OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beginner. Beroepstaak B. Verlenen van verpleegkundige basiszorg

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beginner. Beroepstaak B. Verlenen van verpleegkundige basiszorg"

Transcriptie

1 OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beginner Beroepstaak B Verlenen van verpleegkundige basiszorg Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: B BEGINNER 1516 Fase: beginner Naam student:.

2 BEROEPSTAAK B Overzicht activiteiten school Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B1 Plannen van zorg Beginner BOL BBL 1. Oriëntatie Activiteiten 1.1 Visie op verplegen (taaltaak schrijven) Ziek en gezond Gezondheidsproblemen en bestaansproblemen Zelfzorg, mantelzorg, professionele zorg Het verpleegkundig proces Activiteiten 2.1 Methodisch handelen Het verpleegproces Het verpleegproces creatief presenteren Systematische gegevens verzamelen Activiteiten 3.1 Verzamelen van gegevens aan de hand van 2 2 standaarden 3.2 Gezondheidsproblemen van Gordon Observeren en interpreteren van gegevens Verpleegkundige diagnose stellen Activiteiten 4.1 Verpleegkundige diagnose stellen Zelftest verpleegkundige diagnose stellen Het verpleegplan vaststellen Activiteiten 5.1 Het verpleegplan Verpleegdoelen formuleren RUMBA-SMART Verpleegkundige zorgresultaten Soorten verpleegkundige interventies Evalueren Activiteiten 6.1 Evalueren van een verpleegplan Verpleegplan vaststellen en evalueren (Taaltaak schrijven) 7. Monitoring Activiteiten 7.1 Monitoren, bewaken en controleren van de zorgvrager KR Wat is klinisch redeneren Rapporteren Activiteiten 8.1 Rapporteren Schriftelijk rapporteren (Taaltaak schrijven) KR Mondeling rapporteren Rapporteren volgens de SOAP methode 1 1 Datum Paraaf 2

3 Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B2 Basiszorg Beginner BOL BBL Datum Paraaf 1. Oriëntatie basiszorg Verpleegkunde 1.1 Oriëntatie basiszorg Hygiëne Verpleegkunde 2.1 Beroepsmatige hygiëne voorkomen infecties KR Persoonlijke verzorging en hygiène van 1 zorgvrager en verpleegkundige 1 PAAF 2.1 Opdracht Afweer Opdracht Infectieleer Zelftest 1 infectieleer keuze keuze 2.4 Zelftest 2 infectieleer keuze keuze Vaardigheden 2.3 KR Handen wassen in praktijklokaal Veilig en ergonomisch werken Verpleegkunde 3.1 Ergonomisch werken Veiligheid van zorgvrager en zorgverlener Bed verzorging Verpleegkunde 4.1 Bed verzorging vragen en opdrachten Eisen aan ziekenhuisbed en ziekenkamer 1 Vaardigheden 4.3 Bed opmaken en diverse hulpmiddelen installeren in 4 3 het praktijklokaal 5. Activiteiten en rustpatroon Verpleegkunde 5.1 Slapen en waken-oriëntatie Slapen en waken-vragen ter verdieping KR Slaapproblemen-oorzaken-gevolgen-interventies 2 2 PAAF 5.1 Fysiologie van het slapen: Verstoring van het slapen Mobiliteit, transfer en tiltechnieken Verpleegkunde 6.1 KR Mobiliteitsproblemen Kennisopdracht til- en verplaatsingstechnieken Hulpmiddelen bij het tillen en verplaatsen van een 1 cliënt 6.4 Theorie Een bedlegerige cliënt in verschillende 1 1 houdingen installeren PAAF 6.1 Bouw en functie van het skelet Oefening botten 2 1 3

4 Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B2 Basiszorg Beginner BOL BBL Datum Paraaf 6.3 Bouw en functie van de schedel Bouw en functie van de wervelkolom Bouw en functie van de spieren Oefening spieren Indeling zenuwstelsel en vragen 2 2 Vaardigheden 6.4 KR Een bedlegerige cliënt in verschillende 3 2 houdingen installeren 6.5 Actieve en passieve tillift Til-en verplaatsingstechnieken in het praktijklokaal Til-en verplaatsingstechnieken in het praktijklokaal Persoonlijke basiszorg Verpleegkunde 7.1 KR Kennis en-samenwerking opdrachten: helpen bij persoonlijke verzorging PAAF 7.1 Bouw en functie van de huid Cellen en weefsels Anatomie zintuigen Het oor Het oog Zelftest zintuigen keuze keuze Vaardigheden 7.2 Wassen van zorgvrager op bed Tandenpoetsen Gebitsprothese verzorgen 7.5 Mondverzorging 7.6 Haarverzorging: haren wassen, kammen, borstelen 2 1 en opmaken 7.7 Hulp bieden bij het aan-en uitkleden Scheren van de gelaatsbeharing Verzorging van handen, voeten en nagels 7.10 Verzorgen van bril en contactlenzen 8. Vitale functies Verpleegkunde 8.1 KR Observaties van de circulatie Observatie ademhaling De lichaamstemperatuur 1 1 PAAF 8.1 Oriëntatie hart Circulatie, lichaamsvloeistoffen en hart Hart en circulatie Bouw en functie bloedvaten Latijnse woorden circulatie Bloeddruk 2 1

5 Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B2 Basiszorg Beginner BOL BBL Datum Paraaf 8.7 Bloed en bloedstolling Herhalingsopdracht bouw en functie bloedvaten keuze keuze 8.9 Herhalingsopdracht circulatie keuze keuze 8.9a Stellingen circulatie b Herhalingsopdracht bloedcellen 2 keuze 8.7 Bouw ademhalingsstelsel Kijkopdracht ademhaling biobits Latijnse woorden ademhaling Opdracht longventilatie a Observaties van de ademhaling Scheikundige symbolen AH Zelftest scheikunde AH en spijsvert 2 keuze 8.13 Observatie vitale functies Lichaamstemperatuur en afwijkingen van de lichaamstemperatuur 2 2 Vaardigheden 8.4 De bloeddrukmeter Het opmeten van de bloeddruk 8.6 Observeren van de ademhaling en meten van de 1 hartslag 8.7 Meten van lichaamstemperatuur Invullen van de temperatuurlijst 1 9. Voeding en vochtopname Verpleegkunde 9.1 Voeding en cultuur KR Voedingsproblemen en interventies KR Invullen van een vochtbalans 2 2 PAAF 9.1 Spijsvertering Latijnse woorden Spijsverteringsstelsel Mondholte, keelholte, slokdarm en maag Darmen Alvleesklier, galblaas en lever Voedsel en stofwisseling Zelftest spijsvertering keuze keuze 9.8 Afwijkingen van de spijsvertering Spijsverteringsspel 2 keuze Voedingsleer 9.1 Studieactiviteit voedingstoffen Voorlichtingsmodel schijf van vijf Disciplines en hun taken m.b.t. de voedingszorg 3 2 Vaardigheden 9.4 Gezonde maaltijd bereiden en nuttigen Hulp bieden bij eten en drinken in het praktijklokaal Lengte en gewicht meten en registreren 5

6 Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B2 Basiszorg Beginner BOL BBL 10. Uitscheiding Verpleegkunde 10.1 Oriëntatie: Helpen bij de uitscheiding Uitscheiding en andere culturen Uitscheidingsproblemen, observaties en 2 2 verpleegkundige interventies 10.4 Verpleegkundige zorg aan zorgvragers met incontinentie Incontinentiematerialen PAAF 10.1 Bouw en functie van de nieren Bouw en functie van de urinewegen Afwijking uitscheiding urine Herhaling uitscheiding Vaardigheden 10.5 Toepassen van incontinentiematerialen ---- (combinatie met verpleegkunde 10.4 en 10.5) 10.7 Po en urinaal geven Aanbrengen van een uritip Datum Paraaf Ondersteuningsmagazijn School Beroepstaak B B3 Crisissituaties Beginner BOL BBL EHBO Vaardigheden 11.1 Verbandleer 3 3 PAAF 11.1 Shock 4 2 Conflicthantering en agressie 11.2 Conflicten en conflicthantering Reflecteren op agressie-incidenten [eigen ervaringen] Agressie [fysiek en verbaal) 2 1 Datum Paraaf 6

7 Recht De student ontvangt een reader van de docent recht Thema I Gezondheidsrecht: blok aan het been of handvat voor goede zorg? Onderwerp: gezondheidsrecht Thema II Het beroepsgeheim: zwijgen of toch spreken? Onderwerp: beroepsgeheim Thema III Informeren en toestemming vragen aan wilsbekwame meerderjarige zorgvrager? Ja, tenzij Onderwerp: zelfbeschikkingsrecht Thema IV Het zorgdossier: last of lust? Onderwerp: zorgdossier Thema V Basiszorg: vergoed of niet? Onderwerp: vergoeding zorg Thema VI Het einde van het leven: beschermen of vrijlaten? Onderwerp: levenseinde Thema VII Verpleegkundige zorg verleden: doen of laten? Onderwerp: taak verpleegkundige Thema VIII Crisissituaties: binnen de kaders blijven of er toch buiten treden? Onderwerp: noodsituaties Thema IX Wilsonbekwaam: andermans beslissing of toch zelfbeslissing? Onderwerp: wilsonbekwame zorgvrager Thema X De ontevreden cliënt: klachtrecht (on)mogelijke oplossing? Onderwerp: klachtrecht Thema XI Vrije keuze studenten Onderwerp: vrije keuze 7

8 8

9 OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak B1 Beginner Plannen van zorg Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: B BEGINNER 1516 Fase: beginner Naam student:. 9

10 1.1 B Visie op verplegen (taaltaak schrijven) Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijd Evaluatie Werkproces competentie De student heeft: - in grote lijnen de ideeën over verplegen en de manier om gegevens te ordenen gepresenteerd, van: Florence Nightingale, Virginia Henderson, Van den Brink-Tjebbes, Dorothea Orem, Marjorie Gordon, - een eigen visie op verplegen geformuleerd Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen. Stem af met welke groepsgenoten jij deze activiteit gaat uitvoeren (max. 4) Thema systematisch gegevens verzamelen Hoofdstuk gegevens verzamelen Maak gebruik van aanvullende literatuur zoals, vakbladen, andere verpleegkunde boeken en internet School De presentatie duurt 10 á 15 minuten Evalueer de presentaties met behulp van het feedbackformulier: visie op verplegen 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Activiteit 1: Presenteer in grote lijnen de ideeën over verplegen en de manier om gegevens te ordenen presenteren, van: Florence Nightingale, Virginia Henderson, Van den Brink-Tjebbes, Dorothea Orem, Marjorie Gordon. Werkwijze: Verzamel zoveel mogelijke informatie over een persoon (naar keuze) en maak daarbij gebruik van de volgende vragen: - Wie is deze persoon? - In welke periode leefde of leeft deze persoon? - Binnen welk praktijkwerkveld was of is deze persoon werkzaam? - Welke visie op verplegen heeft deze persoon? - Hoe geeft de persoon het ordenen van gegevens vorm? - Wat is jullie mening over de visie en het ordenen van gegevens? Waarom? - Wat is jullie visie op verplegen? 10

11 Bereid vervolgens een presentatie (naar keuze) voor van 10 á 15 minuten om de andere groepsleden te informeren. De presentatie dient een inleiding, kern en afsluiting te hebben Maak een keus uit de volgende presentatievormen: - Rollenspel. - Demonstratie. - Journaal - Discussie. - Video(band)-presentatie. - Collage. Raadpleeg de docent voor informatie, materialen of het bespreken van een ruimte of hulpmiddelen. Evaluatie Evalueer de presentatie met behulp van het feedbackformulier visie op verplegen Schrijf je eigen visie op verplegen op 1A4 voor in je portfolio (Taaltaak) 11

12 1.2 B Ziek en gezond Resultaat Praktische voorbereiding Theorie De student heeft: - de verschillende visies en opvattingen over ziek en gezond verwoordt - vertelt op welke wijze de visie op ziek/gezond, het verpleegkundig handelen kan beïnvloeden. Zoek informatie over verschillende en opvattingen over ziek en gezond. Noteer welke informatiebronnen je gebruikt hebt voor deze activiteit. Boek: Voorlichting, advies en instructie/thema 1: Gezondheid en holistische benadering Maak gebruik van verschillende informatiebronnen, zoals boeken, internet, interview verpleegkundige Locatie Op school, thuis Evaluatie Activiteit 1: Vergelijk en bespreek de uitwerking van je activiteit met 2 á 3 klasgenoten. Vul zn. je uitwerking aan. Activiteit 2: Kijk activiteit 2 na met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhof 1TH de verpleegkundige zorg: praktijk 1 Werkproces competentie Activiteit Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Beantwoord onderstaande vragen over ziek en gezond Werkwijze - Wat is de visie van WHO over ziek en gezond? - Wat wordt bedoeld met holistische mensvisie - Wat versta jij onder gezond en waarom? Geef een voorbeeld. - Wat versta jij onder ziek en waarom? Geef twee verschillende voorbeelden. - Situatie Ziek of gezond? Motivatie Een meneer heeft al jaren een geamputeerd been. Hij is er zo aan gewend dat hij zich volledig zelfstandig kan redden. Noem jij deze meneer ziek of gezond? Waarom? Ten gevolge van een hersenvliesontsteking heeft een meisje van 10 jaar, een geestelijke handicap. Zij woont nu in een inrichting. Noem jij dit meisje ziek of gezond? Waarom? 12

13 Situatie Ziek of gezond? Motivatie Een dame van 81 jaar oud is dement en opgenomen in een verpleeghuis, omdat ze niet meer voor zichzelf kan zorgen uit haar gedrag valt op te maken dat ze zich thuis voelt in haar nieuwe situatie. Noem jij deze dame ziek of gezond? Waarom? Een man met harddrugs verslaving, noem jij hem ziek of gezond? Waarom? Een meisje met het syndroom van Down. Noem jij haar ziek of gezond? Waarom? Activiteit 2 Lees de casus en beantwoord de vraag. Hoofdpijn Alex is een man van 34 jaar met verstandelijke beperkingen. Hij is vaak heel vrolijk en loopt overdag vaak te zingen. Op de eerste woensdagmiddag van de maand gaat hij vaak naar een bingomiddag in een café in een nabijgelegen dorp. Hier geniet hij van en hij kijkt er vaak naar uit. Vandaag is het woensdag en vanmiddag is er weer een bingomiddag. Alex wil die ochtend zijn bed niet uit. Ik heb hoofdpijn, mompelt hij en hij draait zich nog eens om. Een half uur later ligt Alex nog steeds in bed. Koos, de verpleegkundige die die dag werkt, geeft Alex een kopje thee en een paracetamol. Als Koos een uur later weer gaat kijken, wordt Alex boos. Laat me nou toch eens met rust, roept hij, jij altijd met je gezeur! Koos laat hem verder met rust. s Middags bij de overdracht meldt Koos dat Alex hoofdpijn heeft en heel chagrijnig is. Bekijk dit verhaal vanuit een holistische invalshoek. Wat zou er aan de hand kunnen zijn met Alex? Formuleer tenslotte een eigen definitie voor de begrippen gezondheid en ziekte 13

14 1.3 B Gezondheidsproblemen en bestaansproblemen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie De student heeft: - de begrippen gezondheidsproblemen en bestaansproblemen gedefinieerd - uitgelegd wat wordt bedoeld met draaglast en draagkracht Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen + verplegen van chronische zieken, lichamelijk gehandicapten en revaliderende Stem met welke groepsgenoten jij activiteit 2 en 3 gaat uitvoeren (max. 4 personen) Gezondheidsproblemen Bestaansproblemen Gevolgen van gezondheids-en bestaansproblemen Draagkracht Draaglast Locatie School Evaluatie Activiteit 1: Kijk deze activiteit na met behulp van de boeken Activiteit 2: Bespreek deze activiteit met klasgenoten en m.b.v. het antwoordmodel van Thieme Meulenhof 1T1: praktijk 2 Werkproces competentie Activiteit 1: 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Geef een omschrijving van onderstaande begrippen Werkwijze: Schrijf bij de hieronder beschreven begrippen in eigen woorden zo duidelijk en concreet mogelijk wat het betekent. Kijk daarna in je boeken om te kijken in hoeverre jouw omschrijving overeenkomt met de begripsbeschrijving in het boek. - gezondheidsproblemen - bestaansproblemen - draagkracht - draaglast Activiteit 2: Lees de casus en beantwoord de vragen Een vreselijk ongeluk Emma is een vrouw van 43 jaar. Ze woont in de binnenstad met haar dochter van 13. Ze heeft een druk en actief leven. Ze werkt fulltime als onderwijzeres op een basisschool. Drie keer in de week traint ze met het waterpoloteam waarin ze speelt. In het weekend zijn er vaak wedstrijden. Bovendien gaat ze vaak met haar dochter en een stel vriendinnen op stap. Emma is dol op reizen en ze probeert elk jaar minimaal twee keer op vakantie te gaan. Het meest geniet ze van de lange strandvakanties. 14

15 Vorige week is er iets vreselijks gebeurd. Emma had voor haar verjaardag een barbecuefeest georganiseerd. Door een windvlaag werd de barbecue omgegooid en vatte de kleding van Emma vlam. Emma is opgenomen in een brandwondencentrum. Ze heeft grote brandwonden op haar buik, een deel van haar rug en haar rechterbovenbeen en lies. De artsen verwachten dat de genezing moeizaam zal verlopen. Door de wonden in haar lies zal Emma waarschijnlijk problemen met lopen krijgen. De komende jaren zal Emma regelmatig opgenomen moeten worden voor verschillende operaties. - Welke bestaansproblemen denk je dat Emma de komende jaren zal kunnen krijgen? - Wat zou dit kunnen betekenen voor de draaglast en draagkracht? 15

16 1.4 B Zelfzorg, mantelzorg, professionele zorg Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft - uitgelegd wat verstaan wordt onder de begrippen zelfzorg, zelfzorgvermogen, zelfzorgtekort en zelfzorgvermogen - uitgelegd wat bedoeld wordt met mantelzorg en professionele zorg Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen Theorieboek het verpleegplan vaststellen School, thuis Check in duo s: Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot en met behulp van je boek en het antwoordmodel 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Activiteit 1 Verklaar de begrippen zelfzorg, mantelzorg en professionele zorg 1. Onderzoek de begrippen zelfzorg, zelfzorgvermogen, zelfzorgtekort en zelfzorgbehoefte, mantelzorg en professionele zorg en leg uit wat hieronder verstaan wordt. 2. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen zelfzorg, mantelzorg en professionele zorg. Zelfzorg Mantelzorg Professionele zorg Activiteit 2: Breng aan de hand van een casus het zelfzorgvermogen, de zelfzorgtekorten en de zelfzorgbehoefte in beeld. Dhr. van Herk is een 67 jarige alleenstaande man en wordt opgenomen in het ziekenhuis met buikklachten. Dhr. maakt een vermoeide indruk, ziet er mager uit, heeft geen trek in eten en klaagt over toenemende pijn in de onderbuik. Dhr. ziet er onverzorgd uit. Wat kun je zeggen over het zelfzorgvermogen van Dhr. van Herk? Welke zelfzorgtekorten heeft hij? Wat zal bij opname zijn belangrijkste zelfzorgbehoefte zijn? 16

17 Activiteit 3: Stel aan de hand van een casus vast welk soort zorg de zorgvrager ontvangt 1. Mw. van Buren krijgt hulp van een vrijwilliger die verbonden is aan de NPV (Nederlandse Patiëntenvereniging) Pieta komt gedurende een aantal weken 1 ochtend per week het huishouden doen, omdat Mw. alleen woont, niet op buren kan terugvallen, en door een operatie nog rustig aan moet doen. Soort zorg: Motivatie: 2. Dhr. Peters gaat achteruit. Dhr. heeft Alzheimer en woont alleen. Sari, de overbuurvrouw bekommert zich erg om Dhr. Hij heeft weinig familie en ze kan het niet laten om elke dag even binnen te lopen bij Dhr. en ook om af en toe een prakkie eten mee te brengen, zoals ze het zelf zegt Soort zorg: Motivatie: 3. Margriet is zeer betrokken geweest bij een moeilijke thuiszorgsituatie. Ze heeft Dhr. Kroeze thuis verpleegt tot aan zijn overlijden. Ze coördineerde de zorg en zorgde dat Dhr. 24 uurs zorg kreeg. Dhr. is 4 weken geleden overleden. Het is drie weken later en Margriet gaat in het kader van een rouwbezoek bij Mw. langs. Soort zorg: Motivatie: 17

18 2.1 B Methodisch handelen Resultaat De student heeft kennis verzameld over het begrip methodisch handelen Praktische Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan voorbereiding vaststellen Zorg voor flappen en stiften Stem af met welke klasgenoten je deze activiteit gaat uitvoeren (max. 4 personen) Theorie Het verpleegplan vaststellen Theorie naar keuze Locatie School, thuis, Evaluatie Activiteit 1: Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten en het antwoordmodel. Stel zn. leervragen aan de docent Activiteit 2: Presenteer aan klasgenoten en vraag feedback Werkproces competentie Activiteit Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Verzamel informatie over het begrip methodisch handelen. Werkwijze Beantwoord de volgende vragen 1. Wat houdt methodisch handelen in? 2. Wat is het doel van methodisch handelen? 3. Wat zijn de kenmerken van het methodische handelen? 4. Welke relatie heeft methodisch handelen met het verpleegkundig proces? Activiteit 2 Maak het methodisch handelen inzichtelijk aan de hand van een casus. Hoera! Eindelijk is het zover, je bent geslaagd voor de opleiding tot verpleegkundige niveau 4. Bij de start van de opleiding zei je het al: ik ga een groot feest geven als ik geslaagd ben. Zo gezegd, zo gedaan, je gaat een feest organiseren!! Dat feest komt er niet zomaar. Voor het zover is, moet je een aantal stappen ondernemen. Welke stappen onderneem je voorafgaand aan de bewuste feestavond? Wat doe je binnen die stappen? Gebruik je fantasie en schrijf alles op wat belangrijk is voor jou om jouw eigen feest georganiseerd te krijgen op een flap. Evaluatie Presenteer je flap aan de groep en geef een toelichting Leg een relatie met methodisch handelen en het verpleegkundig proces 18

19 2.2 B Het verpleegproces Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft - uitgelegd wat het belang is van het methodisch werken; - de vijf stappen van het verpleegkundig proces, in de juiste volgorde benoemd; - uitgelegd wat er binnen elke stap van het verpleegkundig proces centraal staat; - het verpleegkundige proces uitgelegd aan de hand van een casus Bestudeer het hoofdstuk over gegevens verzamelen in theorieboek het verpleegplan opstellen. Theorieboek het verpleegplan opstellen: gegevens verzamelen Het verpleegproces Redenen voor methodisch werken Internet: Beroepsprofiel van de verpleegkundige School, thuis Kijk activiteit 2 na met behulp van het antwoordmodel 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Activiteit 1: Maak een samenvatting van max. 2A4 over het verpleegkundige proces Werkwijze: Verzamel theoretische kennis over het verpleegkundige proces Maak een samenvatting en verwerk hierin de volgende items: 1. Het verpleegproces Beschrijf wat er bedoeld wordt met het verpleegproces? Wat zijn redenen voor methodische werken? Wat wordt bedoeld met het cyclisch karakter van het verpleegkundig proces 2. De stappen van het verpleegkundig proces Beschrijf (evt. met behulp van een casus) wat er binnen elke stap van het verpleegkundig proces centraal staat: - systematische gegevens verzamelen - een verpleegkundige diagnose stellen - een verpleegplan voor de zorgvrager opstellen - het verpleegplan uitvoeren en monitoren - zorg evalueren 19

20 Activiteit 2: Beschrijf aan de hand van een casus per stap de inhoud van het verpleegkundig proces. Piet en Annie zijn over een half jaar 25 jaar getrouwd. Ze willen een lang gekoesterde wens in vervulling laten gaan; een rondreis door Nepal lijkt hen een prachtige ervaring. Voor het zover is, moet er nog wel het één en ander aan voorbereiding plaatsvinden. Het is nu september en ze willen in maart vertrekken. Ze hebben dus nog even de tijd om zich voor te bereiden op de reis. Piet en Annie gaan een plan van aanpak maken. Jij gaat ze hierbij helpen. Vul onderstaand schema in Stappen van het verpleegkundig proces Gegevens verzamelen Welke gegevens moeten Piet en Annie verzamelen ter voorbereiding op de reis? Vaststellen van de problemen Welke problemen zijn er en moeten opgelost worden door Piet en Annie? Vaststellen van de doelen Welke doelen kunnen Piet en Annie stellen? Voorbereiding op de reis naar Nepal Interventies Welke acties moeten Piet en Annie nemen om hun doelen te realiseren? Evaluatie Welke vragen kunnen Piet en Annie stellen als de doelen zijn vastgesteld en de interventies zijn uitgevoerd? 20

21 2.3 B Het verpleegproces creatief presenteren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft op creatieve wijze de 5 stappen van het verpleegproces gepresenteerd aan klasgenoten Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen. Zorg materialen om deze activiteiten uit te voeren. Stem af met welke klasgenoten je deze activiteit gaat uitvoeren (max. 4 personen) Thema systematisch gegevens verzamelen; hoofdstuk 1 gegevens verzamelen Theorielokaal /studieruimte Evalueer met de groep de uitvoer van de presentatie 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Activiteit 1 Presenteer de 5 stappen van het verpleegproces op een creatieve wijze aan de groep. Keuze 1 Ga met je subgroep bij elkaar zitten en bedenk een presentatie over de 5 stappen van het verpleegkundig proces. Je kunt dit doen met behulp van : een rollenspel en filmpje foto s Verdeel de taken en werk het uit. Presenteer het aan de gehele groep en maak van het resultaat indien mogelijk een foto als eindproduct en bewijs voor in je portfolio. Evaluatie Evalueer met de groep de uitvoer van de presentie aan de hand van de volgende vragen: - Zijn de stappen van het verpleegproces op heldere wijze gepresenteerd? Waaruit blijkt dit? - Wat heb je geleerd over het verpleegproces? Keuze 2 Maak een stripverhaal met tekeningen en/of foto s en tekst om de stappen van het verpleegkundig proces te visualiseren. Ga met je subgroep bij elkaar zitten en maak een stripverhaal over de 5 stappen van het verpleegkundig proces. Verdeel de taken en werk het uit. Presenteer het stripverhaal aan de gehele groep en doe het resultaat eventueel als bewijsstuk in je portfolio. Evaluatie Presenteer het stripverhaal aan klasgenoten en vraag feedback: - zijn de stappen van het verpleegkundig proces duidelijk weergeven in het stripverhaal? - is het stripverhaal aantrekkelijk om te lezen? 21

22 3.1 B Verzamelen van gegevens aan de hand van standaarden Resultaat Praktische voorbereiding Theorie De student kan - minimaal drie bronnen benoemen waaruit hij, als verpleegkundige, gegevens kunt verzamelen; - een onderscheid maken tussen objectieve gegevens en subjectieve gegevens; - een onderscheid maken tussen waarneming en interpretatie; - vertellen hoe de verpleegkundige gegevens kan verzamelen; - benoemen waarover de verpleegkundige gegevens kan verzamelen; - aan de hand van het ordeningsprincipe van Gordon gegevens verzamelen; - werken met observatieschalen; - een anamnesegesprek voeren, aan de hand van een gestructureerde vragenlijst. Zorg dat je beschikt over het boek verpleegplan opstellen of een ander boek naar keuze (plannen van zorg) Je hebt voor deze activiteit onderstaande formulieren nodig: - Het verpleegplan vaststellen - Anamneseformulier volgens patronen van GORDON - Checklist anamnese En de casus van dhr. Kogge (vvt) of de casus van mijnheer van de Steen (kz) Bestudeer theorie over het systematisch verzamelen van gegevens Thema systematisch gegevens verzamelen; Hoofdstuk het anamnesegesprek en betekenis geven aan verzamelde gegevens. Locatie Theorielokaal/studieruimte / praktijklokaal Evaluatie Activiteit 1: Kijk de vragen na m.b.v. antwoordmodel van ThiemenMeulenhof. Activiteit 3: Test jezelf met een paar groepsgenoten met behulp van de evaluatievragen. Activiteit 4 en 5: Evalueer het gesprek m.b.v. de checklist anamnese en algemene bevindingen in de grote groep. Werkproces Competentie Activiteit Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( A, D, H,J, K, M) 1.9 Evalueert de zorgverlening (J, M) Maak de kennisopdracht en de vragen bij de praktijksituaties 1 t/m 4 van het hoofdstuk gegevens verzamelen. Activiteit 2 Voer de samenwerkingsopdracht uit behorende bij het hoofdstuk gegevens verzamelen. 22

23 Activiteit 3 Ga voor jezelf na of je de stof hebt begrepen met behulp van onderstaande vragen. Je stelt deze vragen aan elkaar in een kleine groep. Je kunt dit doen door het maken van een quiz, kwartet of ander spel. Evaluatie-vragen over activiteit 1 en 2 1. Hoe verzamel je als verpleegkundige de gegevens? 2. Wie zijn belangrijke informatiebronnen? 3. Waarom verzamel je gegevens? 4. Wanneer verzamel je gegevens? 5. Welke gegevens verzamel je? 6. Hoelang doe je over het verzamelen van gegevens? 7. Hoe verwerk je de gegevens overzichtelijk? 8. Hoe kun je ervoor zorgen dat je collega s de verzamelde gegevens op een zelfde manier begrijpen? Activiteit 4 Verzamel gegevens via het anamnesegesprek d.m.v. een rollenspel. Maak hierbij gebruik van de gezondheidspatronen van Gordon Werkwijze: Ga in 4-tallen en verdeel de rollen: zorgvrager, vrouw van de zorgvrager, verpleegkundige en observant Na elke oefening wisselen de rollen, zodat iedereen een keer de verpleegkundige is. Wanneer iedereen alle rollen heeft gespeeld worden ervaringen en observaties m.b.v. de checklist voor een anamnesegesprek uitgewisseld. Elke gesprekje duurt 10 minuten. Rolbeschrijvingen Rol zorgvrager: Je bent de zorgvrager en je wilt graag je zelfredzaamheid bewaren. Dat betekent dat je zoveel mogelijk zelf de vragen van de verpleegkundige wilt beantwoorden. Rol vrouw van de zorgvrager: Je bent snel geneigd het woord over te nemen. Je bent nog niet helemaal gewend aan de situatie en de ziekte van je echtgenoot Rol van de verpleegkundige: Je gaat gegevens verzamelen met behulp van je anamneseformulier Rol van de observant: Observeert het gesprek tussen zorgvrager en de verpleegkundige aan de hand van checklist anamnese. 23

24 Activiteit 5 Interpreteer en beoordeel met elkaar de verzamelde gegevens m.b.v. de onderstaande vragen. Vragen: 1. In hoeverre zijn de gegevens relevant? 2. Hoe staan de gegevens met elkaar in verband? 3. Wat zeggen de gegevens over de reacties van de zorgvrager op zijn gezondheidsproblemen? 4. Wat zeggen de gegevens over draaglast en draagkracht van de zorgvrager? 5. Wat zeggen de gegevens over de eigen mogelijkheden van de zorgvrager en die van de naasten? 6. Waarom is het belangrijk dat er antwoord moet komen op deze bovenstaande vragen? 7. In hoeverre lukt het jullie om als beginner antwoord op deze vragen te geven? Waardoor komt het dat jullie dit wel of niet lukt? 24

25 3.2 B Gezondheidspatronen van Gordon Leerdoel Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Ondersteuning voor de competenties: De student kan met behulp de 11 gezondheidspatronen van Gordon het functioneren van de zorgvrager in beeld brengen Zorg dat je beschikking heb over theorieboek het verpleegplan vaststellen of een ander boek naar keuze Studieboek: het verpleegplan vaststellen Thema systematische gegevens verzamelen Hoofdstuk: gegevens verzamelen Gezondheidspatronen van Gordon OLC, thuis, leslokaal Vergelijk je antwoorden met een of meerdere mededeelnemers. Vraag eventueel de docent om verduidelijking 1.1 Verpleegkundige diagnose vaststellen K: Vakdeskundigheid toepassen Activiteit Zet achter onderstaande verpleegproblemen het juiste gezondheidspatroon van Gordon Maak gebruik van de lijst met de 11 gezondheidspatronen van Gordon. Het is mogelijk dat de verpleegproblemen bij meerdere gezondheidspatronen past. Leg je keuze kort uit. Verpleegprobleem Gezondheidspatroon Motivatie keuze 1. Ontlasting krijgen gaat moeilijk 2. Kan zich niet zelf aankleden 3. Lopen gaat niet meer 4. Morsen bij het drinken 5. Slecht slapen 6. Kan zich niet uitkleden 7. Slecht horen 8. Veel transpireren 9. Kan niet zelfstandig haar tanden poetsen 10. Voelt zich eenzaam 25

26 Verpleegprobleem Gezondheidspatroon Motivatie keuze 11. Kan niet begrijpelijk praten Is erg vergeetachtig 12. Ruikt niets meer 13. Weigert de medicijnen in te nemen 14. Voelt zich onzeker 15. Rookt veel 16. Wil dagelijks mediteren 17. Heeft veel last van hoofdpijn 18. Is angstig 19. Is impotent 20. Ziet slecht 21. Drinkt dagelijks flink wat alcohol 22. Is vaak moe 23. Is incontinent 24. Maakt zich veel zorgen om de toekomst 26

27 3.3 B Observeren en interpreteren van gegevens Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student: - kan benoemen hoe hij objectieve gegevens verzamelt door middel van observeren. - kan het verschil tussen objectieve en subjectieve gegevens benoemen - kan een onderscheid maken tussen waarneming en interpretatie Zorg dat je beschikt over het boek Het verpleegplan vaststellen of een ander boek naar keuze Zorg voor pen en papier Bestudeer theorie over observeren, objectieve en subjectieve gegeven waarneming en interpretatie valideren van gegevens Boek: Het verpleegplan vaststellen, thema systematisch gegevens verzamelen; hoofdstuk 2 observeren, hoofdstuk 3 anamnesegesprek Theorielokaal/praktijklokaal/restaurant Activiteit 1: nakijken met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhof Bespreek de gegevens na met de groepsgenoot die je hebt geobserveerd. 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Activiteit 1 Observeren Maak de kennisopdracht uit het boek behorende bij het hoofdstuk observeren Activiteit 2 Observeren en interpreteren van gegevens Je observeert iemand 5 10 minuten uit de klas en bepreekt je observaties met een kleine groep studenten. Je trekt hieruit je conclusies en noteert deze op 1-A4. Werkwijze : Spreek met een paar groepsgenoten af wanneer je deze opdracht gaat doen en wilt bespreken. Je observeert m.b.v. de vragen een groepsgenoot in de klas, in het restaurant of tijdens een andere activiteit. Je doet het op zo n manier dat de ander het niet merkt. Schrijf je observaties op. Vragen: 1. Welk gedrag vertoont deze persoon? 2. Wat kun je zeggen over de kleding van deze persoon? 3. Schrijf hierna je observatiegegevens op 4. Schrijf vervolgens op wat deze observaties je willen zeggen? Dus je interpretaties. 27

28 In de kleine groep wordt gekeken welke observaties je hebt opgeschreven. Kunnen ze raden om welke persoon het gaat? Vervolgens ga je met elkaar deze gegevens categoriseren in objectief en subjectief. welke interpretaties heb je gegeven aan de observaties? kloppen je interpretaties? Bespreek hierna met elkaar: 1. Welke gevolgen heeft het snel of onjuist interpreteren van observaties voor het verlenen van de zorg? 2. Hoe kun je voorkomen dat je een verkeerde betekenis geeft aan wat je observeert? Activiteit 3 Waarneming of interpretatie? Maak de onderstaande oefening Verhaaltje en bespreek met elkaar de uitwerking. Trek met elkaar een conclusie. De winkelier heeft net het licht uitgedaan in zijn winkel en wil juist de deur op slot gaan doen wanneer er een man verschijnt die om geld vraagt. De eigenaar opent de kassa. De inhoud van de kassa wordt eruit gehaald en de man holt weg. Er wordt onmiddellijk iemand van de politie gewaarschuwd. 1. Er verschijnt een man in de winkel zodra de winkelier het licht heeft uitgedaan 2. De dief is een man 3. De winkelier opent de kassa 4. De eigenaar haalt de inhoud uit de kassa en rent weg 5. Iemand opent een kassa 6. Nadat de man die het geld vraagt de inhoud van de kassa eruit heef gehaald, rent hij weg 7. De kassa bevat geld maar het verhaaltje vertelt niet hoeveel 8. De dief vraagt geld aan de eigenaar 9. In het verhaaltje gaat het om drie mensen. De winkeleigenaar, de man die geld vraagt en iemand van de politie 10. De volgende elementen komen voor in het verhaaltje: iemand vraagt geld, er wordt een kassa geopend, de inhoud ervan wordt eruit gehaald, een man vlucht de winkel uit. Juist Onjuist? 28

29 4.1 B Verpleegkundige diagnose stellen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft verpleegkundige diagnoses geformuleerd volgens de PES-formule Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen + zakboek verpleegkundige diagnose stellen + de gezondheidspatronen van GORDON Spreek af met welke klasgenoten jij de samenwerkingsopdracht gaat uitvoeren Theorieboek het verpleegplan vaststellen Thema verpleegkundige diagnose stellen Hoofdstuk, de verpleegkundige diagnose School, thuis Bespreek activiteit 1 en 2 na met behulp van het boek, het antwoordmodel Thieme Meulenhof en je klasgenoten. Stel evt. leervragen aan de docent. Evalueer de samenwerkingsopdracht met andere subgroepen aan de hand van vragen: welke overeenkomsten en verschillen zijn er tussen de subgroepen in de uitwerking van de opdracht hoe kunnen deze verschillen verklaard worden Activiteit 3 kijk je na met behulp van het antwoordmodel 1.1 Stelt verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Activiteit 1 Maak de vragen bij de praktijksituaties 1, 2, 3 en én de kennisopdracht uit het hoofdstuk, verpleegkundige diagnose stellen Activiteit 2 Maak de samenwerkingsopdracht over het oefenen met het diagnostisch proces Activiteit 3 Formuleer aan de hand van casuïstiek de verpleegkundige diagnose volgens de PESformule Mevrouw de Boer Mw. de Boer is bij jou op de afdeling opgenomen. Ze zegt dat ze de laatste drie dagen heel slecht slaapt omdat het zo lawaaierig is op de gang Ze geeft aan dat ze door haar slaapgebrek erg veel overdag slaapt en erg prikkelbaar is 29

30 Verpleegkundige diagnose mevrouw de Boer Gezondheidspatroon GORDON: Label: P: E: S: Meneer Yilmaz Meneer Yilmaz is een 48 jarige man Hij spreekt slecht Nederlands, zijn zoon tolkt voor hem, maar is niet elke dag aanwezig Hij mag niet veel drinken in verband met hartproblemen maar elke keer blijkt dat hij dit toch doet Er staan voortdurend lege glazen op zijn nachtkastje en hij loopt regelmatig naar de kraan om water te pakken Verpleegkundige diagnose meneer Yilmaz Gezondheidspatroon GORDON: Label: P: E: S: Activiteit 4 Formuleer aan de hand van casus naar keuze de verpleegkundige diagnose volgens de PES-formule Werkwijze Zoek een geschikte casus en formuleer de verpleegkundige diagnose volgens de PES formule. Bespreek je verpleegkundige diagnosen met studiegenoten 30

31 4.2 B Zelftest verpleegkundige diagnose stellen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft de zelftest over het stellen van de verpleegkundige diagnose gemaakt. Zorg dat je kennis van zaken hebt over het stellen van de verpleegkundige diagnose en dat je beschikt over de gezondheidspatronen van Gordon Theorieboek het verpleegplan vaststellen Thema verpleegkundige diagnose stellen Hoofdstuk, de verpleegkundige diagnose School Kijk de zelftest na met behulp van je boek en klasgenoten 1.1 Stelt verpleegkundige diagnose Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Activiteit 1 Maak de kennistest Welke kenmerken heeft de verpleegkundige diagnose? Noem er P = Dhr. weigert medicatie in te nemen. Welk gezondheidspatroon en welk label hoort hierbij? Gezondheidspatroon: Label:.. P = Dhr. is slecht ter been, als gevolg van een val van de trap. Dit uit zich in blauwe plekken en Dhr. geeft pijn aan. Welk gezondheidspatroon en welk label hoort hierbij? Gezondheidspatroon:. Label:. Dhr. heeft koortspieken. Dit is een (vul in)....probleem 31

32 Beoordeel deze diagnose: Dhr. heeft een ernstige hartritmestoornis vanwege een hartinfarct. Dit gaat gepaard met hartkloppingen en angst. Wat valt je op? Wat is het verschil tussen een potentieel probleem en een actueel probleem? Potentieel probleem Actueel probleem Mw. de Graaff kan maar niet aanvaarden dat ze diabetes heeft. Ze ervaart veel stress en heeft soms depressieve klachten. Van welk gezondheidspatroon en welk label is hier sprake? Gezondheidspatroon:.. Label:. Mw. is incontinent omdat ze niet op tijd het toilet kan halen. Van welk gezondheidspatroon + label is hier sprake? Gezondheidspatroon:. Label:. Dhr. kan niet slapen omdat hij, vooral s nachts, veel pijn ervaart. Welk gezondheidspatroon + label kies je? Gezondheidspatroon:. Label: 32

33 Waar/niet waar? Stelling 1: Stelling 2: Stelling 3: Bij het observeren van objectieve verschijnselen moet je afgaan op het verhaal van de zorgvrager Bij de S (signs en symptoms) wordt beschreven welke verschijnselen bepalen dat het om deze specifieke verpleegkundige diagnose gaat De verpleegkundige houdt zich uitsluitend bezig met de verpleegkundige diagnose. Multidisciplinaire problemen worden door andere disciplines opgelost Dhr. heeft pijn en een ontvelde stuit. Van welk gezondheidspatroon + label is hier sprake? Gezondheidspatroon:.. Label:. Noem 3 voorbeelden van verpleegproblemen die door de verpleegkundige zelf op te lossen zijn Noem 2 voorbeelden van een multidisciplinair probleem 1 2 Lees de onderstaande casus goed door. Persoonlijke gegevens Naam: Mevrouw Boot Geboorte datum: Geslacht: vrouw Burgerlijke staat: weduwe Nationaliteit: Nederlandse Contact persoon: Meneer Boot (zoon) Medische anamnese: Mevrouw Boot is tijdens de gladheid van deze winter op straat gevallen en heeft haar heup gebroken. Zij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Na het maken van een röntgenfoto werd zij opgenomen op de chirurgische afdeling, met als diagnose een gebroken heup (Collumfractuur). 33

