Study Guide English 2KGT PERIOD 1

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Study Guide English 2KGT PERIOD 1"

Julia Barbara Simons
6 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Study Guide English 2KGT PERIOD 1 Name: Class: Good to know abbreviations p. Realtime book page SG Study Guide page ex. exercise AvE allesvoorengels.nl homework do study word list handout prepare bring translate test doen / maken leren woordenlijst stencil voorbereiden meenemen vertalen toets lessons check discuss explain practise grammar nakijken bespreken uitleggen oefenen grammatica skills listening reading writing speaking luisteren lezen schrijven spreken allesvoorengels.nl Maris College 2 vmbo-kgt Periode 1

Exercise 1 Vul de verleden tijd van het werkwoord in. Let op onregelmatige ww! Yesterday 1. We turn the page We the page 2. She talks a lot She a lot 3. We go to France We to France 4.

2 Exercise 1 Vul de verleden tijd van het werkwoord in. Let op onregelmatige ww! Yesterday 1. We turn the page We the page 2. She talks a lot She a lot 3. We go to France We to France 4. I score a goal I a goal 5. She cares about me She about me 6. He stops at the red light He at the red light 7. I lose the game I the game 8. I cry a lot I a lot 9. She carries a handbag She a handbag 10. Mom buys a purse Mom a purse Exercise 2 Vul de verleden tijd van het werkwoord in. Let op onregelmatige ww! I wanted (1. want) to tell you something about Charlie. He lived (2. live) across the street and (3. have) a BMW. I (4. think) he was really beautiful, but I was afraid he (5. do) not like me. He (6. go) to the same school as me so I (7. see) him every day. He also (8. play) the drums and sometimes he (9. throw) his drum sticks in the air and then (10. catch) them again.

4 Exercise 3 Zet de woorden tussen haakjes in de Present Simple (SHIT-regel) I [1] (love) skating, but my best friend Jenny [2] (hate) it. She [3] (like) horses. She [4] (ride) every Saturday. We [5] (do) a lot of things together. We [6] (go) shopping every Thursday evening. We also [7] (watch) TV together and we [8] (study) together. My brother [9] (love) diving. He [10] (practise) in the swimming pool in winter. In summer he [11] (train) in the lake. He always [12] (wear) a special suit. My sister and her best friend [13] (play) football. Exercise 4 Zet de woorden tussen haakjes in de Present Continuous 1. I am going (go) to the supermarket. 2. My sister (give) me her car. 3. We (have) a barbecue. 4. All my friends (come) to my party. 5. We (take) my niece to Aquapark. 6. We not (go) to the zoo. 7. My teacher (go) to school. 8. Susan (work) this week? 9. your English (get) better? Exercise 5 Bedenk steeds of je het woord tussen haakjes in de Present Simple of Present Continuous moet zetten.

5 Exercise 6 Bedenk steeds of je het woord tussen haakjes in de Present Simple, Present Continuous of Past Simple moet zetten. Dear Mary, How are you? I (1) (receive) your letter last week. Thank you for the recipe for the cake I (2) (ask) for. I (3) (eat) the cake now and it tastes very nice. I (4) (have) a new job in a supermarket in the city centre. I go there every day at 3 o'clock in the afternoon and (5) (work) there till 10 o'clock in the evening. I am very happy because my sister (6) (work) there too so we travel to and from work together. I (7) (get) my first wages last week and I went shopping immediately! I (8) (buy) a new stereo for my bedroom. It is gold and black and (9) (look) very nice. My niece (10) (stay) with me at the moment, so we have lots of fun! Exercise 7 Vertaal onderstaande zinnen. Gebruik je woordenlijst / woordenboek / onregelmatige werkwoorden. 1. De familieleden zijn aan het verhuizen. 2. Jouw vader zal je helpen. 3. Ze kijken nooit televisie. 4. In de zomer regende het dagelijks. 5. De vreemdeling is een bericht aan het versturen. 6. De vakantie start elk jaar in juli. 7. De broers en zussen gaan een muur maken.

Exercise 8 Vul een passend bezittelijk voornaamwoord in. 1. Mary is doing homework. 2. Do you live with parents? 3. We love new car. 4. He's in bedroom. 5. The children are with father. 6. I like job.

Hun hond rent naar jouw kat. 2. Zijn moeder heeft haar rugzak. 3. Onze opa is eerlijk. 4. Dit is jullie werk, dat is mijn werk. 5. Hun slaapkamers hebben rode muren.

