RAPPORTAGE BASISSCHOOL SINT BAVO

Transcriptie

1 RAPPORTAGE BASISSCHOOL SINT BAVO

2 Beste ouders, Om aan te sluiten bij onze visie op onderwijs en de ontwikkeling van kinderen willen we transparant zijn naar ouders over de resultaten die kinderen behalen en het leerproces dat zij doorlopen. In ons digitale leerlingvolgsysteem (Parnassys) houden wij diverse ontwikkelingen van uw kind bij. ParnasSys biedt de mogelijkheid om gebruik te maken van het Ouderportaal. Het Ouderportaal is een online applicatie waarop ouders/verzorgers kunnen inloggen om gegevens van hun kinderen te bekijken. Uiteraard is dit een beveiligde digitale omgeving en krijgt u enkel toegang tot de gegevens van uw eigen kind(eren). Het is belangrijk dat er op school een correct e- mailadres aanwezig is, zodat een persoonlijke gebruikersnaam en wachtwoord toegestuurd kunnen worden. Beschikt u niet (meer) over een inlogcode, dan kunt u deze aanvragen via inschrijven@bavoschool.net Op onze school maken we gebruik van het Ouderportaal om te rapporteren over de resultaten die de kinderen behalen. We willen de rapportage op een zo duidelijk mogelijke manier vorm geven. Uitgangspunten daarbij zijn voor ons: Hoe maken we het voor ouders (en leerlingen) zo transparant mogelijk? Hoe kunnen we op een zo efficiënt mogelijke manier rapporteren? Hoe kunnen we naast het rapportpunt ook inzicht geven in het proces? Hoe maken we het voor ouders/leerlingen zo transparant mogelijk: We zetten het Ouderportaal in zodat ouders en leerlingen de resultaten kunnen zien. In het Ouderportaal vind u twee buttons: Methodetoetsen en Niet-methode toetsen. De resultaten van methode toetsen : de resultaten zijn een weergave van de periode die is doorlopen (korte termijn); het kind laat met de scores op deze toetsen zien of de aangeboden stof die kort geleden is ingeoefend, ook beheerst wordt. De methodetoetsen sluiten naadloos aan op de lesstof. Er worden precies die kennis en vaardigheden getoetst die uw kind in de weken eraan voorafgaand uitgelegd heeft gekregen en intensief heeft geoefend. Deze informatie en kennis ligt dus nog vers in het geheugen. De Niet-methode toetsen (de Cito-toetsen voor het leerlingvolgsysteem) worden 2x per schooljaar afgenomen (jan/feb en juni). Dit zijn landelijke toetsen. De kennis en vaardigheden die gevraagd worden, beslaan een grotere periode. Daardoor kan sommige kennis wat zijn weggezakt. Soms komen er ook dingen aan de orde die uw kind helemaal nog niet heeft geleerd in de klas; de CITO toetsen lopen niet altijd helemaal parallel aan het aanbod in de lesmethodes. Daarnaast kan de vraagstelling in CITO toetsen de score beïnvloeden. Zo n toets ziet er anders uit dan wat het kind gewend is en de leerlingen moeten zelf bedenken welke oplossingsstrategie ze moeten gebruiken. Dat is soms best lastig! De resultaten van methodetoetsen geven aan of de aangeboden leerstof op korte termijn beheerst wordt, terwijl de niet-methodetoetsen van Cito meer procesmatig de ontwikkeling van uw kind(eren) volgen en iets zeggen over het niveau van het kind.

3 Hoe kunnen we op een zo efficiënt mogelijke manier rapporteren? 1. In het Ouderportaal kunt u de scores zien van de niet-methode toetsen. Per afgenomen toets ziet u een score in de vorm van de Romeinse cijfers: I-II-III-IV-V. Deze scores worden afgezet tegen de scores die landelijk gehaald worden door leerlingen. NIVEAU I II III IV V INTERPRETATIE Ver boven het gemiddelde Boven het gemiddelde De gemiddelde groep leerlingen Onder het gemiddelde Ver onder het gemiddelde U kunt de resultaten van deze toetsen eventueel ook terug kijken door een eerder schooljaar te kiezen. De Cito-toetsen voeren we altijd in op een vaste datum ongeacht op welke precieze datum de toets is afgenomen. Dit doen we om deze LVS toetsen standaard jaarlijks met elkaar te kunnen vergelijken. Meer informatie over de CITO toetsen en de groei die uw kind heeft doorgemaakt, komen in het oudergesprek aan bod. 2. In het Ouderportaal worden tevens de resultaten van een aantal methodetoetsen zichtbaar. Hierbij wordt per vak het precieze gemiddelde aangegeven van de gehaalde punten. Deze punten komen automatisch in het digitale rapport (zie punt 3). Het gaat hierbij om de vakken: * Taal (Woordenschat, Taal verkennen), * Spelling, Spelling werkwoorden, * Rekenen. * Engels (voor de groepen 7 en 8) - Als er van deze vakken toetsen worden gemaakt, dan worden de resultaten zichtbaar in het Ouderportaal. Bedoeling is dat deze resultaten binnen een week zichtbaar worden. Groepen lopen niet altijd synchroon qua tijd. Tenslotte sluiten de leerkrachten aan bij het niveau en tempo van de groep. Daarom kan het voor komen dat de ene jaargroep een toets iets eerder maakt dan een andere jaargroep. Ook het invoeren van de toetsresultaten zal niet altijd op hetzelfde moment gebeuren. - In het Ouderportaal wordt naast de toetsresultaten ook inzicht gegeven in de doelen die bij de toets aan bod zijn geweest. Deze doelen staan echter als code-taal in het Ouderportaal. Om te kunnen zien welk doel aan bod is geweest, zoekt u in het codeboek de code op die correspondeert met het doel. De doelen staan per leerjaar en per vakgebied gecategoriseerd. Op die manier weet u dat uw kind bijv spellingsprobleem ei-ij beheerst, maar dat het nog moeite heeft met eind-d woorden. 3. Daarnaast is er in bepaalde periodes een digitaal rapport zichtbaar. Op het digitale rapport staan de punten die een indruk geven van de beheersing van de doelen die getoetst worden bij de methodetoetsen. Ofwel hoe uw kind zich de leerstof eigen heeft gemaakt op korte termijn. Van de vakken die gelinkt zijn aan het Ouderportaal, zoals

