Read Word Order. Put the words in the correct order. 3 all his adventures - by heart - I - like to know. 4 Was - Mickey Mouse - very famous?

Transcriptie

1 I Extra 1 Word Order Read Word Order. Put the words in the correct order. 1 the best dogs. - draw - She - can 2 Snoopy s friend - really sweet. - can be 3 all his adventures - by heart - I - like to know 4 Was - Mickey Mouse - very famous? - always 5 a problem? - solve - Garfield - Did 6 holding hands - are - Charlie and Lucy - since this morning. 7 like reading - you - Do - comics? 8 how to draw - I - a stick figure. - will explain 9 its legs. - These - are going to be - lines - grey 10 Can - five different characters - you - in this film? - see 1

2 Word Order Meestal wordt een Engelse zin opgebouwd uit: onderwerp + werkwoord + rest. Onderwerp: Is een persoon (of een dier of een ding) waarover de zin gaat. Werkwoord: Dit kan één woord zijn (persoonsvorm), maar ook bestaan uit een groep werkwoorden waarbij het eerste werkwoord de persoonsvorm is. Rest: Alles wat je verder nog wilt vertellen in de zin hoort bij de rest. Heb je te maken met een vraagzin, dan verandert de plaats van het werkwoord. Je zet dan de persoonsvorm (vorm van to do of to be, maar ook de werkwoorden can, have, will etc.) vooraan de zin, dan het onderwerp en vervolgens het andere werkwoord of de andere werkwoorden. onderwerp werkwoord rest I need your help. I need your help. She is going to win this match. She is going to win this match. Does Nadine like to read comics? Does Nadine like to read comics? Are you looking for a new cape? Are you looking for a new cape? 2 This Is Correct English Read Word Order. Choose one item from each box and make correct English sentences. Use all subjects once. subject verbs rest My dogs I The school Our classmates Penelope you Jeffrey and Bilal Dad His cheeks The family are will explain play opens is going to have like to play want Do want to create? hates to stay need to do in the garden at eight o clock dinner in the garden at eight. to draw a stick figure how to solve this problem with our dogs at home alone really funny their homework a new character

3 In the Supermarket or at Noon 3 Read Place and Time - Word Order. Put the words and phrases for time and place in the correct place. under the chair - back in in England - at the supermarket - in every day - in the winter - outside - when I was a child - at the mall - before my parents went away - at school - at 3 o clock - at the circus - at the office - on the table Time Place Place and Time - Word Order I like reading comics. Jim is nice. I drew my first cartoon in my room in Snoopy has a dog house in the garden. Do you like walking through the park? Het stukje rest ziet er in de voorbeeldzinnen verschillend uit. Het stukje rest kan bestaan uit één woord, maar ook uit een woordgroep (dus meerdere woorden). Wordt er gesproken over de plaats waar iets gebeurt of over de tijd wanneer iets gebeurt, dan gebruik je bijwoorden van plaats en tijd. Plaats in the garden, in your office, at the market. Tijd some time ago, in 1999, tomorrow. Je schrijft eerst over de plaats (waar?) en daarna pas over de tijd (wanneer?). Je zet ze aan het einde van het stukje rest in de zin. Heb je te maken met een vraagzin dan verandert de plaats van het werkwoord. Je zet dan de persoonsvorm (vorm van to do of to be, maar ook de werkwoorden can, have, will etc.) vooraan de zin, dan het onderwerp en vervolgens het andere werkwoord of de andere werkwoorden. Onderwerp werkwoord rest plaats tijd Peter is dressed up as a knight at the school party. He was born - - in The author wrote his first book. - - I opened my book store in London when I was 23. 3

