DE INVLOED VAN HECHTING OP AANDACHT VOOR DE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DE INVLOED VAN HECHTING OP AANDACHT VOOR DE"

Transcriptie

1 Academiejaar Eerste examenperiode DE INVLOED VAN HECHTING OP AANDACHT VOOR DE MOEDER BIJ LAGERE SCHOOLKINDEREN: EEN STUDIE AAN DE HAND VAN OOGBEWEGINGSREGISTRATIES Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, optie Klinische Psychologie, door Beatrijs Vandenkerckhove Promotor: Prof. Dr. Caroline Braet Begeleiding: Eva Vandevivere

2 Ondergetekende, Beatrijs Vandenkerckhove, geeft toelating tot het raadplegen van deze scriptie door derden.

3 Woord vooraf Het schrijven van een thesis is een werk van lange adem. Nu blik ik terug op een aangename kennismaking met het wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard is dit werk niet alleen mijn verdienste. Ik werd omringd door een aantal mensen die mij steeds in de juiste richting wezen. Bij deze wil ik elk van hen bedanken. Allereerst wil ik Eva Vandevivere bedanken voor de uitstekende begeleiding. Ik kon steeds bij haar terecht voor vragen en feedback. Door haar toegankelijkheid en gedrevenheid was het ook een leuke samenwerking. Daarnaast wil ik Prof. C. Braet bedanken om dit thesisonderzoek mogelijk te maken. Haar uitgebreide feedback heeft mij geholpen om dit werk naar een hoger niveau te tillen. Mijn dank gaat ook uit naar Prof. R. De Raedt, Prof. S. Muëller en Prof. G. Bosmans voor de hulp bij het ontwerp van de studie en de data-analyse. Verder bedank ik ook de deelnemers aan het onderzoek voor hun inzet. Zonder hun medewerking was deze studie niet mogelijk geweest. Op het thuisfront gaat mijn dank in de eerste plaats uit naar mijn ouders. Zij boden mij de kans om deze studies aan te vatten en zijn mij daarin steeds blijven steunen. Tot slot wil ik ook mijn zus en mijn vrienden bedanken op wie ik altijd kon rekenen.

4 Abstract Hechtingsrepresentaties worden in de literatuur steeds vaker gedefinieerd als cognitieve schema s die de informatieverwerking beïnvloeden. Verschillende studies tonen aan dat het al dan niet hebben van veilige hechtingsrepresentaties de aandachtsprocessen voor hechtingsgerelateerde informatie stuurt. Echter, de resultaten zijn heel tegenstrijdig. Sommige studies vinden dat veilige hechting geassocieerd is met meer aandacht voor de moeder, andere studies net andersom. Ook op theoretisch vlak is er weinig consensus over de aard van het verband. De huidige studie zocht naar een opheldering door de predicties van drie theorieën te vergelijken. Meer specifiek werd nagegaan hoe hechting de aandacht voor de moeder bij lagere schoolkinderen beïnvloedt. In de eerste taak keken lagere schoolkinderen (N=34) gedurende 10 s naar neutrale foto s van de moeder en onbekende vrouwen terwijl hun oogbewegingen werden gevolgd. In de tweede taak werd tevens het effect van emoties nagegaan door foto s van de moeder en onbekenden met verschillende gelaatsuitdrukkingen aan te bieden (boos, blij, bang). Naast de aandachtstaken werden ook hechtingsvragenlijsten afgenomen. Uit de resultaten bleek dat onveilige hechting (hechtingsangst en hechtingsvermijding) geassocieerd is met minder volgehouden aandacht voor de moeder. Veilige hechting is geassocieerd met meer volgehouden aandacht voor de moeder. Er is echter geen significant verschil in aandacht voor de moeder naargelang de emotie. Deze bevindingen bieden evidentie voor de defensieve exclusietheorie die stelt dat onveilig gehechte kinderen hun aandacht wegrichten van bedreigende informatie om zich te beschermen tegen negatieve emoties.

5 Inhoud Inleiding... 1 De Hechtingstheorie... 2 Conceptualisatie Hechting bij lagere schoolkinderen Individuele verschillen in hechtingskwaliteit Hechting en aanpassing Het Interne Werkmodel Conceptualisatie Kritieken op het interne werkmodel Het interne werkmodel als cognitief schema Hechting en Aandacht Aandacht vanuit een schemaperspectief Aandacht voor hechtingsgerelateerde informatie Gecontroleerde versus ongecontroleerde aandacht Besluit en Huidig Onderzoek Methode Steekproef Materiaal Aandachtstaken Gebruikte stimuli Vragenlijsten Procedure Statistische Analyses Resultaten Voorbereiding van de Data... 42

6 Preliminaire Analyses Onderzoeksvraag Algemene aandachtseffecten Hechtingseffecten Onderzoeksvraag Algemene aandachtseffecten Hechtingseffecten Discussie Bespreking Resultaten Sterktes en Beperkingen van de Studie Toekomstig onderzoek Klinische implicaties Besluit Referenties... 61

7 Inleiding In deze scriptie wordt nagegaan hoe hechtingsrepresentaties de aandacht voor de moeder bij lagere schoolkinderen beïnvloeden. Deze studie heeft een klinische relevantie. Onveilige hechtingsrepresentaties vormen namelijk een risicofactor voor de ontwikkeling van psychopathologie (Warren, Huston, Egeland & Sroufe, 1997). De link tussen vroege onveilige hechtingservaringen en de ontwikkeling van psychopathologie is echter nog niet helemaal duidelijk. Verschillende studies tonen aan dat onveilige hechtingsrepresentaties de informatieverwerking vertekenen (Dewitte, Koster, De Houwer & Buysse, 2007). Dergelijke vertekeningen in de informatieverwerking zouden een centrale rol spelen in het ontstaan en de instandhouding van emotionele problemen ( Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2007; Beck, 1976). Onderzoek naar aandachtsvertekeningen op basis van hechtingsrepresentaties kan dus een beter inzicht geven in de cognitieve processen die aan de basis liggen van psychopathologie. Bijgevolg biedt het ook handvaten bij de ontwikkeling van klinische interventies (Fox, Russo, Bowles & Dutton, 2001). Daarnaast heeft de studie ook een theoretisch doel. Interne werkmodellen of hechtingsrepresentaties vormen een basisconcept in de hechtingstheorie, maar werden fel bekritiseerd omwille van de vage definiëring. Recenter werd een nieuwe conceptualisatie voorgesteld waarin interne werkmodellen gelijkgesteld zijn aan cognitieve schema s (Bosmans, Braet & Van Vlierberghe, 2010; Waters & Waters, 2006). Deze visie houdt in dat interne werkmodellen, net zoals cognitieve schema s, de informatieverwerkingsprocessen beïnvloeden. In de huidige studie wordt getoetst of hechtingsrepresentaties ook reeds de aandachtsverwerking ten opzichte van de moeder beïnvloeden. Het eerste deel van de scriptie is een literatuuroverzicht. Eerst wordt de hechtingstheorie toegelicht (1.1). Vervolgens wordt er meer specifiek ingegaan op één van de basisconcepten uit de hechtingstheorie, namelijk interne werkmodellen (1.2). Interne werkmodellen of hechtingsrepresentaties staan heel centraal in deze scriptie. Na de definiëring van interne werkmodellen volgt een kritische evaluatie. Daarna wordt een nieuwere conceptualisatie voorgesteld waarbij interne werkmodellen gelijkgesteld zijn aan een cognitief schema. Vervolgens wordt de relatie tussen interne werkmodellen en aandachtsverwerking uitgediept (1.3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen 1

8 gecontroleerde aandacht en ongecontroleerde aandacht voor de moeder. Tot slot worden de onderzoeksvragen en hypothesen uit de huidige studie geformuleerd (1.4). Het tweede deel van de scriptie gaat over de uitvoering van het onderzoek. Eerst wordt de methode besproken, met aandacht voor de steekproef, de apparatuur en de gevolgde procedure. Daarna worden de onderzoeksresultaten weergegeven. In de discussie worden de onderzoeksresultaten vervolgens teruggekoppeld aan de onderzoeksvragen. De resultaten worden verder verklaard en tot slot worden er aanbevelingen gegeven voor verder onderzoek. De Hechtingstheorie Er wordt gestart met een kort overzicht van de belangrijkste aspecten van de hechtingstheorie. In het eerste deel worden de centrale begrippen uit de hechtingstheorie toegelicht. Aangezien we in deze scriptie hechting bij lagere schoolkinderen onderzoeken, wordt in het tweede deel dieper ingegaan op de veranderingen die het hechtingssysteem doormaakt in de lagere schoolperiode. Nadien worden een aantal invloedrijke modellen voorgesteld om verschillen in hechtingskwaliteit te beschrijven. Tot slot wordt het verband tussen vroege hechtingservaringen en latere vormen van aanpassing, in positieve en negatieve zin, besproken. Conceptualisatie. De grondleggers van de hechtingstheorie zijn Bowlby en Ainsworth (Bretherton, 1992). Bowlby ging op zoek naar een verklaring waarom kinderen nood hebben aan een sterke affectieve band met een verzorgingsfiguur. Volgens Bowlby (1958) stellen baby s genetisch gestuurd hechtingsgedrag zoals huilen, glimlachen, iemand volgen en zich vasthechten aan deze persoon. Dit gedrag wordt steeds meer georganiseerd rond de primaire verzorgingsfiguur. Het hechtingssysteem is evolutionair gestuurd, met als doel het creëren van een band met de moederfiguur. Dit zou vooral belangrijk zijn in tijden van gevaar en dreiging. Door hechtingsgedrag te stellen, lokken kinderen de nabijheid van de moeder uit. Door de nabijheid van de moeder op te zoeken, wordt het kind beter beschermd tegen gevaar. Het hechtingsgedrag stopt wanneer het kind zich opnieuw veilig voelt door de handelingen van de moeder. Wanneer het kind alleen is, kan de verschijning van de moeder al tot een deactivatie van het hechtingssysteem leiden (Bowlby, 1982). In tegenstelling tot traditionele theorieën waarin de afhankelijkheid van baby s als iets passiefs wordt 2

9 gezien, heeft hechtingsgedrag hoe Bowlby het omschrijft een actief karakter (Bretherton, 1992). Bovendien slaan kinderen de ervaringen met hun hechtingsfiguren op in interne werkmodellen (Bowlby, 1969, 1973). Interne werkmodellen representeren informatie over de beschikbaarheid en responsiviteit van de hechtingsfiguren. Veilig gehechte kinderen hebben een intern werkmodel opgebouwd van hun moeder als iemand die steeds beschikbaar is, ook al is ze er op dat moment niet. Interne werkmodellen worden dus opgebouwd door de interacties met de verzorgingsfiguren en spelen een belangrijke rol in de organisatie van het hechtingsgedrag. Dit centrale concept wordt later nog uitgebreider besproken (zie 1.2 Het interne werkmodel). Mary Ainsworth heeft een aantal ideeën van Bowlby empirisch getoetst en is medeverantwoordelijk voor belangrijke uitbreidingen van de hechtingstheorie (Ainsworth & Bowlby, 1991). Ainsworth werkte de concepten uit van de hechtingsfiguur als een veilige basis voor de exploratie van de omgeving en een veilige haven voor geruststelling. Wanneer kinderen bang zijn, zoeken ze steun en geruststelling bij hun primaire hechtingsfiguur die op dat moment dienst doet als een veilige haven. Eens ze getroost zijn, verandert de hechtingsfiguur in een veilige basis van waaruit ze de omgeving kunnen exploreren (Ainsworth, 1979). De veilige basis en veilige haven zijn uitgegroeid tot twee kernbegrippen uit de hechtingstheorie (Waters & Cummings, 2000). De hechtingstheorie biedt dus een verklaring voor het typische sociale en emotionele gedrag bij jonge kinderen. Bovendien beschrijft de theorie ook hoe hechtingsgedrag bij kinderen wordt vertaald in mentale representaties of interne werkmodellen (Lewis, Feiring & Rosenthal, 2000). Hechting bij lagere schoolkinderen. Het hechtingsconcept ontwikkelt zich doorheen de kindertijd. Aangezien onze steekproef uit lagere schoolkinderen bestaat, wordt dit hier uitvoeriger besproken. Volgens Mayseless (2003) verschilt hechting bij lagere schoolkinderen op vijf belangrijke punten van hechting in de vroege kindertijd. Hier volgt een bespreking van deze vijf ontwikkelingen die Mayseless (2003) onderscheidt. 1. Ten eerste wordt het hechtingsgedragssysteem meer gesofisticeerd aangezien het meer vanuit cognitieve-affectieve internalisaties wordt gestuurd. Naarmate kinderen ouder worden slagen ze er steeds beter in om hun eigen visies en die van anderen te 3

10 begrijpen. Bovendien kunnen ze ook beter hun emoties reguleren en beter communiceren. Het oorspronkelijke hechtingsgedrag, zoals huilen en zich vastklampen, komt daardoor minder frequent voor. Kinderen beroepen zich dan vaker op minder eenduidig en meer verbaal gedrag om stress en angst uit te drukken (Bretheron & Munholland, 1999). Lagere schoolkinderen zijn daarenboven in staat om hun plannen bij te stellen en hun gedrag aan te passen aan de verwachtingen van de omgeving. Ze gaan bijvoorbeeld thuis huilen, maar niet meer op school. 2. Ten tweede wordt het hechtingsgedragssysteem meer geïntegreerd vanaf de lagere schoolperiode. Het hechtingsgedrag wordt in eerste instantie geïntegreerd tot een strategie, gebaseerd op de verschillende ervaringen met één bepaalde hechtingsfiguur. Later wordt hechtingssgedrag verder gegeneraliseerd tot één algemene strategie die relationele ervaringen met verschillende personen reflecteert. In de volwassenheid lijkt er inderdaad een gegeneraliseerde hechtingsstijl aanwezig te zijn, naast de relatiespecifieke representaties (Baldwin, Keelan, Fehr, Enns & Koh-Rangarajoo, 1996). Volgens Bowlby (1973) hebben ook lagere schoolkinderen al meer algemene representaties over zichzelf en anderen opgebouwd op basis van hun ervaringen met verschillende hechtingsfiguren. Integratie is dus een langdurig proces dat van start gaat in de lagere schoolperiode. 3. Vervolgens wordt het hechtingssysteem ook meer gedifferentieerd. In de lagere schoolperiode bouwen kinderen voor het eerst sterke emotionele relaties op met andere kinderen en volwassenen. De primaire hechtingsfiguur is niet langer de enige persoon die wordt benaderd in de zoektocht naar steun en bescherming. Er treedt een diversificatie op waarbij in verschillende omstandigheden appèl wordt gedaan op verschillende personen. Deze personen zijn niet allemaal hechtingsfiguren, maar ze vervullen wel hechtingsgerelateerde functies. In een cross-sectioneel onderzoek werd aangetoond dat kinderen uit het derde leerjaar (N=176) zich vooral tot hun ouders blijven richten om hun hechtingsbehoeften te vervullen, eerder dan tot hun leeftijdsgenoten. Wel verkiezen ze hun leeftijdsgenoten boven hun ouders om samen te spelen of geheimen te vertellen (Kerns, Tomich & Kim, 2006). Lagere schoolkinderen gaan dus meerdere relaties aan waarin er hechtingsgerelateerde functies worden vervuld, maar toch blijven de ouders nog steeds de belangrijkste hechtingsfiguren. 4