4 hierboven beschreven, wordt een precies gemiddelde van de gehaalde scores, rechtstreeks in het digitale rapport geplaatst. Dus u ziet daar zuivere gemiddeldes. - Voor de onderbouw en middenbouw worden er geen punten lager dan een 5 gegeven. Voor de bovenbouw geldt dat er niet lager dan een 4 ½ gegeven wordt. Mochten de resultaten lager zijn, dan wordt dit bij de opmerkingen verder toegelicht. - De overige vakken zoals Technisch Lezen, zaakvakken en creatieve vakken zijn niet gelinkt aan het Ouderportaal en zijn daarom alleen zichtbaar in het digitale rapport. Deze vakken worden beoordeeld zoals u dat altijd al gewend was (bijvoorbeeld met woordbeoordelingen). - Dat geldt ook voor items als gedrag, werkhouding etc. - De groepen 7 en 8 krijgen voor Rekenen 2 punten (Ouderportaal én digitaal rapport): 1x voor fundamenteel niveau (de basis) en 1x voor streefniveau (het uitdagende niveau). - U krijgt dus geen papieren versie meer. Er is wel een mogelijkheid om een print te maken van het rapport. - Alleen aan het einde van groep 8 ontvangen een papieren rapport. Hoe kunnen we naast het rapportpunt ook inzicht geven in het proces? In het voorgaande hebben we uitgelegd hoe u de vorderingen van uw kind(eren) kunt volgen. Dan gaat het met name over toetsresultaten. Toetsresultaten zeggen echter niets over het proces dat uw kind heeft doorlopen. Het proces kan niet weergegeven worden in punten. Bij ieder vakgebied op het digitale rapport, is er daarom een opmerkingenvak. Daarin is er ruimte voor de leerkracht om het proces te beschrijven: wat betekent dit cijfer voor het kind? Heeft het hard moeten werken voor die 6 of heeft hij/zij niet veel inspanningen hoeven doen voor die 7? Is er veel begeleiding nodig geweest? Heeft het kind veel extra ondersteuning gehad? Het proces zegt zoveel meer dan een punt. Het is belangrijk dat zowel de kinderen als de ouders inzicht krijgen in het proces. Voor kinderen betekent dit: Dat zij dagelijks terugkoppeling en feedback krijgen over hun inzet en het proces dat zij lopen. Dit gebeurt mondeling en schriftelijk door de leerkracht. Kinderen evalueren en reflecteren ook zelf, met hulp van de leerkracht en passend bij hun niveau. Samen met de leerkracht worden de vervolgstappen bepaald. Een rapport mag nooit een verrassing zijn voor het kind. Het kind moet zichzelf herkennen in de rapportage. De leerkracht geeft alle leerlingen de mogelijkheid om vragen te stellen over het rapport of een gesprek hierover aan te gaan. Ieder doet dat op zijn/haar eigen manier. Voor de ouders betekent dit: Leerkrachten bespreken tijdens het oudergesprek het proces in de klas en de ontwikkeling van kind. Leerkrachten bespreken eveneens de Cito-toetsen. Dat zegt iets over het niveau van het kind. Dit kan duidelijk verschillen van de resultaten van methodegebonden toetsen. U was gewend een uitdraai te krijgen van de Niet-methode gebonden toetsen van het LVS (Cito M en E). Deze uitdraai ontvangt u nu niet meer. In het oudergesprek zal de leerkracht samen met u deze gegevens (o.a. vaardigheidsscores) bekijken en bespreken. De vaardigheidsscores draaien we niet uit maar worden besproken met ouders.

5 St. Bavostraat 5 Postbus AB Rijsbergen tel.: directie@bavoschool.net website : Wat zie ik als ouder in het ouderportaal? 1. U logt in op ons ouderportaal via: Indien u geen inloggegevens heeft of u bent ze kwijt, kunt u contact met ons opnemen via inschrijven@bavoschool.net 2. Na het inloggen ziet u de landingspagina. In het hoofdvenster kan een nieuwsbericht geplaatst zijn. 3. Wanneer u op de naam van uw kind(eren) klikt krijgt u het hiernaast staande uitrolmenu te zien. Met achtereenvolgens de onderdelen: Rapporten, Toetsen, Groep en Over (naam kind). 4. Als u een rapport wil bekijken, klikt u op de naam van het desbetreffende kind en vervolgens op Rapporten. Het huidige leerjaar wordt automatisch geselecteerd. Zoals u kunt zien is er voor het geselecteerde schooljaar nog geen rapport beschikbaar. U kunt wel de rapporten uit voorgaande schooljaren bekijken door te klikken op het uitrolmenu van de schooljaren. Vervolgens kunt u door de schooljaren bladeren om daar eerdere rapporten te bekijken. 5. Om het rapport af te drukken scrollt u helemaal naar beneden. Onder het rapport vindt u namelijk de knop afdrukken.

6 Wanneer u hier op klikt kunt u een pdf downloaden en afdrukken. Om de PDF te kunnen zien heeft u een PDF viewer nodig. Dit is een gratis programma. Te downloaden via bijvoorbeeld: 6. Om de toetsresultaten van uw kind te bekijken, klikt u weer op de naam van het desbetreffende kind en klikt u op Toetsen. In het volgende menu kunt u kiezen uit landelijke toetsen en methodetoetsen. De landelijke toetsen worden 2 maal per jaar afgenomen, in januari / februari en in juni. U ziet per toets de score van I, II, III, IV of V. Deze scores hebben de volgende betekenis: I : ver boven het landelijk gemiddelde II : net boven het landelijk gemiddelde III : op het landelijk gemiddelde IV : net onder het landelijk gemiddelde V : ver onder het landelijk gemiddelde De methode toetsen worden gedurende het hele jaar afgenomen. Ook hier vindt u onderaan het keuzemenu om de toetsen van andere leerjaren te bekijken. Niet alle methodetoetsen zijn terug te vinden in het ouderportaal. Op dit moment zijn de vakken: rekenen, spelling, spelling werkwoorden (voor groep 7&8), taal, taal woordenschat en Engels (voor groep 7&8) zichtbaar. Wij raden u aan samen met het kind het rapport te openen in het Ouderportaal en met elkaar het rapport te bekijken en bespreken. Voor inhoudelijke vragen over de resultaten van uw kind kunt u het beste contact opnemen met de leerkracht(en) van uw kind. Het code boek: Op de volgende pagina s vindt u de verschillende codes die horen bij de doelen die u in het Ouderportaal ziet bij de methodetoetsen die uw kind heeft gemaakt. Ze staan gegroepeerd per leerjaar en vervolgens per vakgebied: - Rekenen - Taal (Taal verkennen) - Spelling De groepen 3 werken thematisch en zonder methode voor lezen-taal-spelling. Dit betekent dat zij hun leerstofaanbod en de doelen inbedden in een thema dat voor de kinderen betekenisvol is. De kinderen oefenen de doelen spelenderwijs, handelend en/of met werkbladen. Uitzondering hierbij is de rekenmethode. Daarom zult u in het Ouderportaal alleen de resultaten van de rekentoetsen kunnen terug zien. Dat is ook de reden dat in het codeboek voor groep 3 alleen de doelen voor rekenen zijn opgenomen.