34 Medisch behandelplan - bedrust - kleefpleisterrekverband de eerste 48 uur om het been in positie te houden. - pijnbestrijding - routine onderzoek van urine en bloed - op de derde dag: operatie van de gebroken heup Verpleegkundige anamnese Lengte 1.64 gewicht 50 kg. Pols 88 slagen / min Tensie 140 / 90 Mevrouw woonde voor de opname nog zelfstandig. Mevrouw vertelt dat ze de laatste maanden last van duizelingen heeft en een zeer slechte eetlust. Ze is daarom de laatste tijd sterk vermagerd. Mevrouw ziet erg wit. Mevrouw is erg van streek door de opname, waardoor ze de informatie slecht begrijpt. Tijdens de anamnese neem je bij mevrouw met behulp van de Nortonschaal de mate van risico op decubitus af. Gegevens tijdens de opname Mevrouw blijft erg onrustig; ze mag zo nodig medicijnen hiervoor hebben. Mevrouw heeft erg veel pijn en krijgt hiervoor goede pijnmedicatie. Mevrouw heeft een dieet bestaand uit zacht voedsel, omdat ze anders het voedsel slecht verdraagt. Mevrouw is 's nachts af en toe incontinent van urine. Mevrouw moet regelmatig op de po. Formuleer twee actuele verpleegkundige diagnoses volgens de PES-formule Verpleegkundige diagnose 1 Gezondheidspatroon GORDON: Label: P E S Verpleegkundige diagnose 2 Gezondheidspatroon GORDON: Label: P E S 34

35 Formuleer twee risico diagnoses volgens de PES-formule Risicodiagnose 1 Gezondheidspatroon GORDON: Label: P E S Risicodiagnose 2 Gezondheidspatroon GORDON: Label: P E S 35

36 5.1 B Het verpleegplan Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student toont door het maken van de vragen kennis over het verpleegplan Zorg dat je beschikking over theorieboek het verpleegplan opstellen. Bestudeer theorie over het verpleegplan Thema: een verpleegplan maken Hoofdstuk: het verpleegplan School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten, en het boek. 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) Activiteit 1: Beantwoord de vragen over het verpleegplan 1. Wat is een verpleegplan? 2. Noem redenen voor het maken van een verpleegplan? 3. Uit welke elementen bestaat het verpleegplan? 4. Aan welke eisen moet een verpleegplan voldoen? 5. Wat is het verschil tussen een individueel verpleegplan en een standaardverpleegplan Individueel verpleegplan Standaardverpleegplan 6. Noem de voor en nadelen van een standaardverpleegplan? Voordelen Nadelen Activiteit 2: Maak de vragen van praktijk 1 en 2 Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten en antwoordmodel van Thieme Meulenhof: 4T1 het verpleegplan. 36

37 5.2 B Verpleegdoelen formuleren RUMBA-SMART Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft verpleegdoelen geformuleerd volgens de RUMBA- of SMART eisen Zorg dat je beschikking over theorieboek het verpleegplan opstellen + gezondheidspatronen van GORDON + het zakboek voor verpleegkundigen Theorieboek het verpleegplan opstellen Thema: een verpleegplan maken Hoofdstuk: het verpleegplan School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten, docent en het boek. 1.1 Stelt verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan op J.K.M Activiteit 1: Beoordeel of de verpleegdoelen voldoen aan de RUMBA- of SMART eisen en herformuleer ze. Werkwijze: Maak deze activiteit in een subgroep (max. 4 personen) Individueel: beoordeel en motiveer waarom de zorgresultaten of verpleegdoelen niet aan de RUMBA- of SMART eisen voldoen Geef de gemaakte activiteit door naar de persoon rechts van je Geef feedback op de activiteit van je buurman/vrouw Formuleer aan de hand van de feedback verpleegdoelen die wel voldoen aan de RUMBA- of SMART eisen Verpleegdoel Voldoet niet aan de welke RUMBA- of SMART regel, omdat... P: mevrouw Versteeg is benauwd E: longontsteking S: mevrouw is kortademig mevrouw heeft een rochelende ademhaling Verpleegdoel 1: Mevrouw Versteeg neemt haar medicijnen 3x daags in. 37

38 Verpleegdoel 2 Mijnheer Ibrahim staakt het braken en mag zsmh Verpleegdoel 3 Johan is actief bij groepsactiviteiten Verpleegdoel 4 Mevrouw de Groot moet beter omgaan met haar gewichtsproblemen Verpleegdoel 5 Mevrouw Pol moet binnen 1 week 10 kilo afvallen Formuleer de 5 verpleegdoelen nu zo, dat ze wel aan de RUMBA- of SMART eisen voldoen. 1 Mevrouw Versteeg 2 Mijnheer Ibrahim 3 Johan neemt 4 Mevrouw de Groot 5 Mevrouw Pol Activiteit 2 Formuleer verpleegdoelen die voldoen aan de RUMBA- of SMART eisen Werkwijze: Maak deze activiteit in een subgroep (max. 4 personen) Start individueel Individueel: formuleer verpleegdoelen die voldoen aan de RUMBA-of SMART eisen Geef de gemaakte activiteit door naar de persoon rechts van je Beoordeel of het verpleegdoel voldoet aan de RUMBA-of SMART eisen en geef feedback Gezamenlijk Bespreek met elkaar de verpleegdoelen en de feedback erop Herformuleer zo nodig de verpleegdoelen, zodat ze wel aan de RUMBA-of SMART eisen voldoen 38

39 Gezondheidspatroon Gordon: Activiteitenpatroon Label: Zelfstandigheidtekort in de toiletgang Verpleegkundige diagnose: Verpleegdoel P: Mevrouw Pol heeft een zelfstandigheidtekort in haar toiletgang E: Verminderde mobiliteit door heupoperatie, moeite met opstaan, staan en lopen, loopt moeizaam met rollator S: Mevrouw heeft veel tijd nodig om het toilet op tijd te bereiken Mevrouw is incontinent van urine Gezondheidspatroon Gordon: Activiteitenpatroon Label: Zelfstandigheidstekort in wassen Verpleegkundige diagnose: Verpleegdoel P: Mevrouw Pol heeft een zelfstandigheidtekort in het wassen E: Verminderde mobiliteit door heupoperatie, Durft zich niet te wassen in de badkamer uit angst te vallen S: Mevrouw zegt graag geholpen te worden met het wassen Gezondheidspatroon Gordon: Zelfbelevingspatroon Label: angst Verpleegkundige diagnose: Verpleegdoel P: Mevrouw Pol is bang om te vallen E: Verminderde mobiliteit door heupoperatie, voelt zich onzeker, kan zonder looprekje niet lopen of staan S: mevrouw durft zich niet te wassen in de badkamer Mevrouw vraagt hulp bij het wassen in de badkamer uit angst om te vallen 39

40 Gezondheidspatroon Gordon: Activiteitenpatroon Label: Verminderde mobiliteit Verpleegkundige diagnose: Verpleegdoel P: Mevrouw heeft een verminderde mobiliteit E: Heupoperatie S: Mevrouw kan zonder haar looprekje niet staan of lopen Mevrouw haalt het toilet niet op tijd, het kost haar veel tijd om er te komen Mevrouw doet er minutenlang over om de voordeur te bereiken en open te doen Mevrouw loopt moeizaam met haar looprekje Mevrouw valt met een diepe plof in haar bureaustoel Activiteit 3 Formuleer aan de hand van een casus actuele verpleegkundige diagnosen en verpleegdoelen. Werkwijze: - Kies een casus Voor VVT mevrouw Lapré Voor KZ mevrouw Ibrahim - formuleer actueel verpleegkundige diagnosen die voldoet aan de PES formule - formuleer per verpleegkundige diagnose een passend verpleegdoel volgens de RUMBA-of SMART eisen Evaluatie Ga in een subgroep bij elkaar zitten (maximaal 4 personen) Bespreek elkaars uitwerking aan de hand van de volgende vragen: - wat zijn de overeenkomsten - wat zijn de verschillen - voldoen de verpleegkundige diagnosen aan de PES-formule - voldoen de verpleegdoelen aan de RUMBA-of SMART eisen Probeer tot een gezamenlijke uitwerking van de verpleegkundige diagnosen en verpleegdoelen te komen. 40

41 5.3 B Verpleegkundige zorgresultaten Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan verpleegkundige zorgresultaten formuleren volgens de RUMBA-of SMART eisen Zorg dat je beschikking over theorieboek het verpleegplan opstellen + gezondheidspatronen van GORDON + het zakboek voor verpleegkundigen Theorieboek het verpleegplan opstellen Thema: een verpleegplan maken Hoofdstuk: het verpleegplan School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten, het boek en het antwoordmodel 1.1 Stelt de verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan op (J.K.M.) Activiteit 1: Beantwoord de vragen over verpleegkundige zorgresultaten 1. Wat is een verpleegkundig zorgresultaat? 2. Wat is het verschil met een verpleegdoel? Zijn er ook overeenkomsten? 3. Beschrijf de vier onderdelen van het verpleegkundig zorgresultaat. Onderdelen Label Definitie Relevante Beoordelingsschaal Beschrijving 4. Waarom is het formuleren van verpleegkundige zorgresultaten belangrijk? Noem vier redenen. 5. Aan welke eisen moet een geformuleerd zorgresultaat of verpleegdoel voldoen 6. Wat is het verschil tussen korte termijn en langetermijnresultaten? Korte termijnresultaat Langetermijnresultaat Activiteit 2: Maak de vragen bij praktijksituatie 3 en 4 uit het hoofdstuk, het verpleegplan Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot en het antwoordmodel van ThiemeMeulenhoff 41

42 5.4 B Soorten verpleegkundige interventies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student; - heeft de soorten verpleegkundige interventies benoemd en voorbeelden gegeven - heeft verpleegkundige interventies geformuleerd, die voldoen aan de gestelde eisen Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek het verpleegplan vaststellen Theorieboek het verpleegplan vaststellen Thema een verpleegplan maken Hoofdstuk het verpleegplan School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van het boek, en je klasgenoten. Stel zonodig leervragen aan de docent 2.4 Stelt verpleegkundige diagnose vast en stelt het verpleegplan op (J.K.M.) Activiteit 1: Vul het schema over uitleg de soorten verpleegkundige interventies in Soort verpleegkundige interventie Zorgvrager gebonden interventies Niet-zorgvrager gebonden interventies Autonome zelfstandige verpleegkundige interventies Gedelegeerde interventies Geef uitleg Geef minimaal 5 voorbeelden Voorbehouden Handelingen Monitoring 42

43 Activiteit 2: Geef in het schema aan om welk soort verpleegkundige interventies het gaat Interventie Autonoom Gedelegeerd Om het uur polsslag tellen. Uitleg geven over medicijngebruik. Medicijnen toedienen. Infuus inbrengen. Wisselligging toepassen. Helpen bij de wasbeurt onder de douche. Ondersteuning bij structurering van dagactiviteiten. Observeren van het bewustzijn. Bloed afnemen. Laxeermiddel toedienen via de anus. Activiteit 3 Stel vast welke eisen gesteld worden aan de formulering van verpleegkundige interventies en geef een toelichting Activiteit 4 Formuleer minimaal 3 autonome verpleegkundige interventies, die voldoen aan de eisen, voor de volgende NANDA-diagnosen Obstipatie Decubitus Zelfstandigheidstekort in de toiletgang Incontinent van urine Activiteit 5 Formuleer verpleegkundige interventies, die voldoen aan de eisen en passen bij de casus. Maria heeft het erg benauwd, hoest veel en heeft een rochelende ademhaling. Het verpleegkundig doel is van de zorgverlening is: Maria heeft het minder last van haar benauwdheid binnen 1 dag. Dit is te zien aan het volgende: Haar gezicht ziet er ontspannen uit; Ze zit rustig in haar stoel, haar armen zijn ontspannen; Ze heeft geen rochelende ademhaling en hoest niet. Formuleer op basis van deze gegevens, minimaal 4 autonome verpleegkundige interventies, die voldoen aan de eisen. Formuleer minimaal 3 gedelegeerde interventies 43

44 6.1 B Evalueren van een verpleegplan Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan aan de hand van een verpleegplan de zorg evalueren op product en proces Zorg dat je beschikking over theorieboek het verpleegplan opstellen. Bestudeer theorie over het evalueren van een verpleegplan Theorieboek het verpleegplan opstellen Thema: Evalueren School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenote, en het boek. 1.1 Stelt de verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (A,D, H,J,K, M) 1.9 Evalueert de zorgverlening (J.K.M.) Activiteit 1: Beantwoord de vragen over evalueren met behulp van het boek verpleegplan opstellen 1. Wat is evalueren? 2. Waarom evalueer je in de verpleegkundige beroepspraktijk? 3. Wanneer evalueer je? 4. Wat evalueer je? 5. Wat wordt bedoelt met product en proces evaluatie? 6. Wie evalueren er? 7. Wie zijn je informatiebronnen? 8. Hoe verder? Wat doe je na het evalueren van het verpleegplan Activiteit 2 Maak de vragen bij de praktijksituaties en de kennisopdracht. Kijk na met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhof: 6T1 het evalueren van een verpleegplan Activiteit 3 Stel aan de hand van een casus een verpleegplan op Formuleer evaluatievragen op basis van dit verpleegplan Evaluatie Formuleer 3 evaluatievragen Product Proces

45 6.2 B Verpleegplan vaststellen en evalueren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft een verpleegplan vastgesteld en geëvalueerd aan de hand van een casus Zorg dat je beschikking over theorieboek het verpleegplan opstellen, zakwoordenboek verpleegkundige diagnosen, zoek een casus op. Theorieboek het verpleegplan opstellen Thema verpleegkundige diagnose stellen Hoofdstuk de verpleegkundige diagnose Thema een verpleegplan maken Hoofdstuk het verpleegplan School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van je klasgenoten en het boek. Stel zo nodig leervragen aan de docent 1.1 Stelt de verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan op (J.K.M.) 1.9 Evalueert de zorgverlening (D, J, M) Activiteit 1: Maak een verpleegplan aan de hand van een casus Werkwijze: 1. Kies een casus (naar keuze) uit 2a. Formuleer verpleegkundige diagnosen volgens de PES formule 2b. Geef per diagnose aan of het om een standaard of specifieke verpleegkundige diagnose gaat. Maak nu per verpleegkundige diagnose een verpleegplan; 3. Stel de zorgresultaten of verpleegdoelen vast volgens de RUMBA regels 4. Kies verpleegkundige interventies aan de hand van de verpleegkundige diagnose en de beoogde zorgresultaten of verpleegdoelen 5. Formuleer verpleegkundige interventies, die voldoen aan de eisen 6. Formuleer evaluatievragen op product en proces 45

46 Activiteit 2: Evalueer je verpleegplan in een subgroep Werkwijze; Maak een subgroep (max. 4 personen) en bespreek elkaars verpleegplan aan de hand van de volgende vragen: Is het verpleegplan vanuit de zorgvrager en voor de zorgvrager geformuleerd? Bevat het verpleegplan alle onderdelen die een verpleegplan moet bevatten? Voldoende de verpleegkundige diagnosen aan de PES regels? Waarom wel, waarom niet? Voldoen de beoogde zorgresultaten of verpleegdoelen aan de RUMBA-of SMART eisen? Waarom wel, waarom niet? Zijn de gekozen verpleegkundige interventies de juiste om het zorgresultaat of verpleegdoelen te behalen? Voldoen de verpleegkundige interventies aan de eisen. Waarom wel, waarom niet? Voldoen de evaluatievragen aan de eisen. Waarom wel, waarom niet? Op welke onderdelen moet het verpleegplan bijgesteld worden? Evaluatie Hoe is de samenwerking verlopen? Zijn jullie tevreden over het resultaat? Activiteit 3: Herschrijf je verpleegplannen op basis van de beoordeling uit activiteit 2 46

47 7.1 B Monitoren, bewaken en controleren van de zorgvrager Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan - uitleggen wat monitoren, binnen de verpleegkunde, betekent; - drie manieren benoemen waarop je veranderingen in de gezondheidstoestand systematisch kunt monitoren; - uitleggen wat een standaardobservatielijst en een standaardobservatietechniek betekent en hier een voorbeeld van noemen; - uitleggen hoe veranderingen bij snel veranderde situaties, onder controle zijn te houden; Zorg dat je beschikt over het boek Verpleegplan opstellen Bestudeer theorie over monitoring Boek het verpleegplan vaststellen; thema monitoren Thuis, school Kijk activiteit 1 na met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhof: 5T1 monitoren 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op (J, K, M) 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de kennisopdracht en praktijk 1 t/m 3 uit het boek behorende bij het onderdeel monitoren. Activiteit 2 Lees de onderstaande casus door en beantwoord de daarbij behorende vragen. Casus mw. Veldkamp Mw. Veldkamp is 3 weken geleden ontslagen uit het ziekenhuis en nu wordt zij op maandagavond via de spoedeisende hulp (SEH) binnengebracht. Jij hebt dienst en neemt de zorg voor mevrouw op je. De oudste dochter begeleidt haar moeder tijdens het bezoek aan de SEH. Mw. is met diverse klachten door de dienstdoende huisarts doorgestuurd. Mw. zegt buikpijn te hebben, de onderbuik voelt bij palpatie hard aan. Mw. lijkt ook wat verward. Ze vraagt telkens waar ze is en weet niet goed wat ze in het ziekenhuis komt doen. Ze wil steeds naar het toilet maar hoeft dan niet te plassen. Mw. klaagt over pijn op haar achterwerk en heeft een licht rochelende ademhaling. De dochter van mw. geeft aan dat ze het gevoel heeft dat mw. niet voldoende drinkt. Als jij vraagt of de medicatielijst van mw. is meegekomen krijg je deze overhandigd. Mw. gebruikt veel verschillende soorten medicatie. De dochter geeft aan dat tijdens de vorige opname de diuretica = plastabletten is verminderd en er een slaaptabletje is bijgekomen. Op de vraag, hoelang mw. Veldkamp deze klachten heeft,zegt de dochter,dat ze het gevoel heeft dat het langzaam verergerd. Als de arts een redelijk beeld heeft van de complexe situatie van mw. Veldkamp, besluit hij haar op de afdeling interne geneeskunde opnemen en morgen te starten met onderzoeken. 47

48 Vragen: 1. Als jij als verpleegkundige bovenstaande casus leest wat zou je dan gaan observeren/ monitoren? 2. Welke zaken hadden er thuis al bewaakt kunnen worden? Activiteit 3 Zoek uit wat het doel en de werkwijze is van de onderstaande observatieschalen, die worden gebruikt om te monitoren: DOS- schaal Nortonscore Apgar score Glasgow schaal Pijnschaal 48

49 7.3 Wat is klinisch redeneren? Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan uitleggen wat klinisch redeneren betekent in de zorg en beredeneert een eenvoudige situatieschets. Zorg dat je de beschikking hebt over internet PowerPoint presentatie op portaal School Nabespreking aan de hand van een eenvoudige opdracht Legt verbanden tussen verzamelde gegevens. M Analyseren Toelichting In het verpleegkundig beroep moet je in staat zijn om de observaties die je doet in verschillende zorgsituaties te gaan leren ordenen en dit koppelen aan je medische kennis. Het verpleegkundig handelen dat hieruit volgt moet je kunnen beredeneren en verantwoorden. Het is niet zo eenvoudig om alles wat je in deze opleiding leert van anatomie/fysiologie, verpleegkunde tot burgerschap en recht in de dagelijkse praktijk met elkaar te koppelen. Om dit te doen ga je leren om redeneerhulpen en methodieken te gebruiken. Volg de les en neem deel aan onderstaande activiteiten. Activiteit 1 Ga met een medestudent op internet op zoek naar het begrip klinisch redeneren en noteer wat je hierover kunt vinden. In de nabespreking met de docent zal in de vorm van een woordspin begrip op het bord betekenis krijgen. Activiteit 2 Volg het hoorcollege aan de hand van een PowerPoint presentatie over klinisch redeneren. Activiteit 3 Een eerste oefening klinisch redeneren. Van de docent ontvang je twee situatieschetsen met vragen. Werk deze uit, vervolgens zal de opdracht klassikaal worden nabesproken. 49

50 Een eerste oefening klinisch redeneren Het is bijna 8.30 uur, de les begint zo op de zesde etage. De docent is de AWR aan het doen, je krijgt een app je van je vriendin dat ze er bijna is. Het is ongelooflijk druk bij de lift appt ze, ze is onderweg met de trap. Zodra ze naast je zit sluit de docent de deur. He, he, net op tijd zegt ze en ze begin te vertellen waarom ze zo laat is. Je merkt heel goed aan haar dat ze zich heeft gehaast en min of meer de trap op is gerend. 1. Noem minimaal vier observaties (kijken, luisteren, voelen) die je doet waaruit blijkt dat ze zich heeft gehaast. 2. Geef een verklaring voor elke observatie, waarom reageert het lichaam zo? s Middags kom je thuis en je ziet dat je broertje van 13 ziek op de bank ligt. Je moeder die aan het koken is, denkt dat hij griep heeft. Hij is rond twaalf uur s middags ziek thuis gekomen van school. Hij heeft flinke koorts, 39,5 en al zijn spieren doen pijn. 3. Noem minimaal vier observaties (kijken, luisteren, voelen) die je zult opmerken waaruit blijkt dat hij zich ziek voelt. 4. Geef een verklaring voor elke observatie, waarom reageert het lichaam zo? 50

51 8.1 B Rapporteren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft: - het belang van rapporteren weergeven - benoemt aan welke kwaliteitseisen een rapportage moet voldoen - beoordeeld of een rapportage aan deze kwaliteitseisen voldoet Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Het verpleegplan vaststellen en aantekeningen Rapporteren Leslokaal, thuis, studieruimte Vergelijk je antwoorden met een of meerdere studenten. Vraag zo nodig verduidelijking bij de docent. 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Activiteit 1: studietaak Bestudeer het hoofdstuk over rapporteren en beantwoord de vragen Wat is het belang van rapporteren? Welke kwaliteitseisen worden gesteld aan een rapportage? Welke belangrijke eisen zijn nog meer van belang? Hoe worden deze eisen gewaarborgd? Naar welke personen wordt gerapporteerd? Activiteit 2: kennisopdracht Maak de kennisopdracht in het hoofdstuk over rapporteren. Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhof Activiteit 3 : beoordelen rapportage Beoordeel de hieronder beschreven gegevens uit een rapportage met behulp van de theorie. Noteer of de rapportage wel of niet om concreet waarneembaar gedrag gaat en of het respectvol is beschreven. Herschrijf de rapportage in concreet en waarneembaar gedrag Werkwijze : 1. Hr. zat in een rolstoel tijdens het gesprek. 2. Mieke huilde tijdens het anamnese gesprek. 3. Mevr. wil graag een tv. op haar kamer. 4. Els heeft vaak pijn in haar hoofd. 5. Mevr. dronk haar koffie niet op 6. Mevr. zeurde steeds over het lange wachten. 7. Hr. Jansen houd van lekker eten 8. Mevr. had haar rechter arm in een mitella. 51

52 9. Mevr. vertelde dat ze slecht slaapt. 10. Hr. was aan het hoesten. 11. Mevr. stonk behoorlijk naar zweet en ontlasting. 12. Mevr. keek met grote ogen om zich heen. 13. Fleur hield haar beer stevig vast. 14. Mevr. wil niet worden opgenomen. 15. Hr. wil graag zijn huisdier meenemen. 16. Mevr. denk dat ze het hier gezellig zal hebben. 17. Erik keek steeds naar zijn moeder. 18. Hr. stelde vragen over zijn dieet. 19. Hr. hield zich vast bij het opstaan uit de stoel. Activiteit 3: Rapporteren subjectief en objectief Maak onderscheid tussen subjectieve en objectieve gegevens naar aanleiding van een dvdfragment van 5 minuten door schriftelijk te rapporteren over wat je ziet in het fragment. Je mag ook gebruik maken van een filmpje op you tube of bijv. een aflevering gemist op de computer. Werkwijze: 1. Vorm een groepje met een paar mede studenten. 2. Zoek een DVD uit of een filmpje op you tube, die je gaat bekijken. 3. Je kiest een fragment van 5 minuten. 4. Je rapporteert schriftelijk over wat je ziet in het fragment van 5 minuten. 5. Je leest van elkaar de schriftelijke rapportage en onderstreept met verschillende kleuren wat subjectieve en objectieve gegevens zijn. 6. Je legt de ander uit waarom jij denkt dat de gegevens subjectief of objectief zijn. 7. Je bekijkt wat de verschillen en overeenkomsten in de onderlinge rapportages Evaluatie: je beschrijft in een kort verslagje wat je van deze oefening hebt geleerd en wat je leerpunten zijn waar je nog op moet letten bij het rapporteren. Activiteit:4 Maak de samenwerkingsopdracht over het beoordelen van enkele voortgangsrapporten, aan het eind van het hoofdstuk over rapporteren. Werkwijze: Lees de opdracht uit het boek door en stem de werkwijze met elkaar af. Verzamel, na daarvoor eerst toestemming te hebben gevraagd, in de praktijk 3 voortgangsrapporten (anoniem gemaakt.) Indien er een EPD is, schrijf je de manier van rapporteren bij jou in de instelling over. Nb. Indien je geen rapportages uit de praktijk hebt, kun je zelf een stukje schrijven, zoals er bij jou in de praktijk rapport wordt geschreven. Schrijf een kort verslag max. 1-A4 met je bevindingen en eventuele leerpunten m.b.t. rapporteren. 52

53 8.2 B Schriftelijk rapporteren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft: - beoordeeld of de rapportages voldoen aan de kwaliteitseisen - rapporten geschreven die voldoen aan de kwaliteitseisen voor rapporteren Neem je boek Het verpleegplan vaststellen mee Hoofdstuk rapporteren Theorielokaal/ studieruimte Bespreek deze activiteit met studiegenoten Bespreek eventuele vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) Activiteit 1: Beoordeel met behulp van de theorie onderstaande rapportagefragmenten. Welke vind je goed en welke vind je niet goed. Motiveer je antwoord. Beschrijf hoe het wel moet. 1. Mw. gaf om 16.00u pijn aan in haar knie. Ze vroeg om een pijnstiller, ik heb haar een paracetamol 500mg gegeven Om 17.00u belde ze opnieuw, de pijn was niet minder geworden, ze blijft zeuren. 2. Dhr. is depressief vandaag, zit stil voor zich uit te kijken. 3. De wond op het scheenbeen van Mw. ziet er niet goed uit. 4. Mw. heeft niets gegeten van haar middageten. Ze zei geen trek te hebben. 5. Manon heeft een blauwe plek tussen haar schouderbladen. Een vreemde plek,er lijkt wel sprake van kindermishandeling. 6. Mijnheer zegt veel pijn te hebben. Gezien de aard van de ingreep is dit echter niet mogelijk. 7. Mevrouw is wel vier keer op de po geweest om te urineren. Zou ze een blaasontsteking hebben? 8. De echtgenoot van Mw. heeft vanmiddag nota bene drie keer gebeld om te vragen hoe het met z n vrouw gaat 53

54 Activiteit 2: Lees de onderstaande rapportage door en omcirkel wat volgens jou niet goed is gerapporteerd. Motiveer waarom het volgens jou niet goed is. Herschrijf de rapportage, zodat hij voldoet aan de kwaliteitseisen voor rapporteren Naam zorgvrager: Dhr. de Lange geb. datum: Kamernr.: 3 Bednr.:1 Datum: Tijd: Rapportage: Paraaf: 19/ Dhr. kwam op afd. met vrouw. Allebei erg zenuwachtig. Morgen om o.k. Dhr. klaagt veel, belt om de haverklap voor ditjes en datjes. Dhr. is voorb. voor o.k. AVH 19/ G.b. RN 20/ Dhr had een onrustige n8. Wilde vannacht naar echtgenote bellen. Dit heb ik afgeraden. Heb dhr. een beker warme melk gegeven. PG 54

55 8.3 B Mondeling rapporteren en overdracht volgens de SBAR Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft mondeling gerapporteerd in een oefening volgens de SBAR Neem je boek Het verpleegplan vaststellen mee; Maak 3 tallen en zorg voor pen en papier/computer Zoek het artikel op over de systematiek van de SBAR op portaal. Boek: Het verpleegplan vaststellen, thema 7 rapporteren, paragraaf 1.6 Mondelinge overdracht aan zorgvragers. Artikel: de SBAR (VMS) Theorielokaal/ studieruimte Bespreek deze activiteit na met klasgenoten Kijk activiteit 3 na met behulp van het antwoordmodel van Thieme Meulenhoff 7T1 rapporteren E samenwerken en overleggen H Overtuigen en beïnvloeden. J Formuleren en rapporteren M Analyseren Activiteit 1 Bestudeer de theorie over de mondelinge overdracht aan zorgverleners uit het boek en lees het artikel de SBAR voorafgaande aan de les. Activiteit 2 Volg de presentatie over de SBAR in de klas Activiteit 3 Formuleer aan de hand van situatieschets van praktijk 5 (blz. 224) en praktijk 3 (blz. 217) ga een mondeling overdracht formuleren volgens de SBAR en draag elkaar over. Werkwijze: Formeer een groepje van 3 studenten. Laat persoon 1 het lokaal verlaten. De andere twee stellen individueel zo goed mogelijk een mondelinge rapportage op volgens de SBAR methode. Vervolgens draagt één student zijn situatieschets over aan de persoon die het lokaal had verlaten (je mag je schriftelijke rapportage erbij gebruiken). De ander observeert aan de hand van zijn beschrijving de overdracht en geeft eventueel feedback. De student die de overdracht ontvangt mag feedback geven of het duidelijk was of niet. Je bespreekt met elkaar de op- en aanmerkingen en de eventuele aandachtspunten. Zie volgende bladzijde voor de SBAR 55

56 SBAR (Situatie achtergrond-beoordeling aanbeveling) S Situatie Stel jezelf voor Controleer of je met de juiste persoon spreekt Noem de naam van de zorgvrager en locatie Noem de reden van de overdracht Relevantie observaties B A Achtergrond (background) Beoordeling (assessment) Reden van opname Relevante medische voorgeschiedenis Relevante medicatie Ik denk dat het probleem het volgende is. Geef aan wat je opvalt, waar je je zorgen over maakt. Noem eventuele veranderingen in de observaties die je hebt gedaan. R Reactie of aanbeveling Geef aan wat je ziet dat er moet gebeuren. Vraag eventueel wat er moet gebeuren. Vraag bij welke verandering er moet worden gewaarschuwd. 56

57 8.4 B Rapporteren volgens de SOAP methode Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft de theorie over rapporteren volgens de Soapmethode toegepast in een casus. Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Het zorgplan vaststellen. Bestudeer theorie over probleemgestuurde rapportage en rapporteren volgens de SOAP Probleemgestuurde rapportage Rapporteren volgens de SOAP Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk activiteit 1samen met een medestudent de uitwerking van de rapportage na. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent. Kijk activiteit 2 na met behulp van het antwoordmodel van ThiemeMeulenhoff 1.1 Stelt een verpleegkundige diagnose en Stelt het verpleegplan op ( D, H,J, K, M) 1.9 Evalueert de zorgverlening (D, J,M) Activiteit 1 Rapporteer volgens de SOAP methode met behulp van onderstaande casus. Casus Mw. Bliek is 92 jaar. Mw. heeft veel contracturen; haar benen moeten s nachts op een speciaal kussen tegen contracturen, en ook haar handen gaan s nachts in een spalkje. Mw. is altijd vrolijk en nog heel goed in staat om te zeggen hoe ze de zorg wil hebben. Overdag zit ze altijd in de rolstoel, waarbij ze meestal wel erg naar rechts zakt. Ze heeft een bureaublad voor haar stoel en daar rusten haar ellebogen op. Vanmorgen zie je bij het wassen dat op de rechterelleboog en op de rechterbil van mw. een rood plekje zit. Mw. zegt dat ze er geen pijn aan heeft. Schrijf vervolgens een rapportage S O A P 57

58 Activiteit 2 Maak de vraag bij praktijk 3 uit het hoofdstuk rapporteren.. Je moet op basis van de casus een voortgangsrapportage schrijven volgens de SOAP formule 58

59 OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak B2 Beginner BASISZORG VERLENEN Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: B BEGINNER 1516 Fase: beginner Naam student:. 59

60 1.1 Oriëntatie Basiszorg Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student is op de hoogte wat er onder basiszorg wordt verstaan door een poster collage te maken en het aan andere studenten uit te leggen. Afhankelijk van de manier van presenteren zorg je voor de benodigde materialen zoals flappen, viltstiften, tijdschriften, en ondersteunende benodigdheden. Bestudeer theorie over de basiszorg. DVD/ Boeken/ Tijdschriften of Interview met familie of kennissen. Theorielokaal en/ of praktijklokaal Nabespreken met de hele groep en docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K, R) Activiteit Geef een posterpresentatie over wat jullie verstaan onder basiszorg in bijvoorbeeld een ziekenhuis of een verpleeghuis. Werkwijze benoemen: Activiteiten: Themaopdracht: Welke zorgvragers hebben basiszorg nodig? Maak een posterpresentatie. Deze opdracht maak je in een groep medestudenten van maximaal 5 personen. De uitwerking van de opdracht wordt op een creatieve manier gepresenteerd aan je klasgenoten. In deze opdracht gaat het er om dat je een beeld krijgt van wat basiszorg precies is.. De volgende vragen kunnen behulpzaam zijn bij deze opdracht: Wat is basiszorg? Hoeveel onderdelen zijn er in de basiszorg? Welke zorgvragers hebben basiszorg nodig? Welke hulpmiddelen heb je nodig om basiszorg te verlenen? Wat is de taak van de verpleegkundige in de basiszorg? Welke taken in de basiszorg zou jij als eerstejaars verpleegkundige al kunnen doen? Wat is specifiek aan een afdeling in een ziekenhuis en een afdeling in een verpleeghuis? Welke vragen heb je nog meer? 60

61 2.1 Beroepsmatige hygiëne voorkomen infecties Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan beschrijven welke maatregelen hij moet nemen om kruisinfectie te voorkomen Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg en bestudeer het hoofdstuk over persoonlijke hygiëne en (zichzelf) wassen Raadpleeg GEZ onderwijsprotocollen voor informatie over hygiëne, en persoonlijke verzorging en hygiëne Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg. Hulp bieden bij het wassen: persoonlijke hygiëne en (zichzelf) wassen Leslokaal, OLC Kijk deze activiteit na met behulp van antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit: Beschrijf wat beroepsmatige hygiëne inhoudt met behulp van onderstaande vragen Werkwijze: 1. Wat is een kruisbesmetting? 2. Wat is een kruisinfectie? 3. Wat zijn pathogene micro- organismen? 4. Hoe verloopt een directe overdracht van micro-organismen? 5. Hoe verloopt een indirecte overdracht van micro-organismen? 6. Beschrijf minimaal 10 maatregelen die je kunt toepassen om kruisinfecties te voorkomen? Motiveer bij iedere maatregel waarom je dat doet. Maatregel Motivatie

62 2.2 KR Persoonlijke verzorging en hygiène van zorgvrager en verpleegkundige Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan - voorschriften en richtlijnen met betrekking tot de persoonlijke verzorging en hygiëne in eigen woorden weergeven en hiervan voorbeelden noemen - het belang motiveren van deze voorschriften voor zowel de zorgvrager als de verpleegkundige Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg en bestudeer het hoofdstuk over persoonlijke hygiëne en (zichzelf) wassen Raadpleeg GEZ onderwijsprotocollen voor informatie over hygiëne en persoonlijke verzorging en hygiëne Boek: Hulp bieden bij het wassen: persoonlijke hygiëne en (zichzelf) wassen Leslokaal, OLC Bespreek deze activiteit met klasgenoten 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit: Het is belangrijk dat je een kritische beroepshouding ontwikkelt en kunt beredeneren en beargumenteren waarom je bepaalde activiteiten wel doet of juist na laat te doen. Omgaan met regelgeving omtrent hygiëne is hiervan een goed voorbeeld. Beschrijf hieronder de voorschriften en richtlijnen met betrekking tot de persoonlijke verzorging en hygiëne. Motiveer het belang van deze voorschriften voor zowel de zorgvrager als de verpleegkundige Voorschriften en richtlijnen t.a.v.: 1 Persoonlijke hygiëne en verzorging Motivatie 2 Persoonlijke verzorging van de zorgvragers 3 Kleding 4 Dienstkleding 5 Privé-kleding 6 Handschoenen 62

63 2.1 PAAF opdracht afweer Resultaat De student heeft de opdracht over afweer gemaakt. Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over het boek anatomie/fysiologie en basisboek pathologie. Bestudeer theorie over afweer en ontstekingen Theorie - boek anatomie/fysiologie het hoofdstuk over de afweer - basisboek pathologie over ontstekingen Locatie Evaluatie Werkproces competentie Thuis, school Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de opdracht over afweer Ons lichaam wordt belaagd door vele ziekteverwekkers, toch wordt men er (meestal) niet ziek van omdat ons lichaam een goede afweer heeft. Ons lichaam is gelukkig goed beschermd op verschillende manieren. 1. niet specifieke afweer van de buitenwereld (exogene aspecifieke afweer) - Mechanische barrière Aan de buitenkant van ons lichaam zit een belangrijke deklaag..., die ons lichaam beschermt. Op een aantal plaatsen gaat deze deklaag naar binnen en geeft ook daar zijn bescherming, je kunt dan denken aan de slijmvliezen. Deze bevinden zich... - Fysiologische barrière Benoem de 7 verschillende fysiologische barrières en geef een korte beschrijving 2. niet specifieke inwendige afweer (endogene aspecifieke afweer) Ook van binnenuit wordt er gewerkt aan de afweer van ons lichaam. Welke bloedcel is hierbij betrokken?... Eén van de reacties van ons lichaam op een schadelijke prikkel (weefselbeschadiging) is... Een ontsteking kan vervelend aan voelen maar is het ook nuttig? Leg uit waarom. Noem een aantal oorzaken voor een ontstekingsreactie:... Wat zijn de 5 ontstekingsverschijnselen (ook in het latijn). Bij weefselbeschadiging komen stoffen vrij, wat is het effect van deze stoffen en welke verschijnselen veroorzaken zij? 63

64 Bij de niet-specifieke zijn ook bloedcellen betrokken de leucocyten dat zijn de... Er zijn 3 soorten leucocyten, de granulocyten en de monocyten. Deze regelen de nietspecifieke afweer. De lymfocyten regelen de specifieke afweer. De granulocyten en de monocyten 'eten' als het ware de ziektekiemen 'op' en verdedigen op deze manier het lichaam. De monocyten kunnen zelfs dode celresten 'opruimen'. Er ontstaat een waar slagveld tussen de ziekteverwekkers en de leucocyten, met dode cellen. Dit vormt een gele dikke vloeistof, beter bekend als... Wanneer een ontsteking heftig verloopt ontstaat necrose, dat is. Soms ontstaat er een nieuwe holte gevuld met de dikke vloeistof en de necrose, zo n nieuwe holte noem men dan Zit deze vloeistof in een holte die al aanwezig was, dan noemt men dit. Een enkele keer boort deze vloeistof zich een weg naar buiten of naar andere ruimtes toe, dan noemen we dit.. 3. specifieke afweer De specifieke afweer moet geactiveerd worden. Dit gebeurt door... Deze vreemde stoffen voor het lichaam noemen we ook wel... Het lichaam gaat reageren op deze vreemde stoffen met een immuunreactie(respons) Noem 3 eigenschappen van deze reactie en geef daarbij een uitleg Welke soort witte bloedcel zorgt voor de specifieke afweer?. Als een antigeen ons lichaam binnendring en dreigt ons ziek te maken komt ons afweersysteem in actie. De lymfocyten gaan als reactie antistoffen maken die de antigenen vernietigen. Het lichaam maakt echter extra antistoffen aan zodat ze vast zitten in ons lichaam voor het geval er een nieuwe aanval komt. We zijn dan... ( 3.8) Er zijn 4 soorten immuniteit. Noem ze en geef bij elk een korte uitleg. Soms maakt het lichaam een fout (pathologie) dat maakt het antistoffen/antilichamen te het eigen lichaam dit noemen we ook wel... Geef hier 2 voorbeelden van. Zijn deze aandoeningen besmettelijk? Leg uit.. 64

65 2.2 PAAF opdracht infectieleer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft de opdracht over infectieleer gemaakt Zorg dat je beschikking hebt over het basisboek pathologie en bestudeer theorie over infectie/ontstekingen Basisboek pathologie/ het hoofdstuk over infectie en ontsteking School, thuis Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1: Maak de opdracht over infectieleer Ziekteverwekkers zijn organismen die ons lichaam ziek maken. Niet alle ziekteverwekkers maken het lichaam van de mens ziek, sommige zijn alleen schadelijk voor dieren. Ziekteverwekkers kunnen met het blote oog zichtbaar zijn: de macro-organismen, andere niet: de micro-organismen. Sommige micro-organismen horen zelfs in ons lichaam aanwezig te zijn, ze zijn zelfs nuttig voor ons Beantwoord de volgende vragen: Soorten micro-organismen: 1. Wat zijn protozoën? Geef voorbeelden: 2. Wat zijn bacteriën? Welke soorten zijn er?... Wat zijn kenmerken voor de groei van de bacteriën en waar zij zich bevinden?... Wat kunnen bacteriën maken en wat is het effect daarvan op het lichaam?... Welke bacterie is voor de mens erg nuttig en waarom? De mens wordt ziek van een bacterie als zij met een groot aantal zijn en als de bacterie agressief is, we spreken dan ook wel van virulentie (aanvalskracht). - Bacteriën kunnen bestreden worden met - Bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor alle medicatie zijn. 65

