% 8% 14% Beleid voor zorgvrijwilligers Bij het formuleren van het gemeentelijk beleid moet men rekening houden met het specifieke karakter van de intensieve vrijwilligerszorg en haar doelgroep en de organisaties die dat aanbod verzorgen. Intensieve vrijwilligerszorg gaat vaak om specialistische kennis die goed gebruikt kan worden bij meer specifieke hulpvragen. Ook zijn de organisaties die werken met zorgvrijwilligers kenniscentra die door gemeenten benut kunnen worden. Voor het formuleren van beleid is het handig als deze organisaties benaderd worden. 19% van de benchmarkgemeenten heeft de behoeften van zorgvrijwilligers geïnventariseerd. Dit is nog erg weinig. Wellicht dat hier nog een kans ligt om een betere ondersteuningsstructuur neer te zetten voor zorgvrijwilligers. De organisaties voor intensieve zorgvrijwilligers worden in 59% van de benchmarkgemeenten benaderd en betrokken bij het vrijwilligersbeleid. Zij zullen vooral input kunnen leveren op de ondersteuningsmogelijkheden voor zorgvrijwilligers, zodat zij vrijwilligers op een adequate wijze kunnen werven, toerusten en begeleiden. Tegelijkertijd hebben de zorgvrijwilligers specifieke kennis over de specifieke doelgroepen die zij verzorgen. Onder meer gemeenten, samenwerkingspartners, onderwijsinstellingen en zorginstellingen kunnen gebruikmaken van deze kennis. De gemeente Haaren heeft in 2010 als tevredenheidsonderzoek Wmo een kwalitatief onderzoek onder zorgvrijwilligers gehouden. Met dit soort onderzoek krijgen gemeenten meer zicht op de motieven van (zorg)vrijwilligers, de aan te boren pool van vrijwilligers, hoe deze te verleiden en te werven en ten slotte de beste manieren om vrijwilligers(organisaties) te ondersteunen zodat zij dit werk nog lang en naar tevredenheid blijven doen. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

170 Ten slotte is het van groot belang dat intensieve vrijwilligerszorg wordt meegenomen in het subsidiebeleid van alle gemeenten. Door het onderscheid in zorgvrijwilligers en overige vrijwilligers kan de vrijwilligerscentrale haar aanbod specifieker richten op zorgvrijwilligers, bijvoorbeeld door, in samenwerking met het Steunpunt Mantelzorg, een zorgvrijwilligerspool samen te stellen om mantelzorgers te ontlasten. Ook kunnen de specifieke vacatures voor zorgvrijwilligers gepubliceerd worden. Dit gebeurt in 31% van de benchmarkgemeenten. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

171 4 Uitvoering Bij de uitvoering van het vrijwilligerswerkbeleid staat de visie voorop. Gemeenten die kiezen voor een dirigerende regierol zullen meer contact hebben met de verschillende maatschappelijke organisaties binnen het vrijwilligerswerkveld dan gemeenten die een meer afstandelijke benadering kiezen. In de volgende paragrafen wordt op de specifieke onderdelen van de ondersteuningsstructuur ingegaan. 4.1 Loketfunctie (versterken) Elke gemeente moet een loket hebben waar vrijwilligers(organisaties) met hun vragen kunnen komen. Dit kan ingericht worden via een speciaal vrijwilligerssteunpunt, via het Wmo loket of een ander loket bij de gemeente of het is een onderdeel van een welzijnsorganisatie. Binnen zo n loket kunnen de volgende vormen van ondersteuning geboden worden: Tabel 2 Aanbod ondersteuning Aandeel gemeenten die dit aanbieden Informatie en advies 98% Bemiddelen 90% Deskundigheidsbevordering 93% Belangenbehartiging 67% Promotie 90% Innovatie 64% Facilitering 71% 83% van de benchmarkgemeenten heeft een vrijwilligerssteunpunt of centrale. Een Steunpunt A heeft een eigen ruimte en bemiddelt minimaal vier uur per week tussen vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties. Het Steunpunt zelf bestaat zo goed als volledig uit vrijwilligers. Een Steunpunt B bemiddelt en verleent ten minste nog één van de andere diensten. Het steunpunt heeft naast vrijwilligers één betaalde medewerker die voor minimaal zes uur per week in dienst is. Het Steunpunt is minimaal twaalf uur per week open. Een Steunpunt C bemiddelt en verleent ten minste nog drie van de andere diensten. Een betaalde medewerker is voor minimaal vierentwintig uur per week in dienst. Het Steunpunt is minstens zestien uur per week open. Een Steunpunt D verleent alle diensten en vervult een steunfunctie in de regio. Er werken betaalde medewerkers die samen voor minimaal achtenveertig uur per week in dienst zijn. Het Steunpunt is minstens twintig uur per week open. Door middel van het Keurmerk Steunpunt Vrijwilligerswerk, dat door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) in samenwerking met vrijwilligerscentrales is opgezet, wordt een vrijwilligerssteunpunt geclassificeerd met 2 tot 5 SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

172 sterren. Steunpunt A is dan 2 sterren en een steunpunt D 5. Daarbij gaat het onder andere om de bereikbaarheid en openingstijden, maar ook om de hoeveelheid en diversiteit aan diensten die het steunpunt verleent. Binnen de benchmark hebben de meeste gemeenten een Steunpunt C. 4.2 Promotie (verbreiden) Het is van groot belang om vrijwilligers te werven en te promoten. Gemeenten die de visie aanhangen dat vrijwilligerswerk vanzelf ontstaat als er behoefte aan is zullen hier vanzelfsprekend minder in investeren dan gemeenten die een stimulerende rol voor zichzelf zien weggelegd om het vrijwilligerswerk sterk te houden. Als het gaat om werving is het verstandig om een plan op te zetten over wie je wil werven en op welke manieren vrijwilligers geworven moeten worden. Op basis hiervan maak je een actieplan waarin staat beschreven met welke activiteiten vrijwilligers geworven gaan worden. Een tip voor het werven van nieuwe vrijwilligers is om geslaagde bemiddelingsmatches bekend te maken. Voorbeeld: Bedenk andere outreachende activiteiten; de vrijwilligerscentrale bezoekt vrijwilligersorganisaties of werft vrijwilligers tijdens bijeenkomsten (bijvoorbeeld seniorenmiddag). Er zijn verschillende manieren om het vrijwilligerswerk te promoten, door middel van inspireren, verleiden, verbreden en waarderen. Inspireren is het zichtbaar maken van de rol die vrijwilligerswerk speelt in het leven van de vrijwilligers zelf. Voor veel vrijwilligers is het een verrijking van hun leven. Bij inspireren draait het er om dit over te brengen aan het publiek. Verleiden is het aan de man brengen van kennis over hoe mensen zichzelf kunnen ontplooien. Dit kan mensen verleiden om vrijwilligerswerk te gaan doen. Verbreden is ervoor zorgen dat burgers zien dat het oude imago van vrijwilligerswerk verleden tijd is en dat er genoeg voorbeelden zijn van andere soorten van vrijwilligerswerk. Bij verbreden hoort het ook een goede informatiestroom vanuit de ondersteuningsorganisaties over de vormen van ondersteuning. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

173 Bij het zoeken naar nieuwe vrijwilligers zijn de volgende vier punten van belang: 1. Waak voor de 'ons kent ons'-sfeer. Nieuwe vrijwilligers vinden een dergelijke sfeer vaak niet aantrekkelijk. Stel de organisatie nadrukkelijk open voor nieuw bloed. Bedenk daarbij dat nieuwe mensen nieuwe ideeën meebrengen. Geef nieuwe mensen voldoende ruimte voor deze ideeën. 2. Mensen hebben weinig interesse in vaste vrijwilligersfuncties. Presenteer de activiteiten vooral in projecten en deeltaken. De kans dat u iemand vindt voor een tijdelijk project is namelijk veel groter dan voor een vaste functie. 3. Stel als organisatie kwaliteitseisen en spreek mensen aan op hun activiteiten. Daarmee laat u zien dat u de taken en de persoon die ze uitvoert serieus neemt. 4. Negeer de ruilmotieven van vrijwilligers niet. Actieve vrijwilligers hebben natuurlijk een drive vanuit een goed hart. Maar mensen vragen zich toch af: what's in it for me? Vrijwilligers willen ook persoonlijke winst uit hun inzet halen. (dat geldt zeker voor die mensen die vrijwilligerswerk doen met het oog op arbeidsreïntegratie of omdat een betaalde baan niet binnen hun mogelijkheden ligt. Sta daar bij stil en kijk of er manieren zijn waarop deze opbrengst kan worden geoptimaliseerd en de organisatie ten goede kan komen. (Bron: Bestuur Rendement) Bij waardering worden de vrijwilligers in het zonnetje gezet voor hun vrijwillige bijdrage aan de samenleving. Uit onderzoek blijkt dat waardering een factor is die motiveert voor betrokkenheid en één van de beweegredenen is voor inzet. Om vrijwilligers te kunnen waarderen, zijn de volgende stappen van belang: Herkennen is de voorwaarde om te waarderen: de inzet van vrijwilligers wordt gezien door de organisatie en gemeente: ze is op de hoogte van wie de vrijwilligers zijn en wat ze doen. Erkennen: het belang van vrijwilligerswerk wordt ingezien en vrijwilligers worden serieus genomen. Waarderen: de organisatie en gemeente laat zien dat ze waarde hecht aan concreet engagement. Waarderen kan materieel in de vorm van een cadeaubon, vergoeding, kortingsbon e.d. maar het kan ook immaterieel via een schouderklopje, vrijwilligersdag/uitstapje of een onderscheiding. Jaarlijks wordt er een nationale vrijwilligersdag georganiseerd die in 2010 op 7 december zal plaatsvinden. Uit de benchmark blijkt dat gemeenten vrijwilligers veelal waarderen met een vrijwilligersprijs (79%) en een vrijwilligersdag of feest (58%). SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