7 CODEBOEK VOOR DOELEN GROEP 3 REKENEN doelen groep 3 Blok Kinderen kennen de getalsymbolen t/m 20 en de volgorde van de getallen t/m Kinderen kunnen ongestructureerde hoeveelheden t/m 12 vergelijken Kinderen kunnen hoeveelheden verkort tellen door gebruik te maken van structuren Kinderen kunnen gebeurtenissen ordenen ten aanzien van de verstreken tijd. Blok Kinderen kennen de volgorde van de getallen t/m Kinderen kennen ongestructureerde hoeveelheden t/m 20 tellen en met elkaar vergelijken Kinderen kunnen hoeveelheden t/m 20 gestructureerd tellen m.b.v. de 5- structuur Kinderen kunnen kloktijden bepalen bij hele uren. Blok Kinderen kunnen bij een verhaal of afbeelding de splitsing van 4, 5 en 6 bedenken en het splitsschema invullen Kinderen kennen de splitsingen van 4, 5 en Kinderen kennen de splitsingen van 6 en Kinderen kunnen het aantal blokken in een afbeelding van een eenvoudig blokkenbouwsel tellen.

8 Blok 4 Blok 5 Blok 6 Blok 7 Blok Kinderen kennen de volgorde van de getalsymbolen t/m Kinderen kunnen eenvoudige optel- en aftrekcontexten t/m 10 koppelen aan het plus- en minteken Kinderen kennen de splitsing van 8 en Kinderen kunnen kloktijden bepalen bij halve uren Kinderen kunnen hoeveelheden t/m 10 opzetten en aflezen op het rekenrek Kinderen kunnen +1, +2, -1, -2 sommen en dubbelsommen herkennen en het antwoord weten zonder te tellen Kinderen kunnen de splitsing van 10 maken zonder te tellen en aanvullen t/m 10 met behulp van de splitsing van Kinderen kunnen bedragen t/m 10 euro herkennen en samenstellen met munten van 1 en 2 euro en biljetten van 5 euro. 3.6.T Kinderen kunnen de splitsingen t/m 10 vlot splitsen Kinderen kunnen de volgorde van de getalsymbolen t/m 50 kennen Kinderen kunnen hoeveelheden t/m 20 opzetten en aflezen op het rekenrek Kinderen kunnen getallen tussen 10 en 20 splitsen in tientallen en eenheden Kinderen kunnen de wijzers van de klok een uur verzetten vanaf een heel en een half uur. 3.7.T Kinderen kunnen splitsingen t/m 10 vlot splitsen Kinderen kennen de volgorde van de getalsymbolen t/m Kinderen kunnen 5-sommen (optellen) herkennen en het antwoord weten zonder te tellen. Rekenen met verwisselen en begrijpen waarom dit mag Kinderen kunnen tientallen en eenheden samenvoegen in een splitsschema en in sommentaal Kinderen kunnen een plattegrond bij een getekend blokkenbouwsel zoeken en hoogtegetallen noteren. 3.8.T Kinderen kunnen getallen t/m 100 vlot op volgorde zetten Kinderen kunnen verdwijnsommen en bijna-verdwijnsommen (aftrekken) herkennen en het antwoord weten zonder te tellen Kinderen kunnen 5-sommen (aftrekken) herkennen en het antwoord weten zonder te tellen Kinderen kunnen de splitsingen t/m 10 beheersen en aanvullen t/m 10 met behulp van de splitsing van Kinderen kunnen rekenen met tijdsduur vanaf hele uren, met hele uren.

9 Supertoets 3.ST.1 3.ST.2 3.ST.3 3.ST.4 3.ST.5 3.ST.6 Kinderen kunnen getallen t/m 100 op volgorde zetten. Kinderen kunnen getallen tussen 10 en 20 splitsen in tientallen en eenheden. Kinderen kunnen de juiste splitsing uit een context halen en deze uitrekenen. Kinderen kunnen de juiste optel- of aftreksom uit de context halen en deze uitrekenen. Kinderen kunnen rekenen met tijdsduur vanaf hele uren, met hele uren: bepalen hoe laat het is bij een gegeven tijd en een aangegeven tijdsduur. Kinderen kunnen rekenen met tijdsduur vanaf hele uren, met hele uren: tijdsduur bepalen tussen 2 gegeven tijden. Blok 9 Blok T Kinderen kunnen plus- en minsommen t/m 10 automatiseren Kinderen kunnen hoeveelheden t/m 100 opzetten en aflezen op de kralenketting Kinderen kunnen 10 sommen (optellen en aftrekken) herkennen en het antwoord weten zonder te tellen Kinderen kunnen moeilijke sommen t/m 10 uitrekenen door gebruik te maken van de 5-structuur Kinderen kunnen bedragen t/m 20 euro herkennen en samenstellen met munten van 1 en 2 euro en biljetten van 5 en 10 euro T Kinderen kunnen sommen t/m 10 automatiseren (optellen en aftrekken) Kinderen kunnen getallen t/m 100 plaatsen en aflezen op de gestructureerde getallenlijn (met steun van de kralenketting) Kinderen kunnen sommen t/m 10 (optellen en aftrekken) automatiseren Kinderen kunnen rekenen t/m 20 naar analogie van het rekenen en aanvullen t/m Kinderen kunnen lengtes meten en schatten.