11 4. Verder verschuift ook de verantwoordelijkheid om nabijheid te bewaren doorheen de kindertijd. Ouders dragen de verantwoordelijkheid om in te staan voor de noden van jonge kinderen. Deze taak verschuift meer naar de kant van de kinderen naarmate ze ouder worden. Ouderlijk toezicht neemt af en kinderen kunnen bijvoorbeeld al eens een langere periode alleen thuis blijven. Lagere schoolkinderen krijgen dus steeds meer de kans om zelf keuzes te maken (Romich, Lundberg & Tsang, 2009). Situaties die vroeger als bedreigend ervaren werden, kunnen ze nu vaak alleen de baas. Bovendien kunnen ze nu ook zelf de hulp van de hechtingsfiguur inroepen. Lagere schoolkinderen krijgen dus meer autonomie om te beslissen wanneer ze hulp van een hechtingsfiguur willen. 5. Tenslotte treedt er een daling op in de intensiteit van het hechtingsgedrag. Er zijn veranderingen in de condities die het hechtingssysteem activeren en deactiveren. Bij de activatie van het hechtingssysteem zijn er enerzijds situaties die vroeger bedreigend waren, maar in de lagere schoolperiode niet meer. Voorbeelden zijn de aanwezigheid van vreemde mensen, honger of een lange scheidingsperiode met de moeder. Anderzijds zijn er ook nieuwe condities die het hechtingssysteem activeren, zoals schuldgevoelens, schaamte en afwijzing. Het is daarom onduidelijk of het hechtingssysteem in de lagere schoolperiode meer of minder geactiveerd wordt dan in de kleutertijd. Tevens zijn er meerdere mogelijkheden om het hechtingsgedrag te stoppen. Een minder intense reactie van de ouders, zoals een geruststellende blik, kan volstaan. Bij jonge kinderen is het heel belangrijk dat de hechtingsfiguur fysiek aanwezig is om het kind gerust te stellen. Echter, bij oudere kinderen kan het hechtingssysteem ook gedeactiveerd worden door psychische nabijheid, bijvoorbeeld door een telefoongesprek met de hechtingsfiguur (Bowlby, 1982). Naast deze vijf veranderingen is het cruciaal dat kinderen steeds meer de beschikbaarheid van hun moeder nastreven in plaats van de nabijheid. Beschikbaarheid weerspiegelt de mate waarin het kind en de hechtingsfiguur open communiceren, de fysieke toegankelijkheid van de hechtingsfiguur, en de responsiviteit voor de noden van het kind (Kerns et al., 2006). Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat kinderen uit het vijfde leerjaar minder een beroep doen op hun ouders dan toen ze nog in het derde leerjaar zaten. De mate waarin ze hun ouders als beschikbaar ervaren, wijzigt daarentegen niet (Kerns et al., 2006). Dit kan men beschouwen als evidentie voor de 5

12 hypothese dat het doel van het hechtingssysteem langzaam verschuift van fysieke nabijheid naar beschikbaarheid. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat hechting in de kindertijd vijf grote veranderingen ondergaat. Het hechtingssysteem wordt namelijk meer gesofisticeerd, meer geïntegreerd en meer gedifferentieerd. Verder verschuift de verantwoordelijkheid voor nabijheid te bewaren en is er een daling in de intensiteit van het hechtingsgedrag (Mayseless, 2003). Daarnaast kan besloten worden dat de beschikbaarheid van de moeder belangrijker wordt dan de fysieke nabijheid. Daarom wordt in het huidig onderzoek het vertrouwen in de beschikbaarheid van de moeder gemeten. Dit gebeurt aan de hand van de People In My Life vragenlijst (PIML; Cook, Greenberg, & Kaische, 1995). Gezien de verschillende veranderingen is verder onderzoek naar hechting bij lagere schoolkinderen boeiend en brengt het nieuwe onderzoeksvragen aan. Individuele verschillen in hechtingskwaliteit. Ainsworth is de grondlegger van een laboratoriumprocedure om hechting te meten bij kinderen van een jaar oud, de vreemde situatie procedure (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978). In deze procedure wordt het kind twee keer gescheiden van en herenigd met de moeder. De procedure bestaat uit acht episodes waarin het kind wordt geobserveerd: (a) Moeder en kind gaan samen binnen in de spelkamer. (b) Het kind speelt in aanwezigheid van de moeder. (c) Een onbekende persoon komt de kamer binnen en praat met de moeder. (d) Moeder verlaat de spelkamer en het kind is alleen met de onbekende. (e) De eerste hereniging vindt plaats. De moeder komt immers opnieuw de spelkamer binnen en de vreemde gaat ongemerkt weg. Aan het einde van deze episode verlaat de moeder voor de tweede maal de kamer. (f) Het kind is alleen in de spelkamer. (g) De vreemde komt terug binnen en probeert het kind te troosten. (h) Moeder en kind worden voor de tweede keer herenigd. De vreemde verlaat opnieuw ongemerkt de kamer. Dergelijke scheidingservaringen in een onbekende omgeving induceren stress bij het jonge kind en hierdoor wordt hechtingsgedrag uitgelokt. Vervolgens wordt dit hechtingsgedrag gecodeerd. Er wordt meer bepaald geobserveerd in hoeverre het kind toenadering tot en contact met de moeder zoekt (Euser et al., 2008). Op basis van deze observaties werden kinderen ondergebracht in drie verschillende groepen: veilig gehecht, vermijdend gehecht en ambivalent gehecht. Het 6

13 hechtingssysteem van kinderen uit deze drie verschillende groepen is kwalitatief anders georganiseerd. Bovendien werd er een verband aangetoond tussen deze hechtingsstijlen en de beschikbaarheid en sensitiviteit van de moeders voor de signalen van hun kinderen in het eerste levensjaar en het hechtingsgedrag van de kinderen tijdens de vreemde situatie procedure (Ainsworth et al., 1978). Veilig gehechte kinderen (a) gaan op exploratie in de spelkamer en zoeken toenadering tot hun moeder bij de hereniging. Bovendien zijn ze snel getroost. De moeders van veilig gehechte kinderen werden tijdens voorafgaande thuisobservaties als sensitiever beoordeeld dan de andere moeders. Sensitieve moeders reageren gepast op de signalen van hun kind en zijn aanwezig op de momenten waarop het kind hen nodig heeft. Vermijdend gehechte kinderen (b) zoeken echter geen nabijheid van de moeder bij hereniging. Integendeel, ze richten hun blik weg van hun moeder en negeren haar toenaderingspogingen. Moeders van vermijdend gehechte kinderen reageren thuis meer verwerpend en lijken het hechtingsgedrag van hun kinderen niet te accepteren. Ambivalent gehechte kinderen (c) proberen op hun beurt een heel nauw contact met de moeder in de spelkamer te behouden, waardoor ze veel minder tot exploratie komen. Wanneer hun moeder bij de hereniging toenadering zoekt, worden ze niet getroost, maar reageren ze eerder boos. Moeders van ambivalente kinderen bleken in de thuisobservaties voorafgaand aan de vreemde situatie procedure vaak niet responsief en onbeschikbaar. In later onderzoek wordt vaak nog een vierde groep gebruikt, namelijk gedesorganiseerde hechting (Main & Solomon, 1990). Gedesorganiseerd gehechte kinderen vertonen geen consistente strategie. Opvallend is het tegenstrijdige en bizar gedrag (bijv. abnormale lichaamshoudingen, bewegingloze verstillingen en stereotiep gedrag). Dit gedesoriënteerd gedrag lijkt angst en verwarring ten opzichte van de moeder te reflecteren. Main en Hesse (1990) geven aan dat moeders van gedesorganiseerde kinderen bedreigend, angstaanjagend en dissociatief gedrag stellen ten opzichte van hun kind. Volgens andere auteurs zijn ouders van gedesorganiseerde kinderen vooral extreem insensitief (Lyons-Ruth, Bronfman, & Parsons, 1999). Gedesorganiseerde hechting is dan ook een grote risicofactor voor psychopathologie bij kinderen (van IJzendoorn, Schuengel & Bakermans-Kranenburg, 1999). De vreemde situatie procedure werd fel bekritiseerd en werd als controversieel beschouwd. Rutter (1995) betwijfelt of een observatie van twintig minuten voldoende is 7

14 om de hechtingsstijl van een kind in kaart te brengen. Verder bekritiseert hij de zinvolheid van een dergelijke benadering bij het meten van hechting bij lagere schoolkinderen. Oudere kinderen zij immers in staat om een representatie van een relatie te behouden, ook al is de persoon niet fysiek aanwezig, waardoor een scheidingservaring tot minder stress leidt. Gedragsobservaties zijn dus waarschijnlijk niet geschikt voor kinderen ouder dan vijf of zes jaar. Ook is het moeilijk om stressoren te induceren die geschikt zijn voor lagere schoolkinderen (Lewis et al., 2000; Stevenson-Hinde & Shouldice, 1995). Bovendien ontstond er een debat rond de vraag of hechting categoriaal of dimensioneel gemeten moet worden. De vreemde situatie procedure wordt met een categoriaal systeem gecodeerd. Bijgevolg wordt er vanuit gegaan dat er een kwalitatief onderscheid bestaat tussen de kinderen met een verschillende hechtingsstijl. Een tekort aan juiste taxometrische hulpmiddelen verhinderde lange tijd het toetsen van deze assumptie. Nieuwe mathematische technieken lieten Fraley en Spieker (2003) toe te analyseren hoe de verschillen in hechtingspatronen bij kinderen het best beschreven kunnen worden. Op basis van factoranalyses wordt gepleit voor een continue benadering met twee onderliggende dimensies: ten eerste al dan niet nabijheidzoekend gedrag en ten tweede emotionele rust versus kwaadheid. De eerste dimensie verwijst naar de mate waarin kinderen toenadering en nabijheid van de hechtingsfiguur zoeken. De tweede dimensie verwijst naar de mate waarin er sprake is van woede en conflict bij hereniging na een scheidingservaring. Beide dimensies zouden een verleden van al dan niet inconsistente ervaringen met de hechtingsfiguur reflecteren. In tegenstelling tot de traditionele categoriale modellen die kwalitatieve verschillen aanhalen, worden verschillen in hechting hier gezien als kwantitatieve verschillen. De klassieke categorieën kunnen eenvoudig in het tweedimensionele model worden geplaatst. Er bestaan evenwel nog andere dimensionele modellen. Bartholomew en Horowitz (1991) beschrijven een dimensioneel model voor hechtingskwaliteit in de volwassenheid. Er worden twee soorten interne werkmodellen onderscheiden: een intern werkmodel over het zelf en een intern werkmodel over de anderen. De eerste representatie omvat het beeld van zichzelf als de moeite waard om voor gezorgd te worden, terwijl de tweede representatie het beeld van de hechtingsfiguur als responsief en beschikbaar bevat (Bowlby, 1973). Elk intern werkmodel is positief of negatief 8

15 gekleurd. Door de twee dimensies met elkaar te combineren ontstaan er vier hechtingsstijlen: de veilige hechtingsstijl (positief zelf en positief ander), de angstig vermijdende hechtingsstijl (negatief zelf en negatief ander), de gepreoccupeerde hechtingsstijl (negatief zelf en positief ander) en de verwerpend vermijdende hechtingsstijl (positief zelf en negatief ander). Elke hechtingsstijl stelt een prototype voor die mensen in meerdere of mindere mate benaderen. Bovendien blijkt elk hechtingspatroon samen te hangen met specifieke interpersoonlijke problemen. Brennan, Clark en Shaver (1998) stellen een gelijkaardig model voor. Er worden eveneens twee dimensies onderscheiden, namelijk hechtingsangst en hechtingsvermijding. Hechtingsangst betreft de angst om verlaten en niet graag gezien te worden. Individuen die hoog scoren op hechtingsangst zijn sterk gefocust op sociale steun en jaloezie en zijn ook heel alert voor signalen van verwerping. Deze dimensie is compatibel met het interne werkmodel van het zelf uit de conceptualisatie van Bartholomew en Horowitz (1991). Hechtingsvermijding daarentegen verwijst naar de mate waarin men een sterke emotionele band met anderen ontkent. Individuen die hoog scoren op hechtingsvermijding verkiezen emotionele afstandelijkheid en streven ernaar om onafhankelijk te functioneren. Deze dimensie komt overeen met het interne werkmodel van anderen uit het voorgaande werk. Naast het vertrouwen in de beschikbaarheid van de moeder, wordt in het huidig onderzoek ook de hechtingskwaliteit gemeten. Wegens gebrek aan goede observationele procedures bij lagere schoolkinderen worden zelfrapportage vragenlijsten gehanteerd. Hechting wordt bijgevolg op representationeel niveau gemeten. Recent is er meer evidentie voor het gebruik van een dimensionele benadering boven een categoriale benadering. Daarom wordt geopteerd om hechtingskwaliteit op een continuüm te meten aan de hand van de Experiences with Close Relationships Scale Revised (ECR-RC; Children and adolescents version; Brenning, Soenens, Braet & Bosmans, 2011; oorspronkelijk gebaseerd op ECR-R; Experiences with Close Relationships Revised, Fraley, Waller, & Brennan, 2000). De ECR-RC is een vragenlijst gebaseerd op de hechtingsdimensies angst en vermijding en dus compatibel met het model van Brennan et al. (1998). Hechting en aanpassing. Hechting wordt beschouwd als een belangrijke factor voor het sociaal en emotioneel welzijn (Ainsworth et al., 1978, Bowlby 1969/1982). Er 9