174 4.3 Bemiddelen (=verbinden en makelen) Het bemiddelen van vrijwilligers met vrijwilligersorganisaties of met burgers met een hulpvraag is een belangrijke taak. Dit kan door middel van een vacaturebank, via netwerken, via de lokale krant, een website etc. Lange tijd stond hierbij de vacature centraal, maar de laatste tijd ontstaan er ook initiatieven waarbij vrijwilligers hun diensten aanbieden. Ook de flexibilisering van de vrijwilliger en het vrijwilligerswerk zien we terug bij het bemiddelen. Er worden meer initiatieven ontplooid waarbij kortdurend vrijwilligerswerk gevraagd wordt. Nederland Cares Het initiatief is nu werkzaam in Amsterdam, Utrecht en Arnhem. Dit is een initiatief waar potentiële vrijwilligers dagelijks op een site kunnen kijken wat ze bijvoorbeeld de volgende dag aan vrijwilligerswerk zouden kunnen doen als ze een paar uurtjes hebben. Voorbeelden van activiteiten zijn: begeleiden bij huiswerk, helpen bij een buurtdiner of bij een activiteit bij een speeltuin. De site is: nederlandcares.nl Tijdens een van onze benchmarkdagen vertelde een van de deelnemers dat er bij hen nu een initiatief is gestart waar aan burgers gevraagd wordt of ze vrijwilliger willen zijn. Op een website bieden de vrijwilligers zich aan en dan kan iemand met een hulpvraag contact opnemen met de vrijwilliger om een klusje voor hem/haar te doen. Hierbij staat dus niet de vacature centraal maar de vrijwilliger met zijn of haar capaciteiten. Tevens is het vrijwilligerssteunpunt gevraagd om de kansen en mogelijkheden van de flexibilisering van het vrijwilligerswerk te inventariseren. In 64% van de benchmarkgemeenten worden vrijwilligersvacatures gepubliceerd. De meeste voorkomende manieren om vacatures kenbaar te maken zijn de vacaturebank en de website. 4.4 Facilitering (=versterken) Onder facilitering van vrijwilligers kan van alles verstaan worden. Voorbeelden van facilitering zijn cursussen voor medewerkers van vrijwilligersorganisaties, of cursussen voor vrijwilligers zelf. Het kan gaan om middelen voor de vrijwilligersorganisaties zodat zij makkelijker hun werk kunnen doen. Dan gaat het over informatie over regelgeving, hulp bij organisatie, financiële middelen en administratieve ondersteuning. Ten slotte zijn er nog vormen van ondersteuning om het de vrijwilliger iets gemakkelijker te maken. Vrijwilligers geven een deel van hun tijd op en deze kan op een aantal manieren worden gecompenseerd door middel van reiskostenvergoeding, faciliteiten (parkeerkaarten, kortingspassen), een verzekering, door het bieden van kinderopvang en door het vrijstellen van de vrijwilliger van sollicitatieplicht. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

175 Gemeenten faciliteren de dienstverlening aan vrijwilligers vooral via het vrijwilligersloket en door middel van digitale informatievoorziening. De gemeente werkt bij het ondersteunen van de vrijwilligers vaak samen met het vrijwilligerssteunpunt of een centrale, het Wmo loket, een maatschappelijk makelaar en een welzijnsstichting. In de meeste gemeenten hebben vooral de gemeente zelf en het steunpunt of de centrale een rol bij de uitvoering van de ondersteuning. Beleidsmatig en bestuurlijk ligt de regie doorgaans in handen van de gemeente. De regietaak houdt dan in: het scheppen van goede condities voor samenwerking. Hiervoor is echter wel een goed stappenplan nodig. Stappenplan: 1. ken de doelgroep 2. ken de vrijwilligersorganisaties en andere samenwerkingspartners 3. activeer partijen en breng ze bij elkaar 4. ontwikkel een visie 5. maak een uitvoeringsplan 6. schep randvoorwaarden voor samenwerking Op uitvoerend niveau is de gemeente niet vanzelfsprekend de regisseur. Op uitvoerend niveau zijn tal van organisaties en instellingen betrokken. In de meeste gemeenten legt het steunpunt vrijwilligerswerk de verbindingen tussen de partijen op het terrein van vrijwilligerswerk. Gemeenten zijn echter nog wel medeverantwoordelijk en kopen de ondersteuning voor vrijwilligers in (subsidie). 4.5 Samenwerken (verbinden en makelen) Bij het bevorderen van vrijwillige inzet komen vaak externe partijen in beeld. Betrokken partijen in het veld naast de gemeente zijn de vrijwilligersorganisaties en professionele organisaties die werken met vrijwilligers, steunpunt of vrijwilligerscentrale (of Wmo loket), belangenorganisaties en de provincie en regionale steunfuncties. Vooral het aantal vrijwilligersorganisaties in gemeenten is talrijk. Het is van belang om deze in kaart te hebben, contact te onderhouden en te ondersteunen waar dat nodig is. Het komt steeds vaker voor dat vrijwilligersorganisaties zich organiseren in een vrijwilligersraad of platform en kunnen zo een gesprekspartner van de gemeente zijn. Nieuwe partners voor de gemeente om rekening mee te houden zijn: het bedrijfsleven (beursvloeren en MBO); scholen (maatschappelijke stages); zorgpartners (kunnen specifieke doelgroepen benaderen); kerken en moskeen (bereiken kwetsbare groepen); woningbouwverenigingen en corporaties (doen meer aan sociale component wijken>burgerinitiatieven); bibliotheken (veel vrijwilligers). SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

176 Op lokaal niveau zijn veel organisaties betrokken bij het vrijwilligerswerk. De nieuwe partners zijn vooral interessant om vrijwillige inzet te organiseren en voor het bereiken van speciale (kwetsbare) groepen. De ene organisatie ligt iets meer voor de hand dan de andere, maar allen zijn spelers in het vrijwilligerswerkveld. Het is voor gemeenten van belang een goede onderlinge afstemming te hebben en samen te werken met de spelers in het veld. Gemeenten willen weten wat de verschillende partners aan deskundigheid in huis hebben en welke behoeften ze hebben. Het is daarom vooral interessant in hoeverre gemeenten de verschillende organisaties betrekken bij de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering. Onderstaande figuur geeft de mate van samenwerking weer voor beleidsontwikkeling. Figuur 1 Samenwerkingspartners beleidsontwikkeling Vrijwilligerscentrale/ Vacaturebank Welzijns- of zorginstellingen Wmo loket Vrijwilligersraad Wmo platform/ raad Andere gemeenten Individuele vrijwilligers Vrijwilligersorganisaties Ouderenorganisaties Bedrijven Anders % 0 0 % % % % 0 8 % 0 1 Interactief Semi-interactief Niet interactief De volgende figuur geeft de samenwerkingsrelatie van de verschillende gemeenten weer als het gaat om beleidsuitvoering. Figuur 2 Samenwerkingspartners beleidsuitvoering Vrijwilligerscentrale/ Vacaturebank Welzijns- of zorginstellingen Wmo loket Vrijwilligersraad Wmo platform/ raad Andere gemeenten Individuele vrijwilligers Vrijwilligersorganisaties Ouderenorganisaties Bedrijven Anders % 20% 40% 60% 80% 100% Interactief Semi-interactief Niet interactief SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