66 3. Wat is een virus? Beschrijf de leefwijze en vermenigvuldiging van een virus. Kunnen virussen op een voedingsbodem gekweekt worden? Waarom wel/niet? Geef voorbeelden van virussen. Kunnen virussen ook met antibiotica bestreden worden? Waarom wel/niet? Hoe moet een virus bestreden worden? 4. Wat is een schimmel (gisten)? Waar bevinden zij zich? Geef voorbeelden. Wanneer hebben mensen m.n. last van schimmels(gisten)? En waarom? Geef voorbeelden. Is het verloop van een schimmel ernstig en langdurig? Benoem de 5 besmettingswegen en geef een beschrijving met voorbeelden Geef een omschrijving van onderstaande woorden: a. besmetting b. infectie c. incubatietijd d. ontsteking e. resistentie f. virulentie g. toxinen h. breedspectrum antibiotica i. pus 66

67 Het lichaam bestrijdt de ziekteverwekkers met zijn eigen afweersysteem. Maak hiervoor de opdracht afweer. Beschrijf het verschil tussen een ontsteking en een infectie Ontsteking Infectie Wanneer er een infectie wordt vermoed kan er een laboratorium onderzoek worden gedaan. Welk materiaal van ons lichaam kan gebruikt worden voor dit onderzoek en geef 4 voorbeelden

68 2.3 PAAF zelftest 1 infectieleer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces Competentie De student toont zijn kennis over infectieleer door het maken van de zelftest Bestudeer de theorie en je aantekeningen over infectieleer Theorie en aantekeningen over infectieleer Naar keuze 30 minuten Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de zelftest over infectieleer Werkwijze: Maak individueel de zelftest Beantwoord de vragen 1. Met wat voor geneesmiddel kunnen bacteriën bestreden worden? 2. Bij welke mensen komen schimmelinfecties vaker voor? 3. Welke onderzoeken m.b.t. bacteriën zijn belangrijk? Waarom? 4. Noem 2 plaatsen van het lichaam waar schimmelinfecties vaak voorkomen. 5. Noem 5 lokale ontstekingsverschijnselen 6. Wat verstaan we onder een steriele ontsteking? 7. Hoe maakt een virus je ziek? 8. Wat is een abces? 9. Wat is resistentie? 10. Wat is een fistel? 11. Noem 4 mogelijke besmettingswegen 12. Wat verstaan we onder besmetting? 13. Wat verstaan we onder incubatietijd? 14. Welk algemeen ziekteverschijnsel treedt bij iedere infectieziekte op? 15. Hoe noemt men iemand die een ziekteverwekker in/op zich heeft zonder dat hij daar (nog ) ziek van is? 16. Wat betekent virulentie? 68

69 2.4 PAAF Zelftest 2 infectieleer Resultaat De student heeft zelftest over infectieleer gemaakt Praktische voorbereiding Zorg dat je beschikking hebt over het boek anatomie/fysiologie en basisboek pathologie Bestudeer theorie en aantekeningen over infectieleer Theorie - boek anatomie/fysiologie het hoofdstuk over de afweer - basisboek pathologie over ontstekingen Locatie School, thuis Evaluatie Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel Werkproces competentie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1: Maak de zelftest over infectieleer 1. Waarom leidt niet iedere besmetting met een ziekteverwekker tot een infectie? 2. Noem 3 ziektebeelden die kunnen worden veroorzaakt door protozoën. 3. Wat is het verschil tussen de macroscopische metazoën en de microscopische protozoën. 4. Bij besmetting met ziekteverwekkers spreekt men al gauw over incubatietijd. Wat houdt dit in en waarom zijn er veel verschillen in incubatietijd per ziekteverwekker. 5. Waarom is koorts een natuurlijk afweermiddel op de aanwezigheid van bepaalde ziekmakende bacteriën in het lichaam. 6. Waarom is de colibacterie die leeft in de dikke darm een bacterie juist een zeer nuttige voor ons is. 8. Wat is het verschil tussen een virus en een bacterie? 9. Geef 2 voorbeelden van een virusinfectie. 10. Wat zijn de voorkeursplaatsen voor een schimmelinfectie? 11. Hoe zou men in het bloed kunnen zien of er ergens een infectie is? 69

70 2.3 KR Handen wassen in praktijklokaal Resultaat Praktische voorbereiding Theoretische voorbereiding Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft volgens protocol zijn/haar handen gewassen en kan hierbij het belang van handen wassen beredeneren. Bestudeer de theorie over hygiëne van de verpleegkundige en zelfbescherming uit het Basisboek voor verpleegkundigen Ga naar VILANS en bestudeer de informatie over handhygiëne en hygiënerichtlijnen: - Hygienerichtlijnen Thuiszorg van Werkgroep Infectie en Preventie - Hygienerichtlijnen voor verpleeghuizen en wooncentra Print het protocol handen wassen uit Stem af met welke klasgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 2 personen) Regel zonodig het praktijklokaal Boek Basiszorg voor verpleegkundigen 1/302: Hygiëne van de verpleegkundige en zelfbescherming Algemeen: waarom is hygiëne belangrijk? Handhygiëne Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheid met behulp van het protocol Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K) Activiteit: Was volgens protocol je handen Werkwijze: Was je handen volgens protocol en leg hierbij het belang van handen wassen uit aan medestudenten. Een student voert de handeling uit; een student leest het protocol voor en een geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Criteria. Je hebt de vaardigheid actief geoefend Je hebt volgens protocol je handen gewassen Je kunt het belang van hygiëne en handen wassen beredeneren Filmpje handen wassen: 70

71 3.1 Ergonomisch werken Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student: - kan uitleggen wat word bedoeld met ergonomisch werk in de verpleegkundige zorg - het doel van ergonomische werken uitleggen - voorbeelden en tips van ergonomisch werken noemen, die van belang zijn voor de verpleegkundige Stem af met welke klasgenoten je deze activiteit gaat uitvoeren (maximaal 4 personen) Regel zo nodig het praktijklokaal Je alle mogelijke informatiebronnen gebruiken. School Evalueer met klasgenoten de uitgevoerde workshop aan de hand van TIPS en TOPS 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K) Activiteit: Onderzoek de voorschriften, richtlijnen en protocollen met betrekking tot ergonomisch werken in de zorg en geeft hiervan 8 voorbeelden Werkwijze: Voer deze activiteit in een subgroep van maximaal 4 personen uit. Zorg dat je zoveel mogelijk informatie verzamelt over de voorschriften, richtlijnen en protocollen met betrekking tot ergonomische werken. Voor je informatie mag je alle mogelijke informatiebronnen gebruiken. - Wat wordt bedoeld met ergonomisch werken? - Wat is het doel van ergonomisch werken? - Wat betekend ergonomisch werken voor de verpleegkundige? Geef hiervan 8 voorbeelden + de reden Voorbeeld ergonomisch werken Reden - Organiseer een workshop voor je klasgenoten en demonstreer voorbeelden van ergonomische werken - Evalueer met klasgenoten de uitgevoerde workshop aan de hand van TIPS en TOPS 71

72 3.2 Veiligheid van zorgvrager en zorgverlener. Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student laat in een presentatie zien welke voorschriften en richtlijnen er zijn met betrekking tot veiligheid van zorgvrager en zorgverlener Stem af met welke klasgenoten je deze activiteit gaat uitvoeren Je mag alle mogelijke informatiebronnen gebruiken Tip: School Evalueer met klasgenoten de uitgevoerde presentatie 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K, R) Activiteit: Laat in een presentatie duidelijk zien welke voorschriften en richtlijnen er zijn met betrekking tot de veiligheid van zorgvrager en zorgverlener en geef hiervan vijf praktische voorbeelden. Werkwijze: Voer deze activiteit in een subgroep van maximaal 4 personen uit. Zorg dat je zoveel mogelijk informatie verzamelt over de voorschriften, richtlijnen en/of protocollen met betrekking tot veiligheid van zorgvrager en zorgverlener in de zorg. Je kunt denken aan: 1. het veilig maken van de verpleegafdeling 2. valpreventie 3. medicatieveiligheid 4. gevaarlijke situaties en calamiteiten 5. veiligheid op het gebied van gebruik en onderhoud van de hulpmiddelen 6. incident melden Voor je informatie mag je alle mogelijke informatiebronnen gebruiken. Geef per gekozen onderwerp, vijf voorbeelden met betrekking tot veiligheid van zorgvrager en zorgverlener in de zorg. Presenteer ze aan de klas Het veilig maken van de verpleegafdeling: Praktische voorbeelden

73 4.1 Bed verzorging vragen en opdrachten Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkprocessen Competenties De student heeft de vragen en opdrachten gemaakt van het thema Het bed van de zorgvrager verzorgen. Zorg dat je beschikking hebt over studieboek ondersteunen bij basiszorg Ondersteunen bij basiszorg: Thema: Het bed van de zorgvrager verzorgen Hoofdstuk 1 Bedden verzorgen Hoofdstuk 2 Bedden hanteren Hoofdstuk 3 Hulpmiddelen toepassen bij de bedverzorging Leslokaal, studieruimte Kijk de vragen en opdrachten na met behulp van je antwoordmodel van ThiemeMeulenhoff 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, J, K, R, V) Activiteit: Bestudeer Thema: Het bed van de zorgvrager verzorgen Hoofdstuk 1 Bedden verzorgen Hoofdstuk 2 Bedden hanteren Hoofdstuk 3 Hulpmiddelen toepassen bij de bedverzorging Maak alle vragen bij de praktijksituaties en de kennisopdrachten van: - Hoofdstuk 1 Bedden verzorgen 1 - Hoofdstuk 2 Bedden hanteren - Hoofdstuk 3 Hulpmiddelen toepassen bij de bedverzorging 2 1 Werk 1 hoofdstuk naar keuze uit 2 Beantwoord alleen vraag 1 en 3 bij de kennisopdracht 73

74 4.2 Eisen aan ziekenhuisbed en ziekenkamer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkprocessen De student kan benoemen aan welke vijf eisen een ziekenhuisbed en een ziekenkamer moet voldoen Zorg dat je beschikt over studieboek Ondersteunen bij basiszorg. Studieboek Ondersteunen bij basiszorg. Thema het bed van de zorgvrager verzorgen : Hoofdstuk 2 in thema het bed van de zorgvrager verzorgen Boek Traject 302 Basiszorg voor verpleegkundigen 3 Leslokaal, studieruimte Kijk activiteit 1 na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, J, K, R, V) Activiteit 1 Onderzoek met behulp van de theorie, aan welke eisen een bed en een ziekenkamer moet voldoen. Werkwijze Vul onderstaand kolom in Eisen waaraan een bed moet voldoen Eisen waaraan een ziekenkamer moet voldoen Activiteit 2 Stel vast of de bedden in het praktijklokaal op school voldoen aan deze eisen. Rapporteer jullie bevindingen aan een groepje klasgenoten en docent Geeft een toelichting op jullie bevindingen. 3 In mediatheek 74

75 4.3 Bed opmaken en diverse hulpmiddelen installeren in het praktijklokaal Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competenties De student kan een bed opmaken zowel met- als zonder zorgvrager en diverse hulpmiddelen installeren, volgens protocol. Zorg dat je beschikt over theorieboek Ondersteunen bij basiszorg. Bestudeer theorie over de volgende onderwerpen: bed verzorgen en bedden hanteren Print protocollen uit: 1. bed verschonen en opmaken met zorgvrager 2. bed opmaken met: - dekenboog - voetenbankje Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Thema Het bed van de zorgvrager verzorgen : Hoofdstuk 1 Bed verzorgen Hoofdstuk 3 Bedden hanteren Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, J, K, R, V) Activiteit Voer met je klasgenoten onderstaande vaardigheden volgens protocol uit in het praktijklokaal: Gebruik van een hoog-laag bed (hier is geen protocol voor) Maak een bed op zonder zorgvrager Maak een bed op met een zorgvrager erin Maak een bed op, waarin een zorgvrager ligt, met een dekenboog Maak een bed op, waarin een zorgvrager ligt, met een voetenbankje 75

76 5.1 Slapen en waken-oriëntatie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft het tabel en de vragen over slapen en waken gemaakt. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Stem af met welke klasgenoten je deze activiteit gaat maken ( Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema Een evenwichtig slaap- en waakritme bevorderen Hoofdstuk slapen en waken Theorielokaal, studieruimte Bespreek de uitkomst van deze activiteit met je klasgenoten 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K, R) Activiteit: Vorm een subgroep van maximaal 5 personen Vul de tabel in (geef iedereen een eigen nummer) en maak de vragen a. Hoeveel slaap heb je nodig? (in uren per nacht) a. b. Slaap je meestal snel in? b. c. Slaap je de hele nacht door? c. d. Slaap je makkelijk uit? d. e. Heb je moeite met opstaan? e. f. Ben je wel eens moe als je net wakker bent? f. g. Droom je wel eens? g. h. Word je van dromen wel eens wakker? h. i. Slaap je wel eens overdag? i. j. Gebruik je wel eens een hulpmiddel om in slaap te komen j. 1. Bekijk de antwoorden in de tabel. Zijn er verschillen tussen de personen? Zijn daar verklaringen voor? Welke? 76

77 2. Bij vraag j. is gevraagd naar hulpmiddelen om in slaap te komen. Probeer samen zoveel mogelijk hulpmiddelen te verzinnen. Schrijf ze op. Hulpmiddelen om in slaap te komen zijn: 3. Probeer samen zoveel mogelijk hulpmiddelen te verzinnen om wakker te blijven. Schrijf ze op. Hulpmiddelen om wakker te blijven zijn: 77

78 5.2 Slapen en waken-vragen ter verdieping Leerdoel Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competenties De student heeft zich verdiept en het thema slaap-waakritme en hierover vragen beantwoord. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema Een evenwichtig slaap- en waakritme bevorderen Hoofdstuk slapen en waken Thuis Kijk je antwoorden na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. vragen aan de docent tijdens de les. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit: Verdiep je in het thema: slaap- en waakritme en beantwoord de vragen. 1. Geef een definitie van het begrip slapen. 2. Wat is de gemiddelde slaapbehoefte van een baby? En van een volwassene? En van een bejaard persoon? 3. Wat gebeurt er tijdens de rustige slaap? (non-rem- slaap) 4. Wat gebeurt er tijdens de droomslaap? ( REM-slaap) 5. Wat is het verschil tussen slapen en een coma-toestand? 6. Wat gebeurt er in het menselijk lichaam tijdens de slaap? 7. Noem minimaal 3 voorwaarden die bijdragen aan een goede slaap. 8. Noem minimaal 5 oorzaken van slaapstoornissen. 9. Noem minimaal 5 adviezen die je kunt geven aan slechte slapers. 10. Noem enkele gevolgen die mensen ondervinden die verhinderd worden in slaap te vallen. Dus die niet kunnen of mogen slapen. 11. Hoe komt het dat veel ouderen vaak s nachts wakker liggen? 12. Hoe komt het dat een avondmens vaak minder nadelige consequenties ondervindt qua slapen tijdens nachtdiensten? 13. Noem 2 soorten slaapmiddelen (geen merken). 78

79 5.3 KR Slaapproblemen: oorzaken, gevolgen en interventies Resultaat De student heeft de oorzaken, gevolgen en interventies bij een verstoord slaappatroon beschreven en beargumenteerd. Praktische Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen voorbereiding bij persoonlijke zorg Theorie Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema Een evenwichtig slaap- en waakritme bevorderen Hoofdstuk slapen en waken Locatie Thuis, school Evaluatie Activiteit 1: Kijk de vragen en opdrachten na met behulp van het antwoordmodel (ondersteunend materiaal) Bespreek de activiteiten op school met klasgenoten en docent Werkproces 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort competentie gezondheid en welbevinden (E, F, J, K, R,V) Activiteit 1: Maak de vragen bij de praktijksituaties en de kennisopdracht in het hoofdstuk slapen en waken Activiteit 2 Lees de casus en maak de bijbehorende vragen. Mevrouw Peters is 72 jaar en is sinds 2 maanden opgenomen in het verpleeghuis. Vanwege haar lichamelijke klachten kon zij niet meer thuis verzorgd worden, het werd te zwaar voor haar man en kinderen. Zij heeft het daar erg moeilijk mee en mist haar man en eigen huis enorm. In het verpleeghuis ligt zij samen met mevrouw de Jong op een kamer. Als Thomas, een derdejaars leerling verpleegkundige over de gang loopt om 1.00 uur ziet hij dat mevrouw Peters nog steeds wakker ligt. Mevrouw Peters vraagt of hij even wil komen en zegt dat ze helemaal niet kan slapen. Thomas pakt er een stoel bij en vraagt hoe dat komt. Mevrouw Peters vertelt dat zij er maar niet aan kan wennen dat ze hier is. Er zijn een hoop vreemde geluiden, het licht op de gang is aan en mevrouw de Jong slaapt ook al zo onrustig. Die belt regelmatig de verpleging en maakt dan veel kabaal. Thomas vraagt of zij ook veel aan thuis denkt. Natuurlijk zegt ze, ik maak me zorgen om mijn man, die is ook de jongste niet meer, nu zit hij ook maar alleen in dat grote huis. Nee, het valt allemaal niet mee. Mevrouw Peters is verdrietig. 1. Wat zijn volgens jou de belangrijkste oorzaken van mevrouw Peters haar slaapprobleem? 2. Wat kunnen de psychische, lichamelijke en sociale gevolgen van het slaapprobleem voor mevrouw Peters zijn? 3. Wat doe je om het nachtrustpatroon van mevrouw Peters als verpleegkundige te observeren? 4. Wat kan de verpleegkundige doen om ervoor te zorgen dat mevrouw Peters voldoende nachtrust krijgt? 79

80 Activiteit 3 Maak een analyse en plan van aanpak voor het slaapprobleem van de drie zorgvragers en beargumenteer je keuze voor de interventie. Zorgvrager Een zorgvrager die dement is en wordt opgenomen in het verpleeghuis Oorzaken van het slaapprobleem Wat zou zorgvrager van de verpleegkundige verwachten? Hoe biedt je als verpleegkundige hulp aan de zorgvrager? Motiveer waarom je voor deze interventie kiest. Een zorgvrager die werkloos is geworden Een zorgvrager die in het ziekenhuis is opgenomen en slecht slaapt 80

81 5.1 PAAF Fysiologie van het slapen Resultaat De student kan de fysiologie omtrent waken en slapen in eigen woorden weergeven. Praktische Bestudeer het hoofdstuk over slapen en waken uit het boek voorbereiding Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Bestudeer uit Anatomie/fysiologieboek het deel over slapen Haal of reserveer dvd de slaap (615.9) uit de mediatheek Theorie Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg: hoofdstuk over slapen en waken Anatomieboek: deel over slapen Dvd de slaap (615.9) Locatie Thuis-school Evaluatie Activiteit 2 en activiteit 3 Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige Werkproces Competentie Activiteit 1 (keuze) 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Bekijk de dvd: de slaap (615.9) en noteer vragen en onduidelijkheden. Activiteit 2 (verplicht) Maak de oefenvragen over slapen 1. Noem 4 factoren die de slaapbehoefte bepalen. 2. Noem de 4 slaapstadia en vertel hoeveel keer je per nacht gemiddeld droomt. 3. Noem 4 verschijnselen van slaap te kort 4. Noem 6 lichamelijke oorzaken voor slaapproblemen. 5. Noem 4 psychische oorzaken voor slaapproblemen 6. Noem 2 sociale oorzaken voor slaapproblemen 7. Noem 2 veel voorkomende slaapproblemen 8. Noem 4 niet-farmacologische behandelingen voor slaapproblemen 9. Noem 3 farmacologische behandelingen voor slaapproblemen 10. Noem 3 bijwerkingen van slaapmedicatie Activiteit 3 (verplicht) Maak onderstaande vragen met behulp van je boeken 1. Waarom slapen we meestal s nachts en zijn we over het algemeen overdag wakker? 2. Wat gebeurt er in met het lichaam tijdens de slaap? 3. Noem een aantal oorzaken voor het veranderen van de regelmaat van het slapen en wakker zijn. 4. Waarom is slapen nodig voor de mens? 81

82 5. Beschrijf de slaapcyclus en wat gebeurt er in elke fase? 6. Verandert in de loop van de nacht de slaapcyclus? Zo ja, hoe? 7. Hoe kunnen we de slaapcycli meten? 8. Slaap je gedurende je leven in elke levensfase even veel? Waarom? 9. Hoeveel slaap heb je dan gemiddeld nodig? Als we willen gaan slapen willen we zo weinig mogelijk prikkels naar de hersenen laten gaan, die hersenen wakker houden. 10. Welke maatregelen kunnen we nemen zodat de hersenen niet te veel geprikkeld worden? 11. Welke activiteit van het lichaam kunnen we moeilijk beïnvloeden zodat we toch lang wakker kunnen liggen? 82

83 5.2 PAAF Verstoring van het slapen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan het begrip slaapstoornissen en de oorzaken en gevolgen hiervan in eigen woorden weergeven. Bestudeer uit het boek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg de theorie over slapen en waken, Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg: het hoofdstuk over slapen en waken Theorielokaal/ studieruimte/thuis Kijk de vragen na met behulp van antwoordmodel (ondersteunend materiaal) 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak onderstaande vragen over verstoring van het slapen. 1. Noem een aantal externe factoren die het slaap-waakritme verstoren. 2. Noem een aantal interne factoren die het slaap-waakritme verstoren. 3. Door welke vloeistof blijf je wakker? 4. Door welk hormoon blijf je wakker? 5. Geef voorbeelden van een verstoord slaappatroon 6. Leg uit wat de volgende begrippen inhouden: Slapeloosheid (insomnia) Somnolentie Narcolepsie Slaapapneusyndroom 7. Wat kunnen gevolgen zijn van een verstoord slaapwaakritme? 8. Zoek op internet een aantal slaapmiddelen op 9. Noem bijwerkingen van slaapmiddelen. 83

84 6.1 KR Mobiliteitsproblemen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan: - de oorzaak en gevolgen beredeneren van beperkte mobiliteit - de klachten benoemen die kunnen optreden bij beperkte mobiliteit - noemen op welke manier hij de zorgvrager ondersteuning kan bieden bij mobiliteitsproblemen Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema helpen bij mobiliteitsproblemen Hoofdstuk een zorgvrager helpen met mobiliseren Leslokaal, studieruimte, OLC, thuis Kijk activiteit 1 na met behulp van de antwoordmodellen van ThiemenMeulenhof Bespreek activiteit 2 na in de klas 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K, R) Activiteit 1: Maak individueel de vragen bij praktijk 1 en de kennisopdracht uit het hoofdstuk een zorgvrager helpen met mobiliseren bij thema helpen bij mobiliteitsproblemen Activiteit 2: Bespreek met een groepje klasgenoten onderstaande vragen en vul het schema in. Welke klachten zou je kunnen krijgen als je: Klachten? - lang op de fiets zit - langdurig met je benen over elkaar zit - snel opstaat vanuit liggende houding - 2 maanden met je been in het gips hebt gezeten - (bijna) altijd op bed ligt Stoplicht: deel de klachten in: ROOD = acuut = direct bestaand probleem en heeft direct actie nodig van de arts of verpleegkundige ORANJE = bedreigd = Hier kun je een probleem verwachten op korte termijn GROEN = hier is geen probleem te verwachten. Wat zou je kunnen doen om klachten te voorkomen bij lang op de fiets zitten, langdurig met je benen over elkaar zitten, snel opstaan vanuit liggende houding en (bijna) altijd op bed liggen? 84

85 6.2 Kennisopdracht til en verplaatsingstechnieken Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft de kennisopdrachten over til en verplaatsingstechnieken gemaakt Zorg dat je het artikel hebt gelezen over: - til en verplaatsingstechnieken - Zwakke plekken in het lichaam v.w.b. tillen en verplaatsen Zorg dat je beschikking hebt over het boek ondersteunen bij persoonlijke basiszorg en zorg voor een computer. Helpen bij mobiliteitsproblemen een zorgvrager tillen en verplaatsen Artikel til en verplaatsingstechnieken Artikel zwakke plekken in het lichaam v.w.b. tillen en verplaatsen daarna fysieke belasting - informatiemateriaal - praktijkinformatiefolder School, thuis Kijk activiteit 1 na met behulp van het antwoordmodel Kijk de overige activiteiten na met behulp van het antwoordmodel ThiemeMeulenhoff 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (F, J, K, R) Activiteit 1: Maak de opdracht over til en verplaatsingstechnieken 1. Wat wordt er verstaan onder transfer? 2. Welke vormen van belasting zijn er mogelijk voor een verpleegkundige? Leg uit wat beide vormen inhouden 3. Wat zegt de Arbo-wet over tillen? 4. Hoe kunnen we er voor zorgen dat het tillen binnen een instelling door iedereen op dezelfde wijze wordt uitgevoerd? 5. Welke benaderingswijzen kunnen er gebruikt worden bij de til-en transfertechnieken? En geef voorbeelden. 6. Noem hulpmiddelen bij til- en verplaatsingstechnieken. Activiteit 2: Maak de vragen van; praktijk 1 en praktijk 2 uit het basisboek; ondersteunen bij persoonlijke basiszorg uit het hoofdstuk: een zorgvrager tillen en verplaatsen Activiteit 3; Maak de kennisopdracht uit het hoofdstuk: een zorgvrager tillen en verplaatsen 85

86 6.3 Hulpmiddelen bij het tillen en verplaatsen van een zorgvrager Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student toont zijn kennis door het maken van de vragen en opdrachten over het tillen en verplaatsen van een zorgvrager Zorg dat je beschikking hebt over theorieboek Ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg Print het protocol een zorgvrager tillen met de tillift Stem af met welke klasgenoten je de activiteiten gaat maken en uitvoeren (maximaal 4) Theorieboek Ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg Thema Helpen bij mobiliteitsproblemen Hoofdstuk een zorgvrager tillen en verplaatsen Leslokaal Kijk de vragen en opdrachten na met behulp van het antwoordmodel van ThiemeMeulenhoff 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1: verplicht Maak de vragen a.d.h.v. de casus over meneer Adriaans Werkwijze: Meneer Adriaans is een man van 55 jaar die sinds 10 jaar M.S. heeft (multiple sclerose). Hij is 1.80 meter lang en weegt 60 kg. Dat is een chronisch progressieve aandoening van het zenuwstelsel waardoor er steeds meer functies uitvallen en waardoor hij gehandicapt is. Deze ziekte is niet te genezen en hij kan steeds moeilijker voor zichzelf zorgen. Meneer Adriaans is opgenomen in het verpleeghuis op de afdeling somatiek. Hij is hier nog maar pas en moet erg wennen. Hij vindt het erg vervelend om zo afhankelijk te zijn. Hij zit in een elektrische rolstoel om zich te kunnen verplaatsen; hij kan even op zijn benen staan, maar dat is niet betrouwbaar. Er is in het zorgplan afgesproken dat meneer Adriaans met de til-lift in en uit bed wordt gehaald. Aan jou wordt gevraagd om meneer Adriaans naar bed te brengen. Hij heeft aangegeven dat hij moe is. Jij gaat de til-lift halen, maar meneer Adriaans zegt dat hij dat zo n gedoe vindt. Hij zegt dat hij best even kan staan om in bed geholpen te worden. Bekijk de dvd De til-lift thuis ( min.) Bespreek met elkaar: - wat zou het betekenen voor de zorgvrager om afhankelijk te zijn voor wat betreft het verplaatsen? - Hoe lijkt het je om in een til-lift te zitten? - Wat zou voor jou belangrijk zijn als je zo verplaatst zou moeten worden? - Hoe zou jij omgaan met het feit dat meneer Adriaans liever niet in de tillift wil? Activiteit 2: keuze Maak de vragen bij de praktijksituaties en de kennisopdracht uit het hoofdstuk zorgvrager tillen en verplaatsen uit het thema Helpen bij mobiliteitsproblemen 86

87 Activiteit 3: verplicht Volg de demonstratie: een zorgvrager tillen met de tillift, in het praktijklokaal Ervaar hoe het is om met de tillift getild en verplaatst te worden Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal en volg de demonstratie: een zorgvrager tillen en verplaatsen met een tillift Ga hierna het protocol zelfstandig oefenen aan de hand van het protocol. Een student is zorgvrager, een student voert de handeling uit, twee studenten observeren en beoordelen. Wissel door tot alle studenten geoefend hebben Bespreek met elkaar de volgende vragen: Hoe is het om in een tillift getild en verplaatst te worden? Hoe wil jij tijdens het tillen en verplaatsen begeleid worden door de verpleegkundige? 87

88 6.4 KR Theorie: De bedlegerige zorgvrager in verschillende houdingen installeren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan beredeneren waarom een bedlegerige zorgvrager in een bepaalde houding geïnstalleerd en verpleegd moet worden en deze houding schetsen. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Bestudeer uit studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema helpen bij mobiliteitsproblemen Hoofdstuk een zorgvrager helpen bij het mobiliseren Theorielokaal Met een ander sub-groepje en/of docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) 1.4 Begeleiden van de zorgvrager (C, D) Toelichting: Zorgvragers kunnen soms verpleging nodig hebben in een speciaal door de arts voorgeschreven houding of omdat een situatie dat nodig maakt. Je gaat zelf op onderzoek uit naar de houdingen, ziektebeelden en je kunt beredeneren waarom die houding op dat moment wordt toegepast. Activiteit 1: - Zoek in tweetallen in de literatuur, internet of een andere bron per houdingsaspect twee ziektebeelden op waarbij onderstaande houding nodig is. - Beredeneer ook waarom deze houding toegepast wordt. Maak hierbij een combinatie uit je PAAF-kennis en kennis uit beroepstaak B. Activiteit 2: Teken schematisch een zorgvrager in bed - in een rechtop zittende houding, - in zijligging - met de arm hoog gelegd - met een geïmmobiliseerd been - in de houding van Trendelenburg, - in de houding van anti-trendelenburg, - in de houding van Fowler. Evaluatie: Vergelijk met een ander groepje de antwoorden en bespreek onduidelijkheden met de docent. Neem de uitwerking mee naar de praktijkles 6.4 B met als thema De bedlegerige zorgvrager in verschillende houdingen installeren. 88

89 6.1 PAAF Bouw en functie van het skelet Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de bouw en functie van het skelet benoemen Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bouw en functie van het skelet School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functie van het skelet 1. Benoem alle genummerde onderdelen. N.b.: de onderstreepte nummers ook in het Latijn Schaambeen: os pubis 89

90 2. Vergelijk de schoudergordel en de bekkengordel eens met elkaar. Wat valt je op? 3. Benoem de onderdelen van onderstaand plaatje. NR Hoe noemen bij elkaar? 5. Welke botten vormen met elkaar de bekkengordel? 6. Wat is de thorax en welke beenderen vormen de thorax? 7. Wat wil men onderzoeken als men een sternumpunctie neemt? 90

91 6.2 PAAF Oefening botten Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft de vragen over de botten correct beantwoord.. Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bouw en functie van het skelet, botten School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de vragen over de botten Zet de betekenis van de volgende termen erachter: 1. scapula = 2. tibia = 3. ulna = 4. periost = 5. thorax = 6. synovia = 7. meniscus = 8. lumbal wervels = 9. os occipitale = 10. os frontale = Is onderstaande stelling juist? Bij onjuist: maak er een goede stelling van! 1. Alle soorten beenderen bevatten spongiosa. 2. Het middendeel van een uitgegroeid pijpbeen bevat geel beenmerg. 3. Tussen de schaambeenderen bevindt zich een gewricht. 4. In het pijpbeen verzorgen de epifysair schijven de diktegroei. 5. Het gewricht heeft zijn soepelheid o.a. te danken aan het kraakbeen. 6. Het hart ligt ventraal ten opzichte van het sternum 7. Bij het ja knikken beweegt de atlas ten opzichte van de draaier. 91

92 Activiteit 2 Maak de vragen over de botten Zet de betekenis van de volgende termen erachter: 1. clavicula = 2. femur = 3. radius = 4. fibula = 5. sternum = 6. sacrum = 7. ligamenten = 8. cervicale wervels = 9. os temporale = 10. os parietale = Is onderstaande stelling juist? Bij onjuist: maak er een goede stelling van! 1. In een pijpbeen zorgt het periost voor de lengtegroei. 2. Bij een gewricht bevindt zich kraakbeen op de uiteinden van de botten. 3. Bij een plat been bevindt het spongiosa zich aan de buitenzijde. 4. In geel beenmerg vindt de aanmaak van bloedcellen plaats. 5. In de onderarm draait de ellepijp om het spaakbeen. 6. De wervellichamen bevinden zich aan de ventrale zijde. 7. Bij het nee schudden beweegt het hoofd ten opzichte van de atlas. 92

93 6.3 PAAF Bouw en functie van de schedel Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de bouw en functie van de schedel benoemen Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bouw en functie van de schedel School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functie van de schedel De schedel bestaat uit een hersenschedel en een aangezichtsschedel. De hersenschedel bestaat uit een schedeldak en een schedelbasis. Benoem in onderstaande plaatjes de genummerde delen. De onderstreepte nummers ook in het latijn

94 Bekijk onderstaand plaatje van de schedelbasis. De achterkant van het hoofd (dorsale zijde) ligt aan de bovenkant. Benoem de nummers:

95 6.4 PAAF Bouw en functie van de wervelkolom Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de bouw en functies van de wervelkolom benoemen Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Hoofdstuk beweging: bouw en functie van de wervelkolom School, thuis Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functie van het skelet 1. Welke wervels zijn er en hoeveel van elk soort? Geef ook de Latijnse benaming. Zie vraag Benoem in bijgevoegde plaatjes van de wervels de volgende nummers: Wat bevindt zich in nummer 7?.. 3. Wat valt je op als je van de hals-, borst- en lendenwervels de wervellichamen respectievelijk de wervelgaten bekijkt? 4. Waarom zit er een gat in de dwarsuitsteeksel van de halswervels? 5. Hoe heten de bovenste 2 halswervels? 6. Waarmee is de bovenste wervel verbonden? 7. a. Hoe vindt ja-knikken plaats? b. Hoe vindt nee-schudden plaats? 95

96 8. Wat is het bijzondere aan de borstwervels? 9. Hoe zijn de meeste wervels onderling met elkaar verbonden? 10. In het plaatje van de wervelkolom zie je dat de wervelkolom van de zijkant bezien niet recht is, maar krommingen heeft. Benoem in dit plaatje: hoeveel wervels we hebben van elk soort het aantal heiligbeenwervels en staartwervels de Latijnse namen (behalve voor de staartwervels); wat de ventrale zijde is en wat de dorsale zijde is; zoek uit wat dit betekent de namen van de krommingen. 96

97 6.5 PAAF bouw en functie van de spieren Resultaat De student heeft kennis over de bouw en functies van de spieren Praktische Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie voorbereiding van drs. C.A. Bastiaanse Theorie Paragraaf en 11.6 Locatie School, thuis Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel. Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces 1.2 Competentie Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over de bouw en functies van spieren Als spieren samentrekken worden zij korter, door naar de aanhechtingsplaatsen van de spieren te kijken kunnen we de bewegingen die de spieren kunnen verzorgen benoemen. Geef van de genoemde spieren de Nederlandse benaming en beschrijf de beweging die deze spieren kunnen maken. ACHTERZIJDE:

98 VOORZIJDE:

99 6.6 PAAF Oefening spieren Resultaat De student heeft kennis over de spieren in het menselijk lichaam Praktische Zorg dat je beschikking hebt over studieboek anatomie en fysiologie voorbereiding van drs. C.A. Bastiaanse Theorie Paragraaf en 11.6 Locatie School, thuis Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces 1.2 Competentie Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over de spieren Een eigenschap van spieren is dat ze kunnen samentrekken, dit noemen we ook wel.. Er zijn 3 soorten typen spierweefsel: Geef van elk type aan waar het voor komt en wat de kenmerken zijn: De functies van skeletspieren zijn: Het Latijnse woord voor spier is musculus, vaak afgekort met m. Een vervoeging van het woord spier is myo-. Wat betekent myocard Een spier is verbonden aan bot via een Om elk bovenstaand onderdeel zit een bindweefselvlies, dat heet ook wel een Van macro(groot) naar micro (klein) niveau is een spier opgebouwd uit: 1. 99

100 Zie ook afb 1.21 anatomieboek. Als een spier samentrekt wordt hij korter, als hij moet verlengen wordt dit gedaan door de tegenwerker, dit noemen we ook wel de.. Spieren die met elkaar samenwerken noemen we Als spieren samentrekken heerst er een spanning in de spier, we spreken over de spierspanning of de Door een spier veel te gebruiken wordt hij geprikkeld om meer spierweefsel aan te maken. We zijn een spier aan het trainen en er ontstaat hypertrofie, dit is Gebruiken we een spier (tijdelijk) niet veel dat neemt een spier in omvang af. Dit is hypotrofie of Het is zelfs mogelijk dat een spier verdwijnt. Dit noemen we: In bovenstaand plaatje zie je dat er in de spier naast spierweefsel nog ander weefsel aanwezig zijn de: De taak hiervan is brandstof en zuurstof brengen voor energie en verbranding. Welke stof is deze brandstof meestal? Echter, bij langdurige arbeid kan het gebeuren dat er te weinig zuurstof is en ontstaat het afval product melkzuur. Wat kun je de volgende uren voelen als deze stof in de spieren zit? Een spier is bevestigd aan het bot via een (soms lange) pees. Aan een pees wordt veel getrokken. Daarom is hij extra beschermd door: 100

101 6.7 PAAF Indeling zenuwstelsel en vragen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student toont zijn kennis over de relatie tussen bewegen en het zenuwstelsel en over de indeling van het zenuwstelsel door het maken van de opdracht. Zorg dat je theorie hebt bestudeerd over de indeling van het zenuwstelsel uit het boek Anatomie en fysiologie van Bastiaansen: Hoofdstukken 6.3 en Zorg dat je beschikt over de dvd: Je bewegen, hoe gaat dat? Relatie bewegingsapparaat-zenuwstelsel en indeling zenuwstelsel. School, thuis. Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) KIJKACTIVITEIT Bekijk de dvd: Je bewegen, hoe gaat dat? Noteer voor jezelf de hoofdzaken. ACTIVITEIT INDELING VAN HET ZENUWSTELSEL Maak met gebruikmaking van je boek Anatomie en fysiologie, paragrafen 6.3 en 6.10 de volgende vragen. Kijk ze vervolgens na m.b.v. het antwoordmodel. 1. Het zenuwstelsel kan ingedeeld worden op twee manieren: (I) op basis van de ligging (een topografisch criterium dus) in het lichaam en (II) op basis van de werking. Vul in: we spreken ook wel over: I. de indeling en II. de indeling. 2a. De anatomische indeling hanteert een topografisch criterium. De onderdelen die door bot worden omgeven, dus binnen de schedel en wervelkolom zijn gelegen, vormen het centrale zenuwstelsel. 101

102 a. De vijf onderdelen van het centraal zenuwstelsel staan hierboven in de tekening genummerd: Wat zijn de nummers 1 t/m 5 in het Nederlands en de nummers 1 en 2 bovendien in het Latijn? 1. Latijn: 2. Latijn: b. Het zogenaamde perifere zenuwstelsel zijn de onderdelen buiten het bot gelegen. Deze drie onderdelen zijn: paar hersenzenuwen paar ruggenmergszenuwen 3. de sympathische grensstrengen 3a. De fysiologische indeling kijkt naar de werking. Het willekeurige zenuwstelsel heet ook wel het zenuwstelsel en verzorgt de willekeurige motoriek, de sensoriek en de psychische functies. Deze levensverrichtingen stellen de mens in staat om te reageren op situaties/personen in zijn omgeving. 3b. Binnen de fysiologische indeling kennen we ook het onwillekeurige zenuwstelsel, ook wel het of zenuwstelsel genoemd. Dit onwillekeurige zenuwstelsel zorgt voor onze onbewuste functies die 24 uur per etmaal doorgaan en van vitale betekenis zijn. Bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, uitscheiding, temperatuurregulatie en voortplanting zijn voorbeelden van dergelijke levensverrichtingen. 102

103 4. Door zenuwuitlopers/-vezels heen gaan stroompjes, ook wel genoemd. De begrippen efferent en afferent geven aan of dat stroompje van het centrale zenuwstelsel uitgaat of er juist naartoe wordt geleid. Vul in: de stroomrichting in een efferente zenuwvezel is van:.; de stroomrichting in een afferente zenuwvezel is van: Blader voor de volgende vragen in je anatomieboek naar paragraaf Bij vraag 3b hierboven gaat het om het onwillekeurige zenuwstelsel. Organen zoals het hart, de longen, de spijsverteringsorganen, de urineblaas, de nieren en tal van klieren worden onwillekeurig beïnvloed. Die beïnvloeding is afhankelijk van de behoefte van het lichaam: tijdens fitness klopt je hart sneller en krachtiger, terwijl je hart in rust juist langzaam klopt en minder krachtig. 5a. Hoe heet het onderdeel van het onwillekeurige zenuwstelsel dat actief is als het lichaam in actie is? 5b. En hoe heet het onderdeel van het onwillekeurige zenuwstelsel dat actief is als het lichaam in rust is? Maak de volgende m.c.-vragen 6. Welke van de volgende onderdelen behoort NIET tot het centrale zenuwstelsel? a. De hersenstam. b. Het ruggenmerg. c. De ruggenmergszenuwen. 7. Het parasympathische zenuwstelsel stimuleert de a. hartwerking. b. hartwerking en ademhaling. c. spijsvertering. 103

104 8. Hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd? a. Perifeer zenuwstelsel. b. Vegetatief zenuwstelsel. c. Willekeurig zenuwstelsel. 9. Het sympathische zenuwstelsel heeft invloed op de hartslagfrequentie en de maagsapafscheiding. De hartslagfrequentie wordt (1) en de maagsapafscheiding (2) a. (1) hoger (2) vermindert. b. (1) lager (2) vermindert. c. (1) lager (2) vermeerdert. 10. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit: a. grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam. b. hersenen en hersenzenuwen. c. hersenen en ruggenmerg. 11. Vul tot slot onderstaand schema in. Zenuwstelsel Anatomische indeling op basis van... Fysiologische indeling op basis van... Omgeven door bot = z.st Buiten bot =... z.st Willekeurige =... z.st. Actief als lichaam in actie is:... z.st. Onwillekeurige =... z.st. = z. st. Actief als lichaam in rust is:... z.st. 104