16 bestaat een verband tussen opvoeding en de ontwikkeling van psychopathologie bij kinderen (voor een review, zie Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; van der Bruggen, Stams & Bögels, 2008; Zhou et al., 2008). Volgens Bowlby (1969) wordt dit verband verklaard door het interne werkmodel over de ouder. De hypothese dat hechting de relatie tussen opvoeding en psychopathologie medieert wordt bevestigd voor externaliserende problemen (Bosmans, Braet, Van Leeuwen & Beyers, 2006) en voor internaliserende problemen (Bosmans, Braet, Beyers, Van Leeuwen & Van Vlierberghe, L., 2011). Onveilige hechtingsrepresentaties zijn dus een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van psychopathologie (Warren, Huston, Egeland & Sroufe, 1997). Om op een efficiënte manier te kunnen ingrijpen is het belangrijk om hechtingsproblemen vroeg te detecteren en de werkingsmechanismen via onderzoek beter te leren kennen. Veilige hechtingsrepresentaties in de kindertijd zijn tevens geassocieerd met verschillende maten van positieve aanpassing, zoals hogere zelfwaardering, minder angst en betere sociale competenties met de leeftijdsgenootjes (Verschueren & Marcoen, 1999). Het Interne Werkmodel Interne werkmodellen spelen een centrale rol in de hechtingstheorie. Na een overzicht van de inhoud, de organisatie en de functie van interne werkmodellen, wordt er ingegaan op de kritieken op dit concept. Deze kritieken, met name de vage definitie en de te grote veralgemeenbaarheid, gaven aanleiding tot nieuwe conceptualisaties die de basiseigenschappen van het interne werkmodel moeten verduidelijken. In het derde deel wordt dieper ingegaan op de conceptuele gelijkstelling van het interne werkmodel als een cognitief schema. Conceptualisatie. Een van de kernassumpties van de hechtingstheorie is dat mensen de ervaringen met hun hechtingsfiguren opslaan in mentale representaties of interne werkmodellen. Dit internalisatieproces gaat al tijdens het eerste levensjaar van start (Bowly, 1969, 1973). Hieronder volgt een kort overzicht van de inhoud, de organisatie en de functie van interne werkmodellen. Inhoud. Volgens Bowlby (1969/1973) bestaan er twee soorten interne werkmodellen: een intern werkmodel over de hechtingsrelaties en een intern werkmodel over het zelf. Het model van de gehechtheidsrelaties omvat de mate waarin iemand 10

17 anderen beschouwt als responsief en beschikbaar. Het model van het zelf weerspiegelt de mate waarin iemand zichzelf ziet als de liefde van anderen waard. Beide interne werkmodellen zijn complementair en mutueel bevestigend. In een ondersteunende ouder-kind relatie wordt er een intern werkmodel opgebouwd van de ouder als beschikbaar in tijden van nood. In overeenstemming met dit eerste interne werkmodel wordt een beeld van zichzelf opgebouwd als de moeite waard om verzorgd te worden (Bretherton, 1992). Het model over henzelf vloeit dus voort uit het model van eerdere gehechtheidsrelaties en zou de basis vormen voor het sociale en emotionele functioneren. Er wordt bijgevolg een sterke continuïteit in hechtingsrelaties verondersteld (Bowlby, 1973). Deze continuïteit kan ten dele toegeschreven worden aan de stabiliteit in relatiekwaliteit, maar ook de onderliggende processen zijn hierbij van belang. Interne werkmodellen kunnen namelijk de aandacht richten op representatieconsistente informatie en ze kunnen ervoor zorgen dat interpersoonlijke gebeurtenissen consistent met de hechtingsrepresentaties worden geïnterpreteerd (Ainsworth, 1989). Interne werkmodellen werden dan ook lang beschouwd als een trek van het individu. Vanuit deze benadering zijn interne werkmodellen stabiel over de tijd en beïnvloeden ze interpersoonlijke relaties in verschillende contexten, zowel met ouders, vrienden, alsook met romantische partners. Echter, steeds meer stemmen gaan op dat hechtingsrepresentaties relatiespecifiek zijn (bijv. Baldwin et al., 1996; Fraley, 2007). Mensen zijn dus in staat in verschillende situaties verschillende interne werkmodellen te activeren. Nochtans kan er bij elke persoon ook een globale hechtingsstijl onderscheiden worden. Dit is het gevolg van de chronische toegankelijkheid van een bepaald mentaal model voor de perceptie van relaties. Mensen rapporteren meer relaties die consistent zijn met deze globale hechtingsstijl en ze kunnen ook gemakkelijker voorbeelden geven van relaties die overeenkomen met hun globale hechtingsstijl (Baldwin et al., 1996). Tot nu toe zijn er echter weinig longitudinale studies verricht naar de continuïteit van het interne werkmodel van de kindertijd tot in de volwassenheid. De vraag naar de stabiliteit blijft dus nog steeds onbeantwoord (Pietromonaco & Feldman Barrett, 2000). Organisatie. Er bestaat heel wat onderzoek over de organisatie van interne werkmodellen. Bretherton (1990) komt tot drie conclusies op basis van een grondige 11

18 studie van de bestaande modellen. (a) Ten eerste zijn interne werkmodellen hiërarchisch gestructureerd. (b) Bovendien staan de verschillende niveaus van de hiërarchie met elkaar in verbinding. Schema s over zichzelf, de anderen en de wereld zijn niet netjes van elkaar gescheiden, maar kunnen elkaar voortdurend beïnvloeden. Collins en Read (1994) hebben een invloedrijk hiërarchisch model voorgesteld waarbij relatiespecifieke representaties genest zijn binnen bredere relationele categorieën. Hoewel dergelijke hiërarchische modellen heel waardevol zijn ter verklaring waarom hechtingsrepresentaties verschillen van relatie tot relatie, zijn dergelijke modellen moeilijk empirisch te toetsen. Een ander probleem houdt in dat ze niet verklaren hoe er vanuit de relatiespecifieke representaties een globale representatie wordt geabstraheerd. Er wordt erkend dat beide representaties bestaan, maar er wordt niet verklaard hoe de representaties zich ontwikkelen. Vanuit deze tekortkomingen ging Fraley (2007) op zoek naar evidentie voor een connectionistische benadering van interne werkmodellen. In deze benadering zijn globale en relatiespecifieke representaties georganiseerd binnen eenzelfde mentaal systeem. De kennis is dus volledig over het netwerk verspreid. Bovendien wordt er een nieuw kader geboden om verandering en stabiliteit in hechtingspatronen beter te begrijpen. Het is vooral de leergeschiedenis, en dan meer specifiek de snelheid waarmee de omgeving verandert, die bepaalt hoe stabiel de hechtingsrepresentaties zijn. (c) Tenslotte verschillen veilige en onveilige interne werkmodellen van elkaar zowel qua inhoud als qua vorm. De interne werkmodellen van onveilig gehechte individuen zijn minder goed georganiseerd. Er treden vooral problemen op met de interne consistentie en met de rigiditeit, die leiden tot contradicties en vertekeningen bij het interpreteren en onderhouden van hechtingsrelaties (Bretherton, 1990). Functie. Het interne werkmodel heeft een interpretatieve, een voorspellende en een zelfregulatieve functie (Thompson, 2008). Deze functies worden in wat volgt verder besproken. Volgens Bowlby (1973) stuurt het interne werkmodel de interpretatie van het gedrag van andere mensen. Het gedrag van anderen wordt consistent met de verwachtingen in het interne werkmodel geïnterpreteerd. Verwachtingen over de beschikbaarheid van anderen zorgen ervoor dat men beter kan anticiperen op hun gedrag. Het gedrag van anderen wordt met andere woorden voorspelbaar. De verwachtingen helpen ook om het eigen gedrag in de relatie te sturen. Interne 12

19 werkmodellen zijn dus betrokken bij de processen die beïnvloeden aan welke informatie mensen het meest aandacht schenken, hoe ze gebeurtenissen in hun leven interpreteren, en wat ze zich herinneren. Deze informatieverwerkingsprocessen verlopen grotendeels onbewust (Bowlby, 1980; Thompson, 2008). Tot slot houdt de zelfregulatieve functie in dat hechtingskwaliteit een belangrijke rol speelt bij de reactie op stress (Bowlby, 1973). Bij blootstelling aan spanningen wordt het interne werkmodel geactiveerd. Indien dit een veilig intern werkmodel is, zal de persoon in kwestie de nabijheid van een hechtingsfiguur opzoeken en vervolgens weer tot rust komen. Onveilig gehechte kinderen hebben echter weinig vertrouwen in de beschikbaarheid van de hechtingsfiguur. Volgens Shaver en Mikulincer (2002) zijn er twee strategieën mogelijk, afhankelijk van de verwachting of nabijheid zoeken een zinvolle reactie is. Angstig gehechte kinderen verwachten dat nabijheid zoeken zinvol is, maar blijven bang om afgewezen te worden. Deze kinderen hyperactiveren hun hechtingssysteem, wat op zijn beurt tot nog meer spanningen leidt. Voorbeelden van hyperactiverende strategieën zijn rumineren, catastroferen en excessief klagen. Dit staat in contrast met de vermijdend gehechte kinderen die verwachten dat hechtingsgedrag leidt tot afwijzing en kwaadheid bij hun ouders. Daarom gaan zij geen nabijheid zoeken. Dit geeft aanleiding tot deactivatie van emoties, en het vermijden van intimiteit en afhankelijkheid in relaties (Mikulincer, Shaver & Pereg, 2003). Concluderend kan gesteld worden dat interne werkmodellen een cruciale rol spelen in de hechtingstheorie. Ze vormen een brug tussen de vroegere relationele ervaringen en verwachtingen die de latere relaties vorm geven. Een goed begrip van dit concept is dus onontbeerlijk bij hechtingsonderzoek. Kritieken op het interne werkmodel. Ondanks de cruciale rol in de hechtingstheorie, worden interne werkmodellen vaak bekritiseerd. Vooreerst kwam kritiek op de te grote reikwijdte van het concept (Thompson, 2008). Het interne werkmodel is geëvolueerd tot een breed, allesverklarend en moeilijk testbaar construct. Volgens Belsky en Cassidy (1994) kunnen interne werkmodellen voor zowat elk onderzoeksresultaat een post-hoc verklaring bieden. Als gevolg van de te grote reikwijdte werd de onderbouw van het interne werkmodel weinig empirisch onderzocht (Waters & Waters, 2006). 13

20 Door het gebrek aan empirische evidentie bleven een aantal fundamentele vragen omtrent de inhoud, organisatie en functie van het interne werkmodel onbeantwoord. (a) Wat betreft de inhoud van interne werkmodellen moet er in onderzoek meer aandacht besteed worden aan de verschillende aspecten van het intern werkmodel over het zelf en over de anderen. Zo wordt het model over het zelf meestal gemeten als globale positieve en negatieve gevoelens over zichzelf. Sociaal-cognitief onderzoek toont echter aan dat het zelfbeeld veel meer facetten omvat. (b) Verder werd de organisatie van het interne werkmodel weinig empirisch onderzocht, terwijl er wel veel vage theoretische veronderstellingen worden gemaakt over de hiërarchische structuur en de stabiliteit. (c) Tot slot is er bij de exploratie van de functie van interne werkmodellen meer inzicht nodig in de gerelateerde informatieverwerkingsprocessen (Pietromonaco & Feldmann Barrett, 2000). De kritieken op de definiëring van interne werkmodellen gaven aanleiding tot nieuwe conceptualisaties. Thompson en Raikes (2003) stellen dat interne werkmodellen preciezer gedefinieerd moeten worden, met verwijzingen naar andere mentale representaties die uit sociale interacties ontstaan. Interne werkmodellen staan namelijk niet los van de andere cognitieve processen die sociale ervaringen representeren. Verwijzingen naar andere, meer specifieke sociaal-cognitieve constructen kunnen dus meer duidelijkheid scheppen rond het concept interne werkmodellen. Bovendien zijn deze sociaal-cognitieve processen zoals attributies, relationele schema s en sociale verwachtingen veelvuldig onderzocht en kunnen ze toegepast worden op veel van dezelfde fenomenen die interne werkmodellen willen verklaren. Er is ook empirische evidentie dat hechtingsstijlen weerspiegeld worden in verschillen in de verwerking van sociale informatie bij kinderen (Ziv, Oppenheim & Sagi-Schwartz, 2004). Samengevat heeft de hechtingstheorie problemen om zowel de inhoud als het functioneren van interne werkmodellen te verklaren. Nieuwe conceptualisaties vanuit sociaal-cognitief onderzoek kunnen een antwoord bieden op fundamentele vragen en bijgevolg meer inzicht verschaffen in het hechtingssysteem. De introductie van het interne werkmodel als cognitief schema gaf een belangrijke wending aan het hechtingsonderzoek. Het interne werkmodel als cognitief schema. 14