177 5 Kansen en bedreigingen voor vrijwilligerswerk 5.1 Maatschappelijke stages Vanaf 2011 is de maatschappelijke stage voor middelbare scholieren verplicht. Dat betekent dat er per schooljaar straks ongeveer leerlingen een stageplaats zoeken. Het doel van de maatschappelijke stage is dat alle jongeren tijdens hun middelbareschooltijd kennismaken met én een onbetaalde bijdrage leveren aan de samenleving. We noemen dit ook vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk kan hierdoor een nieuw imago krijgen en vrijwilligersorganisaties krijgen de kans ervaring op te doen met jongeren. De leerling van nu is tenslotte de vrijwilliger van de toekomst. Om een maatschappelijke stage voor alle leerlingen mogelijk te maken is voorbereiding nodig. Zowel op scholen als bij gemeenten en op de stageplek zelf. Gemeenten krijgen op grond van een convenant tussen het Ministerie van VWS, OCW en de VNG geld om de makelaarsfunctie vrijwilligerswerk en maatschappelijke stage op te zetten. Het geld is echter niet alleen bedoeld voor maatschappelijke stages, maar voor het brede vrijwilligerswerk. Bij de maatschappelijke stage staan verschillende partijen centraal: De gemeenten De vrijwilligerscentrales/-steunpunten en/of de maatschappelijke makelaar De scholen voor voortgezet onderwijs met hun leerlingen en de stageaanbieders Deze drie partijen moeten met elkaar samenwerken en zullen daarom overleggen over de verschillende rollen binnen deze maatschappelijke stages. Het is voor de samenwerking van belang om af te spreken wie welke rol op zich zal nemen. Het verplichte karakter van de maatschappelijke stage zal onvermijdelijk leiden tot een grote vraag naar geschikte stageplaatsen. Het begeleiden van deze groep leerlingen zal scholen en vooral de vrijwilligersorganisaties veel extra werk opleveren. Regionale afstemming en samenwerking tussen scholen, vrijwilligersorganisaties, vrijwilligerssteunpunten en gemeenten is daarom wenselijk, zo niet noodzakelijk. Gemeenten moeten keuzes maken in hun beleid en de manier waarop zij de maatschappelijke stage gaan oppakken. Gemeenten kunnen de volgende beleidsterreinen betrekken om de invulling van het beleid rond te krijgen: Tabel 3 Welzijn 94% Onderwijs 92% Wmo 83% Sport 72% Diversiteit 30% Interne samenwerking bij maatschappelijke stages Aandeel gemeenten die deze beleidsterreinen betrekken SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

178 Maatschappelijke stages zijn ook een mooie kans om jongeren kennis te laten maken met het Wmo beleid. Tevens kunnen gemeenten scholieren die een maatschappelijke stage moeten doen inzetten bij Wmo gerelateerde projecten. Zo is er in een aantal gemeenten door scholieren de Dag van de Mantelzorg georganiseerd. In andere gemeenten hebben scholieren in het kader van hun maatschappelijke stage meegeholpen bij wijk en buurtinitiatieven. In Helmond en Enschede zijn er andere manieren gevonden om maatschappelijke stages op een slimme manier in te zetten. Jongeren denken mee over gemeentebeleid Helmond In het kader van de maatschappelijke stages is de gemeente Helmond begonnen met het betrekken van jongeren bij de beleidsvorming. De leerlingen komen regelmatig met de beleidsmedewerkers of maatschappelijke organisaties bijeen om van gedachten te wisselen. Het is voor beiden een nuttig initiatief. Leerlingen ontwikkelen competenties en vaardigheden. Gemeenten hebben op deze manier een instrument om de mening van jongeren te peilen. Vaak blijven jongeren ook na hun maatschappelijke stage bijdragen aan het project. ( (praktijkvoorbeelden)) Bedrijfsleven Enschede ondersteunt maatschappelijke stage Een combinatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen en maatschappelijke stages in Enschede. Elk jaar verrichten de werknemers van het bedrijf Timberland al vrijwilligerswerk door het natuurgebied Het Lutterzand schoon te maken. Nu worden scholieren van een vmbo in Enschede daar ook bij betrokken in de vorm van een maatschappelijke stage. Samen zijn zij aan de slag gegaan. Timberland wil hiermee een bijdrage leveren aan de samenleving. Tegelijkertijd draagt MVO bij aan een positieve werksfeer en verhoogt het de motivatie en tevredenheid van medewerkers, is de ervaring van het bedrijf. Het project is afgesloten met een evaluatie. Het is de bedoeling dat de samenwerking tussen Timberland en de scholen structureel wordt. ( (praktijkvoorbeelden)) 5.2 Maatschappelijk betrokken ondernemen (MBO) MBO is te omschrijven als concrete acties die bedrijven ondernemen ten behoeve van de gemeenschap(pen) waarin ze opereren. Dit kan bijvoorbeeld door middel van donaties of sponsoring, door werknemersvrijwilligerswerk of door het doneren of beschikbaar stellen van middelen. Als het gaat om vrijwilligerswerk zijn we het meest geïnteresseerd in het werknemersvrijwilligerswerk. Hierbij gaan medewerkers, al dan niet in de tijd van of georganiseerd door de baas, individueel of in teamverband en zonder betaling vanuit de nonprofitorganisatie, werk verrichten voor deze organisatie (SCP, 2009). SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

179 In werknemersvrijwilligerswerk stimuleert een bedrijf zijn medewerkers om tijd en expertise ter beschikking te stellen als vrijwilligers aan non-profitorganisaties. Deze vrijwilligersactiviteiten kunnen worden ondernomen binnen of buiten de officiële werkdruk en tijd van de medewerker (Meijs en Van der Voort 2004: 21). De werkgever kan de volgende vormen van ondersteuning aanbieden: het reserveren van werktijd voor vrijwilligerswerk, via bijvoorbeeld donaties aan de organisatie al naargelang de uren vrijwilligerswerk in de eigen tijd, tot het coördineren, waarderen of belonen van vrijwilligerswerk. Werknemersvrijwilligerswerk biedt kansen voor het vrijwilligerswerk. Ten eerste kan door het werknemersvrijwilligerswerk een ander idee ontstaan over het aanpassen van het werkrooster aan verplichtingen rond vrijwilligerswerk (en mantelzorg). Hierbij zijn vooral taakcombineerders erg gebaat. Ten tweede kan het er voor zorgen dat er minder mensen stoppen met vrijwilligerswerk en misschien zelfs meer vrijwilligerswerk gaan doen. Als het vanuit de werkgever gestimuleerd wordt, er gedeeltelijk tijd voor vrij gemaakt wordt en collega s een moreel appel op je doen is het makkelijker om vrijwilligerswerk te doen. Ten slotte kan het een vorm van teambuilding betekenen voor de werknemers. Beperkingen van het MBO en het werknemersvrijwilligerswerk zijn de waarschijnlijk beperkte omvang van het aantal nieuwe vrijwilligers en de motivatie van de nieuwe vrijwilligers. Vanuit de maatschappelijke organisaties kunnen er vraagtekens gezet worden bij de motivatie van nieuwe vrijwilligers die zich in het kader van deze programma s melden. Het is aan gemeenten om de uitvoerders van de ondersteuning voor vrijwilligers aan te moedigen contact te zoeken met bedrijven die met MBO bezig zijn om zo veel mogelijk goede matches te bewerkstelligen. Een manier daarvoor is een beursvloer. Beursvloer: Bedrijven, serviceclubs, scholen, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersorganisaties en overheden ontmoeten elkaar. Het doel is om een match te maken tussen organisaties die iets aanbieden en diegene die iets vragen. Het kan om van alles gaan, zoals kennis, faciliteiten (ruimtes), materiaal, maar ook mankracht en toegang tot netwerken. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

180 Bijlage 1 Referenties Literatuur - Basisfuncties Lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 30 maart Bent u een goede regisseur?, Commissie lokaal vrijwilligersbeleid, Civil Society en vrijwilligerswerk, Dekker, SCP, Corporate volunteering: from charity to profit non-profit partnerships. Australian Journal on Volunteering, 9(1), Meijs, L.C.P.M. & Voort, J.M. van der, Typetest vrijwilligerswerkbeleid, Commissie lokaal vrijwilligersbeleid, Uitwerking basisfuncties. Intensieve vrijwilligerszorg in de samenleving. Mezzo, Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg, Gebruikte websites - (praktijkvoorbeelden) SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