105 6.4 KR De bedlegerige zorgvrager in verschillende houdingen installeren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan tijdens een simulatie een bedlegerige zorgvrager volgens protocol in verschillende houdingen installeren en beredeneren waarom deze houding in de bijbehorende casus nodig is Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Print de benodigde protocollen uit Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 4 personen) Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema helpen bij mobiliteitsproblemen Hoofdstuk een zorgvrager helpen bij het mobiliseren Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) 1.4 Begeleiden van de zorgvrager (C, D) Activiteit 1: - Installeer de zorgvrager in een rechtop zittende houding, - Installeer een zorgvrager in zijligging - Leg de arm van een zorgvrager hoog - Immobiliseer een been van de zorgvrager - Installeer de zorgvrager in de houding van Trendelenburg, - Installeer de zorgvrager in de houding van anti-trendelenburg, - Installeer de zorgvrager in de houding van Fowler. Werkwijze: Je krijgt per groepje zeven casussen van de docent. Beredeneer in je groepje welke casus bij welke houding hoort. Gebruik je aantekeningen uit de theorieles 6.4 B De bedlegerige zorgvrager in verschillende houdingen installeren Leg aan de docent uit waarom je de keuzes hebt gemaakt en wat je met een bepaalde houding bij de casus wilt bereiken. Voer met je klasgenoten de vaardigheden volgens protocol uit in het praktijklokaal. Een student is zorgvrager en ligt in bed; een student voert de vaardigheid uit; een student leest het protocol en een student beoordeeld de uitvoer + geeft feedback. Ieder student voert de vaardigheden minimaal 1x uit. Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten 105

106 6.5 Actieve en passieve tillift Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan een zorgvrager verplaatsen met behulp van een tillift Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Print de protocollen uit. Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk; een zorgvrager tillen en verplaatsen Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) 1.5 Begeleiden van de zorgvrager (C, D) Activiteit 1: Gezond werken met actieve en passieve tillift Ga naar het e-learning programma van Bekijk de plaatjes en filmpjes en beantwoord de vragen. Activiteit 2: Demonstratie Volg de demonstratie: een zorgvrager tillen met de tillift, in het praktijklokaal Ervaar hoe het is om met de tillift getild en verplaatst te worden Activiteit 3; Zelfstandig oefenen met tillift - de zorgvrager van bed naar een stoel verplaatsen met de actieve lift - de zorgvrager van bed naar een stoel verplaatsen met de passieve lift Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal en volg de demonstratie: een zorgvrager tillen en verplaatsen met een tillift Ga hierna het protocol zelfstandig oefenen aan de hand van het protocol. Een student is zorgvrager, een student voert de handeling uit, twee studenten observeren en beoordelen. Wissel door tot alle studenten geoefend hebben Bespreek met elkaar de volgende vragen: - Hoe is het om in een tillift getild en verplaatst te worden? - Hoe wil jij tijdens het tillen en verplaatsen begeleid worden door de verpleegkundige? 106

107 6.6 Til- en verplaatsingstechnieken in het praktijklokaal 1 Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan een zorgvrager volgens protocol tillen en verplaatsen. Lees het artikel over til-tips - en til en verplaatsingstechnieken (uit ondersteunend materiaal) Bestudeer theorie over helpen bij mobiliteitsproblemen (boek : ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print de benodigde protocollen uit Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 4 personen) Helpen bij mobiliteitsproblemen/ Hoofdstuk een zorgvrager tillen en verplaatsen. - Artikel til-tips en artikel til en verplaatsingstechnieken - Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan. Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit 1: Demonstreer de volgende til en verplaatsingstechnieken in het praktijklokaal - kantelen met behulp van een korte hefboom - de zorgvrager tot zit op de rand van het bed brengen - de zorgvrager van uit een liggen de positie uit bed halen - de zorgvrager rechtop in een stoel verplaatsen vanaf de voorkant - de zorgvrager rechtop in een stoel verplaatsen vanaf de achterkant - de zorgvrager ondersteunen bij het lopen - de zorgvrager ondersteunen bij het lopen met de onderarmsteun - de zorgvrager omhoog verplaatsen in bed met behulp van een glijzeil - omhoog plaatsen van de zorgvrager door de schaarlifttechniek toe te passen (passieve zorgvrager) - omhoog plaatsen van een actieve zorgvrager m.b.v. de papegaai - wisselligging m.b.v. het glijzeil - het begeleiden van een zorgvrager met loophulpmiddelen (krukken, looprekje, rollator) - gebruik van de draaischijf - het begeleiden van een zorgvrager in een rolstoel Werkwijze: Voer met je klasgenoten de vaardigheden volgens protocol uit in het praktijklokaal. Een student is zorgvrager, een student voert de vaardigheid uit en een student beoordeeld de uitvoer + geeft feedback Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaanvraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 107

108 6.7 Til- en verplaatsingstechnieken in het praktijklokaal 2 Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan een zorgvrager volgens protocol tillen en verplaatsen. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Print de benodigde protocollen uit Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Thema helpen bij mobiliteitsproblemen Hoofdstuk een zorgvrager tillen en verplaatsen. daarna fysieke belasting - informatiemateriaal - praktijkinformatiefolder Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) Activiteit 1: Oefen volgens protocol onderstaande til-en verplaatsingstechnieken: - Draai een zorgvrager die niet meer kan werken, op zijn zij - Verplaats een zorgvrager, die zich niet met de benen kan afzetten, naar achteren in bed - Verplaatst een zorgvrager, die volledig afhankelijk is, naar achteren in bed - Haal een zorgvrager, die met ondersteuning kan staan en enkele pasjes lopen, uit bed en verplaats hem in een stoel - Haal een zorgvrager, die met ondersteuning kan staan en enkele pasjes lopen, uit een stoel en plaats hem weer in bed - Haal een zorgvrager die niet instaat is met ondersteuning te staan uit bed en verplaats hem in een rolstoel - Haal een zorgvrager die niet instaat is met ondersteuning te staan uit de rolstoel en plaats hem weer in bed - Zet een zorgvrager in de juiste houding in een stoel - Til een zorgvrager met de tillift - Help een zorgvrager bij het plaatsnemen in de rolstoel, en het duwen van de rolstoel Werkwijze: Voer met je klasgenoten de vaardigheden volgens protocol uit in het praktijklokaal. Een student is zorgvrager, een student voert de vaardigheid uit en een student beoordeeld de uitvoer + geeft feedback Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten 108

109 7.1 KR Kennis en-samenwerkingsopdrachten: helpen bij de persoonlijke verzorging Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student vergroot zijn kennis over hulp bieden bij de uiterlijke verzorging en het aan en uit kleden en het wassen van een patiënt Samenwerkings opdracht m.b.v. het studieboek; Ondersteunen bij persoonlijke zorg Stem af met welke klasgenoten hoe en wanneer je de vragen en opdrachten gaat maken (Max. 4). Thema; Helpen bij de persoonlijke verzorging: Theorielokaal, studieruimte, OLC Kijk samen met je groep de vragen en opdrachten na met behulp van de antwoordmodellen van ThiemenMeulenhof: 2T1 Hulp bieden bij aan-en uitkleden, 2T2 Hulp bieden bij het wassen, 2T3 Hulp bieden bij de uiterlijke verzorging. Vraag zo nodig verduidelijking aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: 1 Maak de vragen bij praktijk 1 en 2, de kennisopdracht en de samenwerkingsopdracht uit het hoofdstuk hulp bieden bij de uiterlijke verzorging in het thema Helpen bij persoonlijke verzorging Activiteit: 2 Maak de vragen bij praktijk 1, de kennisopdracht en de samenwerkingsopdracht uit het hoofdstuk hulp bieden bij het aan en uitkleden in het thema Helpen bij persoonlijke verzorging Activiteit: 3 Maak de vragen bij praktijk 1, de kennisopdracht en de samenwerkingsopdracht uit het hoofdstuk hulp bieden bij het wassen in het thema Helpen bij persoonlijke verzorging Activiteit: 4 Je gaat in overleg met je werkbegeleider mevrouw Blaauw op bed wassen. Ze woont in een verpleeghuis op een afdeling voor mensen met een dementie en kan bijna niets meer zelfstandig. Ze is duidelijk ADL-afhankelijk. Onder haar borsten observeer je deze afwijking [zie afbeelding 7.1.B.Smetplekken hieronder]. Je denkt gelijk aan smetplekken. Je denkt aan het STOPLICHT-principe dat je hebt geleerd bij Klinisch Redeneren. Beoordeel je deze situatie als ROOD, ORANJE of GROEN? Motiveer je antwoord. Wat is je interventie? 109

110 Figuur 7.1.B.Smetplekken, horend bij activiteit 4 Filmpje over verzorgend wassen: Verzorgend wassen is wassen, huid verzorgen en afdrogen in één handeling. Dit gebeurt met een speciaal geïmpregneerd washandje. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat klanten en medewerkers Verzorgend wassen een hoger rapportcijfer geven dan traditioneel wassen 110

111 7.1 PAAF Bouw en functie van de huid Resultaat De student kan de anatomie, fysiologie en functies van de huid beschrijven Praktische Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en voorbereiding fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Bestudeer uit je boek Anatomie en fysiologie hoofdstuk 9 tot 9.4 de theorie over de huid. Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Theorie Theorie over de huid, 9.1 t/m 9.5 Locatie Leslokaal, thuis, mediatheek Evaluatie Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent Werkproces 1.2 competentie Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1: verplicht Bestudeer uit je boek Anatomie en fysiologie hoofdstuk 9 tot 9.4 de theorie over de huid. Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Activiteit 2: keuze Kijk eventueel naar de videoband/dvd genaamd De huid, ons levend schild of blok 77 uit de serie Biobits (bovenbouw) ; beide videobanden/dvd s gaan over de bouw en functies van de huid. Noteer de belangrijkste zaken. Activiteit 3: keuze Ga naar Bioplek.org (bovenbouw) Inhoud theorie animaties homeostase huid; doorloop de site, maak evt. aantekeningen 111

112 Activiteit 4: verplicht Maak de opdracht over de bouw en functies van de huid (geel) I II 3 III (blauw en rood) Benoem in het model van de huid de onderdelen I, II, III (de drie lagen van de huid!) en de nummers 1 t/m 12. N.B.: De lagen I, II en III ook in het Latijn. 2a. Welke laag, die onderin nr. 2 zit, verzorgt de groei van de opperhuid? 2b. Geef twee synoniemen voor deze laag. 3. Maak de volgende invuloefening. 3a. Laag I De buitenste laag is niet glad maar geribbeld en geeft waterdichtheid, stevigheid en bevat keratine. Deze laag heet:.. Daaronder zit een laag levende cellen: de slijmlaag. Deze groeit vanuit de kiemlaag (= de moederlaag). Deze cellen schuiven op naar de buitenste laag, transformeren en verlaten de huid als schilfers. In de kiemlaag zitten tevens cellen die zorgen voor de kleur van de huid, deze cellen heten.. 112

113 3b. Laag II De tweede laag van de huid bestaat uit bindweefsel en is weer te verdelen in de.. laag en de..laag. Deze laatste laag is elastisch en stevig door.. Als de huid erg wordt uitgerekt in korte tijd kunnen er scheurtjes in de lederhuid ontstaan, deze noemen we.. In de lederhuid bevinden zich tal van structuren zoals..,..,.. en 3c. Laag III Deze derde laag bevat vooral veel..cellen. 4 Door de bloedvaten van welke laag worden stoffen opgenomen bij een: 4a. intracutane injectie; 4b. subcutane injectie; 4c. intramusculaire injectie en 4d. intraveneuze injectie? 5a. Hoe reageert de huid op extreme warmte? 5b. En hoe reageert de huid op extreme koude? 5c. Welke extra maatregelen treft het lichaam in geval van extreme koude? 6a. Waardoor wordt de splijtrichting van de huid bepaald? (Zie plaatje hieronder) 6b. Waarom is het kennen van de splijtrichting van belang? 7a. Welke weefsels tref je aan in een borstklier? 7b. Welk hormoon zorgt bij het meisje voor de borstontwikkeling tijdens de puberteit? 113

114 8a. Wanneer vindt sterkere groei van de borstklieren plaats? 8b. Welke hormonen beïnvloeden respectievelijk de melkproductie en de melkejectie (het toeschieten van de melk)? 9. Noem vijf verschillende functies van de huid. 10. Waartoe dienen haren, nagels, talgklieren en cerumenklieren? Activiteit 5; verplicht Zoek de betekenis op van de vreemde woorden 1. cerumenklier = 2. collagene vezels = 3. cutis = 4. dermis = 5. epidermis = 6. subcutis = 7. mamma = 8. vasodilatatie = 9. vasoconstrictie = 10. melanocyt = Activiteit 6; keuze Maak de oefenvragen over de huid 1. Vetweefsel in de huid treft men aan in a. De lederhuid. b. De opperhuid. c. Het onderhuids bindweefsel. 2. De zintuigen in de huid zijn voornamelijk gelokaliseerd in a. Dermis. b. Epidermis. c. subcutis. 3. Het steunweefsel van een melkklier bestaat uit bindweefsel en a. Glad spierweefsel. b. Klierweefsel. c. Vetweefsel. 114

115 4. Bij de mens veroorzaakt een hoge buitentemperatuur in combinatie met een hoge luchtvochtigheid een gevoel van benauwdheid. Dit wordt veroorzaakt doordat a. De zweetklieren minder actief zijn. b. Het effect van transpireren veel geringer is. c. Meer warmtezintuigjes worden geprikkeld. 5. In welke laag (lagen) van de huid bevinden zich cellen waarin verbranding plaatsvindt? a. Hoornlaag en slijmlaag b. Volledige opperhuid en lederhuid c. Slijmlaag, lederhuid en onderhuids bindweefsel 6. Een tatoeage blijft het hele leven zichtbaar. In welke laag wordt de inkt aangebracht? a. Hoornlaag. b. Kiemlaag. c. Lederhuid. 7. Iemand heeft een bloedende schaafwond. Welke laag is (welke lagen zijn) in ieder geval beschadigd? a. De hoornlaag. b. De hoornlaag en de kiemlaag. c. De hoornlaag, de kiemlaag en de lederhuid. 8. Wat is juist? I. Doordat meer zweet wordt uitgescheiden, vermindert de hoeveel heid afgegeven warmte. II. Doordat de bloedvaten van de huid nauwer worden, vermindert de hoeveelheid afgegeven warmte. a. 1 en 2 zijn juist. b. Alleen 1 is juist. c. Alleen 2 is juist. 9. De talgklieren liggen in de dermis, maar ontstaan in a. De lederhuid. b. De opperhuid. c. Het onderhuids bindweefsel. 10. Het centrum voor de warmteregulatie ligt in a. De hypofyse. b. De hypothalamus. c. Het verlengde merg. 115

116 7.2 PAAF Cellen en weefsels Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de onderdelen van de cel en hun functies noemen en kan aangeven welke weefsels er in het lichaam zitten en wat de eigenschappen zijn van die verschillende weefsels. Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse Theorie over cellen en weefsels Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de activiteit na met behulp van het boek. Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Bestudeer uit je boek Anatomie en fysiologie de theorie over cellen (hoofdstuk 1.1 tot en 1.4) en weefsels (hoofdstuk 1.9). Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Activiteit 2 Maak individueel aan de hand van een tekening van de cel de activiteit over de celorganellen en hun functies. TEKENING CEL Hieronder zie je wat andere plaatjes van de cel. Tip: bioplek.org 116

117 Hieronder tref je een tekening aan van de cel met in die tekening de verschillende celonderdelen: de organellen. Benoem de nummers 1 t/m 11 en per organel wat de functie is van dat betreffende organel / celonderdeel. 117

118 Nr. Celonderdeel Functie(s) Lysosoom Celmembraan Mitochondrion Ruw endoplasmatisch reticulum (ruw e.r.) Cytoplasma Kernmembraan Kernmembraanporie Nucleus = celkern Kernlichaampje Ribosomen Golgi-apparaat Glad e.r. Centriolen Microfilamenten Ophoping van DNA-bouwstoffen Activiteit 3 Weefsels Maak individueel de activiteit en oefening over weefsels. De histologie vormt een onderdeel van de microscopische anatomie en bestudeert weefsels. Een weefsel is een groep cellen bijeen met dezelfde bouw en functie. Weefsels kunnen we in vier soorten indelen: steunweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel en dekweefsel (inclusief klierweefsel). In onderstaande invuloefening worden per weefselsoort de kenmerkende eigenschappen en een eventuele verdere indeling uitgewerkt. Er wordt ook gevraagd naar de structuren en organen in het lichaam waar je die weefselsoort tegenkomt. 118

119 Vul onderstaand schema in: 1. DEKWEEFSEL (inclusief klierweefsel) De cellen van dekweefsel zitten dicht opeen. Tussen de cellen van dekweefsel zit geen ruimte, zelfs niet voor bloedvaten. Dekweefsel bekleedt de buitenkant van het lichaam, de slijmvliezen van de holle organen die in verbinding staan met buiten: epitheel. Verder bekleedt dekweefsel de lichaamsholten, zoals de buikholte: mesotheel. De binnenbekleding van het hart, de bloed- en lymfevaten heet endotheel. Epitheel komt het vaakst voor en dit epitheel kunnen we verder indelen op grond van de celvorm, het aantal cellagen en eventuele bijzondere kenmerken: a. plaveiselepitheel bestaat uit platte cellen: éénlagig plaveiselepitheel bevindt zich in de ; meerlagig plaveiselepitheel met oppervlakkige hoorncellen vormt de buitenste laag van je ; b. kubisch epitheel bevindt zich in.; c. cillindrisch epitheel, hoge, zogenaamde cilindrische epitheelcellen bekleden de darm aan de binnenkant; trilhaarepitheel (cilindrische cellen + trilharen) bevindt zich in je.. 2. STEUNWEEFSEL De kenmerkende eigenschap van steunweefsel is dat tussen de cellen van het steunweefsel in zich bevindt. Steunweefsel kan verder ingedeeld worden van zacht naar hard. a. Het zachtste steunweefsel heet ; we onderscheiden meerdere soorten: 1. collageen/stevig bevindt zich in en ; 2. elastisch in en ; 3. vetweefsel bevindt zich in. b. Kraakbeen is een stuk buigzamer. Dit weefsel kan een spiegelglad laagje vormen of elastisch zijn of juist erg sterk. In je lichaam kom je kraakbeen op tal van plekken en in tal van structuren en organen tegen. Noem vier voorbeelden van deze plaatsen:,, en c. Het hardste weefsel in je lichaam is. Dit weefsel ontleent zijn hardheid aan de kalkzouten tussen de cellen in. Je komt dit weefsel tegen overal in Vet Bot Kraakbeen Bindweefsel 119

120 3. SPIERWEEFSEL Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen contraheren (= samentrekken). Spierweefsel kunnen we als volgt indelen: a. dwarsgestreept spierweefsel. wordt zo genoemd vanwege de onder de microscoop zichtbare. Dit spierweefsel is in staat tot snelle samentrekkingen, is snel vermoeibaar en wordt voor wat betreft de werking voorzien van prikkels uit het zenuwstelsel. Je komt dwarsgestreept spierweefsel tegen in bijv. en. b. Glad spierweefsel bij glad spierweefsel ontbreekt de dwarsstreping. De cellen zien er spoelvormig uit en trekken langzaam samen. Glad spierweefsel is onvermoeibaar en bevindt zich in tal van structuren en organen in het lichaam, bijv., en... Glad spierweefsel wordt geïnnerveerd (= van zenuwimpulsen voorzien) vanuit het zenuwstelsel. c. Hartspierweefsel hoe kan het ook anders- bevindt zich in de hartwand. Hartspierweefsel verenigt enkele eigenschappen van de twee bovenstaande spiersoorten: (omcirkel steeds het juiste antwoord) hartspiercellen hebben een dwarsgestreept uiterlijk/spoelvorm; ze zijn in staat/niet in staat tot snelle contracties; hartspiercellen zijn snel vermoeibaar/onvermoeibaar; hartspierweefsel wordt geïnnerveerd vanuit het willekeurige/onwillekeurige zenuwstelsel. Hart Dwarsgestreept Glad 4. ZENUWWEEFSEL Zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen: neuronen en gliacellen. Neuronen bestaan uit een, vele kleine en één (of twee) lange Zenuwweefsel zit onder andere in je. en.; om een lange uitloper heen zit de stof.. 120

121 Zenuwweefsel Hieronder staat een aantal plaatsen in het lichaam genoemd. Zet er de weefselstructuur achter. Doe dit zo gedetailleerd mogelijk. Geef bij spierweefsel bijvoorbeeld aan of het glad of dwarsgestreept is. Geef bij epitheel aan of het plaveiselepitheel (éénlagig of meerlagig), kubisch epitheel, cilindrisch epitheel of trilhaarepitheel is. 1. armspieren:.. 2. bloedvaten (binnenkant):. 3. dunne darm (binnenkant):.. 4. gewrichtsvlakken: hersenen:.. 6a. opperhuid:.. 6b. lederhuid:.. 6c. subcutis:.. 7. longblaasjes:.. 8. luchtpijp (binnenkant): 9. maagspierlaag: 10. meniscus: neus (binnenkant): 12. oorschelp: 13. pezen: schaambeenvoeg: spierschede: talgklier: tussenwervelschijf: 121

122 Activiteit 4 Vul individueel de lijst met vreemde woorden in over de cel en weefsels. 1. collagene vezels = 2. contraheren = 3. cytoplasma = 4. endotheel = 5. epitheel = 6. mesotheel = 7. dendriet = 8. neuriet = 9. neuron = 10. histologie = 11. cytologie = 12. myofibrillen = Activiteit 5 1. Wat is juist? I. Epitheel bevat geen bloedvaten. II. Epitheel bezit soms tussencelstof. a. I en II zijn juist. b Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. 2. Glad spierweefsel treft men o.a. aan in de wand van a. Buik. b. Hart. c. Slokdarm. 3. Tot welk weefsel behoort een kliercel? a. Dekweefsel. b. Spierweefsel. c. Steunweefsel. 4. Tot welk type weefsel behoren cellen met trilharen? a. Dekweefsel. b. Spierweefsel. c. Steunweefsel. 5. Een spiercel is hetzelfde als een a. Spierbundel b. Spiervezel c. Spiereiwit 6. De mergschede van een motorische zenuwcel bevindt zich rondom een a. Dendriet. b. Neuriet. c. Neuron. 122

123 7.3 PAAF anatomie zintuigen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de anatomie en fysiologie van de zintuigen beschrijven Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse. Zorg dat je beschikking hebt over wandplaten en modellen over de zintuigen (via docent) Theorie over de zintuigen: oor en oog Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1: Bekijk de dvd over ons lichaam/de zintuigen uit de mediatheek Activiteit 2: Vul de vreemde woordenlijst in 1. accommoderen = 2. conjunctiva = 3. cornea = 4. iris = 5. receptor = 6. retina = Activiteit 3 Benoem de onderdelen van het oog en oor a.d.h.v. een model Werkwijze Bestudeer theorie over de anatomie van het oog en oor Regel via de docent een model over het oog en oor Benoem de onderdelen van het oog en oor a.d.h.v. een model 123

124 7.4 PAAF Het oor Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de anatomie, fysiologie en functies van het oor beschrijven Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse en bestudeer het hoofdstuk over de zintuigen. Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Theorie over de zintuigen Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Benoem in het plaatje de onderdelen Het oor bestaat uit 3 delen, namelijk:

125 2. 3. De taak van de afzonderlijke delen is:.. Waaruit bestaat het uitwendige oor? Beschrijf de bouw en benoem welk onderdeel er zich aan het eind bevindt? Wat kun je beschadigen als je met een scherp voorwerp het oor schoon maakt?hoe heet de ruimte van het middenoor en wat bevindt zich hier? Door welk bot is deze ruimte omgeven? Waarmee is de buis van Eustachius een verbinding? Wat vormt de scheiding met het binnenoor? Bevat het binnenoor lucht of vloeistof? Wat bevindt zich verder in het binnenoor? In het slakkenhuis zit het orgaan van Corti. Waaruit bestaat het orgaan van Corti en wat zal hier dus plaats vinden? Hoe wordt informatie van het oor (en het evenwichtsorgaan!) naar de hersenen gebracht? Beschrijf hoe het geluid zich in het oor zich voortplant en uiteindelijk naar de hersenen gaat. Hoe kan keelontsteking snel overgaan in middenoorontsteking? Welke geluiden zijn niet goed meer te horen als we ouder worden? Wat raakt er blijvend beschadigd als we langdurig aan extreem harde geluiden blootstaan? Wat bevindt zich naast het slakkenhuis zich nog meer in het binnenoor en vormt het evenwichtsorgaan? Wat bevindt zich in deze onderdelen? Hoe informeren deze onderdelen van het evenwichtsorgaan de hersenen over de stand van het hoofd (het lichaam)? Wat gebeurt er bij overmatige prikkeling van het evenwichtsorgaan? Welk zintuig(en) werken nauw samen met het evenwichtsorgaan? Wat gebeurt er als deze informatie niet met elkaar klopt? 125

126 7.5 PAAF Het oog Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de anatomie, fysiologie en functies van het oog beschrijven Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Bastiaanse en bestudeer het hoofdstuk over de zintuigen Noteer eventuele vragen en opmerkingen. Theorie over de zintuigen Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de activiteit na met behulp van het antwoordmodel Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Benoem in het plaatje de onderdelen. De onderstreepte nummers ook in het Latijn

127 Waardoor zijn de ogen redelijk beschermd? Hoe heten de 3 vliezen die het oog omgeven? 1. Hoe heet de sterke kromming aan de voorkant... Wat is de functie van dit vlies? 2. Wat bevindt zich hier en waarom?... Hoe heet het deel met de specifieke kleur?... Hoe heet het gat in het midden en hoe werkt zijn reflex? Wat zit er bevestigd aan de rand van dit vlies en hoe heet deze rand? 3. Hoe heet het meest gevoelige deel van dit vlies? Met welk deel van dit vlies kunnen we niets waarnemen?... Op de volgende manier kun je bij jezelf de blinde vlek aantonen: Trek een lijn van 9 cm. Zet links ervan een kruis en rechts ervan een dikke stip Sluit het rechter oog en fixeer met het linker oog op de vlek. Beweeg het papier langzaam naar je oog. Wat signaleer je? Hoe heten de 2 verschillende zintuigcellen en wat kunnen we met hen waarnemen? Maak een tabel en geef de volgende 6 kenmerken een plaats bij de staafjes of de kegeltjes. 1. ligging aan de rand/ligging direct tegenover de lens 2. minder/meer 3. overdag/avond, nacht 4. zwart wit/kleur 5. minder gevoelig/heel gevoelig 6. scherpe waarneming/minder scherpe waarneming Wat gebeurt er in de zintuigcellen met de lichtprikkels?... Wat gebeurt er vervolgens met deze prikkels?... Hoe kan het dat je eerst niets kunt zien als je een donkere ruimte binnen komt en na verloop van tijd kun je wel voorwerpen zien? Wat bevindt zich in de oogkamers? Waar wordt dat gemaakt? Hoe vindt de afvoer plaats? Wat is de functie hiervan? Waar zit de lens in het oog?... En waar zit het aan vast?... Beschrijf het verloop van een lichtstraal in het oog. Wat kunnen we met de lens? 127

128 Lees in je boek het stuk over accomoderen Vul in of omcirkel het juiste: De ooglens in rust is ingesteld op ver weg/ dichtbij zien. Als we een voorwerp dichtbij scherp willen zien gaan we... Dan wordt de lens boller / platter. Dit kost geen/wel energie Wat gebeurt er met de lens als we ouder worden?... Hoe noemt men dit en met wat voor lens kun je dit corrigeren? Een bijziend persoon kan goed... zien en niet goed... Deze persoon zal een positieve/negatieve lens nodig hebben. Deze mensen zullen op oudere leeftijd steeds meer de bril afzetten om goed te kunnen lezen en vervolgens een leesdeel ingeslepen krijgen (Varilux). Wat biedt het oog bescherming aan de buitenkant? Welke reflex biedt extra bescherming? Hoe heet het dunne vliesje over het hoornvlies? Hoeveel spieren zitten er aan het oog en welke bewegingen kunnen we daardoor maken? Beschrijf de onderdelen van het traanapparaat. Wat is de functie van het traanvocht? Waar komt het traanvocht uiteindelijk in terecht? Waarom hebben mensen wenkbrauwen? 128

129 Activiteit 3 Vul de onderstaande tabel in. Kenmerken of functies Delen Is stevig, beschermt het oog en is wit van kleur. Is een voortzetting van het harde oogvlies aan de voorkant en is doorzichtig. Bevat veel bloedvaten en voedt het oog. Is een voortzetting van het vaatvlies aan de voorkant en is verantwoordelijk voor de kleur van het oog. Is de opening in de iris. Bevat de zintuigcellen Is de plaats in het centrum van het netvlies. Geleidt impulsen van het oog naar de hersenen. Is de plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat. Zit achter de iris en de pupil en zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. Is de geleimassa in het oog, houdt de oogbolvorm gehandhaafd en het netvlies op zijn plaats. Kunnen het oog in de gewenste richting draaien 129

130 7.6 PAAF ZELFTEST ZINTUIGEN Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student toont zijn kennis over de zintuigen door het maken van de zelftest Bestudeer de theorie en je aantekeningen over de zintuigen uit je anatomieboek en de verschillende activiteiten over oor en oog uit dit OM en het OM Basiszorg B2. N.v.t. Naar keuze. Kijk de test na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) Beantwoord de volgende m.c.-vragen. 1. Wanneer men een brandende gloeilamp die voortdurend scherp wordt waargenomen tot op korte afstand nadert, treden veranderingen op in lens en pupil, namelijk de lens wordt (1)... en de pupil wordt (2)... a. (1) boller (2) nauwer. b. (1) boller (2) wijder. c. (1) platter (2) nauwer. d. (1) platter (2) wijder. 2. Wat is juist? I. Kleuren worden voornamelijk door staafjes waargenomen. II. De meeste kegeltjes bevinden zich in het netvlies, recht achter de ooglens. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 3. Bij een patiënt functioneert het gezichtscentrum van de grote hersenen niet meer. Bij deze patiënt wordt op de volgende processen gelet: 1. beweging van de oogbol. 2. omzetting van lichtprikkels in impulsen. 3. pupilreflex. Wat kan bij deze patiënt nog plaatsvinden? a. Alleen 1. b. 1 en 3. c. 2 en 3. d. 1, 2 en Wat is juist? I. De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw de oogbol verlaat. II. De blinde vlek bevat uitsluitend staafjes. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 130

131 5. In het oog bevinden zich spieren die de hoeveelheid binnenvallend licht regelen. Deze spieren bevinden zich in a. de iris. b. de lens. c. de pupil. d. het netvlies. 6. De traanklieren liggen achter het (1)... ooglid bij de (2)... ooghoek. a. (1) bovenste (2) binnenste. b. (1) bovenste (2) buitenste. c. (1) onderste (2) binnenste. d. (1) onderste (2) buitenste. 7. Het hoornvlies is een voortzetting van het a. harde oogvlies. b. netvlies. c. regenboogvlies. d. vaatvlies. 8. De mens proeft bittere stoffen het beste met a. de tongpunt. b. de zijkant van de tong. c. het achterste deel van de tong. d. het middelste deel van de tong. 9. Welke structuur/structuren bevindt/bevinden zich in het middenoor? a. de drie gehoorbeentjes. b. de drie halfcirkelvormige kanalen. c. de uitwendige gehoorgang. d. het slakkenhuis. 10. De luchttrillingen worden omgezet in zenuwimpulsen als a. de haartjes van de zintuigcellen tegen het dakmembraan worden gedrukt. b. de vloeistof in het binnenoor gaat trillen. c. de gehoorbeentjes gaan trillen. 11. Welke structuur/structuren verzorgt/verzorgen de waarneming van draaibewegingen? a. de buis van Eustachius b. halfcirkelvormige kanalen. c. de slakkenhuisgang. 12. De buis van Eustachius loopt van a. binnenoor naar keelholte. b. binnenoor naar neusholte. c. middenoor naar keelholte. d. middenoor naar neusholte. 131

132 13. De gehoorcellen zijn gelegen in a. de drie halfcirkelvormige kanalen. b. de trommelholte. c. het middenoor. d. het slakkenhuis. 14. I. Kegeltjes zijn gevoeliger voor licht dan staafjes. II. Staafjes bevinden zich uitsluitend in de blinde vlek. a. I en II zijn juist. b. Alleen I is juist. c. Alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 15. Wanneer we in de bergen van een vergezicht genieten is de stand van de ooglens (1) en de accommodatiespier is daarbij (2) a. (1) bol (2) gespannen b. (1) bol (2) ontspannen c. (1) plat (2) gespannen d. (1) plat (2) ontspannen 132

133 7.2 Wassen van zorgvrager op bed Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan volgens protocol een volledig wasbeurt op bed geven. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Print het protocol uit. Neem zelf mee - 2 handdoeken en washandjes, - zwemkleding, - zeep / shampoo Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 2 Hulp bieden bij wassen Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan. Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: Geef volgens een protocol een volledige wasbeurt op bed. Werkwijze: Activiteit 1; Ga naar het praktijklokaal samen met je klasgenoten. Was om de beurt volgens het protocol de pop op bed. Een student voert de handeling uit, de ander leest het protocol voor en geeft feedback. Activiteit 2; Ga naar het praktijklokaal samen met je klasgenoten en geef elkaar volgens protocol een wasbeurt op bed. Een student ligt in bed, een student voert de handeling uit, de ander leest het protocol voor en geeft feedback. o Bespreek met elkaar hoe het is om door een ander verzorgd te worden. Wat doet dit met jou gevoel van eigenwaarde o Tijdens het wassen kun je de zorgvrager meteen observeren, waar kun je op letten? Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid gegaan is. Ruim de gebruikte spullen op en laat de pop in het bed achter zoals je het aangetroffen hebt. Zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 133

134 7.3 Tanden poetsen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan volgens protocol het gebit van een zorgvrager poetsen Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print het protocol over het reinigen van het gebit uit Stem af met welke klasgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3) Neem zelf mee: - Tandenborstel en tandpasta Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E,F, K, R) Activiteit: Poets volgens protocol het gebit van je klasgenoot Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal met je klasgenoot om de vaardigheid te oefenen Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 134

135 7.4 Gebitsprothese verzorgen Leerdoel Praktische voorbereiding Theoretische voorbereiding Locatie Evaluatie Werkproces Competenties De student kan volgens protocol een gebitsprothese verzorgen. Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print het protocol over het reinigen van het gebit en gebitsprothese uit (GHZ onderwijs protocollen) Stem af met welke klasgenoot je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal. Thema: Helpen bij de persoonlijke verzorging/ Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal Evalueer de vaardigheid met behulp van het protocol en observatieformulier 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) Activiteit: Verzorg een boven- en onderkant van een gebitsprothese volgens protocol. Let op: Er zijn gebitsprotheses aanwezig om deze vaardigheid te oefenen. Plaats deze echter niet in de mond van de pop(pen). De mondhoeken van de poppen zijn erg kwetsbaar en scheuren snel uit. Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal met je klasgenoot om de vaardigheid te oefenen Een student voert de handeling uit; een student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol, Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 135

136 7.5 Mondverzorging Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan in een oefensituatie volgens protocol aan een zorgvrager mondverzorging geven Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print het protocol over het reinigen van het gebit uit Stem af met welke klasgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3) Regel zonodig het praktijklokaal en materialen Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheid met behulp van het protocol Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: Geef de zorgvrager mondverzorging volgens protocol Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal met je klasgenoten om de vaardigheid te oefenen Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 136

137 7.6 Haarverzorging: haren wassen, kammen, borstelen en opmaken Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan in een oefensituatie het haar van een zorgvrager wassen, kammen, borstelen en opmaken volgens protocol Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Stem af met welke klasgenoot je deze vaardigheden gaat oefenen (maximaal 2), print het protocol uit. Neem zelf mee: - 2 handdoeken en washandjes, - Shampoo en stylingsproducten - Borstel, kam, speldjes Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal, leslokaal Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: Ga het haar van een zorgvrager wassen, kammen, borstelen en opmaken. Houdt daarbij rekening met diens wensen. Werkwijze: Ga in tweetallen aan het werk Een student voert de handeling uit; een student laat zich verzorgen en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Verzorg het haar van je klasgenoot volgens protocol, en houd hierbij rekening met zijn/haar wensen Laat je haar wassen, kammen, borstelen en opmaken door je klasgenoot Bespreek: - hoe het is om door een ander verzorgd te worden. - hoe het is om een ander te verzorgen - wat belangrijke aandachtspunten zijn bij de verzorging van haren - ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid gegaan is. 137

138 7.7 Hulp bieden bij het aan en uitkleden Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan een pyjama jasje, nachthemd en infuusjasje verschonen bij een zorgvrager volgens protocol. Zorg dat je beschikking hebt over het studieboek Ondersteunen bij persoonlijke zorg Print het protocol pyjamajasje/infuusjasje verschonen bij een zorgvrager uit Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: hoofdstuk 1Hulp bieden bij het aan en uitkleden Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F,K, R) Activiteit: Trek een pyjamajasje aan en uit bij een zorgvrager volgens protocol Trek een nachthemd aan en uit bij een zorgvrager volgens protocol Doe een infuusjasje aan bij een zorgvrager volgens protocol Werkwijze Voer met je klasgenoten onderstaande vaardigheden volgens protocol uit: het aan- en uitkleden van een pyjama jasje bij een zorgvrager het aan- en uitkleden van een nachthemd bij een zorgvrager het aandoen van een infuusjasje bij een zorgvrager Een student ligt in bed, een student voert de vaardigheid uit en een student leest het protocol voor en geeft feedback. Evalueer de vaardigheid aan hand van het protocol Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten 138

139 7.8 Scheren van de gelaatsbeharing Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan volgens protocol het gelaat van een zorgvrager scheren Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print de volgende protocollen uit: - Elektrisch scheren van de gelaatsbeharing - Nat scheren van de gelaatsbeharing Stem af met welke klasgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3) Neem zelf mee: - Spullen voor nat scheren - Spullen voor droog scheren Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer met je klasgenoten hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) Activiteit: Ga volgens protocol de gelaatsbeharing van een zorgvrager elektrisch scheren Ga volgens protocol de gelaatsbeharing van een zorgvrager nat scheren Werkwijze: Ga naar het praktijklokaal met je klasgenoot om de vaardigheid te oefenen Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 139

140 7.9 Verzorging van handen, voeten en nagels Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de handen, voeten en nagels van een zorgvrager verzorgen Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Stem af met welke klasgenoot je deze vaardigheden gaat oefenen (maximaal 2) Neem zelf mee: - Nagelschaar, vijl - Nagelremover, gaasjes - Evt. nagellak - handolie/crème Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal, leslokaal Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: Verzorg de handen, voeten en nagels van een klasgenoot Houdt daarbij rekening met diens wensen. Werkwijze: Ga in tweetallen aan het werk en bespreek: - wat zijn belangrijke aandachtspunten bij de verzorging van handen, voeten en nagels - welke observaties kun je doen tijdens de verzorging van handen, voeten en nagels - welke materialen heb je nodig om hand, voet - en nagelverzorging te geven Verzorg de handen, voeten en nagels van je klasgenoot, en houd hierbij rekening met zijn/haar wensen. Masseer de handen en voeten van je klasgenoot (keuze). Laat je handen, voeten en nagels verzorgen door je klasgenoot Bespreek: - hoe het is om door een ander verzorgd te worden. - hoe het is om een ander te verzorgen - Onderzoek: - wat zijn belangrijke aandachtspunten bij de verzorging van handen, voeten en nagels - welke observaties kun je doen tijdens de verzorging van handen, voeten en nagels - welke materialen heb je nodig om hand, voet - en nagelverzorging te geven Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid gegaan is. 140

141 7.10 Verzorging van ogen, bril en contactlenzen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan in een oefensituatie de ogen, de bril en contactlenzen verzorgen van een zorgvrager Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Stem af met welke klasgenoot je deze vaardigheden gaat oefenen (maximaal 2) Regel zonodig het praktijklokaal en materialen Thema Helpen bij de persoonlijk verzorging: Hoofdstuk 3 Uiterlijke verzorging Praktijklokaal, leslokaal Bespreek je onderzoek met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) Activiteit: Verzorg de ogen van een zorgvrager volgens protocol Verzorg de bril van een zorgvrager Verzorg de contactlenzen van een zorgvrager Werkwijze: Ga in tweetallen aan het werk en onderzoek: - wat zijn belangrijke aandachtspunten bij de verzorging van ogen, bril en contactlenzen - welke materialen heb je nodig bij de verzorging van ogen, bril en contactlenzen Verzorg de ogen, bril en/of contactlenzen van een zorgvrager. Een student is zorgvrager en geeft feedback, één student voert de vaardigheid uit Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid gegaan is. 141

142 8.1 KR Observatie van de circulatie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft - de polskwaliteiten benoemd en hun normale waarden aangeven; - de normaal waarden van een bloeddruk benoemd - de betekenis van verschillende begrippen van de vitale functies omschreven Bestudeer theorie over vitale functies bewaken in je anatomieboek en verpleegkunde boek ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg Vitale functies, pols, bloeddruk Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk activiteit 1 en 2 na met behulp van het antwoordmodel. Het antwoord van activiteit 1 kun je vinden bij antwoormodellen ThiemeMeulenhoff. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Beantwoord onderstaand vragen. 1. Wat betekent vitale functies? 2. Wat zijn vitale organen en beredeneer per orgaan waarom? 3. Beredeneer per vitaal orgaan minimaal één manier hoe jij als verpleegkundige kunt beoordelen of dit vitale orgaan goed werkt of niet. Je moet dan denken aan verpleegkundige controles die je kunt doen. Dus: kijken, luisteren, voelen en probeer een relatie te leggen met wat je ziet, hoort of voelt. Activiteit 2 Maak de onderstaande vragen over de vitale functies pols en bloeddruk. Pols 1. Beredeneer vanuit de anatomie en fysiologie wat de polsslag is. 2. Waar kan de polsslag gevoeld worden en welke plaats verdient de voorkeur? 3. Hoe moet polstellen worden uitgevoerd? 4. Noem 4 kwaliteiten van de pols en hun normale waarden. 5. Beschrijf de volgende begrippen: a) frequentie; b) equaliteit/inaequaal c) regulariteit/ irregulair d) tachycardie e) bradycardie f) extrasystole g) weke pols. 142