4 4 The Best Read Place and Time - Word Order. Put the words in the correct order. 1 are listening - to CDs - at the moment. - We - in my room 2 all day long. - We - sat - under the tree besides the river 3 to swim - are learning - this summer holiday. - The children 4 always do - after dinner. - I - my homework - in the kitchen 5 opens - week. - The new pet shop - next 6 my front window - by accident - She - two weeks ago. - broke 7 have to do - a lot of homework - Do - this weekend? - you 8 to school - her favourite comic book - some time ago. - took - Mounia 9 on weekends. - I - in the supermarket - always have to work 10 had - Sally - last night. - pizza for dinner 4

5 5 My Cat and Your Dog Read Personal Pronouns. Choose the correct answer. The underlined words will help you to find the correct answer. 1 We like to drink my / our tea really hot. 2 My / His handwriting is so bad he has trouble reading it himself. 3 You need help to do his / your homework. 4 How do we pet the cat? We rub our / its back. 5 I have always been able to help my / her brothers and sisters. 6 They know how to get our / their money back. 7 We love to visit our / my lovely grandmother. 8 Sandra is already at home. Our / Her car is parked in front of the house. 9 What are your / his hobbies? - We like to play tennis and sing pop songs. 10 She likes to keep her / our own house clean. Personal Pronouns Het bezittelijk voornaamwoord geeft het bezit van iemand aan. That is my cat. This is your comic. mijn my my car mijn auto jouw / uw your your friend jouw vriend(in) / uw vriend(in) haar her her house haar huis zijn his his father zijn vader zijn its its food zijn eten (bijv. voedsel van Snoopy) ons / onze our our class onze klas jullie / uw your your party jullie feest / uw feest hun their their lunch hun lunch 6 Their Stuff Read Personal Pronouns. Fill in the missing words. Choose from: I - my - you - your - he - his - she - her - it - its - we - our - you - your - they - their. 1 Do you know Snoopy? is a really nice dog. (Het) 2 Mr Peacock forgot bag. (zijn) 3 Is that Lucy? You forgot to draw ear. (haar) 4 are really funny characters. I love their books. (Ze) 5 Take it slow, don t draw whole bodies. (hun) 6 We forgot to bring lunch to school today. Isn t that silly? (onze) 7 Erase pencil version if you don t like it. (jouw) 8 school is the biggest in this town. (Mijn) 9 are my best friend and I love you deeply. (Jij) 10 coat fell on the floor, Mrs Buddy. (Uw) 5

6 7 Your Pick Read The Genetive / Possession. Translate these phrases in English. 1 de auto s van de jongens 2 het geld van mijn ouders 3 de tas van mijn broer 4 de DVD van Charles 5 het huis van mijn ouders 6 het antwoord van Susan en Steven 7 het bot van de hond 8 de schoenen van de dames 9 de kamer van de kinderen 10 de hulp van Ross The Genetive / Possession Door een s achter een woord te zetten kun je bezit (possession) aangeven. Je hebt in het Nederlands dan het woord van nodig in de vertaling. Peter s house het huis van Peter Charlie Brown s dog de hond van Charlie Brown De s komt dus achter het stukje waar in het Nederlands van voorstaat! Eindigt een woord in het enkelvoud op een -s, dan kun je er rustig nog s achter zetten. (Ross s book) Daarnaast verdwijnt in het Engels het lidwoord. Kijk maar in de twee voorbeeldzinnen hierboven naar de onderstreepte lidwoorden. In de Engels vertaling staat deze niet meer. Als het woord in het meervoud staat (girls, parents, etc.) dan zet je alleen een neer. De vertaling blijft van. The girls party was fantastic. Het feest van de meisjes was geweldig. My parents house is really nice. Het huis van mijn ouders is echt mooi. Als je wilt zeggen dat iets ergens bij hoort, dan gebruik je het woordje of: The door of the classroom The handle of the door 6

7 8 Your Pick Read The Genetive / Possession. Choose the correct one! 1 the classroom of the school / the school s classroom 2 the friends of the girls / the girls friends 3 the jacket of my cousin / my cousin s jacket 4 my parents house / the house of my parents 5 Alex s and Sandra present / Alex and Sandra s present 6 the house s wall / the wall of the house 7 the wheel of the bike / the bike s wheel 8 Ross s ipod / the ipod of Ross 9 the bag of my parents / my parents bags 10 the book s part B / part B of the book 7