181 Bijlage 2 Visies op vrijwilligerswerk Overheid op afstand Vrijwilligerswerk is een fenomeen binnen de samenleving dat ontstaat als er behoefte aan is. Het is spontaan en actief, omdat mensen geheel onverplicht werkzaamheden op zich nemen. Dat is de charme van vrijwilligerswerk en terughoudendheid van de overheid ten aanzien van het geven van inhoud en richting aan dit soort positieve en spontane maatschappelijke processen is dan ook op zijn plaats. Ontwikkelingen doen zich gewoon voor, reguleren zichzelf en de goede initiatieven blijven bestaan. De sterken overleven. Zo krijg je ook een sterke sector, gedragen door burgers. Als gemeente blijf je hierin zoveel mogelijk op de achtergrond. Vrijwilligers(werk)beleid is iets wat je moet overlaten aan de organisaties en burgers zelf. Zij bepalen zelf wat goed voor hen is. De gemeentelijke inzet en bemoeienis reikt niet verder dan het beperkt faciliteren (bijvoorbeeld op het gebied van accommodatie) van vrijwilligersorganisaties, maar dit valt dan onder de noemer van andere beleidsterreinen, zoals sport, cultuur of gezondheid. Ambtelijke inzet, specifiek gericht op vrijwilligerswerkbeleid, is dan ook overbodig. Er is geen specifiek contact met vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties over inhoudelijke onderwerpen van het vrijwilligersbeleid. De gemeente heeft alleen contact als vrijwilligersorganisaties daar uitdrukkelijk, en op eigen initiatief, om vragen. In uitzonderlijke gevallen wil de gemeente nog wel eens bijspringen en optreden als 'bezemwagen'; bijvoorbeeld wanneer er klappen vallen in een van die aanpalende beleidsterreinen. Overheid als stimulator Vrijwilligerswerk ontstaat grotendeels spontaan, maar kan ook worden gestimuleerd. Het vrijwilligersveld krijgt derhalve veel ruimte om eigen initiatieven te nemen. Initiatieven die gericht zijn op promotie of kwaliteitsverhoging van het vrijwilligerswerk of die aansluiten bij overheidsprioriteiten worden extra beloond. Het gemeentelijk vrijwilligerswerkbeleid is in die zin zowel vraag- als aanbodgericht en zowel faciliterend als stimulerend. Een goede ondersteuningsstructuur en lokale infrastructuur worden gekoppeld aan verschillende stimuleringsmogelijkheden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan stimuleringssubsidies voor organisaties die een aantoonbare bijdrage leveren aan interculturalisatie of aan speciale projecten op een gebied als sociale activering. Maar uiteraard is het aan de (autonome) organisaties zelf om te bepalen of ze inspelen op de door de overheid geboden mogelijkheden. De lokale infrastructuur wordt bevorderd door aandacht te schenken aan de waardering en de erkenning van vrijwilligers. Ook wordt veel aandacht besteed aan netwerken. Het contact tussen lokale overheid en vrijwilligersorganisaties wordt bevorderd door vrijwilligersorganisaties regelmatig te betrekken bij de ontwikkeling van beleid. De inhoud en richting van het beleid is kortom een een-tweetje tussen lokale overheid en het vrijwilligersveld. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

182 Overheid als facilitator Vrijwilligerswerk is iets dat spontaan binnen het maatschappelijk veld ontstaat en bestaat. Daar hoeft je als gemeente geen initiatief toe te nemen, maar je kunt het wel actief ondersteunen. Als lokale overheid moet je ervoor zorgen dat vrijwilligersorganisaties zelfstandig goed kunnen blijven gedijen. Het bevorderen van sterke vrijwilligersorganisaties is je voornaamste taak. De overheid ziet professionalisering van zowel vrijwilligersorganisaties als ondersteuningsorganisaties als een van de grootste opdrachten voor de toekomst. Daarvoor is het nodig dat een aantal voorzieningen en randvoorwaarden goed geregeld zijn, zoals basissubsidies, accommodaties, verzekeringen en deskundigheidsbevordering. In overleg met de organisaties zelf (tijdens bijvoorbeeld de subsidiegesprekken) of via een enquête kan worden nagegaan hoe het vrijwilligersveld tegen de ondersteuning en randvoorwaarden aankijkt. Vrijwilligersorganisaties, die tegen problemen aanlopen, kunnen op eigen verzoek terugvallen op beperkte inhoudelijke ondersteuning van het professionele werkveld. Dit kan bijvoorbeeld een welzijnsorganisatie zijn. Dergelijke ondersteuning wordt door het complexer worden van de samenleving steeds noodzakelijker. Overheid als dirigent Het vrijwilligerswerk vormt de slagader van de sociale infrastructuur. De gemeenschap en het leefklimaat zijn in het geding. Het is derhalve van groot belang om tot versterking van de sociale infrastructuur te komen. Daarvoor is meer innovatie nodig dan vrijwilligersorganisaties op eigen kracht vermogen. Een faciliterende of stimulerende rol van de lokale overheid volstaat daarvoor niet. Nadrukkelijkere sturing is noodzakelijk. De verantwoordelijkheid voor de 'smeerolie'-rol, de sociale cohesie, ligt bij de gemeente. Het vrijwilligerswerkbeleid is derhalve centraal geformuleerd en bevat heldere doelen, prioriteiten en een realistisch budget. Ook is binnen het beleid duidelijk uitgewerkt wat de samenhang is met andere beleidsterreinen (vrijwilligerswerkbeleid als instrument voor lokaal sociaal beleid). Natuurlijk is er ook aandacht voor de randvoorwaarden en faciliteiten, die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het vrijwilligersveld. De meeste beleidsinstrumenten, die hiervoor worden ingezet, zijn aanbodgericht, stimulerend en koersbepalend. De gemeente regelt en bepaalt in sterke mate. Zo komen bijvoorbeeld alleen organisaties, die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen en passen binnen beleidsprioriteiten, in aanmerking voor subsidie. Daar waar taken zijn uitbesteed aan professionele ondersteuningsorganisaties (bijvoorbeeld een steunpunt) zijn goede afspraken gemaakt. De gemeente bepaalt de koers en kaders, het steunpunt doet de uitvoering en wordt afgerekend op basis van een prestatiecontract. SGBO JAARRAPPORT VRIJWILLIGERSWERK, BENCHMARK WMO

183 Directie Stadsbedrijven Servicebedrijf Communicatie PERSBERICHT Korte Nieuwstraat PP Nijmegen Telefoon Telefax (024) gemeente@nijmegen.nl Datum Nummer persbericht 2 november L Postadres Postbus HG Nijmegen Tevredenheid cliënten over Wmo neemt toe De gemeente Nijmegen heeft het afgelopen jaar flink geïnvesteerd in verbetering van haar werkwijze rond de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De tevredenheid van cliënten is in 2009 op de meeste punten dan ook zichtbaar verbeterd. Het rapportcijfer dat Nijmeegse Wmo-cliënten geven voor de aanvraagprocedure is gestegen van 6,3 naar 6,9. De wachttijd is inmiddels ingelopen tot de norm van 8 weken die hiervoor geldt. Tegelijkertijd is een verbetertraject ingezet om de klantvriendelijkheid en snelheid structureel te verhogen. De tevredenheid van cliënten over de organisatie van de hulp bij het huishouden is hoog wat betreft de keuzemogelijkheden, inzet, aandacht en kwaliteit (ruim 90 procent). Minder tevreden zijn zij over vervanging bij ziekte en personeelswisselingen. Toch is hierin wel een verbetering zichtbaar ten opzichte van eerdere metingen, waarschijnlijk door de boeteclausule voor het niet (tijdig) leveren van hulp. De gemeente heeft die clausule in 2009 opgenomen in de aanbesteding van de huishoudelijke hulp ter verbetering van de cliënttevredenheid op dit punt. Ook de tevredenheid over de kwaliteit van woningaanpassingen, rolstoelen, scootmobielen en de vervoerskostenvergoeding is in de meeste gevallen hoog (respectievelijk 93, 92, 85 en 83 procent). Zorgpunt blijft het collectief vervoer: slechts 39 procent is tevreden over de wachttijd voordat men wordt opgehaald. In 2009 waren echter nog geen verbeteringen doorgevoerd bij de Stadsregiotaxi. Om de dienstverlening te verbeteren, is in september 2010 een nieuwe vervoerder gestart waaraan strictere kwaliteitseisen zijn gesteld. Ook is er een onafhankelijk klachtenbureau ingesteld en werkt de Stadsregio aan de oprichting van een nieuwe klankbordgroep met vertegenwoordiging vanuit verschillende gebruikersgroepen. Daarnaast kunnen cliënten met een beperking die niet zelfstandig kunnen reizen, vanaf 2011 (op indicatie) gebruik maken van de Zorgtaxi. De Wmo is een participatiewet. Bijna 85 procent van de cliënten geeft aan dat de ondersteuning vanuit de Wmo er ook daadwerkelijk aan bijdraagt dat zij zelfstandig kunnen blijven wonen. Ruim 70 procent geeft bovendien aan dat de ondersteuning bijdraagt aan het kunnen meedoen in de maatschappij. Daarnaast heeft eenderde van de Wmo-cliënten steun van een mantelzorger. De gemeentelijke uitgaven voor alle individuele Wmo-voorzieningen nemen toe, terwijl de inkomsten van de gemeente voor dit doel dalen. Het aantal aanvragen voor Wmo-voorzieningen zoals rolstoelen, woonvoorzieningen, huishoudelijke hulp en bouwkundige aanpassingen is eind

Directie Inwoners Ingekomen stuk D5 (PA 14 juli 2010) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording.

Directie Inwoners Ingekomen stuk D5 (PA 14 juli 2010) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording. Directie Inwoners Ingekomen stuk D5 (PA 14 juli ) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsrealisatie & verantwoording Aan de gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax

Nadere informatie

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp Kwartaalrapportage Wmo en Benchmarkonderzoeken 2009.