10 GROEP 4 REKENEN doelen groep 4 Blok T Kinderen kunnen op tempo splitsingen maken t/m Kinderen kunnen getallen t/m 100 plaatsen en aflezen op de streepjesgetallenlijn Kinderen kunnen geautomatiseerd optellen en aftrekken t/m Kinderen kunnen bij een splitsing 2 optelsommen en 2 aftreksommen bedenken Kinderen kunnen bij eenvoudige verhoudingsopgaven een tabel gebruiken. Blok T Kinderen kunnen op tempo optellen en aftrekken t/m Kinderen kunnen getallen t/m 100 splitsen en samenvoegen in tientallen en eenheden Kinderen kunnen getallen schattend plaatsen en aflezen op de bijna lege getallenlijn t/m Kinderen kunnen optelsommen t/m 20 uitrekenen op het rekenrek met de strategie: rekenen via de Kinderen kunnen de wijzers van de klok een half uur en een aantal uur later of vroeger zetten. Blok T Kinderen kunnen op tempo optellen en aftrekken t/m Kinderen kunnen verder- en terugtellen t/m 100 met sprongen van 10 op de lege getallenlijn Kinderen kunnen alle getallen schattend plaatsen en aflezen op de bijna lege getallenlijn t/m Kinderen kunnen aftreksommen t/m 20 uitrekenen op het rekenrek met de strategie: rekenen via de Kinderen kunnen een vooraanzicht bij een bouwsel vinden zonder materiaal.

11 Blok T Kinderen kunnen op tempo optellen en aftrekken zonder overschrijding t/m Kinderen kunnen optellen en aftrekken met een tiental op de getallenlijn t/m Kinderen kunnen optel- en aftreksommen t/m 20 uitrekenen via de 10 en bedenken bij verhalen Kinderen kunnen aanvullen t/m een tiental en aftrekken vanaf een tiental Kinderen kunnen de wijzers van de klok aflezen en plaatsen bij kwart voor en kwart over. Supertoets 4.ST1.1 4.ST1.2 4.ST1.3 4.ST1.4 Kinderen kunnen tellen met sprongen van 10; getallen tussen tientallen plaatsen; getallen splitsen en samenvoegen; getallen plaatsen op de lege getallenlijn. Kinderen kunnen eenvoudige vermenigvuldigcontexten oplossen (door middel van herhaald optellen). Kinderen kunnen rekenen t/m 20 met de strategie: rekenen in 2 stappen via de 10; optellen en aftrekken met tientallen op de getallenlijn; aanvullen t/m een tiental; aftrekken van een tiental. Kinderen kunnen de klok gebruiken bij rekenen bij tijdsduur en aflezen bij hele en halve uren en kwartieren. Blok 5 Blok T Kinderen kunnen op tempo aanvullen t/m 10 en Kinderen kunnen optellen en aftrekken met tientallen op de getallenlijn t/m Kinderen begrijpen dat vermenigvuldigen herhaald optellen is en ze kunnen bij een keerverhaal een keersom bedenken Kinderen kunnen bij een keersom een keerverhaal bedenken en bij een keerverhaal een keersom bedenken Kinderen kunnen bedragen t/m 100 euro samenstellen met zo min mogelijk munten en biljetten. 4.6.T Kinderen kunnen op tempo optellen en aftrekken met overschrijding t/m Kinderen kunnen met eenheden optellen t/m 100: binnen het tiental in 1 stap en over het tiental in 2 stappen Kinderen kunnen met eenhedenaftrekken t/m 100: binnen het tiental in 1 stap en over het tiental in 2 stappen Kinderen kunnen een keerverhaal tekenen met sprongen op de lijn en bij een keerverhaal een keersom bedenken Kinderen kunnen de digitale klok aflezen bij hele uren, halve uren en kwartieren.

12 Blok T Kinderen kunnen op tempo rekenen t/m 100: aanvullen tot een tiental en afhalen van een tiental Kinderen kunnen optellen t/m 100 met de basisstrategie rijgen Kinderen beheersen de strategie 1x meer en 1x minder bij de tafels Kinderen beheersen de strategie halveren en herhalen van de strategieën 1x meer en 1x minder Kinderen kunnen bij een getekend blokkenbouwsel de juiste gedraaide plattegrond vinden (zonder materiaal) Blok T Kinderen kunnen op tempo rekenen t/m 100: optellen met tientallen en aftrekken met tientallen Kinderen kunnen aftrekken onder de 100 met de basisstrategie rijgen Kinderen kunnen van de steunsommen 2x, 5x en 10x toepassen van alle tafels Kinderen kunnen van de strategie 1x meer en 1x minder bij de tafelsommen toepassen Kinderen kunnen een datum van een maandkalender aflezen en bepalen. Supertoets 4.ST2.1 4.ST2.2 4.ST2.3 4.ST2.4 Kinderen kunnen rekenen t/m 100: optellen en aftrekken t/m 100 met de basisstrategie rijgen in maximaal 3 sprongen. Kinderen kunnen vermenigvuldigen: tafelsommen uitrekenen in context. Kinderen kunnen geldbedragen t/m 100 euro herkennen en samenstellen met munten en biljetten. Kinderen kunnen bij een blokkenbouwsel de juiste plattegrond zoeken en omgekeerd; het voor- en zijaanzicht bepalen en het aantal blokjes bepalen. Blok T Kinderen kunnen op tempo rekenen t/m 100: optellen en aftrekken van eenheden met en zonder overschrijding Kinderen kunnen optellen t/m 100 met de strategie rijgen in maximaal 3 sprongen Kinderen kunnen aftrekken t/m 100 met de strategie rijgen in maximaal 3 sprongen Kinderen kunnen de omkeerstrategie toepassen bij vermenigvuldigingen met 7x en 8x Kinderen kunnen bedragen t/m 2 euro herkennen en samenstellen.