143 Bloeddruk 1. Beredeneer vanuit de anatomie en fysiologie wat de bloeddruk is. 2. Beschrijf wat de normale waarden van de bloeddruk. 3. Beschrijf de volgende begrippen: a) systolische bloeddruk; b) diastolische bloeddruk; c) polsdruk; d) hypertensie; e) hypotensie. 4. Leg uit hoe we tensie meten (wat gebeurt er, waar let je op, wat neem je waar, hoe voer je het uit) Activiteit 3 Volg de les over de mindmap circulatie aan de hand van een PowerPoint presentatie. 143

144 8.2 Observatie ademhaling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft: - De normale observatiepunten en de normale waarde van de ademhaling benoemd - De betekenis van verschillende begrippen van de ademhaling omschreven Zorg dat je beschikt over het boek: ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Boek: het ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Hoofdstuk: het bewaken van de vitale functies Theorielokaal/ studieruimte Kijk deze na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Maak onderstaande vragen 1. Wat zijn normale waarden en normale observatiepunten van de ademhaling? (snelheid, diepte, houding, geur, kleur van de huid). 2. Omschrijf de volgende begrippen: - dyspneu, - apneu, - hyperventilatie, - hypoventilatie, - stridor (inspiratoir en expiratoir), - tonthorax - Cheyne Stokes-ademhaling, - Kussmaul-ademhaling, - foetor ex ore, - hulpademhalingsspieren. 144

145 8.3 De lichaamstemperatuur Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student: Heeft de verpleegkundige aandachtspunten en interventies genoemd bij afwijkingen van de lichaamstemperatuur. Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Bestudeer theorie over de lichaamstemperatuur in de verpleegkunde boek. Combineer deze activiteit met PAAF lichaamstemperatuur en afwijkingen van de lichaamstemperatuur Thema Vitale functies/lichaamstemperatuur Theorielokaal Bespreek de antwoorden met klasgenoten en docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit: verplicht Maak de vragen over lichaamstemperatuur, afwijkingen van de lichaamstemperatuur en de verpleegkundige aandachtspunten. Werkwijze: Wat is de normale lichaamstemperatuur van de mens? Benoem de afwijkingen + observaties van de lichaamstemperatuur Benoem de verpleegkundige observaties bij koorts, hypothermie en koude rilling Beschrijf de verpleegkundige aandachtspunten en interventies: - bij koorts. - bij hypothermie - bij koude rilling Activiteit: keuze Maak de vragen bij praktijksituatie 5 Longontsteking 145

146 08.01 PAAF Circulatie Oriëntatie hart Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student oriënteert zich op het hart d.m.v. het maken van de vragen en het nakijken van de uitwerkingen Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Bekijk de site ga naar inhoud- hart bloedsomloop en hartwerking Anatomie/ fysiologie thema; het hart Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 2 Beantwoord de onderstaande vragen over het hart m.b.v. het model van het hart en bekijk de DVD ons lichaam: de circulatie. 1. Hoe heten de 4 ruimtes in het hart? 2. Wat is de taak van het hart? 3. Benoem de verschillende onderdelen (nummer 1 t/m 13) van hart, zie onderstaande tekening 146

147 08.02 PAAF Circulatie- Hart bouw en functie: lichaamsvloeistoffen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft door maken en nakijken van de vragen, kennis opgedaan over de anatomie en fysiologie van het hart en over lichaamsvloeistoffen Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk circulatie, lichaamsvloeistoffen en hart Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( K Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Levende cellen verbruiken stoffen om in leven te blijven, dit levert ook weer stoffen op die overblijven. De samenstelling in en rondom de cellen moet echter gelijk blijven om in leven te blijven. Er zijn 3 lichaamsvloeistoffen die ervoor zorgen dat de homeostase constant blijft. Homeostase is. De lichaamsvloeistoffen zijn: Welke stoffen worden aan en afgevoerd? De pomp om de bloedcirculatie op gang te houden is het hart (Latijnse naam ) De ligging van het hart is: Zie voor de verschillende onderdelen van het hart de oriënterende opdracht van het hart. Zet er nu de Latijnse benamingen achter. Tussen de linker en rechter kant van het hart zit een tussenschot, het.. Geef in het plaatje van de oriëntatie opdracht van het hart met kleuren aan welke bloedvaten zuurstofrijk zijn (rood) en welke zuurstofarm (blauw). De wand van het hart bestaat uit een aantal lagen:

148 Wat bevindt zich tussen 3 en 4?.. Waarom?... Welke laag is het dikst?.. Is er nog verschil in wanddikte tussen de rechter- en linker kamer?... Waarom is dat?... Waarom heeft het hart kleppen?. Aan de kleppen zitten peeskoordjes, die verbonden zijn met de binnenkant van het hart. Teken in de het plaatje van het hart deze koordjes. Waarom zijn deze peeskoordjes nodig? De taak van het hart is het wegpompen van het bloed door middel van een contractie van de hartspier. Het hart heeft een eigen prikkelgeleidingssysteem om ervoor te zorgen dat dit in de juiste frequentie gebeurt. Het prikkelgeleidingssysteem bestaat uit de volgende onderdelen: 1. sinusknoop 2. atrioventriculaire knoop (AV-knoop) 3. bundel van His 4. vezels van Purkinje Teken deze in op het plaatje. Wat zit er op de wand van het hart tussen nr. 1 en 2?. daarvan?.. Wat is de functie Wat is de basisfrequentie van de sinusknoop (hoeveel keer geeft hij per minuut een elektrische prikkel af)? Welk systeem kan deze frequentie verlagen?. Welk systeem kan deze frequentie verhogen?. Welk hormoon heeft ook invloed op de hartfrequentie?... Hoe heet het onderzoek waarmee we de elektrische prikkels van het hart meten? Het hart kent een systolische fase (systole) en een diastolische fase (diastole) Als het hart in diastole is, is het hart in Dan vult het hele hart zich met bloed. Dan zijn de A.V. kleppen.. en de halvemaanvormige kleppen.. Als het hart (de kamers) in systole is, dan is het hart.. Het bloed gaat dan naar de. De A.V. kleppen zijn en de halvemaanvormige kleppen zijn De hartcapaciteit is het vermogen van het hart om per tijdseenheid (per minuut) een hoeveelheid bloed weg te pompen. Dit heet het hartminuutvolume. (HMV) Dit geeft de kracht van het hart aan. Om dit te berekenen vermenigvuldigen we:. x. Dit is in rust: x = liter/minuut 148

149 Het hart is een orgaan wat zelf ook van bloed voorzien moet worden. Dit gebeurt door: in het latijn: De afvoer wordt gedaan door:.. in het latijn: De bloedvaten komen van: en worden afgevoerd door: Benoem in het plaatje nummer:

150 08.03 PAAF Circulatie Hart en circulatie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft d.m.v. het maken van de vragen en het controleren van de uitwerkingen kennis opgedaan over het hart en de kleine circulatie Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie thema hart en circulatie Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Hiernaast zie je een schematisch plaatje van het hart. Zet in dit plaatje erbij RB/RK/LB/LK Vul in openstaande plaatsen in: boezems of kamers, aders of slagaders. Het bloed komt het hart binnen in de via de Het bloed verlaat het hart uit de via de Bloedvaten die het bloed van het hart afvoeren noemen we arteriën (afkorting is a.) dit zijn de. Kleine bloedvaten die het bloed van het hart afvoeren noemen we. Of.. de meest dunne bloedvaten zijn de.. of de Bloedvaten die het bloed naar het hart toe voeren zijn de. (afkorting is v.) of. Kleine bloedvaten die het bloed richting hart voeren zijn de. Of.. Het verloop van de KLEINE circulatie: Het bloed verlaat het hart uit de via de naar de.. Hier wordt. Dan gaat het bloed naar de via vier Het verloop van de GROTE circulatie: Het bloed verlaat het hart uit de via de Deze voedt ALLE organen in het lichaam (dus ook de longen). Van de onderkant van het lichaam komt de en van de bovenkant de Beide aders monden uit in de 150

151 In onderstaande afbeelding zie je schematisch het bloedvatenstelsel met een aantal organen. Bekijk de afbeelding en vul de nummers in. NB. De dik gedrukte nummer ook in het Latijn De genummerde delen hebben betrekking op bloedvaten. N.B. de dikgedrukte nummers ook in het Latijn! Vul de nummers in: Via welke 2 bloedvaten krijgt de lever bloed? Welke is zuurstofrijk? Hoe komt het dat het bloed in de poortader rijk is aan voedingsstoffen?. De meeste slagaders zijn rijk aan zuurstof. Welke slagader bevat zuurstofarm bloed?. De meeste aders zijn arm aan zuurstof. Welke ader is zuurstofrijk? 151

152 Benoem de nummer in en om het hart En genummerde bloedvaten

153 08.04 PAAF Circulatie Bouw en functie bloedvaten Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de bouw en functie van de bloedvaten benoemen Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie : thema bloedvaten Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( K) Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Grote bloedvaten (slagaders en aders) zijn in het algemeen opgebouwd uit 3 lagen: een binnenste, een middelste en een buitenste laag. De lagen (van binnen naar buiten) heten: 1 Deze bestaat uit: 2. Deze bestaat uit: 3. Deze bestaat uit: De grootste slagaders heten ook wel arteriën, omdat ze in hun middelste laag veel bindweefsel hebben. Deze slagaders hebben 2 functies: Het uitzetten van deze slagaders is voelbaar op die plaatsen, waar de slagaders aan de oppervlakte liggen. Op welke 4 plaatsen is dit het geval: Geleidelijk aan gaan deze slagaders over in wat kleinere slagaders, die ook wel arteriën heten, omdat ze in hun middelste laag overheersend weefsel hebben. Door vasodilatatie = of door vasoconstrictie = kunnen ze regelen of er veel of weinig bloed ergens heen gaat. Ze spelen dus een rol bij de van het bloed. De middelste laag wordt steeds dunner (arteriolen hebben nog één laagje spierweefsel in hun middelste laag). Uiteindelijk verdwijnt zowel de middelste als de buitenste laag en is er alleen een laagje endotheel over. 153

154 Dan hebben we te maken met haarvaten, die in het Latijn heten. De membraan van deze haarvaten is semi-permeabel dat wil zeggen Deze haarvaten zorgen voor de uitwisseling met het -vocht. Uit het haarvat gaan en naar het weefselvocht en gaan vanuit het weefselvocht terug naar het haarvat. Na deze uitwisseling worden de vaatjes geleidelijk weer wat groter en spreken we van Langzaamaan wordt de middelste laag weer wat dikker, maar de wand is vrij slap. Deze vaten noemen we:. De bloedstroom is ook omdat er geen bloeddruk meer is. Toch stroom het bloed niet snel terug, dit komt omdat deze vaten..hebben. Er zijn 5 factoren, die er voor zorgen dat het bloed b.v. uit je benen toch terugstroomt naar het hart. Deze zijn: Vul de ontbrekende termen in onderstaande zinnen in. 1. kleinere venen in armen en benen hebben 2. deze venen bevinden zich te midden van 3. venen liggen tegen..aan 4. de thorax en het hart hebben een werking. 5 voor bloed van bovenaf speelt mee de Vul het volgende schema in: 1. verloop ten opzichte van het hart 2. zuurstof 3. stroomsnelheid 4. bloeddruk 5. wand 6. ligging 7. kleppen SLAGADERS ADERS Normaal zien we dat een arterie via.. 154

155 overgaat in. Dit is echter niet altijd het geval. Er zijn bijzondere vaatsystemen zoals:

156 08.05 PAAF Latijnse woorden circulatie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de betekenis van de Latijnse woorden benoemen Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie thema circulatie Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( K) Activiteit Zoek op wat de onderstaande woorden betekenen. 1. aorta = 2. arteria = a. carotis = b. pulmonalis = c. renalis = 3. atrium = 4. colloïd-osmotische druk = druk door bepaald 5. diastole = 6. endocard = 7. erytrocyt = 8. fagocytose = 9. hematocriet = 10. leucocyt = 11. lymfocyt = 12. mitraalklep = 13. myocard = 14. osmotische druk = druk door.. bepaald 15. pericard = 16 pulmo = 17 ren = 18. septum = 19. serum = 20. systole = 21. tricuspidaalklep = 22. trombocyt = 156

157 23. vasoconstrictie = 24. vasodilatatie = 25. vena = a. cava inferior = b. cava superior = c. porta = 26. ventrikel = 157

158 08.06 PAAF Circulatie fysiologie van de bloeddruk Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student: - heeft kennis opgedaan over de fysiologie van de bloeddruk Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk circulatie, bloeddruk bekijk de site ga naar inhoud haarvaten werking en bloeddruk Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K,) Activiteit 1 Beantwoord de onderstaande vragen Vragen De druk van het bloed tegen de vaatwand heet de. of de Deze druk heerst in alle bloedvaten, alleen is de druk niet overal even hoog. Zet in de juiste volgorde van hoge druk naar lage druk: Capillairen venen arteriën Bij de arteriële bloeddruk kennen we 2 soorten bloeddruk: 1. als het hart:. 2.. als het hart: Het verschil tussen deze 2 heet de. Een normale bloeddruk van een volwassene is Er zijn 5 factoren die de bloeddruk beïnvloeden. Welke? Kent de veneuze bloeddruk een boven en een onderdruk?. Wat wordt er bedoeld met de centraal veneuze druk?. 158

159 Hoe komt het bloed vanuit de benen toch bij het hart terug? Zie voor de beantwoording ook de activiteit over bouw en functie van bloedvaten Leg uit hoe het komt dat iemand die lang stil staat flauw kan vallen Het is van belang dat de bloeddruk niet te hoog en niet te laag wordt. De elasticiteit van de bloedvaten is niet te beïnvloeden, een aantal andere factoren echter wel. De bloeddruk kan op korte termijn geregeld worden via zenuwen, waar wordt dit geregeld?.. Hoe wordt de bloeddruk door het brein gemeten?... Welke acties worden er ondernomen om de bloeddruk op peil te brengen? Op lange termijn wordt de bloeddruk geregeld via hormonen. Binnen het blok Chronische zorgvrager komt dit aan de orde 159

160 8.7 PAAF Circulatie Plasma, bloedcellen, bloed en bloedstolling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft kennis over de samenstelling van bloed en bloedstolling Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie thema bloed en bloedstolling Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( J, K,) Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Een volwassene heeft. liter bloed. Het bloed bestaat voor procent uit plasma en voor... procent uit cellen. De hematocriet is de verhouding van de hoeveelheid op de hoeveelheid Het bepalen van de hematocriet kan van een bijdrage leveren voor het stellen van de diagnose. B.v. een toename van de hoeveelheid witte bloedcellen kan duiden op een infectie, als het hematocriet (Ht) hoog is kan het duiden op uitdroging. BLOEDPLASMA bestaat in grote lijnen uit 4 onderdelen: 1. water, 91% van het bloedplasma is water. 2. plasma eiwitten; a) de functie hiervan is: b) c) 3. zouten; zoals.. 4. voedingsstoffen zoals: 5. afvalstoffen zoals: de functie hiervan is: de functie hiervan is: Het water in het bloed heeft verschillende functies. Noem er twee

161 Alle eiwitten tezamen geven het bloed een bepaalde druk. Dit is belangrijk voor de.. Verder spelen sommige eiwitten een rol bij de afweer. Dit zijn de globulines of de.. Welke 3 stoffen spelen een rol bij de bloedstolling? Dit zijn de volgende drie:, en Bijna alle eiwitten worden gemaakt in een hele belangrijke fabriek: de Deze kan van aminozuren verschillende nieuwe eiwitten maken. Alleen gamma-globuline voor de afweer is een product van bepaalde witte bloedcellen: de (latijnse naam) Het belangrijkste zout is NaCl. Dit staat voor Verder zijn sommige zouten bouwstoffen. Denk aan: calcium voor ijzer voor jodium voor BLOEDCELLEN De 3 soorten bloedcellen: 1).. Latijnse naam: 2).. Latijnse naam: 3) Latijnse naam: Welke komen het meeste voor?.. De functie van rode bloedcellen is. De stof in de rode bloedcel die deze belangrijke stof bindt is Beschrijf waar de rode bloedcellen worden gemaakt, wat de levensduur is. Rode bloedcellen worden in gigantische aantallen gemaakt en afgebroken. De afbraak vindt voornamelijk plaats in DE MILT. Ze hebben dan dagen geleefd. Hemoglobine valt uiteen in ijzer en bilirubine. Het ijzer kan opnieuw gebruikt worden en gaat hiervoor terug naar Bilirubine is een stof die we kwijt moeten. Bloed van de milt gaat via de naar de lever. De lever haalt bilirubine uit het bloed (is dus het uitscheidingsorgaan voor bilirubine) en deze stof gaat als bestanddeel van de gal (= galkleurstof) mee. De gal gaat uiteindelijk naar de darm. Bilirubine raken we kwijt via onze ontlasting! Welke voedingsstof hebben we nodig om rode bloedcellen te maken?. Wat is de naam voor de situatie die kan ontstaan als er te weinig rode bloedcellen zijn?.. (Latijnse naam ) Wat merkt een zorgvrager daarvan?. 161

162 Welke 3 soorten witte bloedcellen zijn er: 1) 2) 3) Globaal gezien is de taak van witte bloedcellen:.. De witte bloedcellen worden gemaakt in:.. Twee soorten witte bloedcellen zijn betrokken bij de fagocytose. Fagocytose is:.. De witte bloedcel die verantwoordelijk is voor de immuniteit is. De bloedplaatjes of de leven maar kort. Hun taak is. Zij worden gemaakt in.. Zijn er cellen die een onbeschadigd bloedvat kunnen passeren? Zo ja: welke? Als bloed in een buisje wordt gedaan en er wordt ervoor gezorgd dat het niet stolt, dan zakken de bloedcellen naar beneden. Deze proef wordt gedaan voor onderzoek naar de gezondheid van een zorgvrager. Deze test heet.. Onderin het buisje liggen dan: Daarboven is Deze test is niet specifiek, maar zegt alleen iets of verder onderzoek nodig is. Naast de bovengenoemde stoffen in het bloed worden ook gassen door het bloed getransporteerd. Dit is: 1) en wordt als volgt door het bloed meegenomen: 2) en wordt als volgt door het bloed meegenomen: BLOEDSTELPING Na een verwonding moet het bloedverlies minimaal blijven en neemt het lichaam maatregelen. Die bestaat uit: a. of (latijnse naam) b. Vorming van een bloedprop: plug c. d. of (latijnse naam) Beschrijf wat er gebeurt bij a... Wat kleven er aan elkaar bij b. 162

163 De bloedstolling is een ingewikkeld proces. Vereenvoudigd ziet het er als volgt uit: Bloedplaatjes laten bij beschadiging de stof tromboplastine vrij: Protrombine (in de lever gemaakt, m.b.v. vitamine K) tromboplastine fibrinogeen (in de lever gemaakt) trombine fibrine Wat doet fibrine? Hoe noemen we hetgeen nu uiteindelijk is ontstaan?. Voor de stolling zijn nog een aantal stoffen onmisbaar: Calcium en A.H.G. Deze afkorting staat voor anti-hemofilie globuline. Wat betekent globuline?.. Als deze stof niet aanwezig is heeft men. Het gevolg hiervan is.. Als we bloed in een buisje opvangen stolt het. Je krijgt dan een bloedkoek met daarboven serum. Serum is bloedplasma zonder Soms ontstaat een stolsel in een bloedvat zonder dat er een uitwendige wond is, maar doordat de binnenkant van het bloedvat onregelmatig is. De bloedplaatjes geven hun stof af en het stollingsproces komt op gang. Er ontstaat dan een... Als dit losschiet is er sprake van een Als dit een bloedvat afsluit ontstaat er een.. Dit treedt vaak op in: Medicijnen die de stolling tegen gaan/verminderen zijn: 163

164 08.08 PAAF Circulatie Zelftest hart, bloedsomloop, bloedvaten. Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie Verplicht/keuze De student heeft zijn/haar kennis over het hart, de bloedsomloop en de bloedvaten getest en voor zichzelf leerpunten geformuleerd. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk circulatie: hart, bloedsomloop en bloedvaten. Naar keuze. Kijk de antwoorden na m.b.v. het antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) Keuze. Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. 1. Wat is juist? I. Arteriën vervoeren altijd zuurstofrijk bloed. II. Arteriën vervoeren het bloed naar het hart. a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 2. Wat is juist? I. De poortader bevat zuurstofarm bloed. II. De poortader bevat voedselarm bloed. a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 3. Het bloed stroomt via de naar de lever. a. leverader en poortader. b. leverslagader. c. leverslagader en poortader. d. poortader. 164

165 4. Het plaatje hierboven laat de verschillen zien tussen slagaders en aders. Welke bewering is juist? a. Een arterie heeft een wijdere holte. b. Een arterie heeft een wand met een dikkere middelste laag. c. De complete vaatwand van een ader is dikker. d. De blauwe kleur van de ader betekent dat elke ader zuurstofarm is. 5. Het bloedvat wat ontspringt uit de rechterkamer is de (1) en die vervoert (2) bloed. Vul in. a. (1) longader (2) zuurstofarm. b. (1) longader (2) zuurstofrijk. c. (1) longslagader (2) zuurstofarm. d. (1) longslagader (2) zuurstofrijk. 6. In welke hartruimte of in welk bloedvat is de bloeddruk het hoogst? a. Aorta. b. Arteria pulmonalis. c. Linker boezem. d. Rechter kamer. 7. Het bloed stroomt van de kuitspier via de longen terug naar dezelfde kuitspier. De weg die het bloed door het hart aflegt, is achtereenvolgens a. linker boezem - linker kamer - rechter boezem - rechter kamer. b. linker kamer - linker boezem - rechter kamer - rechter boezem. c. rechter boezem - rechter kamer - linker boezem - linker kamer. d. rechter kamer - rechter boezem - linker kamer - linker boezem. 8. Gezien van binnen naar buiten bestaat de hartwand uit a. endocard, myocard, epicard, pericard. b. epicard, myocard, pericard, endocard. c. myocard, endocard, pericard, epicard. 165

166 9. Hieronder tref je weer een afbeelding aan van het elektrische prikkelgeleidingssysteem van het hart. Waar ligt de sinusknoop? In a. het linker ventrikel. b. het rechter ventrikel. c. het linker atrium. d. het rechter atrium. 10. Een persoon heeft in rust een hartminuutvolume van ongeveer 5 liter. Bij extra inspanning heeft deze persoon een polsslag van 150 en een hartslagvolume van ongeveer 140 ml. Gedurende deze inspanning bedraagt het hartminuutvolume ongeveer... liter. a. 10. b. 20. c. 40. d Wat is juist? I. Bij de systole van het hart zijn de halvemaanvormige kleppen geopend. II. Bij de diastole van het hart zijn de A-V kleppen gesloten. a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 12. Per hartslag wordt gemiddeld een bepaalde hoeveelheid bloed vanuit de beide kamers weg geperst. Deze hoeveelheden zijn vanuit de linkerkamer (1)... ml respectievelijk vanuit de rechter kamer (2)... ml. A. (1) 75 ; (2) 75. B. (1) 75 ; (2) 150. C. (1) 150 ; (2) 75. D. (1) 150; (2)

167 13. Wat is juist? I. De halvemaanvormige kleppen zijn de enige kleppen in de slagaders II. Alle aders bezitten kleppen om terugstromen van het bloed te voorkomen a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 14. Waar eindigt de grote bloedsomloop? In de a. linker boezem. b. linker kamer. c. rechter boezem. d. rechter kamer. 15. De hartspier wordt gevoed door a. de beide kransaders. b. de grote bloedsomloop. c. de longaders. d. het hartzakje. 16. De poortader voert o.a. bloed af vanuit a. dunne darm en lever. b. lever, galblaas en dunne darm. c. lever, maag en dunne darm. d. alvleesklier, maag en dunne darm. 17. De hartslagfrequentie wordt vooral bepaald door het regelcentrum in het hart, de sinusknoop. De sinusknoop wordt rechtstreeks beïnvloed door het a. animale zenuwstelsel. b. koolstofdioxidegehalte van het bloed. c. vegetatieve zenuwstelsel. 18. Bij het inademen van tabaksrook wordt daaruit nicotine opgenomen in het bloed. Het bloed met de betreffende nicotine komt het eerst in a. het linker ventrikel. b. het rechter ventrikel. c. het linker atrium. d. het rechter atrium. 19. De bundeltakken van His zijn gelegen in a. de wand van de rechterboezem op de grens tussen boezem en kamer. b. de wand van de rechterboezem tussen bovenste en onderste holle ader. c. het tussenschot van linker en rechter kamer. 167

168 20. Wat is juist? Zie ook de afbeelding hieronder. I. De peeskoordjes zijn dunne spiertjes bevestigd aan de binnenzijde van de beide hartkamers. II. De peeskoordjes zorgen ervoor dat het bloed vanuit de boezems naar de kamers kan stromen. a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 21. Het zich vernauwen van de aorta na de systole komt voornamelijk tot stand door a. activiteiten van de spieren in de wand van de aorta. b. de aanzuigende werking van het hart. c. de elasticiteit van de aortawand. 22. Welke is de juiste volgorde, gerekend vanuit het hart? a. elastische arteriën, capillairen, musculeuze arteriën. b. elastische arteriën, musculeuze arteriën, capillairen. c. musculeuze arteriën, capillairen, elastische arteriën. d. musculeuze arteriën, elastische arteriën, capillairen. 23. De kransslagaders dienen voor de voeding van a. hart. b. hersenen. c. longen. d. nieren. 24. Het longweefsel wordt van voedingsstoffen en zuurstof voorzien door de a. arteria bronchialis. b. arteria pulmonalis. c. vena bronchialis. d. vena pulmonalis. 168

169 08.09 PAAF Circulatie Zelftest bloed Vitale functies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie Verplicht/keuze De student heeft zijn/haar kennis over het bloed getest en voor zichzelf leerpunten geformuleerd. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk circulatie: bloed. Naar keuze. Kijk de antwoorden na m.b.v. het antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) Keuze. Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. 1. Treft men de stoffen fibrinogeen en hemoglobine aan in bloedplaatjes? a. alleen fibrinogeen. b. alleen hemoglobine. c. ja, beide. d. nee, geen van beide. 2. Wat is juist? I. Antilichamen zijn plasma-eiwitten II. Antilichamen zijn stoffen die ook in serum voorkomen a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 3. Wat is juist? I. Op het einde van de haarvaten is de bloeddruk groter dan de colloïd osmotische druk. II. Op het einde van de haarvaten is de colloïd-osmotische druk kleiner dan bij het begin van de haarvaten a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 169

170 4. Wat is juist? I. Tijdens het stollingsproces wordt fibrine veranderd in fibrinogeen II. Tijdens het stollingsproces wordt protrombine veranderd in trombine a. I en II zijn juist. b. alleen I is juist. c. alleen II is juist. d. I en II zijn niet juist. 5. Witte bloedcellen worden geproduceerd in a. geel beenmerg en lymfeknopen. b. lever, rood beenmerg en lymfeknopen. c. rood beenmerg en lymfeknopen. 6. In verband met de bloedstolling produceren de levercellen a. calcium. b. fibrinogeen. c. trombine. d. vitamine K. 7. Onder serum verstaat men a. bloedplasma zonder eiwitten. b. bloedplasma zonder fibrinogeen. c. bloed zonder bloedcellen. d. bloed zonder fibrinogeen. 8. De colloïd-osmotische druk van het bloedplasma wordt veroorzaakt door de a. plasma-eiwitten. b. plasma-eiwitten en de zouten. c. suikers. d. zouten. 9. Antilichamen worden gevormd door a. fagocyten. b. levercellen. c. lymfocyten. 10. Bij een infectie is er een toename van het aantal a. erytrocyten. b. leukocyten. c. trombocyten. 11. Als weefselvocht wordt opgenomen door de haarvaten, dan is de bloeddruk a. hoger dan de colloïd-osmotische druk b. lager dan de colloïd-osmotische druk c. ongeveer gelijk aan de colloïd-osmotische druk 170

171 12. Wanneer bloed dat onstolbaar gemaakt is, gecentrifugeerd wordt, vindt men onder in het centrifugebuisje (1)... en daarboven (2)... a. (1) bloedcellen (2) bloedplasma. b. (1) bloedcellen (2) serum. c. (1) een bloedkoek (2) bloedplasma. d. (1) een bloedkoek (2) serum. 13. De hematocrietwaarde is de waarde die de verhouding aangeeft tussen het volume van a. bloedcellen en plasma. b. bloedcellen en het totale bloedvolume. c. bloedcellen en serum. 171

172 08.09a PAAF Circulatie - Stellingen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Verplicht/keuze Je hebt je kennis over de circulatie getest d.m.v. de stellingen te beantwoorden. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier. Anatomie/ fysiologie circulatie, hart, bloed. Thuis. Bespreek de antwoorden in de klas. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) Verplicht. Activiteit Beantwoord de onderstaande stellingen met ja of nee en beargumenteer het. STELLINGEN 1. De kleine circulatie eindigt in het rechter atrium. 2. Het myocard van de linker kamer is dikker dan het myocard van de rechter kamer. 3. Het hart versnelt door het hormoon adrenaline en door het parasympatische zenuwstelsel. 4. Elk ventrikel verplaatst per slag ongeveer 60 ml. 5. De sinusknoop en de AV-knoop bevinden zich in de wand van het linker atrium. 6. Aan het begin van de systole van de ventrikels sluiten de halvemaanvormige kleppen. 7. De poortader vervoert het bloed van de lever naar de darmen. 8. Bij stolling komt trombine vrij uit de trombocyten. 9. Vitamine k is nodig voor de vorming van fibrinogeen. 10. Oedeemvorming kan een gevolg zijn van een te hoge bloeddruk. 172

173 8.10 PAAF Bouw ademhalingsstelsel Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft kennis van de anatomie van de luchtwegen Zorg dat je beschikking hebt over je anatomieboek Zorg dat je de anatomie en fysiologie over de ademhaling bestudeerd hebt Anatomieboek: theorie over de ademhaling Theorielokaal /studieruimte Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( J, K,) Activiteit 1 Maak de vragen over de anatomie en fysiologie van de ademhaling Benoem van het plaatje de volgende nummers, de onderstreepte ook in het Latijn: Noem de delen van de ademhalingsweg, die de lucht aflegt vanaf de neusholte tot in de longblaasjes. Waarmee heeft de neus openingen?. Hoe is de ruimte in de neus verdeeld? Wat bevindt zich in de bovenste ruimte?. Wat is de bodem van de neusholte?. De neusholte is bekleed met, daarin bevinden zich.. Het doel daarvan is.. De functie van de neusholte is:

174 De neus heeft verbinding met 4 paar neusbijholten: De functie daarvan is: De keelholte of. (Latijnse naam) heeft een aantal openingen, benoem deze. Het strottenhoofd of.. (Latijnse naam) vormt een verbinding tussen.. en.. Beschrijf de bouw van het strottenhoofd en benoem de onderdelen. Wat sluit de luchtpijp af als wij slikken (ook Latijnse naam).. Waarom?.. 1 Wat zit er aan de bekerkraakbeentjes bevestigd?. Waarom is het belangrijk dat ze kunnen bewegen? Leg uit hoe een toon hoger/lager kan worden en harder/zachter. Wat is de ligging van de luchtpijn (Latijnse woord is ) Beschrijf de bouw van de wand van de luchtpijp. Waarom zit er kraakbeen aan de buitenzijde en waarom loopt dit kraakbeen niet helemaal rond? Hoe noemen we de vertakkingen van de luchtpijp?. Beschrijf hoe de grote luchtwegvertakkingen zich verder vertakken. Hoe heten de longblaasjes in het Latijn: Waaruit bestaat hun wand. Wat vindt er plaats in deze ruimtes? Waarom zijn er vele longblaasjes? Hoe noemen we de ruimte tussen de longen? Wat is de longhilus en wat is treffen we daar aan?

175 Welke vliezen zitten er om de longen (ook Latijnse naam) Waar zitten deze vliezen mee vergroeid? Wat zit er tussen deze vliezen en waarom is dit belangrijk?.. 175

176 8.11 PAAF kijkopdracht ademhaling biobits 64 Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft kennis opgedaan over de ademhaling door het maken van de kijkopdracht bij biobits 64 Zorg dat je beschikking hebt over je anatomieboek Zorg dat je beschikking hebt over een computer en internet Anatomieboek: theorie over de ademhaling Internet: biobits 64 ademhaling Thuis, theorielokaal /studieruimte Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( J, K,) Activiteit 1 Maak de kijkopdracht bij biobits 64 ademhaling Werkwijze Beantwoord de vragen: 1. Wat levert het proces van de verbranding op? 2. Wat is de functie van het bloed? 3. Wat neemt het bloed op en wat geeft het af? 4. Welke 2 verschillende spieren vergroten de borstkas? 5. Waar ligt het ademcentrum? 6. Is het ademcentrum gevoelig voor O2 tekort of overmaat aan CO2? 7. Wat zit er tussen de longvliezen? 8. Wat wordt er bij de slikreflex afgesloten? 9. Wat zit er aan de buitenkant van de luchtpijp en wat is de functie hiervan? 10. Hoe heten de fijnste vertakkingen van de luchtwegen en waar zorgen die met elkaar voor? 11. Wat verandert er aan het bloed als het bloed in de haarvaatjes langs de longen gegaan is? 12. Hoe heet die verplaatsing van O2 en CO2? 13. Wat draagt bij aan hoge diffusiesnelheid? 14. Noem 3 voordelen van ademen door de neus. 176

177 8.12 PAAF Latijnse woorden ademhaling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de betekening noemen van de lijst Latijnse woorden Zorg dat je beschikking hebt over je anatomie en fysiologieboek Boek anatomie en fysiologie: theorie over de ademhaling Thuis, theorielokaal /studieruimte Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( J, K,) Activiteit 1 Zoek de betekenis op van de lijst met Latijnse woorden 1. alveolus = 2. bronchiolus = 3. bronchus = 4. epiglottis = 5. expiratie = 6. inspiratie = 7. pleura = a. pleura visceralis = b. pleura pariëtalis = 8. sinus = a. sinus frontalis = b. sinus maxillaris = 9. trachea = 177

178 8.13 Opdracht longventilatie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft de opdracht over longventilatie gemaakt. Zorg dat je beschikking hebt over je anatomie en fysiologie boek Zorg dat je theorie hebt bestudeerd over de ademhaling Anatomieboek: theorie over de ademhaling Thuis, theorielokaal /studieruimte Kijk deze activiteit na met behulp van het antwoordmodel uit het ondersteunend materiaal. Stel zonodig leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de opdracht over longventilatie Werkwijze Beantwoord de vragen Geef een andere woord voor ventilatie. Welke spieren zijn betrokken bij de inademing? Welke andere structuren, naast longen en spieren, zijn betrokken bij de ademhaling? Leg uit hoe de buikademhaling in zijn werk gaat. Is uitademen een inspannende activiteit? Leg uit wanneer wel en wanneer niet. Wat is in rust bij een gezonde volwassene een normale ademfrequentie? Hoe heet een verhoging van de ademfrequentie?.. Hoe heet een verlaging van de ademfrequentie?.. Hoeveel liter lucht is een normale ademteug? De ademminuutvolume is de hoeveelheid lucht die per minuut wordt geademd, dat is..liter. Door het terugvolume met de frequentie te vermenigvuldigen berekenen we de ademminuutvolume. Dat is in rust:.. x.. = liter/minuut Bij inspanning kan dit zelfs 100 liter/minuut worden. Met een spirograaf kunnen we het longvolume meten. Hoe noemt men de hoeveelheid lucht, die verplaatst wordt bij: 1. rustig ademen?.. hoeveel is dit en bereikt alles de longblaasjes?. 2. diep inademen na een rustige uitademing? 178

179 3. diep uitademen na een diepe inademing? Uit welke 3 onderdelen bestaat dit? a. b. c. Kunnen we de totale longinhoud verversen? Hoe noemen we de lucht die altijd in de longen achter blijft? En hoeveel is dat?. Leg uit wat diffusie is. Wat heeft invloed op de diffusiesnelheid en waarom? De zuurstof wordt opgenomen door.. en gekoppeld aan Voor een goede opname van de zuurstof is het van belang dat het bloed een goede doorstroming heeft. Dit is afhankelijk van het... Als de zuurstof te weinig gekoppeld kan worden door een te kort aan. is er sprake van De ademhaling wordt geregeld door een ademcentrum. Waar ligt dit ademcentrum? Hoe wordt de informatie hieraan gegeven? Waar reageert dit ademcentrum op?. Kan de ademhaling bewust beïnvloed worden?. Kan de ademhaling zo lang ingehouden worden dat men stikt? Beschrijf een aantal reflexen die met de ademhaling te maken hebben. 1. slikreflex 2. hoestreflex 3. niesreflex 4. braakreflex 5. zuchten 6. hikken 7. geeuwen 8. koudereflex 179

180 8.13a PAAF observaties van de ademhaling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft door het maken van deze activiteit, kennis opgedaan over de observaties van de ademhaling Zorg dat je beschikt over het boek: ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Boek: het ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Hoofdstuk: het bewaken van de vitale functies Thuis Kijk deze na met behulp van het antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak onderstaande vragen 2. Wat zijn normale waarden en normale observatiepunten van de ademhaling? (snelheid, diepte, houding, geur, kleur van de huid). 2. Omschrijf de volgende begrippen: - dyspneu, - apneu, - hyperventilatie, - hypoventilatie, - stridor (inspiratoir en expiratoir), - tonthorax - Cheyne Stokes-ademhaling, - Kussmaul-ademhaling, - foetor ex ore, - hulpademhalingsspieren. 3. Leg uit wat centrale cyanose en perifere cyanose is en geef voor ieder 1 oorzaak. 4. Hoe is zichtbaar of de cyanose centraal of perifeer is? 180

181 8.14 PAAF SCHEIKUNDIGE SYMBOLEN - ademhaling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student weet wat de scheikundige symbolen betekenen. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier. Lees het artikel: basiskennis natuur en scheikunde Artikel basiskennis natuur en scheikunde Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit Ga na wat de volgende scheikundige symbolen betekenen. O = Cl = Ca = Na = C = K = Mg = Fe = H = N = I = H2O = CO2 = HCO3- = NO3 = NaCl = HCl = CO = NaHCO3 = C6H12O6 + O2 energie + CO2 + H2O Vertaling: H+ + HCO3- H2CO3 H2O + CO2 Vertaling:

182 8.15 PAAF Zelftest scheikunde AH en spijsvertering Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft inzicht of kennis in de basis van scheikunde. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie Artikel scheikunde Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit Maak de zelftest scheikunde. Zelftest scheikunde 1. Wat is het verschil tussen een molecuul en een atoom? 2. Waarom gaan atomen en/of moleculen een verbinding aan met elkaar? 3. Geef van de volgen symbolen de betekenis weer: O = Cl = Ca = Na = C = K = Mg = Fe = H = N = I = H 2 O = CO 2 = - HCO 3 = NO 3 = NaCl = HCl = CO = 4. Waarom is de ene stof vloeibaar en de andere stof gasvormig of juist vast? 5. Lengte wordt weergegeven in meters, gewicht in kilo s etc. Hoe geven we de hoeveelheid molecuul massa weer? 6. Wat zijn ionen of elektrolyten? 182

183 7. Welk atoom wordt altijd aan water afgegeven als een zuur in water wordt opgelost? 8. Hoe noemen we de stoffen die een zuur kunnen neutraliseren? Weet je hier nog een andere naam voor? 9. Wat bepaalt of een zuur sterk is of niet? 10. Hoe wordt de zuurgraad uitgedrukt en wat zijn de minimale en maximale waarden? 11. Wat is de ph van een oplossing die neutraal is? 12. Welke oplossing is zuurder: die met een ph van 2 of met een ph van 5? 13. Wat doet een katalysator (in het lichaam noemen we dat een enzym)? 14. Wat is diffusie? 15. Wat is de invloed van de temperatuur op diffusie? 16. Waar in het lichaam vindt diffusie plaats? 17. Wat is osmose? 18. Welke stoffen in het lichaam kunnen osmose veroorzaken? 183

184 08-16 PAAF Scheikunde: Deze staat activiteit op studentenmateriaal 2.0. Dit is een PDF bestand 184

185 8.16 PAAF Observatie vitale functies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft door het maken en nakijken van de vragen kennis over de observaties vitale functies. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie Boek: ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Thuis Kijk deze activiteit na m.b.v. antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Maak de onderstaande vragen over vitale functies. Vragen Waar kan de polsslag gevoeld worden en welke plaats verdient de voorkeur? 2. hoe moet polstellen worden uitgevoerd? 3. Noem 4 kwaliteiten van de pols en hun normale waarden. 4. Beschrijf de volgende begrippen: frequentie; equaliteit/inaequaal regulariteit/ irregulair tachycardie bradycardie extrasystole weke pols. 5. Leg uit hoe we tensie meten (wat gebeurt er, waar let je op, wat neem je waar, hoe voer je het uit) 6. Wat zijn de normale waarden van de tensie noemen. 7. beschrijf de volgende begrippen omschrijven: bloeddruk; systolische bloeddruk; diastolische bloeddruk; polsdruk; hypertensie; hypotensie. 185