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp Kwartaalrapportage Wmo en Benchmarkonderzoeken 2009. Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Kwartaalrapportage Wmo en Benchmarkonderzoeken 2009 Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 9410 BW-nummer Portefeuillehouder F. Tas Samenvatting Ten behoeve van

Nadere informatie

Alleen ter besluitvorming door het College

Alleen ter besluitvorming door het College Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Jaarrapportage Wmo en Benchmarkonderzoeken Wmo 2010 Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 1051 Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting Ten behoeve van een adequate

Nadere informatie

Samenvatting Klanttevredenheidsonderzoek Wmo en de Benchmarks Wmo resultaten over 2013

Samenvatting Klanttevredenheidsonderzoek Wmo en de Benchmarks Wmo resultaten over 2013 Samenvatting Klanttevredenheidsonderzoek Wmo en de Benchmarks Wmo resultaten over 2013 Klanttevredenheidsonderzoek Het KTO is een wettelijke verplichting wat betreft de verantwoording naar de Gemeenteraad

Nadere informatie

Mantelzorgwaardering. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp. Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / BW-nummer. Portefeuillehouder B.

Mantelzorgwaardering. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp. Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / BW-nummer. Portefeuillehouder B. Openbaar Onderwerp Mantelzorgwaardering Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 1051 Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting In de Wmo 2015 is vastgelegd dat gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk

Nadere informatie

Rapportage Wmo-benchmark 2008

Rapportage Wmo-benchmark 2008 ** Concept 20 mei 2009 Sectie wz Rapportage Wmo-benchmark 2008 April 2009 Auteur(s): C. Jansens ism WZ en SoZa INHOUD 1. Horizontale verantwoording 2. Samenvatting resultaten 3. Conclusie Pagina 2 van

Nadere informatie

Hll lllllllllllllllllllllllllllllllilllllll /10/2012

Hll lllllllllllllllllllllllllllllllilllllll /10/2012 Beleid Cluster Maatschappij (071)54 54 838 ppaardekoper@leiderdorp.nl Ingekomen: Afdeling ; Kopie ; Cj rif Hll lllllllllllllllllllllllllllllllilllllll 2012.06557 26/10/2012 Gemeente Leiderdorp A Aan de

Nadere informatie

Samenvatting Benchmark Wmo 2012

Samenvatting Benchmark Wmo 2012 Samenvatting Benchmark Wmo 2012 Gemeente Helmond heeft in 2012 samen met 123 andere gemeenten deelgenomen aan de Benchmark Wmo. Hiervan hebben 69 gemeenten, inclusief Helmond, naast de basisbenchmark meegedaan

Nadere informatie

Samenvatting basisbenchmark en cliënttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen Wmo

Samenvatting basisbenchmark en cliënttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen Wmo Samenvatting basisbenchmark en cliënttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen Wmo Inleiding Hoewel het gaat om twee afzonderlijke onderzoeken is vanwege de samenhang (de Wmo) ervoor gekozen om

Nadere informatie

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014. Te besluiten om:

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014. Te besluiten om: COLLEGEVOORSTEL Onderwerp Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 Te besluiten om: 1. De resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 in het kader van artikel 9 Wmo juncto artikel 8.9 vierde lid

Nadere informatie

Brief op maat benchmark Wmo 2010: Individuele Voorzieningen ROGplus

Brief op maat benchmark Wmo 2010: Individuele Voorzieningen ROGplus Brief op maat benchmark Wmo 2010: Individuele Voorzieningen ROGplus Inleiding ROGplus heeft in 2010 samen met 98 andere organisaties deelgenomen aan de module Individuele voorzieningen van de benchmark

Nadere informatie

Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel Openbaar

Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel Openbaar Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording vragen D66 over dagopvang ouderen Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 1051 BW-nummer Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting De fractie van D66

Nadere informatie

Jaarverslag Zorg 2013: Individuele voorzieningen Wmo 2013

Jaarverslag Zorg 2013: Individuele voorzieningen Wmo 2013 Jaarverslag Zorg 2013: Individuele voorzieningen Wmo 2013 ALGEMEEN De individuele voorzieningen Wmo betreffen vervoersvoorzieningen, rolstoelen, woonvoorzieningen en hulp bij het huishouden. Onderstaand

Nadere informatie

9 DEC. DIV TE f. Gemeente Dordrecht T.a.v. mevrouw J. Storm Hoofd afdeling Zorg Sociale dienst Postbus AA Dordrecht. Datum: 14 december 2005

9 DEC. DIV TE f. Gemeente Dordrecht T.a.v. mevrouw J. Storm Hoofd afdeling Zorg Sociale dienst Postbus AA Dordrecht. Datum: 14 december 2005 DIV TE f Gemeente Dordrecht T.a.v. mevrouw J. Storm Hoofd afdeling Zorg Sociale dienst Postbus 8 3300 AA Dordrecht A5DELJNG 9 DEC Datum: 14 december 2005 Betreft: Brief op maat gemeente Dordrecht j :...,,>..

Nadere informatie

Maatwerksamenvatting Resultaten Benchmark Wmo Gemeente Almere

Maatwerksamenvatting Resultaten Benchmark Wmo Gemeente Almere Maatwerksamenvatting Resultaten Benchmark Wmo 2013 Gemeente Almere Inleiding De gemeente Almere heeft in 2013 deelgenomen aan de Benchmark Wmo, inclusief de module Individuele Voorzieningen. In deze samenvatting

Nadere informatie

Beantwoording schriftelijke vragen D66 art. 39 RvO over vervanging bij ziekte Wmo

Beantwoording schriftelijke vragen D66 art. 39 RvO over vervanging bij ziekte Wmo Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen D66 art. 39 RvO over vervanging bij ziekte Wmo Programma Zorg & Welzijn Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting Op 29 juni 2016 heeft

Nadere informatie

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015 Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015 Gemeente Deventer Team Kennis en Verkenning Jaap Barink Juni 2015 Inhoud Samenvatting... 4 Inleiding... 6 1. Indienen melding...

Nadere informatie

1 Inleiding... 2. 2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2. 3 Informatie... 4. 4 De aanvraag... 8. 5 Procedure... 14. 6 Wachttijd...

1 Inleiding... 2. 2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2. 3 Informatie... 4. 4 De aanvraag... 8. 5 Procedure... 14. 6 Wachttijd... Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2 3 Informatie... 4 4 De aanvraag... 8 5 Procedure... 14 6 Wachttijd... 16 7 Bejegening... 19 7 Toegewezen aanvragen...

Nadere informatie

Rapportage Wmo-benchmark 2011

Rapportage Wmo-benchmark 2011 Rapportage Wmo-benchmark 2011 Wmo in balans November 2011 Auteur(s): M. Barends en C. Jansens INHOUD 1. Horizontale verantwoording 2. Samenvatting resultaten 2.1. Basisbenchmark 2.2. Rapport Individuele

Nadere informatie

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2014 Inleiding en toelichting Het jaarlijkse Wmo-klanttevredenheidsonderzoek is in april en mei 2015 naar de cliënten verstuurd. Aan de cliënten werd gevraagd of zij de

Nadere informatie

Oostzaan Buiten gewoon

Oostzaan Buiten gewoon GESCAND OP Gemeente Oostzaan Buiten gewoon Gemeenteraad Oostzaan P/a Postbus 20 153OAA Wormeriand - 8 APR. Comeents Oostzaan Gemeentehuis ockadrcs Kerkbuurt 4, 1 511 BD Oostzaan Postadres Postbus 20, 1

Nadere informatie

Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen Derde en vierde kwartaal 2007

Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen Derde en vierde kwartaal 2007 Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2007 Derde en vierde kwartaal 2007 Versie : 1 Datum : 15 februari 2008 Samengesteld door : J. van den Hoogen-Stallen

Nadere informatie

Tevredenheids- en ervaringsonderzoek Wmo over 2010 Klanten hulp bij het huishouden, mantelzorgondersteuning en andere individuele voorzieningen

Tevredenheids- en ervaringsonderzoek Wmo over 2010 Klanten hulp bij het huishouden, mantelzorgondersteuning en andere individuele voorzieningen Tevredenheids- en ervaringsonderzoek Wmo over 2010 Klanten hulp bij het huishouden, mantelzorgondersteuning en andere individuele voorzieningen Gemeente Huizen Inleiding... 3 1. Verantwoording onderzoek...