13 Blok T Kinderen kunnen op tempo rekenen t/m 100: optellen en aftrekken met en zonder overschrijding Kinderen kunnen optellen t/m 100 met de strategie rijgen met te veel Kinderen kunnen aftrekken t/m 100 met de strategie rijgen met te veel Kinderen kunnen alle tafels toepassen en vlot uitrekenen met extra aandacht voor de 7x en de 8x Kinderen kunnen lengtes meten in centimeters nauwkeurig met een meetlint van 1 meter. Taal Verkennen doelen groep 4 Thema weten wat een zelfstandig naamwoord is een lidwoord en zelfstandig naamwoord herkennen en combineren in een zin van twee zelfstandige naamwoorden een samenstelling maken het alfabet ontdekken Thema het werkwoord herkennen in een zin het lidwoord, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord herkennen en gebruiken de functie van de punt als leesteken leren verkleinwoorden herkennen en toepassen Thema het verschil tussen klinkers en medeklinkers leren het bijvoeglijk naamwoord herkennen in een zin de basisst ructuur van een zin herkennen samenstellingen met werkwoord en bijvoeglijk naamwoord herkennen Thema leren wat een zin is een zin maken door vragen te stellen over het werkwoord leren dat woorden uit klankgroepen bestaan leren wat pictogrammen zijn

14 Thema of 2 zinsdelen aan een zin toevoegen zinnen inkorten leren dat er twee soorten zinnen zijn: de vertelzin en de vraagzin het verschil tussen beleefd en onbeleefd taalgebruik leren Thema een wanneer-deel toevoegen aan een zin leren dat bij een persoonsvorm een onderwerp hoort zelfstandige naamwoorden in het meervoud zetten leren wat tegenstellingen zijn Thema leren dat zinsdelen verplaatsbaar zijn een werkwoord uitbreiden tot een langere zin woordgroepen maken met lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord leren wat voorzetsels zijn Thema zinnen bouwen woorden in alfabetische volgorde zetten leren wat een eigennaam is verschillende soorten zelfstandige naamwoorden leren kennen Spelling doelen groep 4 Thema 1 Woordsoort Woorden 2.1.2b eenlettergrepige woorden met tussenklank na r Woorden 2.1.1b eenlettergrepige woorden met drie medeklinkers aan het begin of aan het eind Woorden 2.1.2a eenlettergrepige woorden met tussenklank na l

15 Woorden 2.1.1a eenlettergrepige woorden met twee medeklinkers aan het begin of aan het eind Zinnen 2.1.1b eenlettergrepige woorden met drie medeklinkers aan het begin of aan het eind Zinnen 2.1.1a eenlettergrepige woorden met twee medeklinkers aan het begin of aan het eind Zinnen 2.1.2a eenlettergrepige woorden met tussenklank na l Zinnen 2.1.2b eenlettergrepige woorden met tussenklank na r Thema 2 Woordsoort Woorden 2.1.3b eenlettergrepige woorden die beginnen met een s of een z Woorden 2.1.3a eenlettergrepige woorden die beginnen met een v of een f Woorden 2.1.4b woorden die beginnen met schr- Woorden 2.1.4a woorden die beginnen met sch- Zinnen 2.1.3b eenlettergrepige woorden die beginnen met een s of een z Zinnen 2.1.4a woorden die beginnen met sch- Zinnen 2.1.3a eenlettergrepige woorden die beginnen met een v of een f Zinnen 2.1.4b woorden die beginnen met schr- Thema 3 Woordsoort Woorden 2.1.5a woorden met ng Woorden 2.1.6a woorden met eer Woorden 2.1.6b woorden met oor Woorden b woorden met ij Woorden a woorden met ei Woorden 2.1.6c woorden met eur Woorden 2.1.5b woorden met nk Zinnen 2.1.6a woorden met eer Zinnen 2.1.5a woorden met ng Zinnen b woorden met ij Zinnen a woorden met ei Zinnen 2.1.5b woorden met nk Zinnen 2.1.6b woorden met oor Zinnen 2.1.6c woorden met eur Thema 4 Woordsoort Woorden a woorden die beginnen met be- Woorden b woorden die beginnen met ge- Woorden woorden met eind-d die klinkt als /t/

16 Woorden 2.1.7b woorden met ooi Woorden 2.1.7c woorden met oei Woorden 2.1.7a woorden met aai Woorden c woorden die beginnen met ver- Zinnen 2.1.7a woorden met aai Zinnen woorden met eind-d die klinkt als /t/ Zinnen 2.1.7c woorden met oei Zinnen 2.1.7b woorden met ooi Zinnen b woorden die beginnen met ge- Zinnen a woorden die beginnen met be- Zinnen a woorden die beginnen met be- Thema 5 Woordsoort Woorden 2.1.8b woorden met ieuw Woorden a woorden met au Woorden a woorden met ei Woorden b woorden met ij Woorden b woorden met ou Woorden 2.1.8c woorden met uw Woorden 2.1.8a woorden met eeuw Zinnen a woorden met ei Zinnen b woorden met ou Zinnen 2.1.8a woorden met eeuw Zinnen a woorden met au Zinnen 2.1.8c woorden met uw Zinnen b woorden met ij Zinnen 2.1.8b woorden met ieuw Thema 6 Woordsoort Woorden 2.1.9a woorden met cht Woorden c verkleinwoorden met -tje Woorden a verkleinwoorden met -je Woorden woorden met eind-d die klinkt als /t/ Woorden 2.1.9b woorden met ch Zinnen c verkleinwoorden met -tje Zinnen b verkleinwoorden met -pje Zinnen 2.1.9a woorden met cht Zinnen a verkleinwoorden met -je Zinnen woorden met eind-d die klinkt als /t/

17 Thema 7 Woordsoort Woorden b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Woorden meerlettergrepige woorden met gesloten lettergreep / woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden Woorden woorden met eind-d die klinkt als /t/ Woorden a eenlettergrepige woorden met een lange klank (open lettergreep) aan het eind Zinnen woorden met eind-d die klinkt als /t/ Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen meerlettergrepige woorden met gesloten lettergreep / woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden Thema 8 Woordsoort woorden woorden met een tweetekenklank aan het eind van een klankgroep woorden b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep woorden woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep (woorden met een gesloten lettergreep en dubbele medeklinker zinnen woorden met een tweetekenklank aan het eind van een klankgroep zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep zinnen woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep (woorden met een gesloten lettergreep en dubbele medeklinker