186 8.17 PAAF Lichaamstemperatuur en afwijkingen van de lichaamstemperatuur Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan de fysiologie van de temperatuurregulatie vertellen en afwijkingen in de lichaamstemperatuur noemen en verklaren. Zorg dat beschikking hebt over je studieboek anatomie en fysiologie van drs. C.A. Theorie over de lichaamstemperatuur Leslokaal, thuis, mediatheek Kijk de activiteit na met behulp van het boek en de docent Stel evt. je leervragen aan de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Bestudeer uit je boek Basisboek pathologie thema 4, hoofdstuk 4 over de lichaamstemperatuur (pagina 206 e.v.). Je kunt ook je boek Anatomie en fysiologie bestuderen: hoofdstuk 9.4 en 9.5 gaan over de lichaamstemperatuur en temperatuurregulatie. Noteer vragen en onduidelijkheden. Activiteit 2 Werk in een subgroep de onderstaande vragen uit over afwijkingen van de lichaamstemperatuur. Benoem de normaalwaarden en de `normale afwijkingen' van de lichaamstemperatuur Beschrijf de volgende begrippen: - subfebriel/verhoging; - febriel/koorts; - hyperthermie. - hypothermie Noem vier oorzaken voor het optreden van koorts en leg uit hoe het tot koorts komt. Beschrijf de tekenen van temperatuurstijging en van daling Beschrijf KR (koude rillingen) en noem de oorzaak daarvan Beschrijf drie koortstypen (verloop) Leg de relatie uit tussen polsslag, ademhaling en temperatuur: als de lichaamstemperatuur met 1,0 C toe- of afneemt, dan neemt de polsfrequentie toe of af met slagen per minuut en de ademhalingsfrequentie met keer per minuut. Leg uit wat ijlen' is en wat koortsstuipen (koortsconvulsies) zijn. 186

187 8.4 De bloeddrukmeter Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan tonen hoe de bloeddruk meter werkt. Zorg voor een bloeddruk meter uit het praktijklokaal. Neem eventueel een bloeddrukmeter van thuis mee. Zorg voor een computer en neem je boek mee. Print het protocol het opmeten van de bloeddruk Boek: Ondersteunen van persoonlijke basiszorg, thema De vitale functies bewaken. Praktijklokaal Nabespreking met de groepsgenoten en bespreek eventuele vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K,) Activiteit Onderzoek met een paar groepsgenoten de bloeddrukmeter en gebruik hiervoor de onderstaande vragen. Werkwijze : Ga met een kleine groep naar het praktijklokaal en onderzoek de bloeddruk meter. 1. Wat voor een soort bloeddrukmeter is dit? 2. Wat voor bloeddrukmeters zijn er nog meer? 3. Waar zal je de verschillende soorten bloeddrukmeters tegenkomen? 4. Hoe werkt de stethoscoop en hoe zit het met de hygiëne? 5. Is dit een goede manchet? Zo ja/nee waarom? 6. Oefen eens met de bloeddrukmeter en bespreek met elkaar hoe het werkt. 187

188 8.5 B Het meten van de bloeddruk. Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft volgens protocol de bloeddruk gemeten Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Ga naar GEZ onderwijsprotocollen: opmeten van de bloeddruk. Lees de achtergrondinformatie, de geprotocolleerde werkinstructies en de observatielijst Neem het protocol en de observatielijst mee naar de praktijkles Stem af met welke groepsgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3) Regel zo nodig het praktijklokaal en materialen Thema de vitale functies bewaken. Bloeddruk Praktijklokaal De vaardigheid mag maximaal 15 minuten duren. Beoordeel de vaardigheden met behulp van het protocol meten van de bloeddruk. Vraag aan de docent of het voldoende is 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( E, J, K,) Activiteit Je meet de bloeddruk volgens protocol. Werkwijze : Je gaat met je groepsgenoten naar het praktijklokaal om de vaardigheid op elkaar te oefenen. Eén student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en één student geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Wissel de rollen om, zodat ieder een keer de rol van zorgverlener is geweest. Noteer de gemeten waarden op een werkbrief of op een temperatuurlijst en vergelijk de waarden met elkaar.. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol. Oefen hierna de handeling op minstens 4 andere personen en noteer de waarden Ruim de gebruikte materialen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. Criteria: Je hebt theorie bestudeerd over de bloeddruk Je hebt de vaardigheid actief geoefend Je hebt de bloeddruk volgens protocol opgemeten 188

189 8.6 B Observeren van de ademhaling en het tellen van de hartslag Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan volgens protocol de ademhaling observeren en de hartslag tellen aan de pols Bestudeer theorie over vitale functies, de ademhaling en de hartslag Print het protocol : Het observeren van de ademhaling en Het tellen van de hartslag aan de pols Print de temperatuurlijst uit (ondersteunend materiaal) Stem af met welke klasgenoten je de vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3 personen) Boek Ondersteuning bij persoonlijke basiszorg Vitale functies bewaken De ademhaling De hartslag Praktijklokaal Beoordeel de vaardigheden met behulp van het protocol Het observeren van de ademhaling, het tellen van de hartslag aan de pols Vraag aan de docent of het voldoende is 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K, R) Activiteit 1; Je observeert de ademhaling volgens protocol. Werkwijze: 1. Vorm een groepje van 4 a 5 personen. 2. Iedere persoon heeft een eigen temperatuurlijst op naam waar de ademhaling op kan worden genoteerd. 3. Meet de ademhaling bij ieder van het groepje volgens protocol en noteer de uitkomst op haar/zijn temperatuurlijst. Deze meting gebeurt tijdens rust. Vervolgens meet je op dezelfde manier als bovenstaand nog een keer maar dan na lichamelijk actieve inspanning. Ren een paar rondjes en of loop een paar trappen heen en weer. Tip: het is aan te bevelen deze activiteit te combineren met de activiteit hartslag tellen Activiteit 2; Het tellen van de hartslag aan de pols volgens protocol. Meet de hartslag direct na de inspanning en noteer op de uitslag op zijn/haar temperatuurlijst. Wat is het verschil in vergelijking tot de metingen in rust? Tip: kom niet allemaal tegelijk in actie want anders kom je in de problemen tijdens het meten. 189

190 8.7 Meten van de lichaamstemperatuur Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan volgens protocol de lichaamstemperatuur meten Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Print de volgende protocollen: - Meten van de lichaamstemperatuur digitaal, - Meten van de lichaamstemperatuur oraal, - Meten van de lichaamstemperatuur axillair, - Meten van de lichaamstemperatuur rectaal. Stem af met welke klasgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen (maximaal 4) Bestudeer theorie over vitale functies en de lichaamstemperatuur Boek: Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Vitale functies/lichaamstemperatuur Praktijklokaal Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan. Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E,F, J, K, R) Activiteit: Meet volgens protocol de lichaamstemperatuur van een zorgvrager Werkwijze: Oefen het opnemen van de lichaamstemperatuur in de subgroepen. Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student beoordeelt de vaardigheid met behulp van het protocol en geeft feedback Meet volgens protocol de lichaamstemperatuur van je klasgenoot: oraal, axillair en digitaal. Noteer de gemeten gegevens op de temperatuurregistratielijst op de tijd van uur, uur en uur Laat een klasgenoot jouw lichaamstemperatuur oraal, axillair en digitaal opnemen. Noteer de gemeten gegevens op temperatuurregistratielijst op de tijd van uur, uur en uur 190

191 8.8 B Invullen van de temperatuurlijst Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student heeft een temperatuurlijst ingevuld m.b.v. een casus Print de temperatuurlijst uit en neem hem mee naar de les Boek: Ondersteunen van persoonlijke basiszorg Thema De vitale functies bewaken. Theorielokaal/studieruimte Vergelijk de grafieken met een groepsgenoot. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F K) Activiteit Vul met behulp van een casus een temperatuurlijst in. Temperatuur is blauw, pols is rood en de ademhaling is groen. Onderzoek wat de gegevens jou vertellen en trek eventuele conclusies. Casus: Maak zelf een casus met verschillende metingen op verschillende tijden. 191

192 9.1 Voeding en cultuur Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Een presentatie van minuten over de verschillende gebruiken en gewoontes met betrekking tot eten en drinken in verschillende culturen Print de Beoordeling presentatie Verzamel informatie van internet Theorielokaal, studieruimte Beoordeling van de presentatie met behulp van de presentatie criteria door medestudenten en docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, J, K) Activiteit Bereid met 3-4 groepsgenoten een presentatie voor over gebruiken en gewoonten met betrekking tot eten en drinken binnen de verschillende culturele en religieuze achtergronden Werkwijze Verdeel de groep in kleine groepen Stem in de grote groep af wie zich op welke religieus/culturele achtergrond gaat richten en werk voor die cultuur de onderstaande vragen uit. Keuzemogelijkheid: o Hindoestaans, o Boeddhistisch, o Islamitisch, o Joods, o Rooms-katholiek, o Protestants-christelijk o Hollands o Surinaams, o Turks, o Marokkaans, o Indisch. Vragen: - Welke gewoonten of voorschriften ten aanzien van eten en drinken zijn er binnen die cultuur/religie? - Geef een voorbeeld van gerechten of producten die ze gebruiken? - Is deze andere manier van eten en drinken te realiseren binnen de instelling? - Welke bejegeningsvormen zijn er m.b.t. hulp bieden bij eten en drinken in die cultuur/religie? - Welke waarde heeft de familie met betrekking tot eten en drinken binnen die cultuur/religie? - Is er een symbolische of religieuze betekenis voor eten of drinken binnen deze cultuur? - Heeft lichaamsgewicht een bijzondere waarde binnen deze cultuur/religie? - Hebben bepaalde feesten binnen deze cultuur invloed op het eetpatroon van bewoners? 4 4 Voor bewoner kun je ook patient of client lezen 192

193 9.2 KR Voedingsproblemen en interventies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de belangrijkste voedingsproblemen en de hierbij behorend verpleegkundige interventies in eigen woorden presenteren, beargumenteren en evalueren. Neem je boek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg mee. Bestudeer theorie over voedingsproblemen en interventies Zorg dar je materiaal hebt om deze activiteit uit te werken. Voedingsproblemen en interventies Theorielokaal/ studieruimte Presenteer je product aan je groepsgenoten en bespreek met je groepsgenoten de antwoorden met behulp van antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, J, K) Activiteit Beschrijf de belangrijkste voedingsproblemen en de hierbij behorende verpleegkundige interventies. Maak bij de uitwerking gebruik van kleine casuistieken. Je kunt de presentatie doen in de vorm van een verslag en/of door het maken van posters en/of door het maken van een filmpje. Misselijkheid Waaraan herken je misselijkheid? Wat zijn de kenmerken? Wat zijn mogelijke oorzaken? Welke verpleegkundige interventies kun je nemen bij misselijkheid en braken? Wat wil je met je interventies bereiken? Hoe controleer je of je je doelstelling hebt bereikt? Zuurbranden Waaraan herken je zuurbranden? Wat zijn de kenmerken? Wat zijn mogelijke oorzaken? Welke verpleegkundige interventies kun je nemen om zuurbranden te verminderen? Wat wil je met je interventies bereiken? Hoe controleer je of je je doelstelling hebt bereikt? 193

194 Slikproblemen Waaraan herken je slikproblemen? Wat zijn de kenmerken? Wat zijn mogelijke oorzaken? Welke verpleegkundige interventies kun je nemen om slikproblemen te verminderen? Wat wil je met je interventies bereiken? Hoe controleer je of je je doelstelling hebt bereikt? Gebrek aan eetlust Waaraan herken je gebrek aan eetlust? Wat zijn de kenmerken? Wat zijn mogelijke oorzaken? Welke verpleegkundige interventies kun je nemen om de eetlust te stimuleren? Wat wil je met je interventies bereiken? Hoe controleer je of je je doelstelling hebt bereikt? 194

195 9.3 KR Invullen van een vochtbalans Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De deelnemer kan een vochtbalans invullen Bestudeer uit het boek Ondersteunen persoonlijke zorg het hoofdstuk over Helpen bij de opname van voeding en vocht Zorg dat je beschikt over het formulier vochtbalans Helpen bij de opname van voeding en vocht Vochtbalans School Bespreek de uitkomst met medeleerlingen en kijk de vochtbalans van mijnheer van Beek na met behulp van het antwoordmodel. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K, M) Activiteit Vul een vochtbalans in van jezelf en van meneer van Beek Interpreteer deze gegevens. Werkwijze: Beantwoord de onderstaande vragen en bespreek deze in je coachgroep: 1. Bereken hoeveel je zelf totaal op een dag drinkt/aan vocht binnen krijgt? Maak hiervoor gebruik van een vochtbalans. 2. Is deze hoeveelheid voldoende? 3. Voor meneer van Beek wordt een vochtbalans bijgehouden. Wat is het doel en het belang van een vochtbalans? 4. Zou je een zorgvrager zelf kunnen inschakelen om de vochtbalans bij te houden? Motiveer je antwoord. 5. Lees de casus door van meneer van Beek door en vul daarna de vochtbalans in. 6. Bereken de uitkomst van de vochtbalans. 7. Beredeneer met argumenten of je de uitkomst van de vochtbalans met de stoplichtmethode als ROOD, ORANJE of GROEN zou scoren. 8. Welke verpleegkundige interventies onderneem je naar aanleiding van deze vochtbalans? Motiveer je interventies. Dhr. van Beek Dhr. van Beek is door de huisarts gezien en deze constateert na bloedonderzoek tekenen van uitdroging en griep. Aan jou wordt gevraagd om een vochtbalans bij te houden en waar nodig hulp te bieden bij eten en drinken. Glas: 150ml Kopje: 125 ml uur meneer plaste 300 ml dit wordt vermeld op de vochtbalans van: Gisteren/vandaag uur Dhr. Heeft diarree, ongeveer 200 ml Meneer Beek drinkt een kop thee en krijgt een schoon glas water neergezet 195

196 08.00 uur Bij het ontbijt krijgt meneer een glas karnemelk en een kop thee uur Meneer braakt 200 ml. De karnemelk had meneer opgedronken en de helft van de kop thee staat er nog uur Meneer plast 150 ml in een urinaal uur Na het bed opmaken drink meneer een kop thee en eet een beschuit uur Meneer heeft een ongelukje. Het bed zit onder de diarree; Geschat op 300 ml. Meneer wordt gewassen en het bed wordt verschoond uur Meneer krijgt een glas bosbessensap en een kop bouillon. Van de soep laat Hij de helft staan uur meneer drinkt een kopje thee en eet een halve banaan uur Meneer voelt zich misselijk en braakt 50 ml uur Meneer drinkt 2 koppen thee uur Meneer plast 200 ml uur Het glas water van vanochtend is leeggedronken Meneer krijgt voor het slapen gaan nog een glas warme melk uur Meneer is misselijk, maar hoeft niet te braken. De helft van de ondertussen Koud geworden melk staat er nog. 196

197 9.1 PAAF spijsvertering Latijnse woorden Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student weet de betekenis van de Latijnse benamingen van de spijsvertering. Zorg dat je beschikt over het boek: Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse Bestudeer theorie over de spijsvertering Spijsvertering Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel (ondersteunend materiaal) 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit Zoek uit wat de onderstaande woorden betekenen. LIJST MET LATIJNSE WOORDEN SPIJSVERTERING 1. amylase 2. antrum 3. appendix 4. cardia 5 colon 6. corpus a. colon ascendens... b. colon transversum c. colon descendens d. colon sigmoideum 197

198 7. ductus (= d.) a. d. choledochus b. d. cysticus 8. duodenum 9. faeces 10 fundus 11. hepar 12. Ileum 13. Jejunum 14. Lipase 15. Oesophagus 16. Pancreas 17. Proteinase 18. Pylorus 19. Rectum 20. Resorptie 21. Sigmoid 198

199 9.2 PAAF Spijsverteringsstelsel Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan aangeven uit welke onderdelen het spijsverteringsstelsel bestaat en deze organen plaatsen in het lichaam met behulp van de torso/afbeeldingen; Zorg dat je je boek van anatomie bij je hebt. Bestudeer theorie over de spijsvertering Zorg voor pen/papier of computer Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse; Onderwerp spijsvertering Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na m.b.v. het antwoordmodel. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Beantwoord de onderstaande vragen en bekijk de DVD (ons lichaam of biobits) over de spijsvertering. 1. Wat is het verschil tussen spijsvertering en stofwisseling? 2. Wat is de taak van het spijsverteringsstelsel. 3. Wat is verteren? Activiteit 2 Bekijk de torso; model van de organen en benoem de organen. 199

200 Activiteit 3 Benoem de onderdelen van Schema van het spijsverteringsstelsel en geef bij de onderstreepte nummers ook het Latijnse woord aan. Maak hierbij gebruik van de afbeeldingen

201 Benoem de volgende nummers, de onderstreepte nummers ook in het Latijn: Nummer 2, 3 en 4 vormen met elkaar: Nummer 5 t/m 11 vormen met elkaar:

202 9.3 PAAF Mondholte, keelholte, slokdarm en maag Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de anatomie/ fysiologie van mondholte, keelholte, slokdarm en maag in eigen woorden weergeven Zorg dat je je boek van anatomie bij je hebt. Bestudeer theorie over de spijsvertering Zorg voor pen/papier of computer Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse; Onderwerp spijsvertering Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de onderstaande vragen. 1. Waardoor wordt de mondholte begrensd aan de bovenkant, onderkant en zijkant? 2. Wat gebeurt er bij het slikken met het zachte gehemelte? En waarom? 3. In de mond tussen de gehemeltebogen bevinden zich links en rechts de tonsillen. Hoe heten deze in het Nederlands en wat is hun functie? 4. Wat gebeurt er in de mond met het voedsel? 5. Welke speekselklieren heeft men en waar zijn deze gelegen? 6. Hoeveel speeksel maakt men en waar bestaat het uit en waarom? 7. Wanneer maken we veel/weinig speeksel? Beschrijf de reflex. 8. Welk zintuig bevindt zich op de tong? 9. Wat is de functie van de tong? 10. De keelholte (Latijnse naam...) ligt achter de neusholte en mondholte. Uit welke 3 delen bestaat de keelholte? 11. Beschrijf uitgebreid de slikreflex. 12. Vervolgens komt de voedselbrij in de slokdarm of (Latijnse naam)

203 13. Dat vormt de verbinding tussen Wat is de ligging van de slokdarm? 15. Hoe gaat de voedselbrij naar de maag? 16. Beschrijf de wand van de slokdarm. 17. Maakt de slokdarm enzymen? 18. Wat is de functie van de slokdarm? 19. De maag (Latijnse naam...) ligt links boven in de buikholte. 20. Noem 3 functies van de maag? 21. Benoem de verschillende delen van de maag ook in het latijn. 22. De bouw van de wand van de maag is het zelfde als van de slokdarm n.l.: Noem er Hoeveel vulling kan de maag bevatten? 24. Hoe gaat het voedsel door de maag heen en waar gaat het naar toe? 25. Hoe lang blijft het voedsel in de maag? 203

204 9.4 PAAF darmen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan anatomie/ fysiologie van de darmen in eigen woorden weergeven Zorg dat je je boek van anatomie bij je hebt. Bestudeer theorie over de spijsvertering en darmen Zorg voor pen/papier of computer Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse; Onderwerp spijsvertering Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal.. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de onderstaande vragen over de darmen. 1. De darmen bestaan uit de dikke darmen en dunne darmen, deze benaming is gevolg van hun doorgang. 2. Wat is de taak van de dunne darm? 3. Hoe lang is de dunne darm?.. 4. De dunne darm bestaat uit 3 delen, nl.: a. Latijnse naam: Welke 2 buizen komen uit in dit gedeelte?... b. Latijnse naam: c. Latijnse naam: 5. Wat bevindt zich aan het eind van de dunne darm: Waar gaat deze in over?.. 6. De darmwand bestaat uit darmvlokken waartussen zich darmsapklieren en slijmcellen bevinden. 7. Waarom is het belangrijk dat er slijm geproduceerd wordt? 8. Hoeveel darmsap wordt er geproduceerd? 9. Beschrijf de wand van de dunne darm: 10. Waardoor is het oppervlak van de dunne darm zo groot Waarom is dit nodig? Welke sappen zijn er werkzaam in de dunne darm (3) 204

205 12. Wat zijn de bestanddelen van darmsap? Waar komt het enzym vandaan dat vetten splitst?.. In de dunne darm vindt de eindvertering plaats, de voedingsstoffen zijn nu klein genoeg om door de darmwand opgenomen te worden (resorptie). Door het grote oppervlak van de dunne darm kan dit goed gebeuren. 14. De voedingsstoffen worden afgevoerd door:. 15. Het deel van de voedselbrij dat niet wordt opgenomen door de dunne darm komt nu terecht in de dikke darm (Latijnse naam: ). Deze heeft een lengte van: De onderdelen van de dikke darm zijn: a. b. c. d Waar komt de bloedtoevoer van de dunne darm en dikke darm vandaan? 18. Waarom is de uitzondering bij het rectum voor de medische wereld goed te gebruiken? 19. Wat zijn de functies van de dikke darm? 20. Welke bacteriën leven er in de dikke darm? 21. Waar zorgen deze bacteriën voor? 22. Wat is het nut hiervan voor de mens 23. Hoe worden de resten voortgestuwd? 24, Hoe lang duurt het voordat voedsel via de mond in de endeldarm terechtkomt en wordt uitgescheiden? 25. Wat is de functie van de endeldarm (Latijnse naam.)? 26. Wat is feces en defecatie? 27. Hoe verloopt de defecatiereflex? 28. Wat zijn normale bestanddelen van ontlasting? 205

206 9.5 Alvleesklier, galblaas en lever Resultaat De student kan de anatomie/ fysiologie van de alvleesklier, galblaas en lever benomen Praktische Zorg dat je je boek van anatomie bij je hebt. voorbereiding Bestudeer theorie over de spijsvertering, alvleesklier, galblaas en lever Zorg voor pen/papier of computer Theorie Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse ; Onderwerp alvleesklier, galblaas en lever Locatie Theorielokaal/ studieruimte Evaluatie Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige Werkproces 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort Competentie gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de onderstaande vragen over de alvleesklier, galblaas en lever. 1. Beschrijf de ligging en de bouw van de alvleesklier (Latijnse naam: ) 2. De alvleesklier heeft een endocriene en exocriene functie, wat is dat? 3. Welke hormonen maakt de alvleesklier? 4. Waar wordt het sap dat de alvleesklier produceer voor gebruikt en waar gaat dit naartoe? 5. Wat zijn de bestanddelen van alvleeskliersap? 6. De Latijnse naam van de lever is Wat is de ligging van de lever en hoe is de macroscopische bouw? 7. Welke vaten gaan de leverpoort (hilus)in en uit? 8. Waaruit is de lever op microscopisch niveau opgebouwd? 9. Welke vaten gaan de leverlobjes in en uit? 10. Hoe wordt de gal afgevoerd vanuit de lever? 11. Wat is de taak van de galblaas? 12. Waar ligt de galblaas? De lever heeft een belangrijke taak in de stofwisseling. Het orgaan verbruikt daarom veel energie en produceert veel warmte. 206

207 13. De functies van de lever zijn: 1. glucosestofwisseling Glucose wordt omgezet tot Dit gebeurt in opdracht van het hormoon:. Als er voldoende voorraad is wordt het zelfs omgezet in Andersom kan er ook glucose naar het bloed worden teruggebracht, dit gebeurt onder invloed van de hormonen.,.. en.. De lever is zelfs in staat om glucose uit andere stoffen te maken. Glucose is voor het lichaam heel belangrijk, het doet nl. dienst als. 2. eiwitstofwisseling. De bouwstoffen voor de eiwitten die de lever kan maken zijn: Noem 3 belangrijke eiwitten die de lever kan maken: vetstofwisseling. De lever zet vetten om in andere vetten, cholesterol, andere bouw- en brandstoffen 4. ontgiftiging. Via welke wegen kan de lever afvalstoffen afvoeren?... Welke stoffen voert de lever op deze manier af? a. b. c. d. Welke giftige stof bezorgt de lever bij veel jongeren ontzettend veel werk? 5. vitaminestofwisseling. In de lever worden een aantal vitaminen aan vet gekoppeld en kunnen op deze manier opgeslagen worden. Dit zijn de vitaminen:.. 6. Depotfunctie. Welke (vloei-)stoffen liggen er opgeslagen in de lever?

208 7. Warmteproducent. Doordat de lever veel processen reguleert en produceert wordt er veel warmte geproduceerd. 8. uitscheidingsfunctie. De lever produceert gal en geeft deze af aan de galblaas. Gal bevat: a. b. c. d. 9. bilirubinestofwisseling. Rode bloedcellen leven 120 dagen, waarna ze worden afgebroken door : De afvalstof bilirubine die ontstaat uit de hemoglobine wordt door de lever in de gal opgelost en naar de galblaas gebracht. 14. Hoe verlaat deze bilirubine nu het lichaam?. 15. Wat is de functie van de galblaas?...+ De gal wordt m.n. na een maaltijd met veel vet afgegeven aan de twaalfvingerige darm. Dit noemen we de galblaasreflex. De galblaas wordt gestimuleerd zijn gal vrij te geven door een hormoon dat van de wand van de twaalfvingerige darm vandaan komt. 16. De functie van de gal in de twaalfvingerige darm is: 17. Wat is emulgeren en waarom is dit belangrijk? 208

209 9.6 PAAF Voedsel en stofwisseling Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student kan het belang van voedsel en stofwisseling noemen en uitleggen aan anderen. Bestudeer theorie over voedsel en stofwisseling uit het boek van drs. C.A. Bastiaanse Voedsel en stofwisseling Voedingstoffen Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na samen met een medestudent m.b.v. antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal. Bespreek vragen en onduidelijkheden met 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de onderstaande opdracht en leg aan een medestudent in eigen woorden uit wat de relatie is tussen voedsel en de stofwisseling. 1. Om te leven hebben cellen voedingsstoffen nodig. Deze stoffen moeten worden omgezet in andere stoffen, deze chemische reactie noemen we ook wel stofwisseling of Stoffen kunnen verbrandt worden om energie te krijgen, dit noemen we afbraakstofwisseling of En stoffen kunnen gebruikt worden om te bouwen, dit noemen we... Deze voedingsstoffen moeten eerst in het bloed terecht komen voordat ze naar de cellen en weefsels gebracht kunnen worden. De voedingsstoffen die we via het eten binnen krijgen zijn te groot om direct in het bloed op te nemen. Zij moeten verteerd worden. De spijsverteringsorganen hebben o.a. de taak om de voedingsstoffen te verteren. (te verkleinen) 4. Deze chemische reacties gaan niet snel, om deze processen te versnellen maakt ons lichaam gebruik van katalysatoren, in ons lichaam noemen we deze 'versnellers':

210 5. Noem een aantal kenmerken van deze 'versnellers': De noodzakelijke voedingsstoffen voor ons lichaam zijn: Koolhydraten. 6. In welke voedingsproducten zitten koolhydraten? Als koolhydraten zo klein mogelijk zijn verteerd worden het enkelvoudige suikers. De meest bekende enkelvoudige suiker is:... Deze is klein genoeg om door de darmwand in het bloed opgenomen te worden en vormen een brandstof voor het lichaam Eiwitten. 7. Deze noemen we ook wel... Als we eiwitten zo klein mogelijk verteren worden het... Deze passen door de darmwand en kunnen in het bloed opgenomen worden, zij vormen de bouwstoffen voor het lichaam. Vetten. 8. Als we deze voedingsstof verteren houden we... en... over. De functie van vet is...stof voor ons lichaam. Maar een reserve voorraad is voor ons lichaam ook een goede... Water. 9. De functie van water is:. Mineralen 10. Noem een aantal mineralen. Vitaminen. 11. Waarvoor hebben we vitaminen nodig? Welke 2 soorten vitaminen zijn er? En welke behoren tot de verschillende groepen? Kunnen we zelf vitaminen maken? Zo ja, welke? Beschrijf kort van onderstaande vitamine waarvoor we deze nodig hebben. vitamine D= vitamine K = vitamine B11 en B12 vitamine C = 210

211 9.7 PAAF Zelftest spijsvertering Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Maak de zelftest over spijsvertering Bestudeer theorie over de spijsvertering. Maak hierbij gebruik van de Paaf activiteiten Mondholte-keelholte-slokdarm-maag Darmen Alvleesklier-lever-galblaas Latijnse woorden spijsvertering Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Maak de zelftest 1 In welke spijsverteringsklieren worden amylasen gevormd? 1 alleen in de alvleesklier en in de speekselklieren 2 alleen in de maagsapklieren en de speekselklieren 3 alleen in de speekselklieren 2 Welke voedingsstoffen worden vanuit de darm voornamelijk door lymfevaten afgevoerd? 1 vitaminen 2 eiwitten 3 vetten 3 Bij de spijsvertering vinden onder meer de volgende processen plaats: A. opname van eiwitten in het bloed B. productie van spijsverteringsenzymen door darmwandklieren C. rotting en gisting door bacteriën D. terugresorptie van water en zouten uit de darminhoud Welke van deze processen vinden plaats in de dikke darm? 1. alleen A en B 2. alleen C en D 3. alleen A en C 4 In de leverhilus lopen 3 structuren de leverslagader de galbuis en de poortader. Van welke structuur stroomt de inhoud van de lever af? 1. leverslagader 2. galbuis 3. poortader 211

212 5 Als we slikken gaat: 1. de huig omlaag en het strottenklepje omhoog 2. de huig omhoog en het strottenklepje omhoog 3. de huig omlaag en het strottenklepje omlaag 4. de huig omhoog en het strottenklepje omlaag 6 Wat is de belangrijkste functie van het slijm in de maag? 1. bescherming tegen maagzuur 2. doden van bacteriën 3. resorptie van animozuren 7 de stroomrichting van het bloed in de poortader gaat van: 1. de darmen naar de lever 2. de darmen naar de onderste holle ader 3. de lever naar de darmen 8 Wat is de latijnse benaming voor maaguitgang? 1. antrum 2. cardia 3. pylorus 9 Het pancreas geeft zijn producten af aan 1. het bloed 2. het duodenum(dunne darm) 3. zowel het bloed als aan het duodenum 10 Ten aanzien van de galblaas mag men stellen dat deze? 1. aan de achter-onderzijde van de lever ligt 2. een belangrijke rol speelt bij de vertering van eiwit 3. gal produceert 11. Waar is ijzer een bouwstof voor? 1. haemoglobine 2. hormonen 3. enzymen 212

213 12. Waar in het spijsverteringskanaal begint de peristaltiek? 1. in de dikke darm 2. in de slokdarm 3. in de dunne darm 13. Hoe heet het laatste gedeelte van de dikke darm? 1. sigmoid 2. rectum 3. colon 14. Welke stof geeft de alvleesklier af na een koolhydraatrijke maaltijd? 1. glucagon 2. glucose 3. insuline 15. A. In de oesophagus(slokdarm) worden spijsverteringssappen en slijm afgescheiden voor een goede transportfunctie. B. De peristaltiek in de oesophagus vindt plaats voor het grootste deel onafhankelijk van de zwaartekracht. A B 1. juist juist 2. juist onjuist 3. onjuist juist 4. onjuist onjuist 213

214 9.8 PAAF Afwijkingen van de spijsvertering Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan afwijkingen van de spijsvertering benoemen Zorg dat je je boek van anatomie bij je hebt. Bestudeer theorie over afwijkingen van de spijsvertering Zorg voor pen/papier of computer Anatomie/pathologie van drs. C.A. Bastiaanse; Onderwerp spijsvertering en afwijkingen Theorielokaal/ studieruimte Kijk de antwoorden na met behulp van het antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal.. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de inhoudsdeskundige 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit 1 Werk de vragen uit die hieronder staan en vergelijk de uitwerking ervan met die van je studiegroepgenoten. Maak gebruik van je Basisboek pathologie en/of Internet. Feces/defaecatie Noem vier observatiepunten voor ontlasting Omschrijven wat normale observaties zijn t.a.v. ontlasting en wat een normale frequentie van defaecatie is. Noem tenminste vier factoren, die van belang zijn voor een normale stoelgang, noemen. Leg uit wat valse diarree is. Vertel waardoor melaena ontstaat en welke kenmerken melaena heeft. Leg uit wanneer we van obstipatie spreken. Noem en verklaar de korte termijn gevolgen van diarree Noem en verklaar de lange termijn gevolgen van diarree Braken/regurgitatie Maak onderscheid regurgitatie en braken. Hoe kun je dreigend braken herkennen aan uiterlijke verschijnselen. Noem drie complicaties van braken Beschrijf drie verschillende manieren van braken en vier eigenschappen van braaksel waarop gelet moet worden. 214

215 9.9 Het spijsverteringsspel + spelregels: Deze activiteit staat op studentenmateriaal 2.0. Het is een PPT + spelregels 215

216 9.1 VDL Studieactiviteit voedingsstoffen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft de studieactiviteit over voedingstoffen in de verpleegkundige praktijk gemaakt Maak deze activiteit ter voorbereiding op de lessen voedingsleer. Dit doe je zelfstandig. Je mag alle mogelijke informatiebronnen gebruiken Thuis. Bespreek deze activiteit na met de docent VDL aan de hand van het antwoordmodel (ondersteunend materiaal) en evt. leervragen 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit: Beantwoord de vragen over voedingstoffen Eiwitten: Eiwitten hebben verschillend functie in het lichaam. Het zijn vooral de bouwstoffen van lichaamsweefsels: van haren, nagels en raamwerk van skelet tot huidcellen, bloedcellen, onderdelen van hormonen en enzymen. 1. Waaruit zijn eiwitten opgebouwd? 2. Wat zijn essentiële aminozuren? 3. Waarom moeten we elke dag voldoende eiwitten eten? 4. Wat is de biologische waarde van eiwit? 5. Welke afwijking ontstaat bij onvoldoende eiwit? 6. Bij welke risico groepen komt dit het meeste voor? Vetten: Vetten hebben verschillende functies in het lichaam. Het is voor de mens vooral een geconcentreerde energiebron, die verzadigend werkt en de drager van vetoplosbare vitamines. Ze leveren stoffen voor celmembranen en hormonen. 7. Waar zijn vetten uit opgebouwd? 8. Wat zijn de vetoplosbare vitamines? 9. Wat zijn essentiële vetzuren? 10. We maken onderscheid in verzadigde vetzuren en onverzadigde vetzuren, omdat ze verschillende functies in het lichaam uitoefenen. Welke aandoening heeft meer kans als er te veel verzadigde vetzuren worden gegeten? Koolhydraten: De functie van koolhydraten is vooral snelle energie leveren 11. Waar zijn koolhydraten uit opgebouwd? 12. Welk orgaan is volledig afhankelijk van koolhydraatenergie? 13. Waar dienen de onverteerbare koolhydraten (=vezels) voor? 14. Welke aandoening heeft meer kans bij het gebruik van onvoldoende vezels? 15. Bij welke doelgroepen komt dit vaker voor? 16. Welke aandoening ontstaat bij overmatig gebruik van korte koolhydraten? 17. Bij welke doelgroep komt deze aandoening vaker voor? 216

217 Mineralen Ons lichaam bestaat voor 4% uit mineralen en voor zo n 60% uit water. Water Natrium, Kalium en Chloor (ook wel electrolyten genoemd) handhaven de waterbalans in het lichaam. Het vocht bevindt op 3 verschillende plaatsen: in de cel, in de ruimten tussen de cellen en in de bloedbaan/lymfstelsel. Het bijhouden van een vochtbalans bij een zorgvrager wordt door verpleegkunde uitgebreid behandeld. 18. Hoe heet de aandoening die ontstaat bij onvoldoende vocht in het lichaam? 19. Welke groepen zijn extra kwetsbaar om deze aandoening te ontwikkelen? Kalium Kalium speelt een rol bij osmose en de geleiding van zenuwprikkels. Kalium moet binnen hele nauwe grenzen blijven (5 en 5,5 mmol/l) 20. Welke afwijkingen ontstaan er bij te hoge en te lage waarden van kalium? Natrium Een hoog zoutgebruik (natrium is een onderdeel van zout) wordt bij en normale hart- en nier functie uitgescheiden. Bij een onvoldoende nier/hartfunctie kan een hoge natriuminname leiden tot een toename van de bloeddruk en oedeem, maar dan moet die persoon wel zoutgevoelig zijn. Andere factoren die samenhangen met bloeddruk zijn: overgewicht, alcoholconsumptie en de ander mineralen uit de voeding 21. Wat is zoutgevoeligheid? Calcium verstevigt het skelet, is betrokken bij de bloedstolling en bevordert de zenuwprikkeloverdracht naar de spieren. Een tekort aan calcium zien we meestal terug aan een lage botdichtheid van het skelet. 22. Welke factoren stimuleren de botdichtheid? 23. Hoe heef de aandoening waarbij de botdichtheid laag is en er snel botbreuken ontstaan? 24. Welke doelgroep heeft vooral last van deze aandoening? Jodium Jodium is het hoofdbestanddeel van het schildklierhormoon thyroxine (regelt stofwisseling en groei). Als er onvoldoende Jodium wordt gegeten gaat de schildklier haar oppervlak vergroten om zodoende meer Jodium uit het bloed te kunnen filteren. Pas in een veel later stadium ontstaat een te trage schildklierfunctie. De meeste jodium komt uit brood en jozozout. 25. Hoe heeft de aandoening waarbij de schildklier zich vergroot? 26. Welke groep heeft de meeste kans op het ontwikkelen van deze aandoening? Fluoride Fluoride is vooral nodig voor de versteviging van ons skelet en het wordt met name toegepast voor versteviging van het gebit. IJzer IJzer speelt een sleutelrol in het zuurstoftransport door het lichaam 27. Hoe heet de aandoening die ontstaat bij onvoldoende ijzer? 28. Welke doelgroep heeft de hoogste ijzerbehoefte per dag? 29. Welke type ijzer wordt er beter door het lichaam opgenomen: haem of non-haem ijzer? 217

218 Vitamines Vitamine zijn essentiële stoffen die in zeer kleine hoeveelheden noodzakelijk zijn voor het lichaam. De vitamines kunnen in twee groepen worden ingedeeld: wateroplosbare en vetoplosbare. De wateroplosbare vitamines (Vit C en B) bevinden zich in waterige bestanddelen van de voeding en ook in het lichaam bevinden ze zich in het vocht. Daarmee worden ze voortdurend door de nieren eruit gefilterd. Het lichaam heeft dus ook weinig reserves/opslag van deze vitamines. Bij het bewaren en de bereiding van de voeding gaan ze vrij snel kapot onder invloed van licht, lucht en verhitting. De vetoplosbare vitamines (vit, KADE) bevinden zich in vettige bestanddelen van de voeding en ook in ons lichaam worden ze opgeslagen in het vetweefsel. We hebben dus behoorlijke voorraden van deze vitamines klaar liggen (vit A en E 1 tot 2 jaar; vit D 12 weken en vit K 6 weken). Dit zijn ook de vitamines waarvan je een overschot kunt opbouwen bij zeer hoge doseringen. Bij de bereiding van de voeding zijn deze vitamines erg stabiel en niet zo gauw kapot te krijgen. Een aantal vitamines kunnen we als mens zelf maken: 1. Vitamine D onder invloed van zonlicht in de huid 2. Vitamine K door bacteriën in de darmen 3. Vitamine A uit beta-caroteen van de voeding Hoewel de mens deze stoffen zelf kan maken, worden ze toch essentieel genoemd, omdat er onder bepaalde omstandigheden wel een tekort aan deze vitamines ontstaan. Daarover straks meer in de vragen. Van te korten aan vitamine B2, B3, B5 en B6 komen in Nederland (elders op de wereld dus wel!) niet vaak ziekten voor. Ze worden daardoor hier niet verder besproken. Vitamine B1 = thyamine Een vitamine B1 tekort komt in Nederland voornamelijk voor bij alcoholisten. Zij hebben doorgaans een junckfood patroon en de alcohol blokkeert de gegeten B Hoe heet de ziekte die ontstaat als gevolg van onvoldoende vitamine B1 bij alcoholisten? Vitamine B12 = Cobalamine Vitamine B12 bestaat uit 2 delen intrinsic en extrinsicfactor, die alleen gekoppeld aan elkaar een actief/bruikbaar vitamine B12 vormen. De extrinsic factor eet je en de intrinsic factor maakt het lichaam zelf. 31. Waar wordt de intrinsic factor gemaakt? 32. Welke doelgroep krijgt injecties van de actieve vorm van vitamine B12 toegediend in verband met het ontbreken van de intrinsic factor? Vitamine B 11 = foliumzuur Vrouwen die zwanger willen worden wordt geadviseerd extra foliumzuur te gebruiken. 33. Welke aandoening krijgt bij het ongeboren kind minder kans als de vrouw extra foliumzuur slikt? Vitamine C = ascorbine Een vitamine C tekort wordt wel waargenomen bij ouderen en zorgvragers met grote wonden. 34. Welke aandoening krijgen deze mensen? Vitamine A = retinol Een tekort aan vitamine A komt in Nederland hoofdzakelijk voor bij mensen die lijnen als levensstijl hebben en over een zeer lange periode zeer vetbeperkt eten. 35. Welke aandoening ontstaat bij deze doelgroep? 218

219 Vitamine D = cholecalciferol Een tekort aan vitamine D komt in Nederland hoofdzakelijk voor bij verpleeghuisbewoners die weinig in de zon komen en mensen met een donkere huidskleur. Ook een zuigeling met borstvoeding krijgt extra vitamine D ter preventie van tekorten. 36. Hoe heet de ziekte die ontstaat bij onvoldoende vitamine D? Vitamine K = fylochinon Vitamine K is een stollingsfactor. Vitamine K kan de placenta niet passeren, waardoor pasgeborenen geheel geen stollingsfactor vit K hebben. Zij krijgen dat toegediend direct na de geboorte. 37. Welke risicogroepen op een gebrek aan vitamine K zijn er in Nederland nog meer bekend? Stellingen suppletie Het extra gebruiken van vitamine- of mineralenpillen (een of meerdere soorten) naast de gewone voeding noemen we suppletie. Hieronder staan een aantal stellingen over suppletie en geef daarbij aan of je het ermee eens bent of niet en waarom: 38. Extra vitamines en mineralen zijn niet nodig 39. Extra vitamines en mineralen zijn toch niet schadelijk 40. Extra vitamines en mineralen kunnen preventief werken bij welvaartsziekten 41. Extra vitamines en mineralen kunnen handig zijn als zelfmedicatie bij ziekte 219