Nadere informatie

Benchmarkrapportage Wmo Jaar 2013

Benchmarkrapportage Wmo Jaar 2013 Benchmarkrapportage Wmo Jaar 2013 Dienst Sociale Zaken en werkgelegenheid Noardwest Fryslân, oktober 2014 1 Dit is een publicatie van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân Postadres

Nadere informatie

Alleen ter besluitvorming door het College

Alleen ter besluitvorming door het College Openbaar Onderwerp Beëindiging Stichting Werklozencentrum Unitas Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 9410 BW-nummer Portefeuillehouder F. Tas Samenvatting Dit voorstel gaat over de beëindiging

Nadere informatie

1. Inleiding Methode van onderzoek Responsverantwoording Leeswijzer 2

1. Inleiding Methode van onderzoek Responsverantwoording Leeswijzer 2 Inhoud 1. Inleiding 1 1.1. Methode van onderzoek 1 1.2. Responsverantwoording 1 1.3. Leeswijzer 2 2. Tevredenheid Wmo-cliënten 3 2.1. Aanvragen van de voorzieningen 3 2.2. (On)Tevredenheid PGB 4 2.3. Tevredenheid

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Gemeente Beek 20 mei 2014 Simon Wajer Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS 7 1.1 Achtergrond

Nadere informatie

RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO

RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO RAPPORT TEVREDENHEID CLIËNTEN WMO Emmen 1 INDEX Index...2 Inleiding...3 1 Samenvatting...4 2 Verantwoording en achtergrondgegevens...5 3 Toegang tot de ondersteuning...7 4 Hulp bij het huishouden...9 5

Nadere informatie

Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen Tweede kwartaal 2007

Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen Tweede kwartaal 2007 Rapportage uitvoering Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2007 Tweede kwartaal 2007 Versie : 1 Datum : 3 september 2007 Samengesteld door : J. van den Hoogen-Stallen

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Gemeente Heumen 20 mei 2014 Kees-Jan van de Werfhorst Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

/2202. gemeente werkendam. werkendam. 12DEC2012. Gemeenteraad Postbus DA Werkendam. clienttevredenheidsonderzoek Wmo

/2202. gemeente werkendam. werkendam. 12DEC2012. Gemeenteraad Postbus DA Werkendam. clienttevredenheidsonderzoek Wmo gemeente werkendam /2202 Raadhuispiein 1 4251 VZ Werkendam Gemeenteraad Postbus 16 4250 DA Werkendam Telefoon: (0183) 507200 Fax: (0183) 50 73 00 E-mail: info@werkendam.nl onderwerp clienttevredenheidsonderzoek

Nadere informatie

WMO MONITOR KWARTAAL : Samenvatting belangrijkste bevindingen

WMO MONITOR KWARTAAL : Samenvatting belangrijkste bevindingen WMO MONITOR KWARTAAL 4 211: Samenvatting belangrijkste bevindingen Financieel De totale overschrijding van de budgetten is in de loop van 211 teruggelopen en komt uit op 272.756. Na het tweede kwartaal

Nadere informatie

MANAGEMENTSAMENVATTING MANTELZORG & VRIJWILLIGERS GEMEENTE HOUTEN

MANAGEMENTSAMENVATTING MANTELZORG & VRIJWILLIGERS GEMEENTE HOUTEN MANAGEMENTSAMENVATTING MANTELZORG & VRIJWILLIGERS GEMEENTE HOUTEN Gemeente Houten heeft in 2007 samen met 32 2 andere gemeenten deelgenomen aan de module Mantelzorg en Vrijwilligers van de benchmark Wmo.

Nadere informatie

Mensen met een chronische ziekte of beperking hebben voor hun ondersteuning bijna altijd te maken met meerdere wettelijke regelingen www.nivel.

Mensen met een chronische ziekte of beperking hebben voor hun ondersteuning bijna altijd te maken met meerdere wettelijke regelingen  www.nivel. Dit factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Mensen met een chronische ziekte of beperking hebben voor hun ondersteuning bijna altijd te maken met meerdere wettelijke

Nadere informatie

WMO-huishoudelijke hulp in natura Ontwikkelingen in Nijmegen. Analyse en vooruitblik

WMO-huishoudelijke hulp in natura Ontwikkelingen in Nijmegen. Analyse en vooruitblik WMO-huishoudelijke hulp in natura Ontwikkelingen in Nijmegen Analyse en vooruitblik Afdeling Onderzoek en Statistiek 8 maart 2012 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Ontwikkeling 2008-2011, de cijfers...

Nadere informatie

Onderwerp Schriftelijke vragen D66 (art. 39) eigen bijdragen Wmo voorzieningen

Onderwerp Schriftelijke vragen D66 (art. 39) eigen bijdragen Wmo voorzieningen Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Schriftelijke vragen D66 (art. 39) eigen bijdragen Wmo voorzieningen Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 1051 Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting De raadsfractie

Nadere informatie

Woonvoorzieningen 2010 2011 2012 Aanvragen totaal 452 351 299 Aanvragen verhuiskostenvergoeding 8 6 4

Woonvoorzieningen 2010 2011 2012 Aanvragen totaal 452 351 299 Aanvragen verhuiskostenvergoeding 8 6 4 De heer P.C. Schultink De heer A.J. de Leeuw Datum: Ons kenmerk: Afdeling: Contactpersoon: Uw brief van: Uw kenmerk: Onderwerp: WMO-- Samenleving A. Bok 21 november 2012 Beantwoording vragen Wmo Datum

Nadere informatie

In deze brief geven wij een antwoord op uw vragen met betrekking tot de ontslagen bij Zorggroep Zuid Gelderland.

In deze brief geven wij een antwoord op uw vragen met betrekking tot de ontslagen bij Zorggroep Zuid Gelderland. Directie Inwoners Aan de fractie SP T.a.v. Mevr. M. Piepers Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon (024) 329 90 00 Telefax (024) 329 29 81 E-mail gemeente@nijmegen.nl Postadres Postbus 9105 6500

Nadere informatie

Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016

Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016 Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016 Afdeling: Maatschappelijke ontwikkeling Auteur : Nick Elshof Datum: 04-08-2017 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Samenvatting... 4 Algemene informatie geleverde ondersteuning...

Nadere informatie

Horizontale verantwoording Wet maatschappelijke ondersteuning. Hoe doen we het? Hoe doen we het landelijk? uitgave juli 2009

Horizontale verantwoording Wet maatschappelijke ondersteuning. Hoe doen we het? Hoe doen we het landelijk? uitgave juli 2009 Horizontale verantwoording Wet maatschappelijke ondersteuning 2008 Hoe doen we het? Hoe doen we het landelijk? uitgave juli 2009 Horizontale verantwoording Wet maatschappelijke ondersteuning 2008 2 Inhoud

Nadere informatie

2. Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel oktober 2018.

2. Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel oktober 2018. GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Capelle aan den IJssel Nr. 225770 24 oktober 2018 Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel oktober 2018 College van Burgemeester en Wethouders

Nadere informatie

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 26 juni 2017 DATUM 26 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Gemeente Beek (L.) 26 augustus 2015 Nelleke Koppelman Simon Wajer Projectnummer: 107696 INHOUD INLEIDING 2 SAMENVATTING 4 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp OBGZ financiële situatie. BW-nummer. Programma / Programmanummer Cultuur / 9530. Portefeuillehouder H.

Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp OBGZ financiële situatie. BW-nummer. Programma / Programmanummer Cultuur / 9530. Portefeuillehouder H. Openbaar Onderwerp OBGZ financiële situatie Programma / Programmanummer Cultuur / 9530 BW-nummer Portefeuillehouder H. Kunst Samenvatting De Openbare Bibliotheek Gelderland Zuid (OBGZ) kende in 2009 een

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen ROGplus Nieuwe Waterweg Noord

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen ROGplus Nieuwe Waterweg Noord Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen ROGplus Nieuwe Waterweg Noord 13 juni 2014 Kees-Jan van de Werforst Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING SAMENVATTING 1 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN

Nadere informatie

Wet maatschappelijke ondersteuning. Wmo: Iedereen moet kunnen meedoen! inwoudenberg

Wet maatschappelijke ondersteuning. Wmo: Iedereen moet kunnen meedoen! inwoudenberg Wet maatschappelijke ondersteuning inwoudenberg Wmo: Iedereen moet kunnen meedoen! INHOUD pag. Voorwoord 3 De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 4 Waarom wordt de Wmo ingevoerd? 5 Wat betekent de

Nadere informatie

Wet maatschappelijke ondersteuning. Voorlichtingsbijeenkomsten voor inwoners van Bernheze in oktober/november 2006

Wet maatschappelijke ondersteuning. Voorlichtingsbijeenkomsten voor inwoners van Bernheze in oktober/november 2006 Wet maatschappelijke ondersteuning Voorlichtingsbijeenkomsten voor inwoners van Bernheze in oktober/november 2006 Doel informatieavonden: U informeren over de betekenis van de Wmo. U informeren over de

Nadere informatie

ons kenmerk Wmo

ons kenmerk Wmo Gemeente Heerhugowaard Aan mevrouw L. Waltmann - Van Andel Postbus 390 1700 AJ HEERHUGOWAARD doorkiesnummer (070) 310 3883 uw kenmerk datum 30 oktober 2012 onderwerp Samenvatting Benchmark Wmo 2012 ons

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr januari Officiële uitgave van de gemeente Capelle aan den IJssel

GEMEENTEBLAD. Nr januari Officiële uitgave van de gemeente Capelle aan den IJssel GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Capelle aan den IJssel Nr. 8750 15 januari 2018 Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2018 College van Burgemeester en Wethouders

Nadere informatie

Rapportage Wmo-benchmark 2010 en Klanttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen

Rapportage Wmo-benchmark 2010 en Klanttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen ** Concept 15 december 2010 Sectie soza/wz Rapportage Wmo-benchmark 2010 en Klanttevredenheidsonderzoek individuele voorzieningen De Wmo op koers! Oktober 2010 Auteur(s): I. Avontuur en C. Jansens INHOUD

Nadere informatie

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Dit hoofdstuk presenteert in vogelvlucht de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De bedoeling van dit hoofdstuk is een beeld te geven van hoe de wet in elkaar

Nadere informatie

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2008 Gemeente Nijkerk

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2008 Gemeente Nijkerk Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2008 Gemeente Nijkerk Onderzoek uitgevoerd in opdracht van: de gemeente Nijkerk DIMENSUS beleidsonderzoek Juni 2008 Projectnummer 321 Inhoud Samenvatting 3 Inleiding 7 1

Nadere informatie

Openbaar. Vaststellen Onderzoeksopzet Workfast. Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel.