18 GROEP 5 REKENEN doelen groep 5 Blok 1 Blok Kinderen kunnen doortellen of terugtellen tot en met Kinderen kunnen optellen en aftrekken tot en met 200 met tienvouden Kinderen kunnen een concrete situatie verbinden aan een vermenigvuldiging of een deling en deze oplossen Kinderen kunnen een concrete situatie verbinden aan een optel- of aftrekopgave waarbij verschillende operaties uitgevoerd moeten worden Kinderen kunnen doortellen of terugtellen tot en met 1000 met sprongen van 1, 10, en Kinderen kunnen optellen en aftrekken tot en met Kinderen kunnen de tafels van 3 en 6 opzeggen Kinderen kunnen bij een eenvoudig patroon het spiegelbeeld tekenen. Blok3 Blok Kinderen kunnen digitale kloktijden aangeven op een analoge klok (tot eenheden van vijf minuten) en digitale tijden rangschikken Kinderen kunnen aangeven tussen welke honderdtallen een gegeven getal hoort Kinderen kunnen optellen, aftrekken en aanvullen tot en met 200 in contextsituaties Kinderen kunnen de strategie van één keer meer en één keer minder bij de tafel van Kinderen kunnen getallen samenstellen met honderdtallen, tientallen en eenheden in een geldcontext Kinderen kunnen getallen tot 1000 splitsen in honderdtallen, tientallen en eenheden Kinderen kunnen vermenigvuldigen in vleksommen Kinderen kunnen delingen in contexten uitrekenen.

19 Blok Kinderen kunnen optellen en aftrekken tot en met 1000, in het bijzonder rond de honderdtallen ( , 402-4) Kinderen kunnen de tafels van 7 en 8 opzeggen Kinderen kunnen informatie vanuit een foto weergeven op een plattegrond, en aangeven wat je vanuit een bepaald standpunt kunt zien Kinderen kunnen de werkelijke afstand op een kaart bepalen met behulp van een liniaal en legenda. Blok Kinderen kunnen analoge kloktijden aflezen en omzetten in digitale tijden (minuten in vijfvouden) en de tijdsduur tussen twee verschillende tijdstippen bepalen Kinderen kunnen getallen tot en met 1000 verdubbelen en halveren Kinderen kunnen de goede maat invoeren en maten ten opzichte van elkaar vergelijken Kinderen kunnen oppervlaktes en omtrekken bepalen. Blok Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en aftrekken tot (zonder overschrijding bij het aftrekken) Kinderen kunnen aangeven welk van de vier getallen het dichtst ligt bij een gegeven getal tot en met Kinderen kunnen de volgorde van de maanden noemen en met behulp van een kalender een datum bepalen die enige tijd eerder of later ligt dan de gegeven dag Kinderen kunnen een blokkenbouwsel bouwen aan de hand van bepaalde eisen en daarbij de plattegrond geven met hoogtegetallen. Blok Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en aftrekken tot Kinderen kunnen staafgrafieken en tabellen interpreteren en eenvoudige staafgrafieken tekenen Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder vermenigvuldigen Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder krijgt en wat de rest is.

20 Blok Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met Kinderen kunnen maat aanduiding aflezen op liniaal (cm), maat beker (l, ml) en weegschaal (kg, g) Kinderen kunnen vermenigvuldigen van het type 3x20 en 20x Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4x23 uitrekenen. Blok Kinderen kunnen in deelsituaties met een rest, afhankelijk van de context, bepalen wat het antwoord is Kinderen kunnen temperatuur aflezen en interpreteren Kinderen kunnen aftrekken tot en met 1000, via aanvullen en het verschil bepalen tussen twee getallen Kinderen kunnen meerdere getallen handig optellen. Blok Kinderen kunnen optellingen, aangeboden in het HET-schema, uitrekenen met overschrijdingen Kinderen kunnen getallen tot globaal tellen, ordenen en lokaliseren en de getallen in schrijven Kinderen kunnen lengtes (omtrekken) meten en millimeters en centimeters gebruiken Kinderen kunnen bedragen van het type 23,75 samenstellen tot en met 100 euro. Taal Verkennen doelen groep 5 Thema woorden in alfabetische volgorde zetten op grond van (minimaal) de eerste en tweede letter van het woord woordsoorten in zinnen van elkaar onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zinnen uitbreiden met zinsdelen die antwoord geven op vragen als wat, waar en wanneer het onderscheid tussen Standaardnederlands en streektaal leren

21 Thema woorden met 1 of meer dezelfde beginletters in alfabetische volgorde zetten onregelmatige meervoudsvormen van het zelfstandig naamwoord leren zinnen aan elkaar koppelen met behulp van (nevenschikkende) voegwoorden: en, maar, of, want leren wanneer en hoe je het verkleinwoord gebruikt Thema de gebiedende wijs leren leren wanneer je het uitroepteken gebruikt de regelmatige vormen van de trappen van vergelijking leren onregelmatige trappen van vergelijking maken Thema persoonsvorm in de onvoltooid tegenwoordige tijd herleiden tot het hele werkwoord de tegenwoordige tijd en de verleden tijd in een zin onderscheiden uit afgeleide vormen van woorden de basisvorm herleiden voorzetsels herkennen en gebruiken Thema leren wat het onderwerp van een zin is verwijzen met persoonlijke voornaamwoorden naar personen de komma gebruiken om leespauzes aan te brengen het onderscheid tussen concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden herkennen Thema de stam van een werkwoord afleiden leren dat onderwerp en persoonsvorm in getal overeenstemmen leren wat stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden zijn en hoe je ze schrijft leren dat woorden en zinnen meerdere betekenissen hebben

22 Thema persoonsnamen en aardrijkskundige namen herkennen en deze schrijven met een hoofdletter bijwoorden die iets zeggen over het werkwoord herkennen en gebruiken de regelmatige vormen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd leren de werkwoorden hebben en zijn vervoegen en gebruiken Thema mannelijke persoonsnamen omzetten in de vrouwelijke vorm en vice versa verschillende woordsoorten in een zin onderscheiden: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en voorzetsel de werkwoorden kunnen, willen, mogen en zullen vervoegen in de tegenwoordige tijd open en gesloten vragen herkennen en formuleren Spelling doelen groep 5 Thema 1 Woordsoort Woorden 2.1.7a woorden met aai Woorden 2.1.5a woorden met ng Woorden 2.1.7b woorden met ooi Woorden 2.1.6b woorden met oor Woorden 2.1.5b woorden met nk Woorden 2.1.7c woorden met oei Woorden 2.1.6c woorden met eur Woorden 2.1.6a woorden met eer Zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Zinnen 2.1.7a woorden met aai Zinnen 2.1.6b woorden met oor Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen 2.1.5a woorden met ng Zinnen 2.1.5b woorden met nk Zinnen 2.1.7b woorden met ooi