21 Cognitieve schema s. Het schemaconstruct kent een lange onderzoekstraditie binnen de cognitieve psychologie. Beck (1964) definieerde schema s als relatief blijvende interne structuren waarin algemene of prototypische kenmerken van stimuli, ideeën of ervaringen worden opgeslaan die gebruikt worden om nieuwe informatie op een betekenisvolle manier te organiseren en waarbij bepaald wordt hoe gebeurtenissen waargenomen en geconceptualiseerd worden (p. 564). Volgens deze definitie hebben schema s een inhoudsaspect en een procesaspect. Op inhoudsniveau bevatten schema s overtuigingen over zichzelf, de wereld en de toekomst, gebaseerd op interacties met anderen (Beck, 1964). Young heeft het werk van Beck uitgebreid met een taxonomie van 15 maladaptieve schema s die onderverdeeld kunnen worden in vijf schemadomeinen: (a) gebrek aan verbondenheid/verwerping, (b) beschadigde autonomie/prestatie, (c) beschadigde grenzen, (d) gerichtheid op anderen en (e) overvigilantie/inhibitie (Young, Klosko & Weishaar, 2003). Deze maladaptieve schema s of negatieve overtuigingen vormen een cognitieve kwetsbaarheid voor de ontwikkeling van psychische problemen. Van Vlierberghe en collega s (2009) hebben aangetoond dat Young s maladaptieve schema s geassocieerd zijn met psychopathologie bij adolescenten. Daarnaast sturen schema s op procesniveau de informatieverwerking. Sociaalcognitief onderzoek wijst uit dat schema s (a) de aandacht, (b) het geheugen en (c) de interpretatie beïnvloeden. Dit kan leiden tot cognitieve vertekeningen. Mensen hebben meer aandacht en een beter geheugen voor schemarelevante informatie. Verder worden ambigue situaties vaker in overeenstemming met de eigen schema s geïnterpreteerd (Markus, 1977; White & Carlston, 1983; Baldwin, 1992). Wanneer er bijvoorbeeld schema s van onveiligheid aanwezig zijn, geeft dit vertekeningen. Angststoornissen worden gekarakteriseerd door specifieke schema s inzake bedreiging. Hoogangstigen hebben over het algemeen meer aandacht voor matige signalen van bedreiging (Koster, Verschuere, Crombez & Van Damme, 2005), hebben een beter geheugen voor bedreigende informatie (Coles & Heimberg, 2002), en maken meer negatieve interpretaties in vergelijking met laagangstigen (Vancleef & Peters, 2008). Aandachtsprocessen vervullen in het bijzonder een belangrijke functie in het angstsysteem. Angst stelt mensen in staat potentiële bedreigingen snel te detecteren om er bijgevolg efficiënter op te kunnen reageren (Rachman, 2004; Rinck & Becker, 2006). 15

22 Deze cognitieve vertekeningen kunnen echter ook aan de basis liggen van de ontwikkeling en de instandhouding van angstproblemen (Beck, 1976; Mogg & Bradley, 1998). Vergelijking schema en intern werkmodel. Bretherton (1990) legde als eerste het verband tussen interne werkmodellen en scripts of schema s over gebeurtenissen. Om schema s en interne werkmodellen conceptueel aan elkaar gelijk te stellen moeten ze echter op inhoudsniveau én op procesniveau identiek zijn. We bespreken even de gevonden evidentie voor deze visie. Vooreerst op inhoudsniveau tonen verschillende studies aan dat interne werkmodellen inderdaad cognities over zichzelf, de wereld en de toekomst bevatten. Zo stellen Waters en Waters (2006) dat ervaringen met een sensitieve hechtingsfiguur resulteren in de verwachting dat de hechtingsfiguur altijd beschikbaar zal zijn en de nodige steun zal bieden. Deze verwachting wordt het script van een veilige basis genoemd en maakt deel uit van het interne werkmodel. Pereg en Mikulincer (2004) toonden experimenteel aan dat veilig gehechte volwassenen negatieve relationele gebeurtenissen vaker toeschrijven aan specifieke en veranderbare oorzaken. Dit patroon weerspiegelt de verhoogde toegankelijkheid van positieve cognities over zichzelf en de wereld bij veilig gehechte mensen. Een angstige hechtingsstijl is echter geassocieerd met meer globale en stabiele attributies bij negatieve relationele gebeurtenissen, wat wijst op een verhoogde toegankelijkheid van negatieve cognities over zichzelf en de wereld. Bij vermijdend gehechte volwassenen tenslotte is er geen significant effect van geïnduceerd negatief affect op attributies. Deze bevinding is consistent met de tendens van vermijdend gehechte mensen om cognities die het hechtingssysteem mogelijk activeren te onderdrukken. Een tweede vorm van inhoudsevidentie is dat interne werkmodellen bij adolescenten gelinkt worden aan Young s vroege maladaptieve schema s (Young et al., 2003). Uit empirisch onderzoek blijkt dat interne werkmodellen ten dele bestaan uit verwachtingen dat de nood aan veiligheid en zorg niet ingelost zal worden, verwachtingen over falen, problemen met grenzen en verantwoordelijkheid, een overdreven nadruk op het invullen van de wensen van anderen om geliefd te worden en verwachtingen dat men goed kan functioneren zonder de steun van anderen. De correlaties tussen hechting en vroege maladaptieve schema s zijn sterk significant. 16

23 Bovendien wordt de relatie tussen hechtingsdimensies en de ontwikkeling van psychopathologie gemedieerd door deze maladaptieve schema s (Bosmans et al., 2010). Deze studies versterken de evidentie dat cognitieve schema s en interne werkmodellen inhoudelijk aan elkaar gerelateerd zijn. Vervolgens op procesniveau had Bowlby (1973) eerder al beklemtoond dat interne werkmodellen de informatieverwerking sturen. Hoewel hij nog niet over schema s sprak, was het idee niet nieuw. Om hechting te conceptualiseren als een cognitief schema moet er dus voldoende evidentie zijn voor vertekeningen in de informatieverwerking op basis van de hechtingsrepresentaties. Enerzijds bij volwassenen werd al aangetoond dat een veilige hechting geassocieerd is met een beter geheugen voor positieve krantenkoppen (Pereg & Mikulincer, 2004). Anderzijds bij kinderen blijkt dat een veilige hechtingsstijl geassocieerd is met een beter geheugen voor verhalen waarin een moeder responsief op haar kind reageert (Kirsh & Cassidy, 1997). Recent werd bij lagere schoolkinderen ook de link tussen hechting en attributiestijlen onderzocht. Veel vertrouwen in de beschikbaarheid van de moeder is geassocieerd met veiligere attributies over onsensitieve reacties van de moeder. Dit wil zeggen dat veilig gehechte kinderen het gedrag van hun moeder positiever interpreteren (Bosmans et al., in press). Naast effecten op het geheugen en de interpretatie, is er ook evidentie voor hechtingsgerelateerde verschillen in de aandachtsverwerking. Vanwege het grote belang voor huidig onderzoek wordt dit in de volgende paragraaf uitgebreid besproken. Bovenstaande studies bieden evidentie voor de hypothese dat het interne werkmodel als een cognitief schema benaderd mag worden. Besluit. Samengevat is er voldoende evidentie dat interne werkmodellen gelinkt kunnen worden aan het schemaconcept uit de cognitieve psychologie. Deze benadering komt tegemoet aan de kritiek op de definiëring van het interne werkmodel en stuurt het hechtingsonderzoek in een nieuwe richting. De visie op het intern werkmodel als cognitief schema biedt tal van voordelen. Ten eerste laat het toe om meer toetsbare hypothesen voorop te stellen (Baldwin, 1992). Door de huidige sociaal-cognitieve theorie toe te passen op interne werkmodellen, neemt de heuristische waarde van het concept toe (Baldwin et al., 1996). Gezien de predicties op inhoud- en procesniveau, kan de schematheorie bovendien een verklaring bieden voor onbeantwoorde vragen uit de hechtingstheorie, met name over de inhoud en het functioneren van interne 17

24 werkmodellen (Bosmans, Braet & Van Vlierberghe, 2010). Verder wordt het ook mogelijk om de methodologie uit de cognitieve psychologie toe te passen op hechtingsonderzoek, wat het hechtingsonderzoek een nieuwe wending kan geven (Baldwin et al., 1996). Daarom wordt er geopteerd om in dit thesisonderzoek hechting te definiëren als een cognitief schema. In wat volgt wordt de relatie tussen hechting en aandachtsprocessen verder uitgediept. Hechting en Aandacht In dit onderdeel wordt de invloed van hechtingsrepresentaties op de aandachtsverwerking toegelicht. In het eerste deel wordt besproken hoe schema s de aandacht sturen en aanleiding geven tot aandachtsvertekeningen. Daarna volgt een overzicht van de invloed van hechtingsrepresentaties op automatische aandachtsprocessen. Tenslotte wordt er ingegaan op de vraag hoe hechtingsrepresentaties ook de gecontroleerde aandachtprocessen beïnvloeden, tevens de onderzoeksvraag van deze scriptie. Aandacht vanuit een schemaperspectief. Aandacht speelt een belangrijke rol bij het uitvoeren van dagdagelijkse taken. Het aandachtssysteem stelt ons in staat om cognitieve activiteiten te onderhouden en maakt een snelle perceptie van de omgeving mogelijk (La Berge, 1997). In de veelheid van prikkels treedt er bovendien altijd aandachtsselectie op, wat betekent dat er aan bepaalde informatie meer aandacht wordt geschonken. Wat door het aandachtssysteem geselecteerd wordt, is afhankelijk van (a) de kenmerken van de prikkels en (b) de verwachtingen, overtuigingen en doelen van de waarnemer (Yantis, 1996, in Fox et al., 2001). De schema s van de waarnemer bepalen dus mee welke informatie het aandachtssysteem selecteert. Volgens cognitieve theorieën vormt aandachtsselectie, indien disfunctioneel, een cognitieve kwetsbaarheidsfactor voor de ontwikkeling en instandhouding van psychopathologie (Beck, 1976). Deze hypothese wordt ondersteund voor depressie (bijv. Koster et al., 2005) en voor angst (bijv. Mogg & Bradley, 1998). Het onvermogen om de aandacht weg te richten van stresserende informatie is geassocieerd met meer negatief affect (Compton, 2000). Onderzoek naar aandachtsmechanismen is dus noodzakelijk om een meer inzicht te krijgen in de cognitieve vertekeningen die aan de basis liggen van psychopathologie (Fox et al., 2001). 18

25 Samengevat gaat psychopathologie vaak gepaard met aandachtsvertekeningen. Daarom wordt in de huidige studie psychopathologie bij de proefpersonen opgenomen als een controlevariabele. Gezien de gelijkenissen tussen hechtingsrepresentaties en cognitieve schema s worden er ook schemagestuurde aandachtsvertekeningen op basis van het hechtingsschema verwacht. In het volgende deel wordt empirisch onderzoek naar de link tussen hechting en aandacht voorgesteld. Aandacht voor hechtingsgerelateerde informatie. Indien het interne werkmodel gelijkgesteld wordt aan een cognitief schema, zou dit schema kunnen resulteren in vertekeningen op vlak van aandacht voor hechtingsgerelateerde informatie. In de literatuur is er echter onenigheid over de manier waarop hechtingsrepresentaties de aandacht sturen. We bespreken drie theorieën, met bijhorende empirische evidentie, die elk een eigen visie hebben op de link tussen hechting en aandacht. Een overzicht van de theorieën wordt weergegeven in tabel 1. Defensieve exclusietheorie. Dykas en Cassidy (2011) hebben recent een integratief model opgesteld ter verklaring van de link tussen hechting en de verwerking van sociale informatie. Volgens dit model verwerken veilig gehechte personen sociale informatie op een open manier, met aandacht voor positieve én negatieve informatie. De informatie wordt schematisch verwerkt, in overeenstemming met hun positieve hechtingservaringen. Daarentegen kunnen onveilig gehechte personen sociale informatie op twee mogelijke manieren verwerken, afhankelijk van het type informatie. (a) Indien de informatie psychische pijn kan veroorzaken, richt het individu zijn aandacht ervan weg. Dit wordt verklaard vanuit de ontwikkelingsgeschiedenis. Via de interacties met een onresponsieve hechtingsfiguur hebben onveilig gehechte individuen niet geleerd hoe ze met negatieve gevoelens moeten omgaan. Ze vermijden deze gevoelens daarom liever. De aandacht wegrichten van dreiging met als doel het vermijden van pijn komt overeen met het concept van defensieve exclusie (Bowlby, 1980). De informatie wordt uit het bewustzijn gefilterd, zodat het hechtingssysteem niet wordt geactiveerd. Door de aandacht weg te richten van bedreigende informatie beschermt het kind zichzelf tegen een overweldiging van negatieve emoties (Main & Hesse, 1990). (b) Echter, wanneer de informatie niet psychisch pijnlijk is, verloopt de informatieverwerking schematisch. De informatie wordt dan in overeenstemming met vroegere negatieve hechtingservaringen verwerkt. 19

26 Tabel 1 Overzicht van theorieën over hechting en aandacht. Theorie Conceptualisatie Predicties Defensieve exclusietheorie Veilige basistheorie Schematheorie Onveilige hechting: - pijnlijke sociale informatie: defensieve verwerking, aandachtsvermijding - niet pijnlijke informatie: schematische verwerking Veilige hechting: Open verwerking van pijnlijke en niet pijnlijke sociale informatie. Onveilige hechting: Ontbreken van de moeder als veilige basis en bijgevolg minder exploratie van de omgeving. Veilige hechting: De moeder is een veilige basis om de omgeving te exploreren. Snellere verwerking van schemacongruente informatie. Tragere verwerking voor schemaincongruente informatie, en dus meer aandacht voor onverwachte informatie. Onveilig gehechte kinderen vermijden de verwerking van onveilige hechtingsgerelateerde informatie. Ze hebben minder aandacht voor bedreigende sociale stimuli. Veilig gehechte kinderen verwerken zowel veilige als onveilige hechtingsgerelateerde informatie op een open manier. Onveilig gehechte kinderen hebben een sterke volgehouden aandacht voor de moeder en hebben minder aandacht voor nieuwe stimuli. Veilig gehechte kinderen hebben weinig volgehouden aandacht voor de moeder en hebben meer aandacht voor nieuwe stimuli. Onveilig gehechte kinderen verwerken sneller onveilige dan veilige hechtingsgerelateerde informatie. Veilig gehechte kinderen verwerken sneller veilige dan onveilige hechtingsgerelateerde informatie. 20