8 9 The Grid Read Do You Remember? Past Simple! Write down the correct forms of the past simple for these irregular verbs. 1 to teach - 2 to leave - 3 to bring - 4 to run - 5 to read - 6 to be - 7 to know - 8 to drive - 9 to choose - 10 to write - Do You Remember? Past Simple! Om te vertellen dat iets in het verleden is gebeurd, zoals vorig jaar of twee weken geleden, dan gebruik je in het Engels de past simple (stam + -ed of onregelmatige vorm). Om deze vorm te gebruiken moet je zeker weten dat de gebeurtenis helemaal in het verleden ligt en dus echt zeker weten voorbij is. Er zijn woorden in de zin of in de tekst eromheen die je een aanwijzing geven dat een gebeurtenis echt helemaal is afgesloten. Deze signaalwoorden zijn bijvoorbeeld: yesterday, last week, 10 years ago, once, a few days back, the day before yesterday, maar ook andere woorden in de zin die in de past simple staat! Batman worked in the batcave yesterday. He was a villain in town. De past simple voor onregelmatige werkwoorden moet je uit het hoofd leren. Je leert onregelmatige werkwoorden in een rijtje en de tweede vorm is de past simple. to see - saw to be - was / were to do - did to give - gave to go - went to come - came 8

9 10 A Few Years Ago Read Do You Remember? Past Simple! Fill in the correct forms of the past simple for these regular and irregular verbs. Also copy the signal words. Follow the example. 1 You helped my parents some time ago. (to help) some time ago 2 My dad my mum flowers three weeks ago. (to bring) 3 I he did that ten years ago. (to know) 4 Peter in the garden yesterday. (to work) 5 My granddad his family to work in the States in (to leave) 6 My grandmother care of his family for years. (to take) 7 I this book the day before yesterday. (to read) 8 We the best holiday ever in Dubai last summer. (to have) 9 My parents to leave their hometown in (to decide) 10 This inventor a beautiful item a few years back. (to make) 9

10 11 Since Ten Weeks Read The Present Perfect. Fill in the correct forms of the present perfect. Sentence 5 to 10 are irregular. 1 The man the restaurant. (to open) 2 The rain again. (to stop) 3 your parents always in this office? (to work) 4 We not any television today. (to watch) 5 I some strawberry ice cream. (to make) 6 They not you for some time. (to see) 7 I not a comic since I was 11 years old. (to read) 8 You your best story ever! (to write) 9 She the truth for some weeks. (to know) 10 Bilal his best work for some time now. (to give) The Present Perfect In het Engels bestaan er verschillende vormen voor de verleden tijd. Je kent de past simple al. Als er iets in het verleden begint en nog doorloopt, dan mag je die vorm niet gebruiken, maar moet je de present perfect gebruiken. Zoals bij de zin: I have lived in New York for three years now. Ik woon sinds drie jaar in New York nu dus nog steeds. Dus het is begonnen in het verleden en loopt nog door in het heden. Ook als er sprake is van een vervolg in het heden, mag je alleen de present perfect toepassen. Zoals bij de zin: She has opened the shop. Ze heeft de winkel geopend en die is dus nu nog steeds open. Dus wat er in het verleden gebeurd is, heeft een vervolg in de tegenwoordige tijd. Ofwel: Je gebruikt de present perfect (have/has + stam + -ed) in twee situaties: 1 Als er iets in de verleden tijd gebeurd is en het is nog niet afgelopen. Let op de woorden zoals since, for, always, never, ever. 2 Als er iets in de verleden tijd gebeurd is en dat heeft nu nog een vervolg. Voor de onregelmatige werkwoorden leer je hiervoor de vorm uit het hoofd. Het derde rijtje geef je de vorm van de present perfect. Je voegt nog have of has toe. Voor regelmatige werkwoorden gebruik je have of has met het hele werkwoord + -ed. to do - did - have / has done to leave - left - have / has left to work - worked - have / has worked to live - lived - have / has lived Als de zin ontkennend is dan zet je not achter de vorm van to have (have / has). I haven t done my homework yet. 10