23 Zinnen 2.1.7c woorden met oei Zinnen 2.1.6a woorden met eer Zinnen 2.1.6c woorden met eur Thema 2 Woordsoort Woorden a woorden met ei Woorden 2.1.9b woorden met ch Woorden 2.1.9a woorden met cht Woorden 2.1.8b woorden met ieuw Woorden 2.1.8c woorden met uw Woorden b woorden met ij Woorden 2.1.8a woorden met eeuw Zinnen b woorden met ij Zinnen 2.1.9a woorden met cht Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen a woorden met ei Zinnen 2.1.8a woorden met eeuw Zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Zinnen 2.1.8c woorden met uw Zinnen 2.1.9b woorden met ch Zinnen 2.1.8b woorden met ieuw Thema 3 Woordsoort Woorden d woorden met het achtervoegsel -te Woorden a woorden met ei Woorden b woorden met ij Woorden a woorden met het achtervoegsel -ig Woorden a woorden die beginnen met be- Woorden b woorden met het achtervoegsel -lijk Woorden c woorden die beginnen met ver- Woorden b woorden die beginnen met ge- Zinnen a woorden met het achtervoegsel -ig Zinnen a woorden die beginnen met be- Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen b woorden met ij Zinnen b woorden die beginnen met ge- Zinnen a woorden met ei

24 Zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Zinnen b woorden met het achtervoegsel -lijk Zinnen d woorden met het achtervoegsel -te Thema 4 Woordsoort Woorden woorden met eind-d die klinkt als /t/ Woorden b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Woorden woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Zinnen woorden met eind-d die klinkt als /t/ Zinnen a woorden met een lange klank (open lettergreep) aan het eind Thema 5 Woordsoort Woorden b woorden met ou en ouw Woorden 2.1.9a woorden met cht Woorden a verkleinwoorden met -je Woorden b verkleinwoorden met -tje Woorden a woorden met au en auw Woorden d verkleinwoorden met -etje Zinnen b verkleinwoorden met -tje Zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Zinnen b woorden met ou en ouw Zinnen a woorden met au en auw Zinnen a verkleinwoorden met -je Zinnen 2.1.9a woorden met cht Thema 6 Woordsoort woorden meerlettergrepige woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden woorden b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep woorden woorden met eind-d die klinkt als /t/ zinnen meerlettergrepige woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden

25 zinnen woorden met eind-d die klinkt als /t/ zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep Thema 7 Woordsoort woorden woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep woorden woorden met een tweetekenklank in open lettergreep / aan het eind van een klankgroep woorden a woorden waarbij f verandert in v woorden b woorden waarbij s verandert in z zinnen woorden met een tweetekenklank in open lettergreep / aan het eind van een klankgroep zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep zinnen a woorden waarbij f verandert in v zinnen b woorden waarbij s verandert in z zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep Thema 8 Woordsoort woorden a woorden met meervoud op -eren woorden woorden van de vergrotende en de overtreffende trap woorden a samenstellingen zonder tussenletter woorden b woorden met twee onbeklemtoonde klankgroepen, -enen, -elen zinnen b woorden met twee onbeklemtoonde klankgroepen, -enen, -elen zinnen woorden van de vergrotende en de overtreffende trap zinnen a woorden met meervoud op -eren zinnen a samenstellingen zonder tussenletter zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep

26 GROEP 6 REKENEN doelen groep 6 Blok 1 Blok Kinderen kunnen optellingen in het HTE- schema zetten en uitrekenen Kinderen kunnen handig vermenigvuldigen met de verdeel regel Kinderen kunnen deelsommen zonder rest tot en met 100 uitrekenen Kinderen kunnen de begrippen de helft, een derde, een kwart, en een vierde toepassen in een concrete situatie Kinderen kunnen tellen met sprongen van 100 en 1000 en bij een gegeven getal het dichtstbijzijnde tiental, honderdtal en duizendtal aangeven Kinderen kunnen getallen tot op de getallenlijn plaatsen en getallen op volgorde van grootte ordenen Kinderen kunnen uit het hoofd optellen en aftrekken met mooie getallen tot Kinderen kunnen meer dan twee geldbedragen bij elkaar optellen. Blok 3 Blok Kinderen kunnen getallen tot 100 vermenigvuldigen met een tienvoud of een honderdvoud Kinderen kunnen werken met verhoudingstabellen, in het bijzonder via handig vermenigvuldigen Kinderen kunnen analoge en digitale kloktijden aflezen en noteren Kinderen kunnen de tijdsduur tussen twee tijdstippen (analoog of digitaal) bepalen en bij een gegeven tijd aangeven hoe laat het na of voor een bepaalde tijdsduur was Kinderen kunnen vermenigvuldigen van het type 5x138 uitrekenen met behulp van de verdeelregel Kinderen kunnen werken met een verhoudingstabel (in het bijzonder optellen en aftellen en aftrekken) Kinderen kunnen onder elkaar aangeboden aftrekkingen uitrekenen Kinderen kunnen de oppervlakte van figuren bepalen met een standaardmaat.

27 Blok Kinderen kunnen binnen een context een deel van een geheel bepalen en daarbij een passende breuknotatie gebruiken Kinderen kunnen een deel van een geheel bepalen en bij een gegeven deel het geheel tekenen en breuknotaties gebruiken Kinderen kunnen rekenen met geldbedragen in hele euro s en bepalen wat je overhoudt van een beginbedrag als je twee of meer artikelen koopt Kinderen kunnen de juiste maat invullen of aflezen in een context (kg, g, cl, ml, l). Blok Kinderen kunnen een opgave uitrekenen met rekenmachine Kinderen kunnen getallen afronden op een nabijgelegen tiental of honderdtal Kinderen kunnen getallen afronden op tientallen en vervolgens hiermee optellen en aftrekken Kinderen kunnen contextproblemen uitrekenen vermenigvuldigen en delen. Blok Kinderen kunnen delen met tienvouden en honderdvouden (bijvoorbeeld 4800:600 en 4800:60) Kinderen kunnen de uitkomst van vermenigvuldigingen schatten door één getal af te ronden en dan verder te rekenen Kinderen kunnen standaard lengtematen herleiden en optellen Kinderen kunnen oppervlakte en omtrek berekenen met standaard maten. Blok Kinderen kunnen berekeningen maken met een kalender en daarbij datum notaties, kwartalen en weeknummers gebruiken Kinderen kunnen lijngrafieken en staafgrafieken aflezen en interpreteren Kinderen kunnen delingen met de rest uitrekenen met getallen tot (ongeveer) Kinderen kunnen delingen van meercijferige getallen door een één cijferig getal onder elkaar uitrekenen.