27 De aandacht die een persoon aan een stimulus geeft varieert vanuit deze theorie dus naargelang de hechtingsstijl van de persoon (veilig versus onveilig) en naargelang de aard van de informatie (pijnlijk versus niet pijnlijk) (Dykas & Cassidy, 2011). Onderzoek bij volwassenen biedt empirische evidentie voor de defensieve exclusietheorie. Fraley, Garner, & Shaver (2000) onderzochten de aard van de defensieve processen. Getest werd of onveilig gehechte volwassenen hechtingsgerelateerde informatie in een vroeg stadium onvoldoende encoderen, of dat ze deze informatie in een later stadium onvoldoende elaboreren zodat het minder toegankelijk is. De resultaten tonen aan dat vermijdend gehechte volwassenen minder encoderen en dus minder aandacht hebben voor hechtingsgerelateerde informatie dan veilig gehechte volwassenen. Zeijlmans Van Emmichoven, van IJzendoorn, De Ruiter en Brosschot (2003) deden onderzoek naar het effect van hechting op de verwerking van bedreigende informatie bij patiënten met een angststoornis. In een emotionele Strooptaak werden bedreigende (bijv. murder ), neutrale en positieve woorden aangeboden. De proefpersonen dienden zo snel mogelijk de inktkleur van de woorden te benoemen. De veilige groep had meer last van Stroop interferentie bij de bedreigende woorden dan de onveilige groep. Dit wijst erop dat klinisch veilig gehechte volwassenen bedreigende informatie op een meer open manier verwerken dan klinisch onveilig gehechte volwassenen. Bij de onveilig gehechte volwassenen treedt er defensieve exclusie op, waarbij ze bedreigende informatie minder grondig verwerken en er dus minder Stroop interferentie is. Voorgaande studies vonden enkel een algemeen effect van onveilige hechting, ongeacht het subtype hechtingsangst of hechtingsvermijding. Toch is er ook evidentie voor aandachtsverschillen naargelang het subtype. Dewitte en collega s (2007) vonden dat angstig én vermijdend gehechte volwassenen hun aandacht meer wegrichten van bedreigende hechtingsgerelateerde informatie. In tegenstelling tot het onderzoek van Zeijlmans Van Emmichoven en collega s (2003), werd hechting in deze studie op een dimensioneel niveau gemeten. Hierdoor kon ook de interactie tussen beide hechtingsdimensies onderzocht worden. Meer bepaald de combinatie van een hoge hechtingsangst en een hoge hechtingsvermijding was geassocieerd met defensieve exclusie van bedreigende informatie. In een vervolgonderzoek werden gelaatsuitdrukkingen van onbekenden (boos, blij, neutraal) aangeboden in plaats van 21

28 woorden (Dewitte & De Houwer, 2008). Blije gezichten verwijzen naar een beschikbare hechtingsfiguur, terwijl boze gezichten naar een onbeschikbare hechtingsfiguur verwijzen en bijgevolg fungeren als een bedreigende hechtingsgerelateerde stimulus. Uit het onderzoek bleek dat hoge hechtingsangst in combinatie met hoge hechtingsvermijding gelinkt is aan een verminderde aandacht voor boze gezichten, wat de defensieve exclusiehypothese bevestigt. Daarnaast is angstige hechting geassocieerd met een verminderde aandacht voor blije gezichten. In deze studie werd een verband teruggevonden tussen hechting en aandacht voor positieve stimuli, terwijl dit in eerder onderzoek niet het geval was (zie Dewitte et al. 2007; Zeijlmans Van Emmichoven et al., 2003). Dit verband werd verder onderzocht in een paradigma specifiek gericht op aandachtsinhibitie. De studie toonde aan dat hechtingsvermijding geassocieerd is met een sterkere inhibitie van negatieve gelaatsuitdrukkingen (boos en verdrietig), maar niet van positieve (blije) gelaatsuitdrukkingen. Daarentegen zijn er wel indicaties voor inhibitie van blije gelaatsuitdrukkingen bij hechtingsangst (Dewitte, 2011). Bij kinderen is er minder onderzoek verricht. Main, Kaplan en Cassidy (1985) onderzochten bij kinderen de aandacht voor familiefoto s. Hechting werd gemeten op de leeftijd van 12 maanden aan de hand van de Vreemde Situatie procedure. Op de leeftijd van zes jaar werd het aandachtsonderzoek afgenomen. De proefleider overhandigde een familiefoto (moeder, vader en kind) aan de kinderen (N= 40). Veilig gehechte kinderen toonden meer aandacht voor de foto. Dit kwam tot uiting in het aanvaarden van de foto, glimlachen of interesse tonen. Onveilig-vermijdend en onveilig-gedesorganiseerd gehechte kinderen hadden een vermijdende aandachtsstijl, wat zich uitte in het niet aanvaarden van de foto, wegkijken of hem aan de kant leggen. Er waren geen onveiligambivalent gehechte kinderen opgenomen in de steekproef. Kirsh & Cassidy (1997) bouwden verder op het onderzoek van Main et al. (1985) door de valentie van de stimuli te variëren. Kleuters kregen in een eerste taak tekeningen van negatieve, positieve en neutrale moeder-kind interacties gedurende 8 s aangeboden. Onveilig-vermijdend gehechte kleuters keken meer weg van alle moeder-kind interacties, ongeacht de valentie. Waar in de eerste taak enkel hechtingsgerelateerde informatie aangeboden werd, werden in een tweede taak hechtingsgerelateerde en niet-hechtingsgerelateerde tekeningen getoond. Onveilig-vermijdend en onveilig-ambivalent gehechte kleuters keken minder naar de hechtingsgerelateerde tekeningen dan de veilig gehechte kleuters. 22

29 Het beeld van een moeder met haar kind is voor onveilig gehechte kinderen in die mate stresserend dat het uitgesloten wordt voor verdere verwerking. Beide onderzoeken bij kinderen bevestigen dus de defensieve exclusiehypothese. Veilige basistheorie. Volgens dit model is de aandachtsstijl (hypervigilantie versus vermijding) afhankelijk van de aard van de stimuli die aangeboden worden. Volgens de veilige basistheorie verschilt onderzoek naar aandacht voor de moeder fundamenteel van aandachtsonderzoek waarin andere hechtingsgerelateerde stimuli worden aangeboden zoals emotionele gelaatsuitdrukkingen, tekeningen van ouder-kind interacties of bedreigende sociale woorden. De veilige basis hypothese situeert zich in het onderzoek naar aandacht voor de moeder. Volgens de hechtingstheorie gebruiken veilig gehechte kinderen hun moeder als een veilige basis om de omgeving te exploreren (Ainsworth, 1979). Dit komt overeen met de observatie dat veilig gehechte kinderen in de vreemde situatie procedure meer op exploratie gaan in de spelkamer (Ainsworth et al., 1978). Toegepast op aandachtsonderzoek voorspelt de veilige basistheorie dat veilig gehechte kinderen een ruimere aandachtsfocus hebben rond de moeder. Bovendien hebben ze minder volgehouden aandacht voor de moeder, waardoor ze gemakkelijker nieuwe stimuli kunnen exploreren. Onveilig gehechte kinderen daarentegen hebben problemen om zichzelf te distantiëren van hun ouders (Bowlby, 1969). De sterkere nood aan de fysieke aanwezigheid van de ouder kan zich uiten in een nauwer aandachtsveld ten opzichte van de moeder en een sterkere volgehouden aandacht voor de moeder (Bosmans, Braet, Koster & De Raedt, 2009). Deze theorie werd empirisch onderzocht bij lagere schoolkinderen. Er werd nagegaan of hechtingsrepresentaties (a) de aandachtsoriëntatie en (b) de aandachtsbreedte ten opzichte van de moeder beïnvloeden. Om na te gaan of hechtingsrepresentaties de aandachtsoriëntatie ten opzichte van de moeder beïnvloeden maakten Bosmans, De Raedt en Braet (2007) gebruik van een exogene cueing taak. In deze taak werd een doelstimulus voorafgegaan door een foto van de moeder van de proefpersoon of van een onbekende vrouw. Op valide beurten bevonden de doelstimulus en de foto zich aan dezelfde kant van het scherm en op invalide beurten werden de doelstimulus en de foto aan de tegenovergestelde kant aangeboden. De proefpersoon kreeg de instructie om zo snel mogelijk op de doelstimulus te reageren. Bij onveilig gehechte kinderen was het verschil in snelheid op de valide trials en de 23

30 invalide trials groter bij aanbieding van de moederstimulus in vergelijking met de onbekende. Dit wil zeggen dat onveilig gehechte lagere schoolkinderen een sterkere volgehouden aandacht hadden voor de foto s van hun moeder dan voor de foto s van een onbekende vrouw. Voor de veilig gehechte kinderen werd dit effect niet teruggevonden. Het verschil werd enkel teruggevonden bij een Stimulus Onset Asynchronity (SOA: de tijd tussen het begin van de aanbieding van de foto en het begin van de aanbieding van de doelstimulus) van 1000 ms en niet bij een SOA van 250 ms. Dit wijst erop dat de aandachtsvertekening wordt beïnvloed door de betekenis die de foto heeft in de latere stadia van de informatieverwerking. Om de aandachtsbreedte rond de moeder te onderzoeken werd gebruik gemaakt van een dubbeltaakparadigma (Bosmans et al., 2009). In dit paradigma werd in het midden van het computerscherm een foto van de moeder of van een onbekende vrouw aangeboden. Rond deze foto waren cirkels afgebeeld, de helft dichtbij de foto en de andere helft ver van de foto. In een van deze cirkels werd de doelstimulus aangeboden. Het was de taak van de proefpersoon om eerst aan te geven wie ze op de foto gezien hebben (moeder of onbekende) en vervolgens aan te duiden in welke cirkel de doelstimulus is verschenen. Minder veilig gehechte kinderen bleken beter te scoren in de dichtbij conditie dan in de veraf conditie. Hieruit kon geconcludeerd worden dat minder veilig gehechte lagere schoolkinderen een nauwer aandachtsveld rond de moeder hebben. Dit verschil was enkel significant bij stimuluspresentaties van 34 ms en niet van 100 en 250 ms, wat wees op een aandachtsvertekening in de zeer vroege stadia van de informatieverwerking. Deze bevindingen impliceren dat onveilig gehechte kinderen hun omgeving minder exploreren, wat overeenstemt met de hechtingstheorie (Ainsworth et al., 1978). Door de aandacht zo sterk op hun moeder te richten zijn ze minder in staat om hun omgeving te ontdekken en nieuwe strategieën te vinden om met negatieve emoties om te gaan. Beide studies vormen dus een bevestiging van de veilige basis hypothese. Tot slot wordt er in beide studies enkel een algemeen effect van onveilige hechting gevonden. Schematheorie. De schematheorie stelt dat schemacongruente informatie sneller verwerkt wordt dan schema-incongruente informatie, omdat dit minder cognitieve capaciteiten vereist (Vonk, 2001). Schemagestuurde aandachtsverwerking gaat dus sneller, maar er is minder cognitieve controle mogelijk (Atkinson et al., 2009). 24

31 Daarentegen wordt wel meer aandacht aan schema-incongruente informatie gegeven, aangezien dit afwijkt van de verwachtingen (White & Carlston, 1983). Toegepast op hechting leidt dit tot de voorspelling dat veilig gehechte individuen op basis van hun responsieve hechtingservaringen sneller veilige hechtingsgerelateerde informatie zullen verwerken. Daarentegen wordt een langere verwerkingstijd voor negatieve hechtingsgerelateerde informatie verwacht, omdat dit tegenstrijdig is met hun veilige hechtingsschema. Dit staat in contrast tot de onveilig gehechte individuen die sneller habitueren aan negatieve hechtingsgerelateerde informatie, omdat dit overeenkomt met hun hechtingsschema. Onveilig gehechte personen hebben volgens de schematheorie een langere verwerkingstijd voor veilige hechtingsgerelateerde informatie nodig, want dit is voor hen onverwacht en schema-incongruent. Dit wordt vooral verwacht bij onveilig gehechte kinderen met psychopathologie. Empirisch onderzoek bij volwassenen kan deze hypothese ondersteunen. Er is evidentie voor een snellere verwerking van schemacongruente hechtingsgerelateerde informatie. Atkinson et al. (2009) boden in een emotionele Strooptaak bij jonge moeders negatieve hechtingsgerelateerde woorden (bijv. neglect ) en neutrale controlewoorden (bijv. domain ) aan. De deelnemers dienden zo snel mogelijk de inktkleur te benoemen. De woorden moesten niet dieper verwerkt worden. Onveilige, gedesorganiseerd gehechte moeders bleken trager de kleur van negatieve hechtingsgerelateerde woorden te benoemen dan de veilige, georganiseerd gehechte moeders. In een context van emotionele dreiging hebben onveilig gehechte personen minder controle over hun aandacht. De betekenis van de negatieve hechtingsgerelateerde woorden wordt automatisch geactiveerd, wat resulteert in tragere reactietijden op deze beurten. Verder vonden ook Maier en collega s (2005) evidentie voor een snellere verwerking van negatieve hechtingsgerelateerde informatie bij onveilig gehechte volwassenen. In een experimenteel onderzoek werd aangetoond dat vermijdend gehechte volwassenen, en in mindere mate ook gepreoccupeerd gehechte volwassenen, een lagere perceptuele drempel hebben voor sociale stimuli zoals affectief geladen sociale interacties of gelaatsuitdrukkingen. Vermijdend gehechte volwassenen zijn dus meer vigilant voor affectieve sociale informatie. Deze resultaten komen overeen met het model van Niedenthal, Brauer, Robin & Innes-Ker (2002) dat stelt dat onveilig gehechte individuen (gepreoccupeerde en vermijdende hechting) hypervigilant 25

32 zijn in de vroege, geautomatiseerde fasen van de informatieverwerking. Bij aanbieding van blije, boze en verdrietige gezichten die geleidelijk aan neutraal worden, zien gepreoccupeerde en vermijdend gehechte volwassenen langer evidentie voor negatieve gelaatsexpressies dan veilig gehechte volwassenen. Onveilig gehechte volwassenen (gepreoccupeerde en vermijdende hechting) hebben dus initieel meer aandacht voor bedreigende sociale informatie, waardoor ze snel negatieve gelaatsexpressies kunnen encoderen. Vermijding van bedreigende informatie komt enkel in de latere stadia van de informatieverwerking voor (Niedenthal et al., 2002). Naast het onderzoek bij volwassenen, werd er ook bij kinderen empirische evidentie gevonden voor een langere verwerkingsduur van schema-incongruente informatie. Uit een recent habituatieonderzoek blijkt dat veilig gehechte baby s van 12 tot 16 maanden oud langer kijken naar computeranimaties van een onresponsieve moeder-kind interactie dan hun onveilig gehechte leeftijdsgenootjes (Johnson, Dweck, & Chen, 2007). Onresponsieve moeder-kind interacties zijn voor veilig gehechte kinderen schema-incongruent, waardoor ze meer aandacht hebben voor deze informatie. Voor onveilig gehechte kinderen zijn onresponsieve moeder-kind interacties schemacongruent, waardoor ze sneller habitueren aan deze informatie. Onveilig gehechte kinderen kijken daarentegen langer naar de responsieve interactie. Alle kinderen, veilig en onveilig gehecht, kijken dus langer naar onverwachte of schemaincongruente informatie. Tot besluit zijn er drie theoretische modellen die verklaren wanneer onveilig gehechte personen meer of minder aandacht hebben voor hechtingsgerelateerde informatie. Volgens de defensieve exclusietheorie wordt de aandachtsstijl bepaald door de pijnlijkheid van de informatie. Bij aanbieding van psychisch pijnlijke informatie richten onveilig gehechte personen hun aandacht weg. Indien de informatie niet pijnlijk is treedt er schematische verwerking op. De veilige basistheorie bekijkt aandachtsstijl specifiek gericht op één hechtingsgerelateerde stimulus, namelijk een foto van de eigen moeder. Onveilig gehechte kinderen hebben een nauwer aandachtsveld rond hun moeder en hebben een sterkere volgehouden aandacht voor de moeder. Bij de schematheorie staat de schemacongruentie van de informatie centraal. Onveilig gehechte individuen verwerken zeer snel bedreigende hechtingsgerelateerde informatie (schemacongruent) en hebben meer tijd nodig om positieve hechtingsgerelateerde 26