220 9.2 VDL Voorlichtingsmodel schijf van vijf Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competenties De student heeft de vragen over het voorlichtingsmodel/ schijf van 5 gemaakt. Zorg dat je beschikking hebt over een computer en internet naar keuze Bespreek deze activiteit na met de docent VDL 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit Maak de vragen over het voorlichtingsmodel en schijf van 5 met behulp van Werkwijze: Ga naar Beantwoord de vragen De vijf spelregels die daarbij horen staan in het centrum van het model en zijn: Je kunt doorklikken op de verschillende vakken om meer informatie boven te krijgen Gezond eten stimuleert de gezondheid en het verkleint het risico op chronische ziekten. Welke? Waarom zijn allerlei lekkernijen niet opgenomen in het voorlichtingsmodel? Waarom is het goed om gevarieerd te eten? De schijf van 5 heeft alle voedingsmiddelen in groepen bij elkaar gezet. De voornaamste reden is dat je op deze manier als voorlichter goed kunt uitleggen wat gezonde voeding is. Elke groep heeft kenmerkende voedingsstoffen waardoor de producten dus bij elkaar gezet zijn. Benoem ze. Groente en Fruitvak: Brood, ontbijtgranen, peulvruchten, aardappelen, rijst en pasta: Zuivel, (vlees)waren, vleesvervangers, vis en ei: Vetten en olie: 220

221 Dranken: - Hoeveel kcal hebben mannen/vrouwen doorgaans per dag nodig? - Hoeveel lichaamsbeweging wordt er dagelijks aanbevolen? - Wat is het negatieve effect van verzadigde vetzuren? - In wat voor producten zitten verzadigde vetzuren? - Wat is de functie van onverzadigde vetzuren? - In wat voor producten zitten onverzadigde vetzuren? - Wat is de functie van onverzadigde visvetzuren? - Waarom is het gunstig om veel van brood, groente en fruit te eten? Aanbevolen hoeveelheden voedingswaren voor volwassenen (20-50 jaar) per dag: Brood: 5-7 sneetjes Of Kom pap = 2 sneden Of Beschuit, knäckebröd etc. = ½ snee brood Aardappelen 3-5 aardappels zo groot als een ei of rijst/pasta/peulvruchten 2-4 opscheplepels Groente 4 groentelepels Ook rauwkost mag worden meegerekend Fruit 2 vruchten 1 klein glas vruchtensap = 1 portie fruit Zuivel 2 tot 3 glazen en 1 boterham belegd met kaas Vlees en vleeswaar gram (grootte van een hamburger) Of Kip/vis/vegetarische vleesvervangers/2 eieren Halvarine, margarine en olie gram Brood dun besmeren en 1 eetlepel vet p.p bij de bereiding van de warme maaltijd Drinken1,5 liter Dit is 12 kopjes drinken/ 10 glazen 221

222 Een verpleegkundige is eindverantwoordelijke voor de voeding van de zorgvrager. Een voedingsassistente helpt bij het invullen van maaltijd aanvragen en deelt eten en drinken uit. Wil je als verpleegkundige overzicht houden of een zorgvrager voldoende eet, dan zul je goed contact moeten hebben met de voedingsassistente, want zij ziet wat zorgvragers voor eten en drinken bestellen of gebruiken. Als je twijfelt of een zorgvrager voldoende eet, dan kun je het bovenstaande lijstje van aanbevolen hoeveelheden gebruiken om te checken of de zorgvrager voldoende eet en drinkt. Energiebehoefte van de mens is afhankelijk van: Omcirkel het juiste antwoord - Hoe langer hoe meer/minder energie een mens nodig heeft - Een man heeft 10% meer/minder energie nodig dan een vrouw - Hoe ouder hoe meer/minder energie een mens nodig heeft - Hoe actiever een mens hoe meer/minder energie je nodig hebt - Hoe stress voller het bestaan hoe meer/minder energie een mens nodig heeft - Indien er sprake is van groei heeft een mens mee/minder energie nodig Lees de stukken over de veiligheid van voedsel. Kik door op de verschillende onderwerpen: - Hygiëne - Eten kopen, bewaren, koken en bereiden - Natuurlijke gifstoffen (nitraat, nitriet) - Salmonella, Campylobacter en andere ziekteverwekkers - Bestrijdingsmiddelen, milieuverontreiniging - Antibiotica, hormonen en dierziekten Noem een aantal voorzorgmaatregelen waarmee je de kans op een voedselinfectie/vergiftiging kan verkleinen? Wanneer is het belangrijk je handen te wassen met betrekking tot de voedselveiligheid? Welke doelgroepen hebben de meeste kans om een voedselinfectie of vergiftiging op te lopen? 222

223 9.3 VDL Disciplines en hun taken m.b.t. de voedingszorg Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan andere disciplines benoemen die ingeschakeld kunnen worden bij de voedingszorg en hun taken benoemen Boek: ondersteunen bij persoonlijke basiszorg. Bestudeer theorie over helpen bij voeding en vocht. Zoek informatie over de verschillende disciplines en hun taken m.b.t. de voedingszorg Helpen bij de voeding en vocht. Verschillende disciplines en hun taken m.b.t. de voedingszorg Theorielokaal/studieruimte/thuis Maak gebruik van een antwoordmodel om de activiteit na te kijken. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit Verdeel de onderstaande taken onder de volgende disciplines: Verpleegkundige Voedingsassistent Diëtist Arts Ergotherapeut Fysiotherapeut Logopedist Motiveer je keuze Taken Welke discipline Motivatie 1. Draagt zorg voor voeding en vocht van de zorgvrager 2. Is verantwoordelijk voor voeding en vocht van de zorgvrager 3. Geeft instructies bij slikproblemen 4. Ondersteunt bij uit uitvoering van voedingszorg. 5. Signaleert motorische problemen in handen en armen bij eten en drinken 6. Evalueert voedingszorg 7. Geeft instructies t.a.v. de uitvoering van voedingszorg 223

224 Taken Welke discipline Motivatie 8. Geeft oefeningen om het slikken te verbeteren bij een zorgvrager met slikproblemen 9. Geeft voorlichting over de noodzaak van voeding en vocht aan een zorgvrager 10. Stimuleert de zorgvrager om te eten en te drinken 11. Biedt hulp bij maaltijdkeuze 12. Oefent grove en fijne motoriek van armen en handen om te kunnen eten en drinken 13. Biedt hulp bij eten en drinken 14. Voert specifiek voedingsbeleid t.a.v. een zorgvrager uit 15. Controleert de maaltijdkeuzes (aanvraaglijsten) op volledigheid 16. Geeft opdracht tot uitvoering van specifiek voedingsbeleid 17. Geeft advies over het gebruik van hulpmiddelen bij de maaltijd 18. Geeft voorlichting over specifiek voedingsbeleid aan zorgvrager 19. Signaleert problemen met voeding en vocht bij een zorgvrager 20. Neemt preventief maatregelen t.a.v. voeding en vocht bij dreigende problemen op dit vlak 21. Geeft advies over zithouding bij eten en drinken 22. Beoordeelt de voeding van een zorgvrager 224

225 Taken Welke discipline Motivatie 23. Signaleert dat een zorgvrager hulpmiddelen bij eten en drinken nodig heeft. 24. Schakelt diëtist in bij voedingsproblemen met een zorgvrager 25. Zet de zorgvrager in de juiste zit houding bij eten en drinken 26. Vult vochtlijst van een zorgvrager in 27. Controleert hoeveel een zorgvrager heeft gegeten en gedronken 28. Deelt maaltijden en drinken uit voor de zorgvrager 29. Zorgt voor goede sfeer rondom de maaltijden 30. Ontwerpt specifiek voedingsbeleid 225

226 9.4 VDL Gezonde maaltijd bereiden en nuttigen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft een verantwoorde maaltijd volgens de schijf van 5 samengesteld en genuttigd. Stem met elkaar en de docent af wat je gaat eten, hoe je aan eten en drinken komt en wanneer en waar je de maaltijd gaat inplannen. Neem eventueel benodigdheden mee van huis. Boek: ondersteunen bij persoonlijke basiszorg; thema helpen bij de voeding en vocht. Internet: Leslokaal, keuze Evalueer m.b.v. de onderstaande evaluatievragen. Toon aan met de gemaakte foto s of de maaltijd voldoet aan de schijf van 5, gebaseerd op de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) Activiteit Organiseer met de gehele groep een verantwoorde maaltijd. Dit kan een ontbijt of een lunch zijn. Werkwijze: Verdeel onderling de taken gericht op de voorbereiding, de uitvoering en de afsluiting. Denk hierbij aan wat gaan we eten, wie doet de boodschappen, wie richt het lokaal in, wie gaat tafel dekken en wie ruimt er op? Ga ook na of er eventuele voedingsgewoonten en/of diëten in de groep zijn en hou hiermee rekening bij het samenstellen van de maaltijd. Probeer er met elkaar een gezellige, verantwoorde maaltijd van te maken en sluit de maaltijd af met een evaluatie. Evaluatievragen: Hoe is de voorbereiding geweest? Is er een duidelijke taakverdeling geweest? Hoe heeft de maaltijd gesmaakt? Voldoet deze verantwoorde maaltijd inderdaad aan de schijf van 5, gebaseerd op de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) en waarom dan wel/niet? Hoe is het lokaal ingericht en de tafel gedekt? Is dit van invloed op de sfeer van de maaltijd? Zijn er opvallende diëten in de groep? 226

227 9.5 Hulp bieden bij eten en drinken in het praktijklokaal Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces competentie De student kan zorgvragers volgens protocol helpen met eten en drinken en diverse hulpmiddelen demonstreren om voedingvocht toe te dienen Bestudeer uit het boek Ondersteunen bij persoonlijke verzorging de theorie over Hulp bieden bij eten en drinken Haal het protocol hulp bij eten en drinken van portaal. Lees deze door. Stem met een paar groepsgenoten af wanneer je in het praktijk lokaal gaat oefenen. Neem eten en drinken mee van huis of stem met de docent hoe je aan eten en drinken kunt komt. Hulp bieden bij eten en drinken Protocol: hulp bij eten en drinken Extra in ondersteunend materiaal: handelingschema helpen bij eten en drinken + observatielijst Praktijklokaal Per situatie ongeveer 15 minuten Bespreek de situaties na met behulp van de evaluatievragen 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, K, R) 1.4 Begeleidt een zorgvrager (C, D) 1.9 Evalueert de zorgverlening (D, M) Activiteit Ga in een oefensituatie zorgvragers helpen met het eten en drinken. (volgens protocol) Zij kunnen dit om verschillende redenen niet zelf. Je maakt gebruikt van verschillende hulpmiddelen om voeding en vocht toe te dienen. De zorgvragers hebben verschillende aandoeningen, beperkingen en gewoontes. Het is belangrijk dat je als zorgverlener hiermee rekening houdt. Werkwijze: Stem met je groepsgenoten en met de docent af wie er zorgt voor eten en drinken en welke hulpmiddelen je kunt gebruiken. Spreek met elkaar af wat de rolverdeling is. Ieder neemt afwisselend de rol van zorgvrager, de rol van observator en de rol van verpleegkundige op zich. Degene die de zorgvrager speelt, leeft zich helemaal in en maakt eventueel gebruik van persoonlijke gewoonten. De observator observeert met behulp van het protocol hulp bieden bij eten en drinken en de evaluatievragen. Bespreek de situaties na met behulp van. de evaluatievragen. 227

228 Rol zorgvrager: 1. Hoe heb je het ervaren om geholpen te worden met eten en drinken? 2. Wat vind je van het tempo waarin het eten is aangeboden en wat vind je van de keuzemogelijkheid over wat te eten en in welke volgorde? 3. Hoe heb je de houding van de zorgverlener naar jou toe gevonden? Heb je respect gevoeld en uit welk gedrag is dit naar voren gekomen? Rol zorgverlener 1. Hoe heb je het ervaren om iemand te helpen met eten en drinken? 2. Wat vond je moeilijk en wat vond je gemakkelijk? 3. Hoe heb je rekening gehouden met de behoeften en verwachtingen van de zorgvrager? 4. Waar heb je op gelet met betrekking tot de communicatie met je mededeelnemer/zorgvrager? 5. Hoe heb je rekening gehouden met de hygiëne? 6. Hoe heb je aandacht en begrip getoond? Observator 1. Werkt de zorgverlener volgens protocol? 2. Past de zorgverlener de juiste hulpmiddelen toe? 3. Houdt de zorgverlener rekening met de behoeften en verwachtingen van de zorgvrager? 4. Handelt de zorgverlener ethisch en integer door respect te tonen voor de eigen waarden en normen van de zorgvrager? 5. Toonde de zorgvrager aandacht en begrip door zich in te leven in de situatie, door de juiste vragen te stellen en actief te luisteren naar de zorgvrager? 228

229 9.6 Lengte en gewicht meten en registreren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces competentie De student kan een zorgvrager meten en wegen en de gegevens invullen op de temperatuurlijst Zoek de protocollen op m.b.t. meten en wegen op GEH onderwijsprotocollen en de temperatuurlijst Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg; thema helpen bij de opname van voeding en vocht Praktijklokaal/ theorielokaal Per activiteit 5 minuten Nabespreking van de uitvoering van de protocollen en nakijken van de vragen door te vergelijken met klasgenoten. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (J, K) Activiteit 1 Je voert de vaardigheden wegen en meten uit volgens protocol in het praktijklokaal. Bekijk met elkaar waar je deze gegevens kan verwerken op de temperatuurlijst. Werkwijze: Ga met een paar groepsgenoten naar het praktijklokaal en oefen de betreffende vaardigheden volgens protocol. Evalueer hoe deze vaardigheden zijn verlopen en bekijk met elkaar waar de resultaten op de temperatuurlijst moeten worden vermeld. Activiteit 2 Maak de onderstaande vragen en bespreek deze met elkaar: 1. In een zorginstelling heeft het gewicht van iedere zorgvrager de aandacht. Iedere zorgvrager die opgenomen wordt, wordt gewogen en de lengte wordt bepaald. Kun je beschrijven waarom? 2. Veel zorgvragers worden ook tijdens hun verblijf regelmatig gewogen. Beschrijf 5 groepen van zorgvragers waarbij het noodzakelijk is dat zij regelmatig gewogen worden en beschrijf bij iedere groep waarom. 3. Het ideale lichaamsgewicht hangt af van meerdere factoren. Benoem er zoveel mogelijk. 4. Wanneer je zorgvragers gaat wegen moet de uitslag betrouwbaar zijn. Beschrijf minimaal 3 voorwaarden voor een betrouwbare controle van het gewicht. 229

230 10.1 Oriëntatie: Helpen bij de uitscheiding Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie Je hebt uitgewerkte vragen over de mictie en defecatie Neem je boek mee en maak een afspraak met een paar groepsleden om de vragen gezamenlijk te maken. Thema helpen bij de uitscheiding;1 hulp bieden bij de toiletgang Theorielokaal/studieruimte Kijk de opdrachten uit het boek na m.b.v. het antwoordmodel van ThiemenMeulenhof 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (F,K,M) Activiteit Bespreek met elkaar de onderstaande oriëntatievragen. Werkwijze: Stem met elkaar af wanneer en waar je deze activiteit wil doen. Bespreek met elkaar de oriëntatievragen en maak daarna de andere vragen. - Hoe vind jij het om een oudere man op het toilet te helpen? - Kun jij ertegen als urine of ontlasting onaangenaam ruikt? - Mag je laten merken dat je het onaangenaam vindt ruiken? - Wat vind je ervan als je iemand moet helpen bij het afvegen van de billen? - Ben je zelf wel eens geholpen op het toilet en zo ja, hoe vond je dat? - Wat zou jou gevoel zijn als iemand jou daarbij zou moeten helpen? - Kun jij je herinneren dat je op een po hebt gezeten en hoe zou jij je daarbij voelen? - Heb jij wel eens zo hard gelachen dat je urine verloor? Hoe voelde jij je daarbij? Activiteit 2 Maak individueel de vragen behorende bij praktijk 1 Na de operatie en bij praktijk 2 Zuster kom eens even 230

231 10.2 Uitscheiding en andere culturen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan in eigen woorden de belangrijke regels rondom de uitscheiding van verschillende culturen/levensovertuigingen weergeven. Zorg dat je een computer hebt om informatie op internet te vinden en maak eventueel gebruik van de mediatheek. Internet Theorielokaal/studieruimte De opdracht wordt gezamenlijk nabesproken met de docent 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (F, J, K,) 1.4 Begeleidt de zorgvrager (C, D) Activiteit Maak een document ter grootte van ongeveer 1-A4 met de belangrijkste regels rondom de uitscheiding van verschillende culturen/levensovertuigingen Werkwijze: Verdeel de groep in kleine groepen en verdeel de onderstaande culturen/levensovertuigingen, zodat niet iedereen dezelfde uitwerkt. Zoek voor een van de volgende culturen uit welke regels men kent rondom uitscheiding. o Christendom en humanisme o Hindoeïsme o Islam o Jodendom o Uit Suriname en de Antillen: Winti en Brua Denk daarbij om de volgende aspecten: o Toiletgang o Menstruatie o Ziekte en daarbij horend verlies van lichaamsstoffen Werk dit uit op een A-4. Bespreek deze uitwerking klassikaal met de docent. Verwerk eventuele feedback en/of aanvullingen en plaats hierna het document op het portaal, zodat iedereen uit de groep over de informatie kan beschikken. 231

232 10.3 Uitscheidingsproblemen, observaties en verpleegkundige interventies Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan: - in eigen woorden vertellen welke verpleegkundige interventies toegepast worden bij obstipatie, diarree en moeite met urineren. - de observaties en verpleegkundige interventies benoemen bij defeceren, urineren, braken, opgeven van sputum, menstrueren en transpireren. Zorg dat je beschikt over theorieboek: Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Bestudeer theorie over de uitscheiding, observaties en verpleegkundige interventies Thema helpen bij de uitscheiding; De uitscheiding bevorderen. Theorielokaal/studieruimte Kijk activiteit 1 na met behulp van het antwoordmodel van ThiemenMeulenhof (studentenmateriaal) Bespreek activiteit gezamenlijk na 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) 1.4 Begeleidt de zorgvrager (C, D) Activiteit 1 Beantwoord de vragen in het boek bij praktijk 1, praktijk 2, praktijk 3 en de kennisopdracht uit de bovenstaande theorie. Werkwijze Maak de vragen individueel en bespreek je antwoorden met een groepsgenoot. Vul je eigen antwoorden eventueel aan. Bespreek hierna nog eventuele vragen en onduidelijkheden met de docent. Activiteit 2 Geef een presentatie van minuten over de verpleegkundige observaties en interventies bij defeceren, urineren, braken, opgeven van sputum,menstrueren en transpireren. Werkwijze: Stem in de grote groep af wie zich op welk onderwerp gaat richten. Maak een taakverdeling in de kleine groep, zodat ieder een gelijk aandeel heeft in de voorbereiding en de uiteindelijke presentatie. Werk de onderstaande vragen uit met behulp van het boek: 1. Welke factoren hebben invloed op jullie onderwerp? 2. Wat zijn de normale observaties? 3. Wat zijn de afwijkende observaties? 4. Welke verpleegkundige interventies kun je treffen? 232

233 10.4 Verpleegkundige zorg aan zorgvragers met incontinentie Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan: - psychische, sociale en lichamelijke gevolgen van incontinentie noemen - benoemen welke verpleegkundige interventies zij t.a.v. deze gevolgen kan nemen - de verpleegkundige zorg noemen rondom incontinentie noemen Neem je boek mee (Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg) Thema helpen bij de uitscheiding Theorielokaal/studieruimte Bespreek de antwoorden met een groepsgenoot. Bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. Maak gebruik van antwoordmodel 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) 1.4 Begeleidt de zorgvrager (C, D) Activiteit Maak de onderstaande vragen en bespreek deze met een groepsgenoot.. Vragen 1. Geef 2 psychische, 2 sociale en 2 lichamelijke gevolgen van incontinentie. 2. Welke verpleegkundige interventie kun je nemen t.a.v. deze gevolgen. 3. In het boek staat er een hele rij met instructies. Probeer bij ieder punt op te schrijven, waarom dit van belang is. Voorbeeld instructie: drink gedurende de hele dag normaal. Waarom is het belangrijk om de hele dag normaal te drinken? 4. Waaruit bestaat de verpleegkundige zorg rondom incontinentie? 233

234 10.5 Incontinentie materialen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft een overzicht met verschillende soorten incontinentiematerialen gemaakt en de verschillende kwaliteitsaspecten benoemd. Vorm een werkgroep van ongeveer 3 studenten Zorg voor internet en verzamel brochures bij apotheek, incontinentieverpleegkundige, instellingen en producenten. Haal demonstratiemateriaal uit het praktijklokaal. Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg; thema helpen bij de uitscheiding Theorielokaal/studieruimte, openleercentrum. Spreek deze activiteit na met je klasgenoten met behulp van de evaluatievragen 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) 1.4 Begeleidt de zorgvrager (C, D) Activiteit Zoek informatie over soorten incontinentiemateriaal en zet dit in een overzicht waarin verschillende kwaliteitsaspecten worden verwerkt. Denk hierbij aan: - veiligheid tegen doorlekken, - bruikbaarheid in verschillende houdingen, - draagcomfort, - fixatie, - onopvallendheid, - bescherming van de huid. Geef bij ieder materiaal een voorbeeld voor wie/welke zorgvrager het geschikt is. Werkwijze Stem met je groepsgenoten af wie wat gaat doen. Verzamel de informatie en verwerk dit in een overzicht. Bespreek het overzicht met klasgenoten Evalueer hierna met behulp van de evaluatie vragen. Evaluatievragen: 1. Hoe moeilijk of makkelijk was het om aan informatie te komen? 2. Hoe bruikbaar is deze informatie voor jou als verpleegkundige? Leg uit. 3. Hoe verliep de samenwerking? 234

235 10.1 PAAF bouw en functie nieren Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan de opbouw en werking van de nieren beschrijven. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk nieren Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Bekijk de DVD over de nieren en het model van de nieren en beantwoord de onderstaande vragen. Wat is de hoofdfunctie van de nieren? Wat zijn de deelfuncties van de nieren? Wat vormen de nieren uiteindelijk en waar gaat dit naar toe? Beschrijf de ligging van de nieren in de buikholte. Liggen de nieren even hoog? Wat ligt er bovenop de nieren? Door welke bloedvaten wordt aan- en afgevoerd? Hoeveel bloed gaat er door de nieren? Beschrijf de macroscopische bouw van de nieren 235

236 Benoem onderstaande nummers bij het plaatje Hoe heten de kleine onderdelen waaruit de nieren bestaan? Beschrijf de bouw van zo n onderdeel. Benoem de genummerde delen:

237 De nieren hebben een aantal belangrijke functies, deze functies worden uitgevoerd door de niereenheden de. De nieren vormen uit het bloed voorurine of ultrafiltraat. Per 24 uur maken de nieren. Ultrafiltraat. Deze voorurine wordt voor een groot deel teruggeresorbeerd, dit gaat terug naar De rest verlaat het lichaam als.. dit is.. per 24 uur. Door het variëren van het uitscheiding van stoffen en water wordt het bloed constant gehouden voor wat betreft volume en samenstelling. De overige taken van de nieren naast ultrafiltratie zijn: Deze onderwerpen worden in de gevorderde fase verder uitgewerkt 237

238 10.2 PAAF bouw en functie van de urinewegen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan benoemen hoe de opbouw en werking van de urinewegen is. Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk nieren en urinewegen Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel uit de map ondersteunend materiaal en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Wat zijn de onderdelen van de urinewegen? Ook de Latijnse benaming Benoem de hiernaast genoemde onderdelen:

239 Hoe gaat de gevormde urine van de nieren naar de blaas? Hoe wordt er voorkomen dat urine vanuit de blaas terugstroomt naar de nieren? Waarom mag er geen urine terug naar de nieren? Beschrijf de ligging van de blaas. Beschrijf de bouw van de blaas. De blaasdriehoek zorgt voor een ventielwerking: bij uitrekking wordt de uitgang dicht getrokken. Het slijmvlies geeft een goede bescherming van de blaaswand om inwerking van de urine te voorkomen Welke 2 sluitspieren heeft de blaas? Bij welke hoeveelheid urine in de blaas voelen we aandrang? Beschrijf de mictiereflex Wat is het verschil tussen de uretra van de man en van de vrouw? Wat zijn normale bestanddelen van urine: (en wat is het?)

240 10.3 PAAF afwijking uitscheiding urine Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student kan: - observatiepunten voor urine noemen - kan normale observaties en afwijkende observaties ten aanzien van urine noemen - Latijnse begrippen over uitscheiding en urine vertalen Neem je anatomieboek mee. Bestudeer het hoofdstuk over de nieren Bestudeer het thema uitscheiding uit het basisboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Observatiepunten urine Observatiepunten normale urine Observatiepunten afwijkingen urine Incontinentie en oorzaken Urine retentie en oorzaken Overloopblaas Theorielokaal, studieruimte, thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit: Beantwoord de onderstaande vragen. Vragen: o Noem 4 observatiepunten voor urine o Wat zijn normale observaties ten aanzien van urine o Noem voor ieder observatiepunt tenminste 1 afwijking en een mogelijke oorzaak voor die afwijking opnoemen. o omschrijf volgende begrippen: o anurie o oligurie o polyurie o nycturie o hematurie o glucosurie o proteinurie o incontinentie o retentie van urine. o Noem 2 oorzaken voor incontinentie. o Noem 2 oorzaken voor retentie. o Leg uit hoe een overloopblaas ontstaat 240

241 10.4 PAAF herhaling uitscheiding Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces competentie De student heeft kennis over de uitscheiding Neem je anatomie boek mee. Zorg voor een computer/pen en papier Anatomie/ fysiologie hoofdstuk nieren en urine wegen Theorielokaal/studieruimte/thuis Kijk de antwoorden na m.b.v. antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (K) Activiteit Beantwoord de onderstaande vragen. Vertaal onderstaande woorden: 1. ren = 2. arterie = 3. adren = 4. glomerulus = 5. ureter = 6. urethra = 7. mictie = 8. incontinentie = 9. Leg uit wat het verschil is tussen uitscheiding en eliminatie. 10. Waar bevinden de nieren zich in het lichaam en is er sprake van symmetrie? 11. Benoem de nummers op het bijgevoegde de plaatje. 12. Wat is de naam van het bloedvat dat bloed naar de nier vervoerd en waar is dit bloedvat een aftakking van? 13. Wat is de naam van het afvoerende bloedvat van de nier en waar gaat dit bloedvat naar toe? 14. Hoeveel bloed krijgen de nieren per minuut? 241

242 15. Benoem de genummerde onderdelen van het plaatje. 8. Hoe heten de kleine niereenheden waaruit een nier is opgebouwd? 9. Benoem de genummerde onderdelen van de niereenheid. 242

243 De functies van een nefron a. Filtratie Dit gebeurt in het Kapsel van Bowman. Dit kapsel is een soort vergiet met kleine gaatjes. Water en kleine opgeloste deeltjes kunnen er doorheen. Wat er doorheen gaat noemt men filtraat, primaire urine of voorurine. Vraag: Bevat filtraat bloedcellen? Bevat filtraat bloedeiwitten? Filtraat zou je dus kunnen beschrijven als bloedplasma zonder Vraag: Welke kracht in het bloed zal er voor zorgen dat het filtraat gevormd wordt? Er wordt per 24 uur ongeveer 180 liter filtraat gemaakt. We maken maar ongeveer 1,5 liter urine per 24 uur. Dat betekent dat er na het kapsel van Bowman o.a. heel veel water teruggeresorbeerd moet worden naar het bloed 10. Welke vloeistof bevindt zich in het nierbekken? 11. Hoe komt deze vloeistof in de blaas terecht en waarom kan het niet terugstromen? 12 Benoem in het plaatje de genummerde onderdelen. 243

244 13. Hoe noemen we de urinelozing? 14. Beschrijf hoe de urinelozing in zijn werk gaat en welke 2 spieren daar bij betrokken zijn. 15. Is er verschil tussen de bouw van de urinewegen van de man en de vrouw? zo ja beschrijf de verschillen. 16. Wat zijn normale bestanddelen van urine 17. Wat kunnen we observeren aan de urinelozing? en wat is normaal? 18. Beschrijf wat onderstaande begrippen betekenen a) anurie b) oligurie c) polyurie d) nycturie e) hematurie f) glucosurie g) proteinurie h) retentie van urine 244

245 10.6 Toepassen van incontinentiematerialen Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces competentie De student kan volgens protocol incontinentiemateriaal toepassen. Print het protocol incontinentiemateriaal toepassen uit. Spreek af met wie je de vaardigheid gaat oefenen. Studieboek Ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg thema helpen bij de uitscheiding; 3 incontinentiemateriaal toepassen. Protocol incontinentiemateriaal toepassen. praktijklokaal Je kan binnen 10 minuten bij een groepsgenoot incontinentiemateriaal aanbrengen (over de kleding heen). Evalueer met je klasgenoot hoe de uitvoering van de vaardigheid is ervaren. Evalueer de vaardigheid met behulp van het protocol 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden ( E, F, K, R) 1.4 Begeleiden van een zorgvrager (C, D) Activiteit Breng bij een mededeelnemer de volgende incontinentiematerialen aan: Eendelig systeem Tweedelig systeem Je brengt het incontinentiemateriaal over de kleding aan. Werkwijze Je gaat met je groepsgenoten naar het praktijklokaal om de vaardigheid te oefenen. Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Wissel de rollen om, zodat ieder een keer de rol van zorgverlener is geweest. Op deze manier kan iedereen ervaren hoe het is om incontinentiemateriaal om te krijgen. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol. Bespreek tevens jullie ervaringen. Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. Nb: In deze activiteit is ervoor gekozen om de vaardigheid op elkaar te oefenen. Op deze manier kun je ervaren dat het bevestigen van incontinentiemateriaal geen eenvoudige handeling is, maar je kunt ook ervaren hoe het voelt om incontinentiemateriaal om te krijgen. Een pop is star, onbeweeglijk en geeft geen realistisch beeld van de handeling. 245

246 10.7 Po en urinaal geven Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Tijdsduur Evaluatie Werkproces competentie De student heeft in een oefensituatie volgens protocol: een po geven aan een vrouwelijke zorgvrager een urinaal aanleggen bij een mannelijke zorgvrager Zorg dat je beschikking hebt over je studieboek Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Neem de bovenstaande protocollen mee. Stem af met welke groepsgenoten je deze vaardigheden gaat oefenen in het praktijklokaal (maximaal 3) Regel zo nodig het praktijklokaal Thema 4 helpen bij de uitscheiding Praktijklokaal Iedere vaardigheid mag max. 15 minuten duren Beoordeel de vaardigheden met behulp van de protocollen Evalueer m.b.v. de evaluatievragen hoe de uitvoering van de vaardigheid is gegaan. Vraag aan de docent of het resultaat voldoende is. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) 1.4 Begeleiden van een zorgvrager (C, D) Activiteit Je geeft volgens protocol een po aan een vrouwelijke zorgvrager en je legt volgens protocol een urinaal aan bij een mannelijke zorgvrager. Werkwijze: - Je gaat met je groepsgenoten naar het praktijklokaal om de vaardigheid te oefenen. - Eén student is zorgvrager, één student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Wissel de rollen om, zodat ieder een keer de rol van zorgverlener is geweest. - Het geven van een urinaal doe je op de pop, de po geven oefen je op elkaar. - Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol en de evaluatievragen - Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. Evaluatie vragen In de rol van zorgverlener: Is het je gelukt de ondersteek op de juiste wijze te plaatsen? Motiveer je antwoord Wat vond je moeilijk of makkelijk aan deze handeling? Motiveer je antwoord. Beschrijf de aandachtspunten bij het plaatsen van de ondersteek. Motiveer waarom je op deze punten let. Hoe vind je het om een urinaal aan te leggen? Hoe zie je de zelfredzaamheid van de zorgvrager bij het aanleggen van een urinaal? In de rol zorgvrager: Hoe vond je het om op de po te zitten? Zou jij op de ondersteek je behoeften kunnen doen? Motiveer je antwoord. Benoem welke gevoelens je hebt als je op een ondersteek je behoeften moet doen. 246

247 10.8 Aanbrengen van een uritip Resultaat De student kan volgens protocol een uritip / condoomkatheter aanbrengen Praktische Print het protocol uritip aanbrengen uit. Ga na wanneer er een voorbereiding praktijklokaal ter beschikking is. Theorie Studieboek Ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg Thema 4 helpen bij de uitscheiding. Protocol uritip aanbrengen. Locatie Praktijklokaal Tijdsduur Je moet binnen 10 minuten een uritip kunnen aanbrengen Evaluatie Werkproces competentie Activiteit Evalueer de vaardigheid met behulp van het handelingsschema 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden (E, F, K, R) 1.4 Begeleiden van een zorgvrager (C, D) Breng bij een mannelijke pop een uritip aan volgens protocol. Werkwijze: Je gaat met je groepsgenoten naar het praktijklokaal om de vaardigheid op een pop te oefenen. Eén student voert de handeling uit en één student leest het protocol voor en geeft feedback op het uitvoeren van de handeling. Wissel de rollen om, zodat ieder een keer de rol van zorgverlener is geweest. Evalueer de vaardigheid aan de hand van het protocol. Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 247

248 248

249 OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak B3 Beginner Crisissituaties Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: B BEGINNER 1516 Datum: Augustus 2015 Fase: beginner Naam student:. 249

250 11.1 Verbandleer Resultaat Praktische voorbereiding Theorie Locatie Evaluatie Werkproces Competentie De student toont aan de verschillende soorten verbanden aan te kunnen leggen Zoek informatie hierover op internet of boek, print de benodigde protocollen uit en neem die mee. Verpleeg technische handelingen Thema: Adequaat reageren bij ongevallen Oranje Kruis boek; onderwerpen ernstige bloedingen, plaatselijk letsel Praktijklokaal Bespreek de vaardigheid met een paar medestudenten en met de inhoudsdeskundige of practicum assistent. 1.7 Crisissituatie hanteren (E.T.V.) Activiteit 1 Verbind bij een medestudent een vinger, een hand, een knie, een voet en leg een mitella een das en een drukverband aan Werkwijze: Je gaat met een paar medestudenten naar het praktijklokaal om de verschillende ledematen te verbinden. Volg hierbij het protocol. Eén student voert de handeling uit en één student is de zorgvrager en een student leest het protocol voor. Wissel de rollen om, zodat ieder een keer de rol van zorgverlener is geweest. Demonstreer je handeling aan een inhoudsdeskundige. Ruim de gebruikte spullen op en zorg dat het praktijklokaal netjes wordt achtergelaten. 250

251 11.1 PAAF Shock Resultaat Praktische voorbereiding Theorie De student heeft door het volgen van het onderwijsleergesprek en het maken en nakijken van de vragen én het eventueel spelen van het shockspel kennis over shock. Zorg voor een computer/pen en papier. En een schaar! Literatuur, zoals hieronder bijgevoegd. Locatie Evaluatie Werkproces Competentie School en thuis. Kijk deze activiteit na m.b.v. het antwoordmodel en bespreek vragen en onduidelijkheden met de docent. 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden. (K) ACTIVITEIT I STUDIEOPDRACHT EN ONDERWIJSLEERGESPREK. Lees onderstaande tekst goed door. Zoek moeilijke woorden op, noteer vragen en onduidelijkheden en breng die in tijdens het onderwijsleergesprek dat de docent houdt over shock. Print eventueel de hand-outs, behorend bij de PowerPoint van tevoren en neem ze mee naar de les. SHOCK Shock is een klinisch beeld en geen ziekte op zichzelf. Shock kan worden gedefinieerd als een ernstige stoornis in de functie van het circulatoire systeem waardoor de perfusie (= doorstroming) van organen en weefsels in het gedrang komt, leidend tot een verminderde zuurstofvoorziening. Als gevolg van deze verminderde zuurstofvoorziening kan celfunctieverlies en uiteindelijk celdood optreden. Shock is een levensbedreigende situatie en gaat niet spontaan over. Snel en adequaat ingrijpen is vereist om het leven van de patiënt te redden. Als de patiënt de shock overleeft, spreken we achteraf over een reversibele shock. Indien de patiënt aan de gevolgen van shock komt te overlijden, spreken we van een irreversibele ofwel therapieresistente shock. De op de voorgrond staande verschijnselen van shock zijn: - bleekheid en transpiratie: koud zweet ; - dalende urineproductie; - lage bloeddruk; - dorst; - misselijkheid; - spiervermoeidheid; - snelle, zwakke pols en - snelle ademhaling. Het bewustzijn is meestal intact; de patiënt kan wel onrustig, angstig of traag en onverschillig reageren. Bewustzijnsstoornissen doen zich pas in een laat stadium van shock voor en vormen een prognostisch ongunstig teken. 251

252 Er bestaan overigens ook vormen van shock waarbij de patiënt over een normale tensie of zelfs tijdelijk verhoogde tensie beschikt; of de pols is juist bradycard. Ten slotte kan bij bepaalde vormen van shock de patiënt er ook rood uitzien en warm aanvoelen: warme shock. De shockverschijnselen zoals hierboven opgesomd, kunnen we in de meeste gevallen als volgt verklaren; bij vele verkeersslachtoffers is bloedverlies de oorzaak voor de shock. Door het acute en grote bloedverlies zakt de bloeddruk in elkaar. Deze tensiedaling zorgt voor o.a. stimulatie van het orthosympathische zenuwstelsel en via verhoogde afgifte van (nor)adrenaline probeert het lichaam te redden wat er te redden valt. Er vindt herverdeling plaats van het nog aanwezige bloed - immers, de patiënt heeft veel bloed verloren - in het voordeel van de vitale organen hart en hersenen. Déze organen en ook longen, lever en nieren krijgen zo lang mogelijk nog voldoende bloed aangeboden, zodat ze in staat blijven om het lichaam in leven te houden. De overige organen (huid, maag en darmen, spieren, milt) en weefsels (slijmvliezen) moeten daar als het ware de tol voor betalen. De perifere vaatvernauwing en de versnelling van de hartslag moeten de tensiedaling ongedaan maken. OORZAKEN VAN SHOCK De falende circulatie en daardoor falende orgaan- en weefselperfusie heeft verschillende oorzaken, die dan ook hun eigen specifieke therapie behoeven. De volgende onderdelen kunnen daarbij een rol spelen: - de omvang van het circulerend volume; - de pompfunctie van het hart; - de omvang/ diameter van de vaten en - de doorgankelijkheid van de grote vaten. Als bij een volwassene een gemiddelde tensie van < 60 mm Hg bestaat, wordt gesproken van een falende circulatie. Bij mensen met een van tevoren bestaande hypertensie, bij ouderen en bij kinderen ligt deze waarde hoger. De omvang van het circulerend volume. Als de vulling van het vaatbed te gering wordt, wordt gesproken van hypovolemische shock. Oorzaken hiervan zijn: - bloedverlies/verlies van intravasculair vocht; o o uitwendig, als gevolg van een trauma, inwendig: in de darmen, in de urinewegen, intrathoracaal (in de borstholte), retroperitoneaal (in de bindweefselruimte achter de buikholte, bijv. door een geruptureerd aneurysma aortae of een trauma), in weke delen (denk aan een dijbeenfractuur); - verlies van water en elektrolyten/extracellulair vocht, bij hevig braken en/of diarree, bij een fistel tussen de dunne darm en de huid; - verlies van water en eiwitten/intracellulair vocht, bij uitgebreide bandwonden en bij een peritonitis (= buikvliesontsteking). De pompfunctie van het hart. Het falen van de pompfunctie van het hart wordt ook wel een cardiale of cardiogene shock genoemd. Oorzaken hiervan zijn: - ritmestoornissen (zowel tachycardie als bradycardie); - afgenomen contractiekracht van de hartspier, bij hartinfarct, decompensatio cordis (hartfalen), hartklepgebreken, cardiomyopathie (aandoening van de hartspier); - harttamponnade: rondom het hart, in de pericardholte zit bijvoorbeeld bloed, waardoor het hart geen kant op kan ; het pericard kan ook ontstoken zijn, waardoor 252

253 de pericardholte gevuld raakt met ontstekingsvocht en ook dan ontstaat er een harttamponnade; - een grote longembolus sluit de arteria pulmonalis af, waardoor de circulatie plots ernstig belemmerd raakt; dit heet ook wel een obstructieve shock. Het hart faalt in deze niet echt maar is niet langer in staat om, door de obstructie, voldoende bloed van de rechterkant van het hart, door de longen, naar de linkerkant van het hart te pompen. De omvang van de vaten. Een verwijding van het vaatbed (vasodilatatie) op bepaalde plaatsen, zodanig dat er in de overige circulatie onvoldoende vocht beschikbaar blijft voor voldoende doorstromingsdruk, leidt tot een ongelijke verdeling van circulerend bloed: vaatverwijdingsshock of distributieve shock. Oorzaken van vasodilatatie zijn: - sepsis: op basis van een bloedinfectie toxisch infectieuze shock; - anafylaxie: een ernstige, acuut optredende allergische reactie; - acuut stadium van een hoge dwarslaesie warme shock; - vergiftiging door slangengif, bepaalde medicamenten, bestrijdingsmiddelen. Bij een warme of toxisch infectieuze shock is er ook sprake van perifere vasodilatatie, waardoor de patiënten warm aanvoelen en er rozerood kunnen uitzien. De doorgankelijkheid van de grote vaten. Wanneer grote bloedvaten die ervoor moeten zorgen dat voldoende bloed naar het hart wordt vervoerd door druk of embolieën niet goed doorgankelijk meer zijn, kan het hart ook niet voldoende druk opbouwen voor een goede weefseldoorstroming. Oorzaken zijn: - spanningspneumothorax, waardoor beide holle aders worden dichtgedrukt; - massale longembolie, waardoor de longader(s) afgesloten raken; - harttamponnade, waardoor de kamers worden dichtgedrukt. Aanvullend onderzoek Naast een uitvoerig lichamelijk onderzoek vindt röntgendiagnostiek (X-thorax, X-wervelkolom, X-buikoverzicht, X-bekken), buik- en thoraxechografie, CT-onderzoek, ECG en laboratoriumonderzoek plaats. BEHANDELING Eerste hulp - direct 112 (laten) bellen; - zorg voor een vrije ademweg en stop eventuele uitwendige bloedingen. - leg de patiënt neer, laat hem rusten en geen inspanningen meer doen; - wikkel de patiënt in een deken of aluminiumdeken (reddingsdeken); - laat de patiënt niet drinken, eten of roken; - controleer regelmatig bewustzijn door te vragen hoe het met hem gaat; - verleen verdere eerste hulp als de patiënt het bewustzijn verliest. Behandeling in het ziekenhuis De behandeling in het ziekenhuis bestaat uit: - ondersteunende maatregelen d.m.v. zuurstoftoediening, vaak door beademing; - het corrigeren van de shocktoestand; - het wegnemen van de oorzaak. 253