28 Blok Kinderen kunnen optellingen tot (ongeveer) 1000 cijferend oplossen Kinderen kunnen met geld bepalen wat je overhoudt, nu je de kommanotatie kent Kinderen kunnen een afstand berekenen met behulp van een kaart en een schaallijn Kinderen kunnen een locatie op een kaart vinden die is aangegeven met coördinaten en omgekeerd. Blok Kinderen kunnen vermenigvuldigingen maken van het type 6x56 en 4x345 en 23x Kinderen kunnen via varia aanpakken vermenigvuldigen Kinderen kunnen bij een gegeven verdeling met breuken aangeven welk deel het is en uitrekenen uit hoeveel objecten een deel bestaat Kinderen kunnen bij een gegeven deel van een figuur met breuken aangeven welk deel het is en deze breuk aanvullen tot 1. Blok Kinderen kunnen meer dan twee geldbedragen cijferend bij elkaar optellen Kinderen kunnen schattend rekenen in geldcontexten Kinderen kunnen rekenen met de inhoudsmaten liter, deciliter, centiliter en millimeter Kinderen kunnen met een gegeven prijs per gewicht ( kg, en g ) de prijs van andere hoeveelheden bepalen. Blok Kinderen kunnen met analoge klokken en digitale tijden in een tabel berekeningen maken Kinderen kunnen handig optellen en aftrekken waarbij gebruik gemaakt wordt van de structuur van de gegeven getallen Kinderen kunnen cijferend aftrekken tot Kinderen kunnen delingen van meercijferige getallen door een één cijferig getal onder elkaar uitrekenen (waarbij uitkomsten met rest).

29 Taal Verkennen doelen groep 6 Thema bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord en voorzetsel onderscheiden in een zin leren wat de stam is van een werkwoord leren wat de persoonsvorm is en hoe je deze kunt vinden met de vraagproef leestekens gebruiken en benoemen (punt, komma, vraagteken, uit roepteken en dubbele punt) Thema minder frequente voorzetsels invullen in een zin onvoltooid verleden tijd-vormen van zelfdeklankwerkwoorden toepassen in zinnen het onderwerp en de persoonsvorm in een zin vinden met de getalsproef leren hoe je afkortingen maakt Thema samenstellingen herkennen van het type bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord, en voorzetsel en zelfstandig naamwoord onvoltooid verleden tijd-vormen van andere klankwerkwoorden toepassen in zinnen de tijdproef doen om de persoonsvorm te vinden het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik herkennen en gebruiken Thema verschillende manieren leren om een zelfstandig naamwoord in het meervoud te zetten vervoeging leren van de onregelmatige werkwoorden hebben, zijn, kunnen, mogen, willen en zullen in de onvoltooid verleden tijd zinsdelen onderscheiden door ze te verplaatsen op de juiste plekken in een zin komma s plaatsen

30 Thema leren wat voegwoorden zijn en zinnen kunnen koppelen met de onderschikkende voegwoorden van tijd: voordat, totdat, nadat, zolang, terwijl de regel leren voor je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd het gezegde aanwijzen in een zin leren wat scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn en dat beide delen van een scheidbaar samengesteld werkwoorden bij het gezegde horen Thema een afleiding analyseren in basisvorm met voorvoegsel en/of achtervoegsel leren wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn begrijpen wanneer een persoonsvorm die eindigt met een t-klank geschreven wordt met d, dt of t aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken Thema begrijpen dat een persoonsvorm van een zelfdeklankwerkwoord, waarvan de stam eindigt op d of t, in de verleden tijd met dd of tt is van een werkwoord een zelfstandig naamwoord maken persoonlijke voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin een woord in lettergrepen verdelen bij afbreking aan het einde van de regel Thema leren dat een aantal zelfstandige naamwoorden geen enkelvoudsvorm of geen meervoudsvorm heeft leren wanneer de bijvoeglijke naamwoorden een buigings-e krijgen de vaste plaats van het onderwerp en persoonsvorm benoemen in een vertelzin en een vraagzin het verschijnsel pleonasme herkennen in woordgroepen

31 Spelling doelen groep 6 Thema 1 Woordsoort woorden 2.1.5b woorden met nk woorden b woorden met ij woorden 2.1.9a woorden met cht woorden 2.1.5a woorden met ng woorden a woorden met ei woorden 2.1.9b woorden met ch zinnen 2.1.5a woorden met ng zinnen 2.1.9a woorden met cht zinnen b woorden met een open lettergreep in het midden / woorden met een lange klank aan het eind van een klankgroep zinnen woorden met verdubbeling van medeklinker / woorden met een korte klank aan het eind van een klankgroep zinnen 2.1.9b woorden met ch zinnen b woorden met ij zinnen a woorden met ei zinnen 2.1.5b woorden met nk Thema 2 Woordsoort woorden b woorden met ou en ouw woorden woorden met i die klinkt als /ie/ woorden a woorden met au en auw woorden b woorden waarbij s verandert in z woorden a woorden waarbij f verandert in v zinnen b woorden waarbij s verandert in z zinnen b woorden met ou en ouw zinnen a woorden met au en auw zinnen a woorden waarbij f verandert in v zinnen woorden met i die klinkt als /ie/ Thema 3 Woordsoort woorden b woorden met c die klinkt als /k/ woorden a woorden het het achtervoegsel -ig woorden a woorden met c die klinkt als /s/ woorden a verkleinwoorden met -je (na d of t) woorden f verkleinwoorden met -nkje woorden b verkleinwoorden met -tje Woorden d verkleinwoorden met -etje (met verdubbelde medeklinker)