6 Exercise 8 Vul een passend bezittelijk voornaamwoord in. 1. Mary is doing homework. 2. Do you live with parents? 3. We love new car. 4. He's in bedroom. 5. The children are with father. 6. I like job. 7. Are you and your friend enjoying food? 8. Venice is famous for canals. 9. She's with best friend. Exercise 9 Vertaal de zinnen naar het Engels. Gebruik je woordenlijst / woordenboek. 1. Hun hond rent naar jouw kat. 2. Zijn moeder heeft haar rugzak. 3. Onze opa is eerlijk. 4. Dit is jullie werk, dat is mijn werk. 5. Hun slaapkamers hebben rode muren. Exercise 10 Omcirkel het juiste woord. 1. This is not my / mine umbrella. 2. That is your / yours house. 3. My house is white, this is not my / mine. 4. Her car is red, so that blue one is not hers / his. 5. My house is bigger than their / theirs. 6. My pencil is longer than your / yours pencil. 7. Is it your / yours laptop or is it my / mine? 8. We have got three dogs. They are our / ours. 9. My friends have a cat. It is theirs / yours. 10. Peter has got a red bike. It is his / hers. 11. She has a blue bag. Yes, This is her / hers. Exercise 11 Vertaal de zinnen naar het Engels. Gebruik je woordenlijst / woordenboek. 1. Dat is mijn slaapkamer, dit is die van hem. 2. Die van mij is rood, die van hun is blauw. 3. Onze broers en zussen zijn aardig, de jouwe zijn stom 4. Jullie hebben een huis. Het is van jullie. 5. Hun tuin is groot, de mijne is klein.

s / / of meestal s eigenaar is meervoud én eindigt op een s eigenaar is een ding of Exercise 12 Vul een passend wederkerend voornaamwoord in. 1. I did not want to believe it until I saw it. 2.

7 s / / of meestal s eigenaar is meervoud én eindigt op een s eigenaar is een ding of Exercise 12 Vul een passend wederkerend voornaamwoord in. 1. I did not want to believe it until I saw it. 2. The girl looked at in the mirror. 3. You'll have to do your homework. 4. You can t help them. They can do it. 5. I introduced to my new neighbour. 6. Boys, can you make your beds? 7. She made a dress 8. The cat sees in a mirror. 9. The father decided to repair the car. 10. We can move the table. Exercise 14 Vul in: s / / of 1. The President house is white. 2. Alex pet is a bird. 3. The cats food is delicious. 4. The engine the car has broken down. 5. It is Jacky cat. 6. My rabbits ears are big. 7. My father grandma is very old. 8. This is Kevin bike 9. The cards the game are beautifully designed. 10. Frits dog is little. 11. The monkeys bananas are stolen. Exercise 13 Vertaal de zinnen naar het Engels. Gebruik je woordenlijst / woordenboek. 1. Zij vergelijkt zichzelf met andere meisjes. 2. Max en ik versierden het huis zelf. 3. Doe het zelf! 4. De kinderen hielpen zichzelf. 5. De hamster voert zichzelf. Exercise 15 Vertaal de zinnen naar het Engels. Gebruik je woordenlijst / woordenboek. 1. De mening van Yordi is duidelijk. 2. De uitleg van de leraren is belangrijk. 3. Het dak van het huis is rood. 4. Het speelgoed van de kinderen is leuk. 5. De ogen van de enge honden.

8 Show your home: vlog! Je gaat een Engelse vlog maken waarin je laat zien waar je woont. Je vlog duurt 3 minuten. Na het bekijken van jouw vlog zullen klasgenoten en/of de docent vragen stellen. Je krijgt hier een cijfer voor. Je kunt een smartphone of camera gebruiken. Je kunt zelf kiezen of je het in selfiestand doet, of dat je iemand anders jou laat filmen. Jij bent sowieso in beeld, dus niet alleen als voice-over. In de vlog praat je (bijna) de hele tijd. Alles in het Engels. laat je ongeveer 5 kamers/ruimtes van jouw huis zien. beschrijf je alles wat je laat zien. vertel je wat voor kamers/ruimtes het zijn. (this is my brother s bedroom, this is our balcony ) vertel je iets over die kamer/ruimte (ben je er vaak? wat doe je daar? wie slaapt/werkt hier?) Het doel van de vlog is dat jouw docent kan beoordelen of jij kan vertellen hoe iemand woont/leeft en hoe iemands huis eruit ziet. Zorg dat dat er dus goed in zit! STAPPENPLAN 1. Bedenk over welke kamers je iets gaat vertellen. 2. Schrijf (in het Engels) op wat je in elke kamer gaat zeggen (begin tot eind). Zoek moeilijke woorden / zinnen op. 3. Check je tekst op foute woorden en onlogische zinnen. 4. Leer de tekst uit je hoofd. (voorlezen = minpunten) 5. Oefen jouw vlog eerst droog (zonder op te nemen). Loop dus door je huis en oefen jouw tekst. Houd de tijd bij en kijk of het niet te lang/kort duurt. 6. Neem de vlog op. Controleer of je goed te verstaan bent. Zo niet, opnieuw! 7. Stuur de vlog via mail of magister naar jouw docent. Niet op tijd inleveren = minpunten. BEOORDELING Je cijfer wordt gebaseerd op de volgende punten: 1. Woordenschat: beheers je de woorden die je nodig hebt? 2. Grammatica / zinsbouw: gebruik je goede, volledige zinnen? 3. Vloeiendheid: loopt je verhaal goed? 4. Uitspraak: spreek je de woorden goed uit? 5. Overdracht boodschap: kun je duidelijk maken wat je bedoelt? 6. Uitvoering opdracht: heb je je goed aan de opdracht gehouden?

Vergelijkbare documenten

Study Guide English 1KGT

Study Guide English 1KGT Name: Class: Good to know abbreviations TB Textbook page WB Workbook page SG Study Guide page ex. exercise (opdracht) homework do study word list handout prepare bring translate