254 Een ezelsbruggetje in de behandeling is de zogeheten V.I.P. benadering: V = Ventilatie en oxygenatie (beademen en zuurstof geven) I = Infusie: volume in de bloedvaten op peil brengen P = Pompfunctie van het hart verbeteren (door infusie maar ook medicatie zoals adrenaline). Het wegnemen van de oorzaak leidt tot verschillende behandelingen. Bij een hypovolemische shock: - het aanleggen van een infuus: kristallijne (= zout ) oplossingen, plasmavervangende middelen (gelatinen, dextranen, bloed); - bij brandwonden alleen kristallijne oplossingen gebruiken; - het stelpen van een eventuele bloeding; - het bedekken van huiddefecten; - het opheffen van een fistel tussen dunne darm en huid. Bij een cardiogene shock: - het toedienen van diuretica, hart stimulerende middelen en/of middelen tegen een hartritmestoornis; - het plaatsen van een pacemaker; - revascularisatie, via een bypassoperatie. Het verdient aanbeveling om zeer terughoudend te zijn met het aanleggen van een infuus, omdat extra vocht in de bloedbaan een extra belasting inhoudt voor het hart. Bij shock door verkeerde verdeling: - het aanleggen van een infuus; - het toedienen van hart stimulerende middelen; - als gevolg van sepsis: antibiotica, abcesdrainage, excisie necrotisch weefsel; - als gevolg van anafylaxie: adrenaline, antihistaminica, corticosteroïden; - als gevolg van een hoge dwarslaesie: sympathicus-stimulantia. Bij obstructieve shock: - het aanleggen van een infuus; - drainage in geval van een spanningspneumothorax; - drainage of thoracotomie in geval van harttamponnade; - bij een massale longembolie (over het algemeen therapieresistent): heparinisatie, trombolytica, operatieve embolectomie. ACTIVITEIT II CASUÏSTIEK SHOCK Lees beide casussen door en beantwoord de vragen. Maak bij de beantwoording eventueel gebruik van de bovenstaande tekst en/of de hand outs, behorend bij de PowerPointpresentatie over shock. Casus dhr. Van Dijk. Mijnheer Van Dijk, 51 jaar, is opgenomen in het ziekenhuis voor een dotterbehandeling van een van de kransslagaders. Achttien uur na die behandeling klaagt hij over misselijkheid en al gauw braakt hij enkele malen. De bloeddruk blijkt bij meting gedaald te zijn tot 105/75 mm Hg. Bij meting van de pols blijkt de frequentie te zijn gestegen tot 110/min. Dhr. Van Dijk wordt angstig en onrustig. Binnen één uur tijd is de bloeddruk verder gedaald naar 75/65 mm 254

255 Hg. De polsfrequentie is nu gestegen naar 135/min. De zorgvrager ziet bleek en zijn huid voelt koud en klam aan. De ademhalingsfrequentie is toegenomen van 13/min naar 28/min en dhr. is oppervlakkiger gaan ademhalen. Bij controle van de vochtbalans blijkt hij de afgelopen 12 uur niet meer geplast te hebben. De arts vermoedt dat er sprake is van een inwendige arteriële bloeding. Vragen 1. Van welk type shock is er sprake? 2. Welke verschijnselen uit de casus behoren tot het beeld van een shock? 3. Geef een verklaring voor de afgenomen urineproductie. 4. Dhr. krijgt i.v. vocht toegediend, 500 ml fysiologisch zout in 1 uur. Wat is het doel van deze i.v.-vochttoediening? Casus mw. Tojani Mw. Tojani is 43 jaar en heeft een injectie met antibiotica gehad. Kort daarna geeft zij aan zich niet helemaal prettig te voelen. Even later moet ze braken en dreigt flauw te vallen. Haar huid ziet rood en voelt warm aan. Mw. is kortademig, haar ademhaling is piepend. Zij heeft een zwakke pols en een polsfrequentie van 140/min. Mw. klaagt over oorsuizen en haar tensie blijkt bij meting te laag te zijn, namelijk 50/-- mm Hg. De tensie is bijna niet meetbaar. De arts dient op basis van deze gegevens snel een injectie met adrenaline (epinefrine) toe. (Adrenaline [= epinefrine] werkt vaatvernauwend en luchtwegverwijdend.) Mw. Tojani reageert hier goed op en de klachten verminderen snel. Vragen 1. Van welk type shock is hier sprake? Verklaar je antwoord. 2. Welke andere verschijnselen uit de casus behoren tot het beeld van een shock? 3. Verklaar het toedienen van adrenaline. ACTIVITEIT III SHOCKSPEL Formeer groepjes van vier studenten. Beslis wie van jullie vieren de kaartjes gaat printen! Voor het shockspel geldt: al dan niet in kleur afdrukken van de volgende zes pagina s (evt. plastificeren) en overlangs doorsnijden. Je hebt dan een groot aantal om precies te zijn 30- langwerpige kaartjes met tekst aan de éne en tekst (180 graden draaien) aan de andere kant. De lege kaartjes kunnen weggegooid worden. Je start uiteraard met het kaartje met de titel START Shockspel Definitie van SHOCK En dan a la domino (laten) aansluiten. Veel plezier. Ga ná het spel m.b.v. het antwoordmodel na hoe jullie het hebben gedaan. 255

256 START SHOCKSPEL Repairvloeistoffen Cardiogene = cardiale shock Definitie van SHOCK Verminderde weefselperfusie met als gevolg O 2 -gebrek, functieverlies en celdood Ontregelde diabetes; ernstige diarree, veelvuldig braken Ernstige brandwonden en buikvliesontsteking leiden tot verlies van Als herstel van de shock niet meer mogelijk is 256

257 Gevolg van shock Een absoluut of relatief tekort aan circulerend bloedvolume vochtretentie, herverdeling van bloed Herverdeling van bloed in het voordeel van Irrever-sibele shock Acuut bloedverlies,pla sma- of vochtverlies Groot vochtverlies kan ontstaan in geval van Vaatvernauwing, Compensatie-mechanismen 257

258 cardiogene, distributieve, obstructieve sh. Therapie hypovolemische shock Hypovolemische, Bloedplasma Hypovolemie door Hersenen en hart Hartpomp schiet tekort in het doorpompen van bloed Meest voorkomende oorzaak cardiale shock Indeling op basis van oorzaken 258

259 Bloedinfectie (door bacteriën) Helder bewustzijn; soms verward, angstig, onrustig Misselijk, braken, dorst Typische kenmerken anafylaxie/ sepsis Hartinfarct Grote longembolus Symptomen shock gelaat Distributieve shock = 259

260 Vaatverwijdingsshock Symptomen van verminderde doorstroming maagdarmk. Ademhaling, temp.- regulatie, spieren Perifere vaatverwijding treedt op door Acute, zeer heftige allergische reactie. Hypotensie; snelle, 'weke' pols Diurese Sepsis = 260

261 Koud, klam, bleek, ingevallen; spitse neus Rode, warme en droge huid Obstructieve shock = ophoping bloed door bijv. Pols en tensie Urineproductie is gedaald Anafylaxie, sepsis Anafylaxie = Hersenwerking 261

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak B1 Beginner. Plannen van zorg

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak B1 Beginner. Plannen van zorg OPLEIDING tot MBO- ERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak B1 Beginner Plannen van zorg Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2012-2013 KD 2012-2013 ersie:1 Fase:

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beginner. Beroepstaak B1B2B3 + Geriatrische zorgvrager

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beginner. Beroepstaak B1B2B3 + Geriatrische zorgvrager OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beginner Beroepstaak B1B2B3 + Geriatrische zorgvrager Verlenen van verpleegkundige basiszorg Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn gevorderd 1 BEROEPSTAAK E

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn gevorderd 1 BEROEPSTAAK E OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn gevorderd 1 BEROEPSTAAK E Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2009-2010 Versie: 3 Fase: Gevorderd 1 Naam Student:.

Nadere informatie

Plannen van zorg Niveau 4

Plannen van zorg Niveau 4 Antwoorden stellingen Plannen van zorg Niveau 4 NU ZORG Editie 2014 Pagina 1 Hoofdstuk 1. Wanneer wordt verpleegkundige zorg gegeven? 1. In de jaren zestig was professionele zorg erg duur, daarom werd

Nadere informatie

Organiseren van zorg Niveau 3

Organiseren van zorg Niveau 3 Antwoorden stellingen Organiseren van zorg Niveau 3 NU ZORG Editie 2014 Pagina 1 Hoofdstuk 1. Het zorgproces 1. De holistische mensvisie gaat uit van de hele mens. Lichamelijke, psychische en sociale aspecten

Nadere informatie

Voorletters + Achternaam. Uw kandidaat-nummer. Naam van de instelling waar u werkt : Adres instelling. Proefexamen. Kandidatenversie.

Voorletters + Achternaam. Uw kandidaat-nummer. Naam van de instelling waar u werkt : Adres instelling. Proefexamen. Kandidatenversie. STOC Centrale Examencommissie Functieopleidingen Thuiszorg deelkwalificatie 10 & 4 Datum Voorletters + Achternaam Uw kandidaat-nummer :... : : Naam van de instelling waar u werkt : Adres instelling : Proefexamen

Nadere informatie

Klinisch redeneren Take-home toets

Klinisch redeneren Take-home toets Klinisch redeneren Take-home toets Naam: Joyce Stuijt Klas: 1F2 Docent: S. Verschueren Datum: 23 januari 2012 Studentnr: 500635116 Inhoudsopgave Casus 3 Diagnose 4 Prognose 4 Resultaatsklasse 5 Beoogd

Nadere informatie

I Lees het hoofdstuk en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdracht

I Lees het hoofdstuk en maak de vragen bij Praktijk en de kennisopdracht 57 58 Basiszorg plannen Leerdoel Theorie Evaluatie Competenties De student kan de theorie beschrijven m.b.t. het plannen van de basiszorg Boek: De zorgverlening afstemmen en evalueren Thema 2 H1 Basiszorg

Nadere informatie

Take-home toets klinisch redeneren 2

Take-home toets klinisch redeneren 2 Take-home toets klinisch redeneren 2 Naam: Sanne Terpstra Studentnummer: 500646500 Klas: 1F2 Datum: 23-01-2012 Deel 1: Casus Mevrouw Alberts is een 81 jarige weduwe. Haar man is 5 maanden geleden overleden

Nadere informatie

Respectvol reageren op gevoelens

Respectvol reageren op gevoelens OPDRACHTFORMULIER Respectvol reageren op gevoelens Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je docent.

Nadere informatie

De eigen grenzen bewaken

De eigen grenzen bewaken 1 1 1 1 1 0 1 0 Opdrachtformulier De eigen grenzen bewaken Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak E Beginner Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: Juli 2013 Fase: beginner Naam deelnemer:. 2

Nadere informatie

Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager

Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager OPDRACHTFORMULIER Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier bij deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten

Nadere informatie

Zorgen voor het slaap en waakritme

Zorgen voor het slaap en waakritme Werkproces 1.2 Biedt persoonlijke verzorging, observeert en monitort gezondheid en welbevinden Zorgen voor het slaap en waakritme ~Beroepsopdracht 6~ BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina

Nadere informatie

Begeleiden van een groep zorgvragers bij vrijetijdsbesteding

Begeleiden van een groep zorgvragers bij vrijetijdsbesteding OPDRACHTFORMULIER Begeleiden van een groep zorgvragers bij vrijetijdsbesteding Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opdrachten. Bespreek deze samen

Nadere informatie

Het organiseren van een activiteit

Het organiseren van een activiteit OPDRACHTFORMULIER Het organiseren van een activiteit Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze samen met medestudenten of je

Nadere informatie

Het voeren van een evaluatiegesprek

Het voeren van een evaluatiegesprek OPDRACHTFORMULIER Het voeren van een evaluatiegesprek Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met een medestudent of je docent.

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak B2 Beginner. Verlenen van verpleegkundige basiszorg

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak B2 Beginner. Verlenen van verpleegkundige basiszorg OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak B2 Beginner Verlenen van verpleegkundige basiszorg Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2012-2013 KD

Nadere informatie

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 4. 2.1 Begeleidt een zorgvrager bij zelfredzaamheid Antwoordmodellen

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 4. 2.1 Begeleidt een zorgvrager bij zelfredzaamheid Antwoordmodellen ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 4 2.1 Begeleidt een zorgvrager bij zelfredzaamheid Antwoordmodellen Inhoudsopgave 1 Een zorgvrager begeleiden 5 1.1 Begeleiden 5 Praktijk: Niet meer snoepen 5 Praktijk: Culturele

Nadere informatie

Beroepsopdracht Beroepstaak B Helpende Beginner niveau

Beroepsopdracht Beroepstaak B Helpende Beginner niveau Beroepsopdracht Beroepstaak B Helpende Beginner niveau Toelichting: Deze beroepsopdracht is om te leren, vraag feedback met behulp van het feedbackformulier. NB. Beroepstaak B heeft 3 niveaus! Helpen waar

Nadere informatie

Beroepstaak C Helpende Startbekwaam niveau

Beroepstaak C Helpende Startbekwaam niveau Beroepsopdracht Beroepstaak C Helpende Startbekwaam niveau Toelichting: Deze beroepsopdracht is om te leren, vraag feedback met behulp van het feedbackformulier. NB. Beroepstaak C heeft 2 niveaus! Uitvoeren

Nadere informatie

Als je in zorg of welzijn werkt, krijg je veel te maken met zorgvragers die ondersteunt moeten worden in hun persoonlijke verzorging/adl.

Als je in zorg of welzijn werkt, krijg je veel te maken met zorgvragers die ondersteunt moeten worden in hun persoonlijke verzorging/adl. STER opdracht ADL Als je in zorg of welzijn werkt, krijg je veel te maken met zorgvragers die ondersteunt moeten worden in hun persoonlijke verzorging/adl. In de eerste 10 weken van je opleiding heb je

Nadere informatie

Kandidaatsversie. Theorie-examen. Verzorgende C. Datum. Voorletters + Achternaam. Uw kandidaatsnummer. Naam van de instelling waar u werkt:..

Kandidaatsversie. Theorie-examen. Verzorgende C. Datum. Voorletters + Achternaam. Uw kandidaatsnummer. Naam van de instelling waar u werkt:.. STOC Centrale Examencommissie Toetsnummer: 08 02 ns Datum Voorletters + Achternaam : :. Uw kandidaatsnummer : Naam van de instelling waar u werkt:.. Theorie-examen Deelkwalificaties 8 en 4 en Beroepshouding

Nadere informatie

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Crebonummer 95530 en 95520 Opleiding Verzorgende IG Kwalificatieniveau 3 MBO Verpleegkundige Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

Nadere informatie

VOORLEGGER (graag verwijderen wanneer u de vragenlijst aan de zorgvrager voorlegt of opstuurt)

VOORLEGGER (graag verwijderen wanneer u de vragenlijst aan de zorgvrager voorlegt of opstuurt) 2017 VOORLEGGER (graag verwijderen wanneer u de vragenlijst aan de zorgvrager voorlegt of opstuurt) INFO VOOR ONDERZOEKERS Let op: bij de items 11, 17 t/m 24 en 26 t/m 28 moet u de X voor elke vervolgmeting

Nadere informatie

Netwerk Ouderenzorg Regio Noord

Netwerk Ouderenzorg Regio Noord Netwerk Ouderenzorg Regio Noord Vragenlijst Behoefte als kompas, de oudere aan het roer Deze vragenlijst bestaat vragen naar uw algemene situatie, lichamelijke en geestelijke gezondheid, omgang met gezondheid

Nadere informatie

Het begeleiden van een zorgvrager die weerstanden heeft bij veranderingen

Het begeleiden van een zorgvrager die weerstanden heeft bij veranderingen OPDRACHTFORMULIER Het begeleiden van een zorgvrager die weerstanden heeft bij veranderingen Naam student: Datum: Voordat je gaat oefenen 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen

Nadere informatie

Klinisch redeneren BBL/BBL-i/ BOL/Vakbekwaam/HBOV Opdracht: Start klinisch redeneren: - observeren van een patiënt.

Klinisch redeneren BBL/BBL-i/ BOL/Vakbekwaam/HBOV Opdracht: Start klinisch redeneren: - observeren van een patiënt. Klinisch redeneren BBL/BBL-i/ BOL/Vakbekwaam/HBOV Opdracht: Start klinisch redeneren: - observeren van een patiënt. Inleiding In dit onderdeel beschrijven we de opdracht, maar allereerst krijg je algemene

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: juni 2013 Fase: beginner Naam student:. 2 Inhoudsopgave Inleiding

Nadere informatie

Naam. Datum. Noteer het aantal GFI punten op dit onderdeel Nadere omschrijving problematiek

Naam. Datum. Noteer het aantal GFI punten op dit onderdeel Nadere omschrijving problematiek Inventarisatie (A) Zet een kruisje of omcirkel het aantal punten bij het antwoord van uw keuze. A Sociale aspecten (wonen, werken, zelfstandigheid) Ervaart u op onderstaande onderwerpen problemen? SOMS

Nadere informatie

Het registreren van de waarden van de vitale functies

Het registreren van de waarden van de vitale functies OPDRACHTFORMULIER Het registreren van de waarden van de vitale functies Naam student: Datum: Voordat je gaat oefenen 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen.

Nadere informatie

Persoonlijke gegevens Naam : Adres : Postcode en woonplaats : Telefoonnummer, vast : Telefoonnummer, mobiel : E-mailadres : Geboortedatum :

Persoonlijke gegevens Naam : Adres : Postcode en woonplaats : Telefoonnummer, vast : Telefoonnummer, mobiel : E-mailadres : Geboortedatum : INTAKEFORMULIER De volgende vragen zijn bedoeld om inzicht te krijgen in diverse zaken en vergemakkelijken het intakegesprek. Deze vragenlijst valt uiteraard onder het beroepsgeheim en de informatie wordt

Nadere informatie

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3. 2.3 Begeleiden op sociaal/maatschappelijk gebied Antwoordmodellen

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3. 2.3 Begeleiden op sociaal/maatschappelijk gebied Antwoordmodellen ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3 2.3 Begeleiden op sociaal/maatschappelijk gebied Antwoordmodellen Inhoudsopgave 1 Een zorgvrager begeleiden 5 1.1 Het sociale netwerk begeleiden 5 Praktijk: Ik zie bijna

Nadere informatie

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3. 3.4 Evalueert de zorgverlening Antwoordmodellen

ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3. 3.4 Evalueert de zorgverlening Antwoordmodellen ThiemeMeulenhoff Zorg Niveau 3 3.4 Evalueert de zorgverlening Antwoordmodellen Inhoudsopgave 1 Een zorg(leef)plan evalueren 5 1.1 Evalueren 5 Praktijk: Tandenpoetsen 5 Praktijk: Stoppen met roken 5 Kennisopdracht

Nadere informatie

Observeren en interpreteren

Observeren en interpreteren 1 1 1 1 1 0 1 0 1 Opdrachtformulier Observeren en interpreteren Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten

Nadere informatie

E.M. Sesink Drs. J.A.M. Kerstens. Basisverpleegkunde. Niveau 4

E.M. Sesink Drs. J.A.M. Kerstens. Basisverpleegkunde. Niveau 4 E.M. Sesink Drs. J.A.M. Kerstens Basisverpleegkunde Niveau 4 V Voorwoord In de basisverpleegkunde wordt de basiszorg op systematische wijze uitgewerkt. Er is aandacht voor de verschillende rollen van de

Nadere informatie

Je voert een gesprek met een zorgvrager waarin jij hem adviseert over aanpassingen in zijn leefwijze.

Je voert een gesprek met een zorgvrager waarin jij hem adviseert over aanpassingen in zijn leefwijze. OPDRACHTFORMULIER Instructie geven Naam student: Datum: Opdracht Je voert een gesprek met een zorgvrager waarin jij hem adviseert over aanpassingen in zijn leefwijze. Voordat je gaat oefenen Je oefent

Nadere informatie

OPLEIDING tot Verzorgende-IG. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak D Startbekaam

OPLEIDING tot Verzorgende-IG. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak D Startbekaam OPLEIDING tot Verzorgende-IG Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak D Startbekaam Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2010-2011 Fase: Startbekaam Naam student:. 1 D1.T1.KP.start.

Nadere informatie

Signalering symptomen bij mensen met dementie

Signalering symptomen bij mensen met dementie Signalering symptomen bij mensen met dementie Dinsdag 13 juni 2017 Moniek Pierik, verpleegkundige TMZ Annemiek Poelman, verpleegkundige TMZ Inhoud Signalering in de palliatieve fase Onbegrepen gedrag

Nadere informatie

VRAGENLIJST. Zorgvrager, vervolgmeting

VRAGENLIJST. Zorgvrager, vervolgmeting VRAGENLIJST pagina 2 Uw ervaringen als zorgvrager zijn waardevol U ontvangt zorg. In deze lijst staan vragen over wat die zorg betekent voor u als zorgvrager. Uw antwoorden worden gebruikt in onderzoek

Nadere informatie

Je oefent deze vaardigheid in het praktijklokaal aan de hand van het handelingsformulier Voorlichting geven.

Je oefent deze vaardigheid in het praktijklokaal aan de hand van het handelingsformulier Voorlichting geven. OPDRACHTFORMULIER Voorlichting geven Naam student: Datum: Opdracht Je geeft voorlichting aan een of meer zorgvragers. Voordat je gaat oefenen Je oefent deze vaardigheid in het praktijklokaal aan de hand

Nadere informatie

Palliatieve zorg: Ethiek

Palliatieve zorg: Ethiek Palliatieve zorg: Ethiek Hogeschool van Amsterdam Naam: Lauri Linn Konter Studentnr: 500642432 Klas: Lv12-2E2 Jaar: 2012-2013 Docent: P. Vleugels Inhoudsopgave Inleiding Blz: 3 Omschrijving praktijksituatie

Nadere informatie

Het aanbrengen van een condoomkatheter bij een incontinente zorgvrager

Het aanbrengen van een condoomkatheter bij een incontinente zorgvrager OPDRACHTFORMULIER Het aanbrengen van een condoomkatheter bij een incontinente zorgvrager Naam student: Datum: Voordat je gaat oefenen 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen

Nadere informatie

Zelfreflectie meetinstrument Ondernemende houding studenten Z&W

Zelfreflectie meetinstrument Ondernemende houding studenten Z&W Zelfreflectie meetinstrument Ondernemende houding studenten Z&W 1 Naam student: Studentnummer: Datum: Naam leercoach: Inleiding Voor jou ligt het meetinstrument ondernemende houding. Met dit meetinstrument

Nadere informatie

Een anamnesegesprek voeren

Een anamnesegesprek voeren OPDRACHTFORMULIER Een anamnesegesprek voeren Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met een medestudent of je docent. 2

Nadere informatie

PALLIATIEVE ZORG. Take Home Toets

PALLIATIEVE ZORG. Take Home Toets PALLIATIEVE ZORG Take Home Toets Naam: Danissa Loocks Studentennummer: 500621916 Groep: LV12-2F1 Datum: 18 Januari 2013 Blok naam: 2.2 Naam opleiding : HBO- V Hoge School van Amsterdam Naam docent: Willianne

Nadere informatie

Traject Welzijn; Persoonlijke verzorging MZ. Inhoudsopgave (concept)

Traject Welzijn; Persoonlijke verzorging MZ. Inhoudsopgave (concept) Traject Welzijn; Persoonlijke verzorging MZ Inhoudsopgave (concept) 1 Traject Welzijn; Persoonlijke verzorging MZ Inhoudsopgave (concept) THEMA 1 Beperkingen en aandoeningen Hoofdstuk 1 Beperkingen en

Nadere informatie

ADL-vaardigheidstraining geven

ADL-vaardigheidstraining geven OPDRACHTFORMULIER Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van vaardigheid en noteer vragen en opdrachten. Bespreek deze samen met medestudenten of je docent. 2 Bestudeer de theorie. 3 Beantwoord

Nadere informatie

Anamneseformulieren op basis van de gezondheidspatronen van Gordon

Anamneseformulieren op basis van de gezondheidspatronen van Gordon de gezondheidspatronen van Gordon Inhoud Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding... 2 Voedings- en stofwisselingspatroon... 2 Uitscheidingspatroon... 3 Activiteitenpatroon... 3 Codes voor functieniveau...

Nadere informatie

Hulp bieden bij eten en drinken bij platligging of halfzittende houding

Hulp bieden bij eten en drinken bij platligging of halfzittende houding OPDRACHTFORMULIER Hulp bieden bij eten en drinken bij platligging of halfzittende houding Naam student: Datum: Voordat je gaat oefenen 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen

Nadere informatie

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID Beleid is alleen nodig als je iets gaat veranderen. INLEIDING Het beleid van een organisatie bepaalt hoe je moet werken en wat de bestuurders belangrijk vinden. Dat beleid

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE BEROEPSTAAK B CHRONISCH ZIEKE

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE BEROEPSTAAK B CHRONISCH ZIEKE OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn gevorderd 1 BEROEPSTAAK B CHRONISCH ZIEKE Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2009-2010 Versie: 2 Fase: Gevorderd1

Nadere informatie

Advies en verkoopvaardigheden

Advies en verkoopvaardigheden Advies en verkoopvaardigheden en 1/6 Voorbereidingsopdracht bijeenkomst 1 Wat versta jij onder verkoop? Bewust worden wat verkopen in de apotheek is. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst oriënteer je

Nadere informatie

Chronisch Hartfalen. Wat is chronisch hartfalen?

Chronisch Hartfalen. Wat is chronisch hartfalen? Chronisch Hartfalen Wat is chronisch hartfalen? Omschrijving Hartfalen Hartfalen is een aandoening van het hart waarbij het hart niet meer in staat is om voldoende bloed uit te pompen en rond te pompen.

Nadere informatie

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Crebonummer 94830 en 93510 Opleiding Verzorgende IG Kwalificatieniveau 3 MBO Verpleegkundige Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

Nadere informatie

Het participeren in een voortgangsgesprek van een stagiaire

Het participeren in een voortgangsgesprek van een stagiaire 1 1 1 1 1 1 0 1 0 0 Opdrachtformulier Het participeren in een voortgangsgesprek van een stagiaire Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen.

Nadere informatie

Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager

Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 Opdrachtformulier Het voeren van een begeleidend gesprek met een zorgvrager Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier bij deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen.

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner

OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE. Ondersteuningsmagazijn. Beroepstaak E Beginner OPLEIDING tot MBO- VERPLEEGKUNDIGE Ondersteuningsmagazijn Beroepstaak E Beginner Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Crebo 95 Versie: E BEGINNER 1516 Fase: beginner Naam deelnemer:.

Nadere informatie

OPDRACHTEN. Verzorgende IG. Module 8 Kraamzorg

OPDRACHTEN. Verzorgende IG. Module 8 Kraamzorg OPDRACHTEN Verzorgende IG Module 8 Kraamzorg Inhoudsopgave Leeropdrachten 3 De cliënt in de kraamzorg 5 A Taken van de kraamverzorgende 5 B Visie op kraamzorg 7 C Ontwikkelingskenmerken van het ongeboren

Nadere informatie

Onderhandelen en afspraken maken

Onderhandelen en afspraken maken OPDRACHTFORMULIER Onderhandelen en afspraken maken Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je docent.

Nadere informatie

Stageopdracht: plannen van zorg. Geschreven door Sanne Terpstra.

Stageopdracht: plannen van zorg. Geschreven door Sanne Terpstra. Stageopdracht: plannen van zorg. Geschreven door Sanne Terpstra. Deze opdracht heb ik uitgevoerd door eerst de manier van de afdeling te hanteren. Samen met mijn werkbegeleider heb ik het zorgplan van

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK BEGINNER Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2012-2013 KD 2012 Versie: 1 Fase: beginner Naam student:. Albeda College Branche

Nadere informatie

Hoe werk je met een zorgleefplan?

Hoe werk je met een zorgleefplan? Hoe werk je met een zorgleefplan? Slagen we erin de cliënt te ondersteunen te leven zoals hij dat wil? Artikel: 2008-003 Datum: 15-12-2008 Auteur: Merel van Uden In een zorgleefplan beschrijf je hoe de

Nadere informatie

Zorgplan van een chronische zieke, een lichamelijk gehandicapte of revaliderende zorgvrager bespreken en vervolgens bijstellen

Zorgplan van een chronische zieke, een lichamelijk gehandicapte of revaliderende zorgvrager bespreken en vervolgens bijstellen OPDRACHTFORMULIER Zorgplan van een chronische zieke, een lichamelijk gehandicapte of revaliderende zorgvrager bespreken en vervolgens bijstellen Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van

Nadere informatie

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Crebonummer 95530 en 95520 Opleiding Verzorgende IG Kwalificatieniveau 3 MBO Verpleegkundige Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

Nadere informatie

Methodisch werken met zorgleefplan, ondersteuningsplan of begeleidingsplan

Methodisch werken met zorgleefplan, ondersteuningsplan of begeleidingsplan Zorgleefplan, ondersteuningsplan en begeleidingsplan Methodisch werken met zorgleefplan, ondersteuningsplan of begeleidingsplan Om goede zorg en/of ondersteuning te kunnen geven aan een cliënt is het werken

Nadere informatie

- Een docent controleert of jij je huiswerk op hebt geschreven. - Je hebt aanmoediging nodig om je huiswerk te noteren.

- Een docent controleert of jij je huiswerk op hebt geschreven. - Je hebt aanmoediging nodig om je huiswerk te noteren. Schoolse competenties Competentie 1: Agendagebruik - Je schrijft je huiswerk in je agenda als dit wordt opgegeven. - Je agenda ziet er verzorgd uit. - Een docent controleert of jij je huiswerk op hebt

Nadere informatie

Kwaliteitszorg. Test jezelf.

Kwaliteitszorg. Test jezelf. Kwaliteitszorg. Test jezelf. Pagina 1 Weet jij hoe je je deskundigheid of die van je collega s kunt bevorderen of professionaliseren? Kun je goed samenwerken? Kun je kwaliteitszorg leveren? Doe de testjes

Nadere informatie

Het verpleegplan. Persoonlijke basiszorg 2. Begeleiden. Voorlichting, advies en instructie. Traject V&V niveau 4 OVERZICHT LEEREENHEDEN CONCEPT

Het verpleegplan. Persoonlijke basiszorg 2. Begeleiden. Voorlichting, advies en instructie. Traject V&V niveau 4 OVERZICHT LEEREENHEDEN CONCEPT Basisdeel Het verpleegplan Persoonlijke basiszorg 1 Persoonlijke basiszorg 2 Begeleiden Voorlichting, advies en instructie Oriëntatie op het beroep Gegevens verzamelen Inschatten van zorgsituaties Verpleegdoelen

Nadere informatie

Zorgprofiel-Productenboek Lichamelijk Gehandicapten (LG)

Zorgprofiel-Productenboek Lichamelijk Gehandicapten (LG) Zorgprofiel-Productenboek Lichamelijk Gehandicapten (LG) Informatie over zorgproducten van Amerpoort voor mensen met een verstandelijke beperking en een lichamelijke handicap. Een zorgprofiel is een manier

Nadere informatie

PeerEducatie Handboek voor Peers

PeerEducatie Handboek voor Peers PeerEducatie Handboek voor Peers Handboek voor Peers 1 Colofon PeerEducatie Handboek voor Peers december 2007 Work-Wise Dit is een uitgave van: Work-Wise info@work-wise.nl www.work-wise.nl Contactpersoon:

Nadere informatie

Een zorgvrager ontspanningstechnieken aanleren bij pijn

Een zorgvrager ontspanningstechnieken aanleren bij pijn 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 Opdrachtformulier Een zorgvrager ontspanningstechnieken aanleren bij pijn Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen.

Nadere informatie

Praktijkopdracht Klinisch Redeneren

Praktijkopdracht Klinisch Redeneren Praktijkopdracht Klinisch Redeneren Inleiding Via deze praktijkopdracht werk je aan je verpleegkundige vakdeskundigheid. De opdracht helpt je om achtergrondkennis te verwerven van de patiënten binnen het

Nadere informatie

http://toelatingsexamen.110mb.com

http://toelatingsexamen.110mb.com Arts-patiëntgesprek Dit onderdeel bestaat uit meerkeuzevragen met 4 antwoordmogelijkheden, waarvan je er meestal al meteen 2 kan elimineren omdat ze te extreem zijn. Je moet eigenlijk op je gevoel afgaan

Nadere informatie

Handleiding Plannen van Zorg BBL-CombiCare Gehandicaptenzorg Verzorgende-IG/Medewerker Maatschappelijke Zorg

Handleiding Plannen van Zorg BBL-CombiCare Gehandicaptenzorg Verzorgende-IG/Medewerker Maatschappelijke Zorg Handleiding Plannen van Zorg BBL-CombiCare Gehandicaptenzorg Verzorgende-IG/Medewerker Maatschappelijke Zorg Werkproces VZ-IG 1.1 Stelt (mede) het zorgplan op De verzorgende-ig verzamelt gegevens om de

Nadere informatie

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK

OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK OPLEIDING tot MBO-VERPLEEGKUNDIGE OPDRACHTENBOEK Albeda college Branche gezondheidszorg Kwalificatieniveau 4 Cohort: 2011-2012 Versie: 2 Fase: beginner Naam student:. Albeda College Branche Gezondheidszorg

Nadere informatie

TRAINING INDICEREN MET NANDA NIC NOC Welkom

TRAINING INDICEREN MET NANDA NIC NOC Welkom TRAINING INDICEREN MET NANDA NIC NOC Welkom PROGRAMMA Hervormingen in de langdurige zorg Wetgeving Achtergrond en uitgangspunten indiceren Classificatiesystemen Methodisch werken NANDA: introductie Anamnese

Nadere informatie

Beroepsopdracht Beroepstaak B Gevorderd

Beroepsopdracht Beroepstaak B Gevorderd Beroepsopdracht Beroepstaak B Gevorderd (Thuiszorg) Toelichting: Deze beroepsopdracht is om te leren, vraag feedback met behulp van het feedbackformulier. NB. Beroepstaak B heeft 3 niveaus! Zien waar hulp

Nadere informatie

Een zorgvrager hulp bieden tijdens het eten en drinken

Een zorgvrager hulp bieden tijdens het eten en drinken OPDRACHTFORMULIER Een zorgvrager hulp bieden tijdens het eten en drinken Naam student: Datum: Voordat je gaat oefenen 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen.

Nadere informatie

Sociale vaardigheidstraining geven

Sociale vaardigheidstraining geven 1 1 1 1 1 0 1 0 0 Opdrachtformulier Sociale vaardigheidstraining geven Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opdrachten. Bespreek deze samen met medestudenten

Nadere informatie

Foto: halfpoint. 123rf.com. methodisch werken

Foto: halfpoint. 123rf.com. methodisch werken 1 Foto: halfpoint. 123rf.com methodisch werken Methodisch werken 1 Als zorgprofessional doe je nooit zomaar iets. Je werkt volgens bepaalde methodes en procedures. In dit hoofdstuk leer je wat methodisch

Nadere informatie

Onderwerp: Acute verwardheid of delier

Onderwerp: Acute verwardheid of delier Onderwerp: 1 Informatie over acute verwardheid of delier Voor wie is deze folder bedoeld? Deze folder is bedoeld voor patiënten die worden opgenomen in het Ikazia Ziekenhuis. Zoals de verpleegkundige aan

Nadere informatie

Feedbackformulier Leerling Praktijktoets 1 Persoonlijke verzorging Casus 3 Mw. Niemeijer

Feedbackformulier Leerling Praktijktoets 1 Persoonlijke verzorging Casus 3 Mw. Niemeijer Casus 3 Mw. Niemeijer Mw. Niemeyer is 82 jarige dame. Mw. lijdt aan een dementieel syndroom als gevolg van de ziekte van Alzheimer. Mw. kan hierdoor recente gebeurtenissen slecht onthouden. Ze herkent

Nadere informatie

Het verpleegplan. Een verpleegplan verschilt per zorgvrager en is dan ook een individueel plan.

Het verpleegplan. Een verpleegplan verschilt per zorgvrager en is dan ook een individueel plan. Het verpleegplan Een verpleegplan wordt opgesteld om doelmatig zorg te verlenen. Door te werken met een verpleegplan wordt de zorg steeds op dezelfde manier verleend met daarbij dezelfde doelen. In het

Nadere informatie

Beroepsopdracht 4 De geriatrische zorgvrager

Beroepsopdracht 4 De geriatrische zorgvrager Beroepsopdracht 4 De geriatrische zorgvrager 1 Werkprocessen en competenties gericht op het verpleegplan 1.1 Stelt verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan op. A: Beslissen en activiteiten initiëren

Nadere informatie

Het invullen van een vochtbalans

Het invullen van een vochtbalans OPDRACHTFORMULIER Het invullen van een vochtbalans Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met medestudenten of je docent.

Nadere informatie

Verpleegplan opstellen

Verpleegplan opstellen OPDRACHTFORMULIER Verpleegplan opstellen Naam student: Datum: 1 Bekijk het verpleegplanformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek deze met een medestudent of je docent. 2

Nadere informatie

VRAGENLIJST. Mantelzorger

VRAGENLIJST. Mantelzorger VRAGENLIJST pagina 2 Uw ervaringen als mantelzorger zijn waardevol U zorgt voor uw partner, een familielid, een vriend of andere naaste. In deze lijst staan vragen over wat die zorg betekent voor u als

Nadere informatie

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster [PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster! Hoofdzaken Ster Copyright EffectenSter BV 2014 Hoofdzaken Ster SOCIALE VAARDIGHEDEN VERSLAVING DOELEN EN MOTIVATIE 10 9 8 10 9 8 7 6 4 3 2 1 7 6 4 3 2 1 10 9

Nadere informatie

Beroepsopdracht 3: Zorg voor de veiligheid en voorlichting geven

Beroepsopdracht 3: Zorg voor de veiligheid en voorlichting geven l Beroepsopdracht 3: Zorg voor de veiligheid en voorlichting geven Pagina 1 van16 Werkprocessen en competenties gericht op het verpleegplan 1.1 Stelt verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan

Nadere informatie

Een kraamvrouw verzorgen in de kraamperiode

Een kraamvrouw verzorgen in de kraamperiode 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 Opdrachtformulier Een kraamvrouw verzorgen in de kraamperiode Naam student: Datum: 1 Lees het handelingsformulier van deze vaardigheid en noteer vragen en opmerkingen. Bespreek

Nadere informatie

De Islam en de omgeving

De Islam en de omgeving De Islam en de omgeving POSE-2 ISLAM HAV0/VWO 4 - CSG CALVIJN GODSDIENST Presenteer een actueel onderwerp aan de klas dat te maken heeft met de islam in de Nederlandse samenleving, en leg vervolgens een

Nadere informatie

Palliatieve zorg. Onderdeel: Palliatieve verpleegkunde. Naam: Sanne Terpstra Studentennummer: 500646500 Klas: 2B2

Palliatieve zorg. Onderdeel: Palliatieve verpleegkunde. Naam: Sanne Terpstra Studentennummer: 500646500 Klas: 2B2 Palliatieve zorg Onderdeel: Palliatieve verpleegkunde Naam: Sanne Terpstra Studentennummer: 500646500 Klas: 2B2 Inhoudsopgave Inleiding Blz 2 Verpleegkundige diagnoses Blz 3 Beoogde resultaten Blz 3 Interventies

Nadere informatie

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg

Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Beoordelingseenheid A Proeve van Bekwaamheid Ondersteunen bij persoonlijke basiszorg Crebonummer 95530 en 95520 Opleiding Verzorgende IG Kwalificatieniveau 3 MBO Verpleegkundige Kwalificatieniveau 4 BOL/BBL

Nadere informatie

Delirium op de Intensive Care (IC)

Delirium op de Intensive Care (IC) Deze folder is bedoeld voor de partners, familieleden, naasten of bekenden van op de Intensive Care (IC) afdeling opgenomen patiënten. Door middel van deze folder willen wij u als familie* uitleg geven

Nadere informatie

H.40001.0915. Zorg voor kwetsbare ouderen

H.40001.0915. Zorg voor kwetsbare ouderen H.40001.0915 Zorg voor kwetsbare ouderen 2 Inleiding Uw naaste is opgenomen in het ziekenhuis. Een oudere patiënt is kwetsbaar als er sprake is van een wankel evenwicht in de gezondheid en het dagelijks

Nadere informatie

1Wat is examenvrees eigenlijk?

1Wat is examenvrees eigenlijk? 8 1Wat is examenvrees eigenlijk? Lars is bang voor spinnen. Toen hij de foto op dit werkboek zag, kreeg hij kippenvel en ging hij anders ademhalen. Toen we Lars vroegen of de spin hem kon bijten, riep

Nadere informatie

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af. Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.

Nadere informatie

OPLEIDING HELPENDE ZORG EN WELZIJN TOETS BEROEPSOPDRACHT. Beroepstaak C Helpen bij (sociale) activiteiten. Niveau Gevorderd

OPLEIDING HELPENDE ZORG EN WELZIJN TOETS BEROEPSOPDRACHT. Beroepstaak C Helpen bij (sociale) activiteiten. Niveau Gevorderd OPLEIDING HELPENDE ZORG EN WELZIJN TOETS BEROEPSOPDRACHT Uitvoeren van activiteiten met zorgvragers (Verpleeg- en verzorgingshuiszorg & thuiszorg) Beroepstaak C Helpen bij (sociale) activiteiten Niveau

Nadere informatie

Slaapproblemen? Gezonde slaap

Slaapproblemen? Gezonde slaap Dit is een folder van www.orthoconsult.nl geschreven door dhr. drs. Ard Nieuwenbroek, trainer/ therapeut bij Ortho Consult. Deze folder is op een aantal punten aangepast en aangevuld door de stressbegeleiders

Nadere informatie