Openbaar. Vaststellen Onderzoeksopzet Workfast. Alleen ter besluitvorming door het College Actief informeren van de Raad. Collegevoorstel. Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Vaststellen Onderzoeksopzet Workfast Programma Economie & Werk Portefeuillehouder T. Tankir Samenvatting Op 4 maart 2015 heeft de gemeenteraad de motie Onderzoek naar

Nadere informatie

Inleiding. Doelen en uitgangspunten van het gemeentebestuur

Inleiding. Doelen en uitgangspunten van het gemeentebestuur Inleiding TRILL is een methodiek die de verantwoordelijkheden en de te leveren prestaties van betrokken partijen in kaart brengt. Zo moet de ambtenaar de beleidsdoelstellingen die door het gemeentebestuur

Nadere informatie

Onderwerp Beantwoording vragen raadskamer over het rapport Evaluatie Bestuurlijke Arrangementen Antillianengemeenten 2005-2008

Onderwerp Beantwoording vragen raadskamer over het rapport Evaluatie Bestuurlijke Arrangementen Antillianengemeenten 2005-2008 Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording vragen raadskamer over het rapport Evaluatie Bestuurlijke Arrangementen Antillianengemeenten 2005-2008 Programma / Programmanummer Integratie & Emancipatie

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Heerhugowaard

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Heerhugowaard Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Heerhugowaard Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2009 Cliënten individuele voorzieningen Gemeente Heerhugowaard COLOFON Samenstelling

Nadere informatie

ons kenmerk Wmo

ons kenmerk Wmo Gemeente Heerhugowaard Aan mevrouw L. Waltmann - van Andel Postbus 390 1700 AJ HEERHUGOWAARD doorkiesnummer (070) 310 3883 uw kenmerk datum 8 november 2013 onderwerp Samenvatting Benchmark Wmo 2013 ons

Nadere informatie

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014 in Houten Burgerpeiling 2014 Onderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Houten Projectnummer 598 / 2015 Samenvatting Goede score voor Sociale Kracht in Houten Houten scoort over het algemeen goed als

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Dienst SoZaWe NW Fryslan Juli 2014 Anouk Olsthoorn Projectnummer: 107560 Samenvatting Uw gemeente heeft meegedaan aan een klantonderzoek Wmo over 2013. De

Nadere informatie

ROCPj" 5. de gemeenteraden van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam. Gemeenteraad van Schiedam Postbus 1501 3100 EA Schiedam

ROCPj 5. de gemeenteraden van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam. Gemeenteraad van Schiedam Postbus 1501 3100 EA Schiedam ROCPj" 5 Aan: de gemeenteraden van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam ROGplus Nieuwe V 'aterweg Noord Bezoekadres Stadhuis, Maassluis Koningshoek 93.050 Correspoi dentieadres Postbus 234 3140 AE IVaassluis

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Cliënten Wmo-voorzieningen Gemeente Enschede Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Cliënten Wmo-voorzieningen Gemeente Enschede COLOFON Samenstelling Ingrid Dooms

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Gemeente Best Augustus 2015 Nelleke Koppelman Naomi Meys Projectnummer: 107696 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 2 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Capelle aan den IJssel. Nr. 169685 5 december 2016 Besluit maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2017 Het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2014 Wmo-voorzieningen Dienst SoZaWe NW Fryslân juli 2015 Nelleke Koppelman Projectnummer: 107696 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 2 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Gemeente Bloemendaal 27 juni 2014 Kees-Jan van de Werfhorst Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING SAMENVATTING 1 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

Gemeente Landsmeer. Wmo-klanttevredenheid over 2013. 5 juni 2014

Gemeente Landsmeer. Wmo-klanttevredenheid over 2013. 5 juni 2014 Gemeente Landsmeer Wmo-klanttevredenheid over 2013 5 juni 2014 DATUM 5 juni 2014 TITEL Wmo-klanttevredenheid over 2013 ONDERTITEL OPDRACHTGEVER Gemeente Landsmeer Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Gemeente Tilburg juli 2014 Anouk Olsthoorn Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS 7 1.1

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude 27 juni 2014 Kees-Jan van de Werfhorst Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING SAMENVATTING 1 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen

Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2013 Wmo-voorzieningen Dienst SoZaWe NW Fryslan Juli 2014 Anouk Olsthoorn Projectnummer: 107560 INHOUD INLEIDING 1 SAMENVATTING 3 HOOFDSTUK 1 VERANTWOORDING EN ACHTERGRONDGEGEVENS

Nadere informatie

Nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Opzet presentatie Wat zijn de veranderingen t.o.v. van huidige Wmo? Opdracht gemeente Maatwerkvoorzieningen specifiek begeleiding Vervolgstappen tot 1 januari

Nadere informatie

Wmo-klanttevredenheidsonderzoek. over 2009

Wmo-klanttevredenheidsonderzoek. over 2009 Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2009 VERSLAG VAN DE RESULTATEN VAN HET CLIËNTTEVREDENHEIDSONDERZOEK ONDER BURGERS MET EEN BEPERKING samenvatting Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl Foto s: Bas Moerman

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011

Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Cliënten Wmo-voorzieningen Mantelzorgers Gemeente Roermond Tevredenheidsonderzoek Wmo over 2011 Cliënten Wmo-voorzieningen Mantelzorgers Gemeente Roermond COLOFON

Nadere informatie

Gemeente Woerden. Klanttevredenheid Wmo over 2013. 31 juli 2014

Gemeente Woerden. Klanttevredenheid Wmo over 2013. 31 juli 2014 Gemeente Woerden Klanttevredenheid Wmo over 2013 31 juli 2014 DATUM 31 juli 2014 TITEL Klanttevredenheid Wmo over 2013 ONDERTITEL OPDRACHTGEVER Gemeente Woerden Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus

Nadere informatie

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING MAASSLUIS VLAARDINGEN SCHIEDAM 2015

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING MAASSLUIS VLAARDINGEN SCHIEDAM 2015 BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING MAASSLUIS VLAARDINGEN SCHIEDAM 2015 1 BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING MAASSLUIS VLAARDINGEN SCHIEDAM 2015 - De colleges van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

Gemeente Nunspeet. Klanttevredenheidsonderzoek Wmo Meting over 2012

Gemeente Nunspeet. Klanttevredenheidsonderzoek Wmo Meting over 2012 Gemeente Nunspeet Klanttevredenheidsonderzoek Wmo Meting over 2012 mei 2013 Projectnr. 302.103 Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus 1174 6801 BD Arnhem Telefoon (026) 3512532 Telefax (026) 4458702

Nadere informatie

Aan de leden van de Raad van de Gemeente Nijmegen. 22 juni 2004. Geachte leden van de Raad,

Aan de leden van de Raad van de Gemeente Nijmegen. 22 juni 2004. Geachte leden van de Raad, Directie Inwoners Gezondheid, Opvang en Zorg Aan de leden van de Raad van de Gemeente Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon (024) 329 90 00 Telefax (024) 3292981 E-mail gemeente@nijmegen.nl

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over Wmo-voorzieningen Gemeente IJsselstein

Klantonderzoek Wmo over Wmo-voorzieningen Gemeente IJsselstein Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen COLOFON Samenstelling Ingrid Dooms Annelieke van den Heuvel SGBO Benchmarking Postbus 10242 2501 HE Den Haag

Nadere informatie

Wat gaat er in de zorg veranderen en waarom?