33 informatie (schema-incongruent) te verwerken. De meeste studies vinden een globaal effect van onveilige hechting, ongeacht het hechtingstype (angstig versus vermijdend). In de huidige studie worden deze drie modellen tegenover elkaar geplaatst. Geconcludeerd kan worden dat hechtingsrepresentaties de automatische aandachtsprocessen sturen. Onderzoeksresultaten spreken elkaar tegen over de richting van dit verband. De verschillen in onderzoeksresultaten kunnen we deels verklaren door methodologische verschillen die de onafhankelijke variabelen in de studies vormen: de soort stimuli (woorden, gelaatsuitdrukkingen, tekeningen van een moeder met kind, foto eigen moeder), de valentie van de stimuli (positief, negatief, neutraal), de aanbiedingsduur (kort, lang) en het soort taak (emotionele Stroop, habituatie, exogene cueing). Daarnaast wordt ook de afhankelijke variabele aandacht voor de moeder in de verschillende studies anders geconceptualiseerd: kijken naar de moeder versus wegkijken van de moeder, aandachtsvernauwing versus aandachtsverbreding, disengagement versus engagement, gecontroleerde aandacht versus automatische aandacht. Omwille van deze verschillen zijn de onderzoeksresultaten moeilijker te vergelijken. Gecontroleerde versus ongecontroleerde aandacht. Om aandachtsvertekeningen beter te begrijpen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de snelle, automatische aandachtsprocessen en de tragere, cognitief gecontroleerde aandachtsprocessen (Rinck & Becker, 2006). In de literatuur wordt eveneens naar dit onderscheid verwezen als het verschil tussen automatische versus strategische verwerking (Mathews & Mackintosh, 1998), bottom-up versus top-down verwerking (Egeth & Yantis, 1997), of initiële oriëntatie versus volgehouden aandacht (Mogg & Bradley, 1998). Automatische aandachtsprocessen worden exogeen gestuurd. De stimuli trekken de aandacht, maar schema s spelen wel een belangrijke rol. De waarneming van een bepaalde stimulus kan schema s activeren die op hun beurt invloed uitoefenen op het gedrag, bijvoorbeeld via een snellere of tragere reactietijd (Barrett, Tugade & Engle, 2004).). Gecontroleerde processen worden daarentegen beïnvloed door de intenties en verwachtingen van de waarnemer. Er is een bewuste controle van de aandacht mogelijk (Capizzi, Sanabria & Correa, 2012; Corbetta & Shulman, 2002; Nummenmaa, Hyona & Calvo, 2006). Het strikte onderscheid tussen automatische en gecontroleerde aandachtsprocessen moet echter wat genuanceerd worden. Bij beide 27

34 soorten aandacht is er wel degelijk een vorm van cognitieve controle aanwezig, maar de aard van de controle verschilt. Bij de automatische aandachtsprocessen is de aandachtscontrole onafhankelijk van externe factoren. Daarentegen is er bij gecontroleerde aandacht wel invloed van andere cognitieve processen mogelijk, wat de indruk wekt dat de aandacht vrijwillig gecontroleerd wordt (LaBerge, 2002). Empirisch onderzoek toont aan dat aandachtsvertekeningen variëren naargelang het stadium van de informatieverwerking. Binnen het angstonderzoek is er empirische evidentie voor de vigilantie-vermijdingshypothese die stelt dat hoogangstigen tijdens de vroege aandachtsprocessen meer aandacht richten op bedreigende stimuli, maar in de latere aandachtsprocessen bedreigende stimuli juist vermijden (Rinck & Becker, 2006). Daarentegen lijken aandachtsvertekeningen geassocieerd met depressieve klachten vooral voor te komen in de latere stadia van informatieverwerking, met name bij de volgehouden aandacht (Leyman, De Raedt, Vaeyens & Philippaerts, 2011). Bovendien varieert ook de methodologie naargelang de soort aandacht die wordt bestudeerd. Automatische aandachtsprocessen worden meestal onderzocht via experimentele paradigmata die aandacht op een indirecte manier meten, zoals reactietijdtaken. Door de stimuli heel kort aan te bieden wijst een aandachtsvertekening op een effect in de vroege stadia van de informatieverwerking (Koster et al., 2005). Automatische aandacht voor de moeder werd bij lagere schoolkinderen twee maal bestudeerd, namelijk aan de hand van een exogene cueing taak (Bosmans et al., 2007) en aan de hand van een dubbeltaakparadigma (Bosmans et al., 2009). Er is nog steeds weinig geweten over het tijdsverloop van aandacht (Bosmans et al., 2009). Het blijft onduidelijk welke aandachtsvertekeningen er optreden in de latere stadia van de informatieverwerking. Slechts een keer werd gecontroleerde aandacht voor de moeder bij lagere schoolkinderen onderzocht, met name bij het bekijken van familiefoto s (Main et al., 1985). In deze studie werden echter enkel zesjarigen onderzocht, wat niet representatief is voor de volledige populatie lagere schoolkinderen. Bovendien werd aandacht gemeten aan de hand van een gedragsobservatie van het kind. Echter, tegenwoordig bestaan er methodologieën die aandacht veel nauwkeuriger kunnen registreren. Daarom werd in de huidige studie gecontroleerde aandacht voor de moeder onderzocht aan de hand van oogbewegingsregistraties. 28

35 Oogbewegingsregistratie of eye tracking laat toe om de aandachtstoewijzing over een langere periode te volgen. Deze methodologie is gebaseerd op de observatie dat er steeds een verplaatsing van de aandachtsfocus optreedt vóór elke oogbeweging. Bijgevolg volgen veranderingen in de kijkpositie bijna onmiddellijk op veranderingen in de aandachtsfocus (Kellough, Beevers, Ellis & Wells, 2008). Aangezien oogbewegingen beschouwd kunnen worden als een overte gedragsmanifestatie van aandachtstoewijzing zijn ze heel bruikbaar in aandachtsonderzoek (Henderson, 2003). Via oogbewegingsregistratie kan de aandachtstoewijzing continu gemeten worden over een relatief lange periode. Bovendien is het bij deze methodologie mogelijk om verschillende aandachtscomponenten van elkaar te onderscheiden. Dit laat toe te specificeren welke aandachtscomponenten er precies beïnvoed worden (Nummenmaa et al., 2006). Tenslotte is oogbewegingsregistratie ook een ecologisch valide maat van aandachtsverwerking. Proefpersonen kunnen op een natuurlijke manier naar de stimuli kijken terwijl de oogbewegingen geregistreerd worden (Caseras, Garner, Bradley & Mogg, 2007). De invloed van hechtingsrepresentaties op aandachtsprocessen werd nog niet eerder onderzocht aan de hand van eye tracking. Bij depressieonderzoek werd deze methodologie wel al verschillende keren toegepast. Kellough en collega s (2008) boden simultaan afbeeeldingen uit vier emotiecategorieën aan (droevig, bedreigend, positief, neutraal) aan een groep van klinisch depressieve jongvolwassenen en een controlegroep van jongvolwassenen die nooit depressief waren geweest. Depressieve deelnemers keken significant langer naar de droevige foto s en minder lang naar de positieve foto s in vergelijking met de controlegroep. Bovendien werd deze aandachtsvertekening behouden voor een relatief lange periode (tot 30 s). Leyman en collega s (2011) breidden deze onderzoekslijn verder uit door foto s van gelaatsuitdrukkingen uit vier emotiecategoriën (boos, verdrietig, blij en neutraal) simultaan aan te bieden aan een steekproef jongvolwassenen met depressieve kenmerken. Zij vonden eveneens dat deelnemers met depressieve kenmerken langer naar de verdrietige gezichten keken. Dit wijst op stemmingscongruente aandachtsvertekeningen in de latere, elaboratieve stadia van informatieverwerking. De onderzoeksresultaten zijn dus veelbelovend. Bovendien blijkt eye-tracking ook een goede methode om cognitieve en perceptuele mogelijkheden bij kinderen te bestuderen (Aslin & McCurray, 2004). 29

36 Samengevat dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen snelle, automatische aandachtsprocessen en tragere, gecontroleerde aandachtsprocessen. Eyetracking is een veelbelovende methode die het mogelijk maakt om uitspraken te doen over het bestaan en de aard van aandachtsvertekeningen in de latere stadia van de informatieverwerking. De toepassing van oogbewegingsregistratie in het huidige onderzoek kan meer inzicht geven in de invloed van hechting op de gecontroleerde aandachtsprocessen. Besluit en Huidig Onderzoek Samengevat biedt de hechtingstheorie een verklaring voor de invloed van vroege ervaringen met de ouders op de verdere ontwikkeling van kinderen. Binnen een veilige hechtingsrelatie fungeren ouders als een veilige basis voor het kind om de wereld te exploreren en als een veilige haven voor geruststelling. In de lagere schoolperiode ondergaat het hechtingssysteem belangrijke veranderingen. De beschikbaarheid van de ouder wordt belangrijker dan de fysieke aanwezigheid. Daarom werd in dit thesisonderzoek vertrouwen in de beschikbaarheid van de moeder gemeten aan de hand van de People In My Life vragenlijst (PIML; Cook, Greenberg, & Kaische, 1995). Verder is een debat ontstaan hoe hechting het best gemeten wordt. Tegenwoordig is er meest evidentie voor een continue meting van hechtingskwaliteit. Twee hechtingsdimensies kunnen onderscheiden worden, namelijk hechtingsangst en hechtingsvermijding. Hechtingsangst en hechtingsvermijding werden in dit onderzoek gemeten aan de hand van de Experiences in Close Relationships Scale-Revised (ECR- RC; Brenning et al., 2011). Daarnaast was er een link aangetoond tussen onveilige hechting en de ontwikkeling van psychopathologie. Deze link werd verklaard door onveilige interne werkmodellen, dit zijn mentale representaties over de ervaringen met de hechtingsfiguren. Interne werkmodellen spelen een cruciale rol in de hechtingstheorie omdat ze de brug vormen tussen vroege hechtingservaringen en verwachtingen over toekomstige relaties. Er rees kritiek op de vage definiëring van interne werkmodellen en de alomvattendheid van het construct. Daarom werd er gepleit om interne werkmodellen opnieuw te conceptualiseren met verwijzingen naar empirisch onderbouwde sociaal-cognitieve constructen. Interne werkmodellen werden bijgevolg steeds vaker geconceptualiseerd als cognitieve schema s. Zowel op inhoudsniveau als 30

37 op procesniveau bleken interne werkmodellen aan elkaar gelijk. Indien interne werkmodellen gelijkgesteld kunnen worden aan cognitieve schema s sturen ze ook de informatieverwerking, met name de aandacht, het geheugen en de interpretatie. In deze studie werd gefocust op de invloed van hechting op aandacht. Er was reeds evidentie voor aandachtsvertekeningen voor hechtingsgerelateerde informatie in functie van het hechtingsschema, maar de richting van het verband bleef nog onduidelijk. Bovendien was het verband bij lagere schoolkinderen weinig getoetst. In het huidige onderzoek werden daarom twee onderzoeksvragen gesteld. De eerste onderzoeksvraag ging de invloed van hechting op aandacht voor de moeder bij lagere schoolkinderen na. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werd taak één ontwikkeld. Een steekproef van lagere schoolkinderen keek naar neutrale gezichten van de moeder en onbekende vrouwen, terwijl hun oogbewegingen werden gevolgd. Zo werd onderzocht of een veiligere hechting geassocieerd is met meer of minder aandacht voor de moeder. Op basis van de eerste taak konden de defensieve exclusietheorie en de veilige basistheorie vergeleken worden. De defensieve exclusietheorie (a) stelt de volgende hypothesen voorop. Er wordt een interactie tussen familiariteit en gehechtheid op aandacht voorspeld. Onveilig gehechte kinderen (zowel angstig als vermijdend) zouden minder naar foto s van de moeder kijken, aangezien de moeder voor hen een bedreigende stimulus is. Ze worden gekenmerkt door een defensieve, vermijdende aandachtsstijl. Veilig gehechte kinderen zouden daarentegen meer naar de foto van de moeder kijken. De veilige basistheorie (b) voorspelt een interactie tussen familiariteit en gehechtheid op volgehouden aandacht. Onveilig gehechte kinderen (zowel angstig als vermijdend) zouden een sterkere volgehouden aandacht hebben voor de moeder, waardoor ze de omgeving minder exploreren. Veilig gehechte kinderen zouden daarentegen minder volgehouden aandacht voor de moeder hebben, waardoor ze meer tot exploratie komen. Ten tweede gingen we na of het effect van hechting op aandacht afhankelijk is van de emotie die de moeder uitdrukt. Hiertoe werd een tweede taak ontwikkeld waarin gezichten van de moeder en onbekenden met verschillende gelaatsuitdrukkingen (blij, kwaad, bang) werden getoond. Bij de analyse werden de data uit taak een en taak twee samengevoegd, zodat er vier emotionele condities waren (neutraal, blij, kwaad, bang). 31