11 12 Present Perfect One More Time Read The Present Perfect. Fill in the correct forms of the present perfect. Use short n t if you have to use not in a sentence. Sentence 6-10 are irregular. 1 Souki his presentation. (to finish) 2 He in London for three years now. (to live) 3 she her grandmother in hospital yet? (to visit) 4 Peter and Angela this film three times since August. (to watch) 5 My parents my teacher yet. (not / to phone) 6 They out and we don t know where they went. (to go) 7 I m so sorry I what I promised to do. (not / to do) 8 My parents and I to New York for the third time. (to be) 9 he any mistakes? (to make) 10 I the best poem ever! (to write) 11

12 13 Take Your Pick Read The Past Simple and Past Continous in One Sentence! Have a good look at the example! Je moet zelf het woord in de juiste vorm zetten. Example: Mike was having breakfast when Peggy... him his eggs. (to give) Er staat al een past continuous, dus nu past simple Mike was having breakfast when Peggy gave him his eggs. 1 I was talking on the phone when the line dead. (to go) Er staat al een past continuous, dus nu de 2 you your homework when I turned on the TV? (to do) Er staat al een past simple, dus nu de 3 While she was texting her mother all afternoon, her sister just their mother an important message. (to text) Er staat al een past continuous, dus nu de 4 We a nice conversation when the music started. (to enjoy) Er staat al een past simple, dus nu de 5 The postman delivered the package while I breakfast. (to make) Er staat al past simple, dus nu 6 Sarah was walking through the park when she to leave home. (to decide) Er staat al een past continuous, dus nu 7 While I was watching television I a short text message. (to write) Er staat al een past continuous, dus nu 8 While I was running the New York Marathon my dog away. (to run) Er staat al een past continuous, dus nu 9 I suddenly heard the police men for drugs. (to look) Er staat al een past simple, dus nu een 10 My friends a drink when I surprised them with this horrible news. (to have) Er staat al een past simple, dus nu 12

13 The Past Simple and Past Continous in One Sentence! Je gebruikt past continuous (was of were + het werkwoord + -ing) als je vertelt dat je in het verleden iets aan het doen was. Je legt dan als het ware de nadruk op iets wat bezig is. Je ziet iemand als het ware aan de gang zijn. Als je nou in één zin vertelt over twee activiteiten of gebeurtenissen en de ene is al langer aan de gang en er gebeurde tegelijkertijd nog iets, dan staat de gebeurtenis die langer bezig is in de past continuous en de gebeurtenis die onderbreekt in de past simple. I was doing my homework when Dad rang. Ik was huiswerk aan het maken, toen pa belde. past continuous: het huiswerk maken was al een tijdje bezig en toen ineens... past simple: belde vader, het bellen onderbrak de eerste activiteit 14 Your Choice Read The Past Simple and Past Continous in One Sentence! Choose between past simple and past continuous. 1 Sandra walked / was walking the dog in the park when she suddenly saw a balloon. 2 An old lady phoned / was phoning when the doorbell rang. 3 He went / was going to checkout while he was talking to his friend. 4 Peter asked / was asking for help while I was doing my homework. 5 We packed / were packing for our picnic when it suddenly started to rain! 6 While she was telling her life story I replied / was replying to some text messages. 7 While I watched / was watching a film my friend stopped by to talk to me. 8 As she left / was leaving she received an urgent call. 9 While he stepped / was stepping up to help his friend, he slipped. 10 He responded / was responding to some WhatsApp messages when I turned up. 13