Wat gaat er in de zorg veranderen en waarom? Wat gaat er in de zorg veranderen en waarom? Het ministerie van VWS heeft wee websites in het leven geroepen die hierover uitgebreid informatie geven www.dezorgverandertmee.nl en www.hoeverandertmijnzorg.nl

Nadere informatie

Besluit maatschappelijke ondersteuning citeertitel: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Scherpenzeel vastgesteld bij besluit van

Besluit maatschappelijke ondersteuning citeertitel: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Scherpenzeel vastgesteld bij besluit van Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 citeertitel: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Scherpenzeel vastgesteld bij besluit van Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Onderwerp: besluit

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2012. Wmo-voorzieningen Gemeente Bloemendaal

Klantonderzoek Wmo over 2012. Wmo-voorzieningen Gemeente Bloemendaal Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen Gemeente Bloemendaal Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen Gemeente Bloemendaal COLOFON Samenstelling Ingrid Dooms Annelieke van den Heuvel Kees-Jan

Nadere informatie

Besluit: Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013.

Besluit: Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013. Portefeuillehouder: Onderwerp: B.G. Schalkwijk vaststellen van het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, overwegende dat

Nadere informatie

Voortgang Wmo en Jeugdwet gemeente Buren Vierde kwartaalrapportage 2015

Voortgang Wmo en Jeugdwet gemeente Buren Vierde kwartaalrapportage 2015 Voortgang Wmo en Jeugdwet gemeente Buren Vierde kwartaalrapportage 2015 1. Inleiding Het jaar 2015 was een overgangsjaar. Zowel voor de veranderingen in het sociaal domein als voor de monitoring van die

Nadere informatie

Oude en nieuwe Wmo. ondersteuning. 2 Deze resultaatgebieden zijn: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning;

Oude en nieuwe Wmo. ondersteuning. 2 Deze resultaatgebieden zijn: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; Oude en nieuwe Wmo De Tweede Kamer is akkoord met het Voorstel van wet Wmo 2015. Na behandeling in de Eerste Kamer zal dit voorstel eind 2014 de huidige Wmo gaan vervangen. Tussen de huidige Wmo en het

Nadere informatie

2! FEB. 20Ö. '. drs. G.A.A. Verkerk. R-H. van Ixiyff. Raadsbesluit. Datum Registratie nr. Stuk. 20 december II.

2! FEB. 20Ö. '. drs. G.A.A. Verkerk. R-H. van Ixiyff. Raadsbesluit. Datum Registratie nr. Stuk. 20 december II. Raadsbesluit 2! FEB. 20Ö Datum Registratie nr. Stuk Ondenwerp 20 december 2012 1259968 554 II Basistarieven Hulp bij het Huishouden De raad van de gemeente Delft; Gelezen het voorstel van het college van

Nadere informatie

Beantwoording schriftelijke vragen SP over dreigend faillissement TSN Thuiszorg

Beantwoording schriftelijke vragen SP over dreigend faillissement TSN Thuiszorg Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen SP over dreigend faillissement TSN Thuiszorg Programma Zorg & Welzijn BW-nummer Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting Op 30 november

Nadere informatie

Individuele verstrekkingen. Hier komt tekst Presentatie tijdens Raadsinformatieavond Hier komt ook tekst. Utrecht.nl

Individuele verstrekkingen. Hier komt tekst Presentatie tijdens Raadsinformatieavond Hier komt ook tekst. Utrecht.nl Individuele verstrekkingen Hier komt tekst Presentatie tijdens Raadsinformatieavond 10 maart Hier komt ook tekst 2016 Uitgangspunt Via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) levert de gemeente een

Nadere informatie

Venlo, Juni 2012 Gemeente Venlo Afd. Maatschappelijke Ontwikkeling

Venlo, Juni 2012 Gemeente Venlo Afd. Maatschappelijke Ontwikkeling Venlo, Juni 2012 Gemeente Venlo Afd. Maatschappelijke Ontwikkeling 1 Inhoudsopgave: 1. Inleiding. 2. De Bevolkingsontwikkeling. 3. De Vergrijzing. 4. De Individuele Wmo voorzieningen. a. Hulp in de Huishouding

Nadere informatie

Beantwoording schriftelijke vragen van de D66-fractie over de experimenten Participatiewet. Met bijgevoegde brief beantwoorden wij deze vragen.

Beantwoording schriftelijke vragen van de D66-fractie over de experimenten Participatiewet. Met bijgevoegde brief beantwoorden wij deze vragen. Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de D66-fractie over de experimenten Participatiewet Programma Inkomen & Armoedebestrijding Portefeuillehouder J. Zoetelief Samenvatting

Nadere informatie

Directie Concern Ingekomen stuk D2 (PA 14 juli 2010) Begroten en Verantwoorden. Datum uw brief

Directie Concern Ingekomen stuk D2 (PA 14 juli 2010) Begroten en Verantwoorden. Datum uw brief Directie Concern Ingekomen stuk D2 (PA 14 juli 2010) Begroten en Verantwoorden Aan de Gemeenteraad Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax (024) 323 59 92 E-mail gemeente@nijmegen.nl

Nadere informatie

Beantwoording artikel 39 vragen VVD Toename inzet crisisopvang Gelderse jongeren. Met bijgevoegde brief beantwoorden wij deze vragen.

Beantwoording artikel 39 vragen VVD Toename inzet crisisopvang Gelderse jongeren. Met bijgevoegde brief beantwoorden wij deze vragen. Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Beantwoording artikel 39 vragen VVD Toename inzet crisisopvang Gelderse jongeren Programma Zorg & Welzijn Portefeuillehouder B. Frings Samenvatting Op 15 december jl.

Nadere informatie

Vaststellen kwaliteitsrapportage Hulp bij het Huishouden 2013

Vaststellen kwaliteitsrapportage Hulp bij het Huishouden 2013 Collegevoorstel Embargo tot 18 februari 12.00 uur Onderwerp Vaststellen kwaliteitsrapportage Hulp bij het Huishouden 2013 Programma / Programmanummer Zorg & Welzijn / 1051 Portefeuillehouder B. Frings

Nadere informatie

Klantonderzoek Wmo over 2012. Wmo-voorzieningen Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Klantonderzoek Wmo over 2012. Wmo-voorzieningen Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Klantonderzoek Wmo over 2012 Wmo-voorzieningen Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude COLOFON Samenstelling Ingrid

Nadere informatie

Directie Inwoners Ingekomen stuk D28 (PA 30 maart 2011) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling. Datum uw brief

Directie Inwoners Ingekomen stuk D28 (PA 30 maart 2011) Maatschappelijke Ontwikkeling Beleidsontwikkeling. Datum uw brief Ingekomen stuk D28 (PA 30 maart 2011) Aan de gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax (024) 329 29 81 E-mail gemeente@nijmegen.nl Postadres Postbus 9105 6500

Nadere informatie

Vaststellen reactiebrief op ongevraagd advies JMG inzake klanttevredenheid en kwaliteitsmeting huishoudelijke hulp

Vaststellen reactiebrief op ongevraagd advies JMG inzake klanttevredenheid en kwaliteitsmeting huishoudelijke hulp Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Vaststellen reactiebrief op ongevraagd advies JMG inzake klanttevredenheid en kwaliteitsmeting huishoudelijke hulp Programma Zorg & Welzijn BW-nummer Portefeuillehouder

Nadere informatie

Gemeente Zeist. Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2014. 8 juli 2015

Gemeente Zeist. Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2014. 8 juli 2015 Gemeente Zeist Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 8 juli 2015 DATUM 8 juli 2015 TITEL Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over ONDERTITEL OPDRACHTGEVER Gemeente Zeist Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem

Nadere informatie

besluit van het college

besluit van het college besluit van het college dossiernummer 1231 onderwerp Wijziging Regeling maatschappelijke ondersteuning Gouda 2017 Het college van burgemeester en wethouders van Gouda; gelezen het voorstel van 13 juni

Nadere informatie

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld.

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld. rriercoj Gemeenteraad Barneveld Postbus 63 3770 AB BARNEVELD Barneveld, 27 augustus 2015 f Ons kenmerk: Ö^OOJcfc Behandelend ambtenaar: I.M.T. Spoor Doorkiesnummer: 0342-495 830 Uw brief van: Bijlage(n):

Nadere informatie

Onderwerp Vragen Groen Links over gratis draadloos internet in binnenstad Nijmegen

Onderwerp Vragen Groen Links over gratis draadloos internet in binnenstad Nijmegen Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Vragen Groen Links over gratis draadloos internet in binnenstad Nijmegen Programma / Programmanummer Economie / 9510 BW-nummer Portefeuillehouder B. Jeene Samenvatting

Nadere informatie

2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2

2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Onderzoeksgroep en dataverzameling... 2 3 Informatie... 3 4 De aanvraag... 7 5 Procedure... 11 6 Bejegening... 14 7 Rechten en plichten... 16 8 Inspraak bij

Nadere informatie

Gemeente Woerden. Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2011

Gemeente Woerden. Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2011 Gemeente Woerden Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2011 26 maart 2012 Projectnr. 2632.102 Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus 1174 6801 BD Arnhem Telefoon (026) 3512532 Telefax (026) 4458702 E-mail

Nadere informatie