38 Zo konden we onderzoeken of het verband tussen hechting en aandacht gemodereerd werd door emoties. Deze onderzoeksvraag vormt een toetsing van de hypothesen uit de schematheorie. De schematheorie (c) voorspelt een driewegsinteractie tussen familiariteit, gehechtheid, en emotie op aandacht. Onveilig gehechte kinderen (zowel angstig als vermijdend) zouden langer kijken naar foto s van hun moeder die blij kijkt, want dit is schema-incongruent. Veilig gehechte kinderen zouden daarentegen langer kijken naar foto s van hun moeder die kwaad kijkt, want dit is voor hen schemaincongruent. Onverwachte of schema-incongruente informatie wordt steeds trager verwerkt. Daarnaast werden angst, depressie en algemene psychopathologie als controlevariabelen in het onderzoek opgenomen. Angststoornissen en depressie bij jongeren zijn namelijk geassocieerd met aandachtsvertekeningen voor emotionele gezichten (Hankin, Gibb, Abela & Flory, 2010). Om na te gaan of het effect van hechting op aandacht niet toe te schrijven was aan verschillen in psychopathologie, werd vooraf nagegaan of de aangehaalde variabelen een invloed hadden op aandacht voor de moeder versus de onbekende. Methode Steekproef De steekproef bestaat uit 34 Vlaamse kinderen (66% meisjes) uit verschillende basisscholen in Gent, Ruddervoorde en Waregem. Alle kinderen zijn tussen acht en twaalf jaar, met een gemiddelde leeftijd van 10,31 jaar (SD= 1,05). Alle kinderen hebben met hun biologische moeder deelgenomen aan het onderzoek. De moeders zijn over het algemeen hoog opgeleid, 57,1% van de moeders heeft een universitair diploma behaald en 40 % heeft een opleiding in het hoger onderwijs succesvol afgerond. Eén moeder (2,9%) is nooit naar school geweest. Ongeveer 3/4 van de deelnemers komt uit intacte gezinnen waarbij de ouders gehuwd zijn of samenwonen. De ouders van 26,7% van de deelnemers zijn niet meer samen. Volgens 65,7% van de moeders heeft hun kind tijdens het eerste levensjaar voornamelijk contact gehad heeft met de moeder. De overige moeders rapporteren dat hun kind in het eerste levensjaar met beide ouders even veel contact gehad heeft. Over de eerste drie levensjaren van het kind rapporteert 51,4% van de moeders dat beide ouders evenveel contact hebben gehad. De overige moeders 32

39 geven aan dat hun kind in de eerste drie levensjaren meest contact gehad met de moeder. De deelnemers werden allen getest door de auteur van deze scriptie. Na het onderzoek kreeg elke deelnemer twee bioscooptickets van Kinepolis als onkostenvergoeding. Het onderzoek werd goedgekeurd door de ethische commissie en moeder en kind gaven beiden hun geïnformeerde toestemming voor deelname aan het onderzoek. Materiaal Aandachtstaken. De kinderen hebben drie aandachtstaken uitgevoerd waarbij hun oogbewegingen werden geregistreerd met een Tobii T60 Eye Tracker. Dit systeem registreerde de accuraatheid van oogbewegingen tot op een 0.5 van een visuele hoek en had een data rate van 60 Hz. Er werden dus 60 datapunten per seconde voor elk oog verzameld. De eyetracker had een 70 TFT monitor (1280 x 1024 pixels) en was aangesloten op een IBM compatibele laptop. De fotoschermen werden eerst samengesteld in Microsoft PowerPoint en daarna ingevoegd in het programma Tobii Studio TM. De kinderen zaten op 60 centimeter afstand van het scherm. Er werd een kinsteun gebruikt zodat de kinderen hun hoofd niet konden bewegen tijdens de taak, ook al laat Tobii T60 een grote vrijheid van hoofdbewegingen toe. Twee van de drie uitgevoerde taken worden geanalyseerd in deze scriptie. Taak 1. Bij de eerste taak werden in een matrix neutrale gezichten van zeven onbekende vrouwen en de moeder aangeboden. Er werd telkens een zwart scherm met een wit fixatiekruisje aangeboden gedurende twee seconden. Daarna verscheen er een scherm met foto s van acht neutraal kijkende vrouwen gedurende 10 seconden. De foto s werden gepresenteerd aan de rand van het scherm, met aan elke zijde drie foto s. In het midden van het scherm was er een zwart vakje van 720x450 pixels. Een van de vrouwen was de moeder van de deelnemer. Een voorbeeld van een scherm wordt in Figuur 1 weergegeven. In totaal werden er acht schermen met foto s van dezelfde vrouwen aangeboden, zodat de moeder op elke positie een keer voorkomt. Elk scherm met foto s werd gedurende 10 seconden getoond, voorafgegaan door een fixatiekruisje gedurende 2 seconden. De taak duurde in totaal 94 seconden. De volgorde van de posities werd op voorhand gerandomiseerd en was voor elke deelnemer gelijk. De foto s 33

40 waren eveneens 720x450 pixels. De deelnemers kregen de instructie te kijken naar de foto s zoals ze zelf willen. Figuur 1 Voorbeeld van een scherm met neutrale vrouwen. 1 van de vrouwen is de moeder van de deelnemer Taak 2. Bij de tweede taak werden foto s van gezichten van acht vrouwen met verschillende gelaatsuitdrukkingen aangeboden. Opnieuw werd er gedurende 2 seconden een wit fixatiekruisje op een zwart scherm aangeboden. Dit werd gevolgd door een scherm met de gezichten van acht vrouwen. Er werd 3 keer een scherm met blije vrouwen getoond, 3 keer een scherm met boze vrouwen en 3 keer een scherm met angstige vrouwen. Het gaat telkens om dezelfde 8 vrouwen, waaronder de moeder. Een scherm met foto s werd telkens 10 seconden aangeboden, voorafgegaan door een fixatiekruisje van 2 seconden. De totale taakduur bedroeg 106 seconden. Figuur 2 toont een voorbeeld van een scherm. De volgorde van de gelaatsuitdrukkingen en de posities van de vrouwen werd op voorhand gerandomiseerd en was voor elke proefpersoon gelijk. De deelnemers kregen opnieuw de instructie te kijken naar de foto s zoals ze zelf willen. 34

41 Figuur 2 Voorbeeld van een scherm met boze vrouwen. 1 van de 8 vrouwen is de moeder van de deelnemer Gebruikte stimuli. Bij de computertaken werden foto s van verschillende vrouwen aangeboden. Op de foto s staan afbeeldingen van het gezicht van de vrouwen in vier verschillende gelaatsuitdrukkingen (neutraal, blij, boos en bang). Het gaat om foto s van de eigen moeder en van andere onbekende vrouwen. Bij het begin van de afname werden er daarom vier foto s (neutraal, blij, boos, bang) genomen van het gezicht van de moeder van de deelnemer. Om de foto s zo goed mogelijk te standaardiseren werden verschillende maatregelen genomen. Ten eerste werden alle foto s in dezelfde ruimte genomen en met een witte muur als achtergrond. Ten tweede werd aan de moeders gevraagd om hun haar zo veel mogelijk achter het hoofd te verbergen en eventuele oorbellen uit te doen. Verder kregen de moeders tijdens het fotograferen instructies over de gelaatsuitdrukkingen. Vooraf werden enkele goede voorbeeldfoto s getoond, zodat de moeders wisten wat er van hen verwacht werd. Achteraf werden de helderheid, het contrast en het formaat van de foto s aangepast zodat ze zo veel mogelijk op elkaar zouden gelijken. De foto s van de onbekende vrouwen waren deels afkomstig van andere moeders die eerder aan het onderzoek hadden deelgenomen en deels uit de Radboud faces databatterij (Langner et al, 2010). De Radboud faces databatterij bevat technisch sterk 35

Richten ouders van onveilig gehechte kinderen hun aandacht weg van neutrale en negatieve gelaatsuitdrukkingen van hun kind? Een eye-tracking studie.

Richten ouders van onveilig gehechte kinderen hun aandacht weg van neutrale en negatieve gelaatsuitdrukkingen van hun kind? Een eye-tracking studie. Academiejaar 2014-2015 Tweedesemesterexamenperiode Richten ouders van onveilig gehechte kinderen hun aandacht weg van neutrale en negatieve gelaatsuitdrukkingen van hun kind? Een eye-tracking studie. Masterproef

Nadere informatie

Samenvatting Dit proefschrift beschrijft een aantal onderzoeken op het gebied van gehechtheid en psychosociaal functioneren in de volwassenheid. In hoofdstuk 1 wordt een overzicht gegeven van de gehechtheidstheorie.

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste Examenperiode

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste Examenperiode Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode DE RELATIE TUSSEN INDIVIDUELE VERSCHILLEN IN HECHTING EN INHIBITIE VOOR BEDREIGENDE INFORMATIE Scriptie neergelegd

Nadere informatie

De invloed van hechting op de breedte van het aandachtsveld rond moeder bij lagere schoolkinderen: De modererende rol van stresserende ervaringen.

De invloed van hechting op de breedte van het aandachtsveld rond moeder bij lagere schoolkinderen: De modererende rol van stresserende ervaringen. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode De invloed van hechting op de breedte van het aandachtsveld rond moeder bij lagere schoolkinderen: De modererende

Nadere informatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie

Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Internaliserende stoornissen, sekse en emotieregulatie Dr. Annemiek Karreman Departement Medische en Klinische Psychologie, Tilburg University Deze presentatie Twee experimentele studies naar de rol van

Nadere informatie

Appendix A. Samenvatting. (Summary in Dutch)

Appendix A. Samenvatting. (Summary in Dutch) Appendix A Samenvatting (Summary in Dutch) Gehechtheid, zorg en pro-sociaal gedrag Dit proefschrift heeft tot doel de relatie tussen onveilige gehechtheid (vermijding, angst) en prosociaal gedrag te onderzoeken

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Pouw, Lucinda Title: Emotion regulation in children with Autism Spectrum Disorder

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Het aantal eerste en tweede generatie immigranten in Nederland is hoger dan ooit tevoren. Momenteel wonen er 3,2 miljoen immigranten in Nederland, dat is 19.7% van de totale

Nadere informatie

Promotor : Jan de Houwer Begeleider : Marieke Dewitte

Promotor : Jan de Houwer Begeleider : Marieke Dewitte Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode DE INVLOED VAN HECHTINGSSTIJL OP DE INHIBITIE VAN ZELF-RELEVANTE KENMERKEN Scriptie neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

Wat weet u nog over HECHTING

Wat weet u nog over HECHTING Wat weet u nog over HECHTING John Bowlby 1907-1990 Hechtingstheorie HECHTING BOWLBY : Attachment theory : Hechting : is een duurzame emotionele binding tussen het kind en zijn verzorgers intern schema

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Burnout, een toestand van mentale uitputting door chronische stress in de werksituatie, vormt een ernstig maatschappelijk probleem dat momenteel veel aandacht krijgt. In

Nadere informatie

SAMENVATTING Introductie

SAMENVATTING Introductie Introductie Affect heeft een belangrijke functie in de organisatie van gedrag. Affect moet en kan in principe gereguleerd worden, als dit voor iemands doelen van belang is. Dysregulatie van effect verwijst

Nadere informatie

Psychometrisch onderzoek van vier hechtingsvragenlijsten voor preadolescenten

Psychometrisch onderzoek van vier hechtingsvragenlijsten voor preadolescenten Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2008-2009 Eerste examenperiode Psychometrisch onderzoek van vier hechtingsvragenlijsten voor preadolescenten Scriptie neergelegd tot het

Nadere informatie

Hechtingsangst en -vermijding bij kinderen en adolescenten

Hechtingsangst en -vermijding bij kinderen en adolescenten Psychodiagnostiek Issue Issue / Series / Title PsychoPraktijk Issue / Series / Volume Nr 1 Issue / Date 2014 Issue / Pages / First Page Issue / Pages / Last Page Hechtingsangst en -vermijding bij kinderen

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

Meting van gehechtheid bij lagere schoolkinderen: Een onderzoek met multipele methoden

Meting van gehechtheid bij lagere schoolkinderen: Een onderzoek met multipele methoden Meting van gehechtheid bij lagere schoolkinderen: Een onderzoek met multipele methoden 2 de Master Klinische Psychologie Academiejaar 2011 2012 Tweede examenperiode Masterproef neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als

Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als 1 Temperament van het kind en (adoptie)ouderschap Sara Casalin Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als verlegen, blij, impulsief, zenuwachtig, druk, moeilijk, koppig,

Nadere informatie

Hechtingstoornissen. Karin Hermans, KJP Symposium Pedagogie opvoedingstoolbox Curaçao, 7 december 2012

Hechtingstoornissen. Karin Hermans, KJP Symposium Pedagogie opvoedingstoolbox Curaçao, 7 december 2012 Hechtingstoornissen Karin Hermans, KJP Symposium Pedagogie opvoedingstoolbox Curaçao, 7 december 2012 Hechting duurzame affectieve relatie tussen een kind en één of meer opvoeders The initial relationship

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Nederlandse samenvatting Uit een recente rapportage van KWF Kankerbestrijding blijkt dat 64% van de (ex-) patiënten met kanker zorgen ervaart over psychosociale

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date:

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/57383 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued

Nadere informatie

De rol van sekse, hechting en autonomie in as-i en persoonlijkheidspathologie.

De rol van sekse, hechting en autonomie in as-i en persoonlijkheidspathologie. De rol van sekse, hechting en autonomie in asi en persoonlijkheidspathologie. Drs. N. Bachrach GZ psycholoog io Klinisch psycholoog VVGI Externpromovendus UvT Promotor Prof. Dr. M. Bekker Copromotor: Dr.

Nadere informatie

Disclosure. Wie doorbreekt de cirkel van mishandeling? Kindermishandeling. Comorbiditeit. Prevalentie in Nederland. Prevalentie in Nederland

Disclosure. Wie doorbreekt de cirkel van mishandeling? Kindermishandeling. Comorbiditeit. Prevalentie in Nederland. Prevalentie in Nederland Disclosure Wie doorbreekt de cirkel van? Prof.dr. Lenneke Alink Kinder Kinder is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die

Nadere informatie

De impact van family adversity op de intelligentie bij kinderen: de rol van gehechtheid.

De impact van family adversity op de intelligentie bij kinderen: de rol van gehechtheid. Academiejaar 2015 2016 Tweedekansexamenperiode De impact van family adversity op de intelligentie bij kinderen: de rol van gehechtheid. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van: Master

Nadere informatie

Promotor: Prof. Dr. Caroline Braet Begeleiding: Guy Bosmans, Eva Vandevivere

Promotor: Prof. Dr. Caroline Braet Begeleiding: Guy Bosmans, Eva Vandevivere Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode DE INVLOED VAN HECHTING OP DE BREEDTE VAN HET AANDACHTSVELD ROND MOEDER BIJ LAGERE SCHOOLKINDEREN: EEN

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Uit crosscultureel onderzoek is bekend dat de cultuur waarin men opgroeit van jongs af aan invloed heeft op emotie-ervaringen en emotie-uitingen. Veel minder bekend is in welke

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008 2009 Eerste examenperiode De relatie tussen hechting en aandachtsbreedte bij lagere schoolkinderen uit een psychiatrische

Nadere informatie

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant:

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID 256-18 Datum 24.12.2014. Informant: TSCYC Ouderversie Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen ID 256-18 Datum 24.12.2014 Informant: Mieke de Groot-Aerts moeder TSCYC Inleiding 2 / 10 INLEIDING De TSCYC is een vragenlijst die

Nadere informatie

Deel I: Integratie van Opvoeding in het I-Change Model

Deel I: Integratie van Opvoeding in het I-Change Model Samenvatting Hoewel bekend is dat roken schadelijk is voor de gezondheid, beginnen adolescenten nog steeds met roken. Om dit te veranderen is het nodig een beter inzicht te krijgen in de factoren die

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 10 Samenvatting Samenvatting Hoe snel word je boos als iemand je provoceert? Het traditionele antwoord op deze vraag is dat het afhangt van je individuele neiging om boos te worden. Als je

Nadere informatie

Samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting (summary in Dutch) Één van de meest voorkomende en slopende ziektes is depressie. De impact op het dagelijks functioneren en op de samenleving is enorm,

Nadere informatie

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten Samenvatting Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten De beroepsbevolking in Nederland, maar ook in andere westerse landen, vergrijst in een rap tempo. Terwijl er minder kinderen

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Compatibility Process Scale (ACPS). De therapeutische alliantie is gemeten met de Werk

Compatibility Process Scale (ACPS). De therapeutische alliantie is gemeten met de Werk De invloed van indicatiestelling door overleg (the Negotiated Approach) op patiëntbehandelingcompatibiliteit en uitkomst bij de behandeling van depressieve stoornissen 185 In deze thesis staat de vraag

Nadere informatie

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind Samenvatting Coparenting en Angst van het Kind In dit proefschrift worden verschillende associaties tussen coparenting en angst binnen het gezin getoetst, zoals voorgesteld in het model van Majdandžić,

Nadere informatie

4.4 Hechting en scheiding

4.4 Hechting en scheiding 4.4 Hechting en scheiding 155 In het leven van elk kind komt er een moment waarop ze zich los moeten maken van hun eerste verzorger. Voor sommige kinderen gebeurt dat al heel vroeg doordat ouders bijvoorbeeld

Nadere informatie

De relatie tussen hechting en depressieve symptomen in de lagere school: de mediërende rol van emotieregulatie

De relatie tussen hechting en depressieve symptomen in de lagere school: de mediërende rol van emotieregulatie 1 Academiejaar: 2014-2015 Eerste examenperiode De relatie tussen hechting en depressieve symptomen in de lagere school: de mediërende rol van emotieregulatie Masterproef II neergelegd tot het behalen van

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

De Rol van Emotieregulatie in de Relatie tussen Gehechtheid en Psychopathologie bij Adolescenten

De Rol van Emotieregulatie in de Relatie tussen Gehechtheid en Psychopathologie bij Adolescenten Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode De Rol van Emotieregulatie in de Relatie tussen Gehechtheid en Psychopathologie bij Adolescenten Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase Inleiding Door de toenemende globalisering en bijbehorende concurrentiegroei tussen bedrijven over de hele wereld, de economische recessie in veel landen, en de groeiende behoefte aan duurzame inzetbaarheid,

Nadere informatie

De link tussen dagelijkse fluctuaties in hechting en eetgedrag: een dagboekstudie

De link tussen dagelijkse fluctuaties in hechting en eetgedrag: een dagboekstudie Academiejaar 2014-2015 Tweedekansexamenperiode De link tussen dagelijkse fluctuaties in hechting en eetgedrag: een dagboekstudie Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science

Nadere informatie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie TSCYC Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Ouderversie Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING TSCYC 2/8 Inleiding De TSCYC is een vragenlijst

Nadere informatie

Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E.

Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E. Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E. Aktar Summary 1 Summary in Dutch (Samenvatting) Summary

Nadere informatie

Veiligheid en welbevinden. Hoofdstuk 1

Veiligheid en welbevinden. Hoofdstuk 1 30 Veiligheid en welbevinden Kees (8) en Lennart (7) zitten in de klimboom. Kees geeft Lennart een speels duwtje en Lennart geeft een duwtje terug. Ze lachen allebei. Maar toch kijkt Lennart even om naar

Nadere informatie

Hechtingsproblemen. Wat betekent dit en hoe ga je hiermee om?

Hechtingsproblemen. Wat betekent dit en hoe ga je hiermee om? Hechtingsproblemen Wat betekent dit en hoe ga je hiermee om? Even voorstellen. Vera Ram Orthopedagoog/ Zorgcoördinator (en lid van de directie) op de Mr de Jonghschool (cl 4, ZMOK) Eerder: leerkracht,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

Afscheid van je culturele thuis. Mahnaz Tabesh Oktober 2015 Radboud Universiteit Nijmegen

Afscheid van je culturele thuis. Mahnaz Tabesh Oktober 2015 Radboud Universiteit Nijmegen Afscheid van je culturele thuis Mahnaz Tabesh Oktober 2015 Radboud Universiteit Nijmegen Inleiding Nooit eerder waren er wereldwijd zo veel mensen op de vlucht voor oorlog (60 miljoen; bron UNHCR) Waar

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 134 Nederlandse samenvatting De inleiding van dit proefschrift beschrijft de noodzaak onderzoek te verrichten naar interpersoonlijk trauma en de gevolgen daarvan bij jongeren in

Nadere informatie

Delfin EMDR en hypnotherapie cognitieve therapie Page 1 of 5

Delfin EMDR en hypnotherapie cognitieve therapie Page 1 of 5 Delfin EMDR en hypnotherapie cognitieve therapie Page 1 of 5 DE THEORIE DE PRAKTIJK OVEREENKOMSTEN Cognitieve therapie Naast een paar grote verschillen heeft de moderne hypnotherapie veel overeenkomsten

Nadere informatie

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven Executieve functies en emotieregulatie Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven Inhoud 1. Executieve functies en emotieregulatie 2. Rol van opvoeding

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting Perseverative cognition: The impact of worry on health Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Perseveratieve cognitie: de invloed van piekeren op gezondheid Iedereen maakt zich wel eens zorgen.

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Samenvatting SAMENVATTING 189 Depressie is een veelvoorkomende psychische stoornis die een hoge ziektelast veroorzaakt voor zowel de samenleving als het individu. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

Nadere informatie

Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans

Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans Experimentele psychopathologie Op zoek naar de psychologische processen die een rol spelen bij het ontstaan, in stand houden en terugval van psychopathologie

Nadere informatie

Samenvatting Summary in Dutch

Samenvatting Summary in Dutch 112 Samenvatting Summary in Dutch Wanneer mensen anderen zien die in een gelijke situatie of wel beter af zijn of wel slechter af zijn, kan dat sterke reacties oproepen. Mensen kunnen als reactie sterke

Nadere informatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie Carlo Schuengel, Orthopedagogiek VU Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging Signaleren verstoord gehechtheidsgedrag Verschillende betekenissen van gehechtheid Band Gedrag Interactie Relatie

Nadere informatie

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Valerie Van Cauwenberghe en Prof. dr. Roeljan Wiersema Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Dit onderzoek werd uitgevoerd door: Prof. dr.

Nadere informatie

Samenvatting derde rapport

Samenvatting derde rapport Samenvatting derde rapport Gronings Perspectief onderzoekt gezondheid, ervaren veiligheid en toekomstperspectief van bewoners in alle 23 Groningse gemeenten. Het onderzoek is een samenwerking tussen onderzoekers

Nadere informatie

Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden

Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden Adolescenten met een Middelenmisbruikstoornis Een onderzoek naar kwetsbaarheden Brenda Volkaert Doctoraatsbursaal Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie Overzicht Deel 2 Onderzoek

Nadere informatie

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van 9 Samenvatting 173 174 9 Samenvatting Kanker is een veel voorkomende ziekte. In 2003 werd in Nederland bij meer dan 72.000 mensen kanker vastgesteld. Geschat wordt dat het hier in 9.000 gevallen om mensen

Nadere informatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie

Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging. Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale representatie Carlo Schuengel, Orthopedagogiek VU Signaleren verstoord Reactieve hechtingsstoornis; een diagnose in beweging Verschillende betekenissen van gehechtheid Band Gedrag Interactie Relatie Stoornis Mentale

Nadere informatie

Nederlandse verkorte weergave: Verborgen littekens in recidiverende depressies?

Nederlandse verkorte weergave: Verborgen littekens in recidiverende depressies? Oorspronkelijk artikel: Elgersma, H. J., Glashouwer, K.A., Bockting, C.L.H., Penninx, B.W.J.H.Penninx, de Jong, P.J. (2013). Hidden scars in depression? Implicit and explicit self-associations following

Nadere informatie

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek!

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek! Cognitive Bias Modification Resultaten onderzoek December 2013 Jules Reijnen Ron Jacobs Theorie Cognitive Bias Modification (CBM) is een recent onderzoeksgebied dat zich richt op de vertekening (bias)

Nadere informatie

Communicatie, discriminatie en conflict

Communicatie, discriminatie en conflict Communicatie, discriminatie en conflict 1 Inhoud Communicatie Het communicatieproces Misverstanden Categorisatie Ingroup/ outgroupdifferentiatie Stereotypen Discriminatie 2 Communicatie (6.2-6.4) Communicatie

Nadere informatie

Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur

Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur Nederlandse Samenvatting [DUTCH SUMMARY] Nederlandse Samenvatting JONGLEREN MET MEDIA: DE GEVOLGEN

Nadere informatie

ZELF-DETERMINATIE THEORIE EN PSYCHISCH WELZIJN

ZELF-DETERMINATIE THEORIE EN PSYCHISCH WELZIJN ZELF-DETERMINATIE THEORIE EN PSYCHISCH WELZIJN Prof. Dr. Inge Antrop Dr. Katrijn Brenning MSc. Lana De Clercq Prof. Dr. Sarah De Pauw Ph.D. Lisa Dieleman Prof. Dr. Patrick Luyten Ph.D. Elien Mabbe Dr.

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Thema. Kernelementen. Emoties Puber- en kinderemotie Eenduidige communicatie

Thema. Kernelementen. Emoties Puber- en kinderemotie Eenduidige communicatie Thema Kernelementen Emoties Puber- en kinderemotie Eenduidige communicatie Tips voor de trainer: Werken met mensen is werken met emotie. Leer emoties als signaal te herkennen, maar niet als leidraad te

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Nederlandse Samenvatting De adolescentie is levensfase waarin de neiging om nieuwe ervaringen op te

Nadere informatie

Introductie. Katrien Zabeau. 9 oktober Symposium Opvoeden anno 2015

Introductie. Katrien Zabeau. 9 oktober Symposium Opvoeden anno 2015 Katrien Zabeau Symposium Opvoeden anno 2015 9 oktober 2015 Psychoanalytische pedagogiek: opvoedingsondersteuning en psychotherapie aan kinderen en jongeren (Een andere visie op de psychoanalytische pedagogiek:

Nadere informatie

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Samenvatting 207 Samenvatting Zijn vaders belangrijk? De relatieve invloed

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

SAMENVATTING (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Taal speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Het is een van de meest centrale aspecten bij de interactie tussen mensen. Ons taalgebruik wordt beïnvloed door onze

Nadere informatie

Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie. Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits

Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie. Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits Storm, het Zelf en de Ander tijdens de Adolescentie Studiedag NVPP, 4 november 2016 Lidewij Gerits Casus (1) Tracy, 13 jaar Ouders gescheiden, woont met moeder en oudere broer. Moeder is een alleenstaande

Nadere informatie

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen 1 Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen Peter van der Meer Samenvatting In dit onderzoek is geprobeerd antwoord te geven op de vraag in hoeverre het mogelijk is verschillen

Nadere informatie

Terrorisme en dan verder

Terrorisme en dan verder Terrorisme en dan verder Hoe kunt u omgaan met de gevolgen van een aanslag? - Ga zo veel mogelijk door met uw normale dagelijkse activiteiten. Dat geeft u het gevoel dat u de baas bent over de situatie.

Nadere informatie

Borderline in het gezin. Koos Krook, sr. preventiefunctionaris GGZ Midden Brabant

Borderline in het gezin. Koos Krook, sr. preventiefunctionaris GGZ Midden Brabant Borderline in het gezin. Koos Krook, sr. preventiefunctionaris GGZ Midden Brabant Inleiding - Stellingen. - Ontstaan psychiatrische aandoeningen. - Wat zien naastbetrokkenen. - Invloed van borderline op

Nadere informatie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding Informatie voor Familieleden omtrent Psychose InFoP 2 Inhoud Introductie Module I: Wat is een psychose? Module II: Psychose begrijpen? Module III: Behandeling van psychose de rol van medicatie? Module

Nadere informatie

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een Samenvatting Werkstress bij verpleegkundigen is al jaren wereldwijd een probleem. Werkstress kan negatieve gevolgen hebben voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid en kan het plezier in het werk

Nadere informatie

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt genetische aanleg voor sportgedrag een rol? Hoe hangt sportgedrag samen met geestelijke

Nadere informatie

EEN NETWERKBENADERING

EEN NETWERKBENADERING EEN NETWERKBENADERING VOOR PSYCHOSE DE ROL VAN SYMPTOMEN EN TRAUMA dr. Hanneke Wigman Januari 2017 De Amsterdamse School DISCLOSURES (potentiële) belangenverstrengeling Voor bijeenkomst mogelijk relevante

Nadere informatie