Jaartal / nummer Opgenomen in collectie gemeentebladen in / 19

Transcriptie

1 Gemeenteblad Nijmegen Jaartal / nummer Opgenomen in collectie gemeentebladen in / 19 Naam Bestemmingsplan Winkelsteeg I (Maas-Waalkanaal - Graafsebrug - Graafseweg - spoorlijn naar Den Bosch - Serenadestraat - Circuit Winkelsteeg - Neerbosscheweg - Jonkerbosplein - Weg door Jonkerbos - Burgemeester Daleslaan [Oude Mollenhutseweg] - Muntweg - Muntmeesterlaan - Dr. Poelsstraat - Ariënsstraat - Cavaljéweg [Kerkhofweg] - Oude Graafseweg - Muldersweg - van Batenborchstraat - Dennenstraat - Fleminghstraat - Engelenstraat - Hatertseveldweg) Voorschriften Kaart nr Toelichting Opmerkingen Vrijstellingen Terinzagelegging ontwerpplan m.i.v. 3 december 1970 Vaststelling bij Raadsbesluit d.d. 1 april 1971, registratienr /70 Goedkeuring Gedeputeerde Staten d.d. 13 september 1971, nr. 6300/ /7 Het gemeenteblad is ten behoeve van presentatie binnen intranet c.q. internet opnieuw uitgebracht in digitale vorm, waarbij inhoudelijk identiek aan de oorspronkelijke uitgave. Nieuw toegevoegd zijn een extra titelblad, de toelichting en de bestemmingsplankaart. Bijzondere aanvullende voorschriften Toegevoegde voorschriften (GB08-113) Aantal bladzijden / verkoopprijs 28 / 1,40 gb71-019v_1.doc

2 No. 19 GEMEENTEBLAD NIJMEGEN Bestemmingsplanvoorschriften behorende bij de herzieningen van het bestemmingsplan der gemeente Nijmegen, (plannen Winkelsteeg 1, II en 111 ). vastgesteld bij raadsbesluit van 1 april 1971, afd. 1-6, no /1971. HOOFDSTUK I Definities In deze voorschriften wordt verstaan onder: A. 1. het elan: het onderhavige bestemmingsplan, zijnde de kaart en deze voorschriften; 2. de kaart: de tegelijk met deze voorschriften vastgestelde kaart, waarop het bestemmingsplan is aangegeven; 3. een gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 4 een bouwwerk: elke constructie, geen gebouw zijnde, van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 5. een werk: een werk geen gebouw of bouwwerk zijnde. B. 1. een woning een complex van ruimten, dat krachtens zijn indeling geschikt en bestemd is voor dr? huisvesting van één gezin of van een afzonderlijk levend persoon;

3 94 2. een eengezinshuis: een tot één woning ingericht gebouw; ; 3. een bijzondere woning: een woning die in verband met de indeling en de afmetingen bestemd is voor bewoning door bejaarden, studenten en alleenstaanden; 4. een patiowoning: een eengezinshuis waarvan de woonruimten zijn gelegen om een onbebouwde onoverdekte ruimte; 5. een meergezinshuis: een gebouw dat meerdere etagewoningen enlof maisonnettes bevat, en respectievelijk uit 3 of meer woonlagen bestaat; 6. een etagewoning: een woning waarvan alle ruimten, - eventueel uitgezonderd bergingen - op de begane grond of op één van de verdiepingen van een meergezinshuis zijn gelegen; 7. een maisonnette: een woning waarvan de slaap- en woonruimten over twee boven elkaar gelegen verdiepingen of over de begane grond en de eerste verdieping van een meergezinshuis zijn verdeeld; 8. een woonlaag: de begane grond of de verdieping waarop zich een etagewoning of een gedeelte van een woning bevinur; 9. een onderbouw: de onderste bouwlaag van een ben- of meergezinshuis, waarin zich behalve woonruimten, de autoboxen en bergruimten t.b.v. de woningen mogen bevinden; 10. een bijzonder woongebouw: een gebouw dat meerdere woningen bevat, welke in verband met de indeling en de afmetingen in het algemeen bestemd is voor bewoning door bejaarden, studenten en alleenstaanden; ll. een bijzonder gebouw: een gebouw ten dienste van een sociale of openbare instelling, alsmede een gebouw met een bijzondere bestemming als kerk, klooster, school en ander hiermede gelijk te stellen gebouwen, geen woning of bedrijfsgebouw zijnde in de zin van deze voorschriften;

4 r ti een winkel: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat krachtens zijn aard is bestemd voor de uitoefening van de detailhandel of voor een horecabedrijf en niet voor bewoning of bedrijfsdoeleinden is ingericht; voor zover de uitoefening van de detailhandel dit vereist mag een gedeelte van de ruimte voor de uitoefening van ambachtelijke werkzaamheden worden ingericht; een horecabedrijf: een bedrijf vallende onder de horeca-sector zoals hotel, motel, restaurant, café, eethuis en snackbar. een bedrijfsgebouw: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat krachtens zijn aard is bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf - met uitzondering van garagebedrijf - en niet voor bewoning is ingericht; een garagebedrijf: een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor de verkoop, reparatie en stalling van motorrijtuigen; een autobox: een ruimte bestemd voor de stalling van een auto of een ander voertuig; een opslagplaats: een terrein bestemd voor het opslaan van goederen en produkten van welk terrein een gedeelte overdekt kan zijn. een bouwperceel: de grond die, overeenkomstig de in deze voorschriften gestelde maten, behoort bij een bestaand of nog op te richten gebouw met of zonder bijgebouwen; de perceelsgrens: de grens van een bouwperceel; de breedte van een bouwperceel: de kleinste van deltwee afstanden tussen de zijdelingse perceelsgrenzen gemeten langs de bebouwingsgrens en de achtergevelrooilijn;

5 96 4. de bebouwde oppervlakte: de buitenwerks gemeten bebouwde oppervlakte van alle op een bouwperceel staande gebouwen op 1 m of hoger boven het aangrenzende maaiveld; 5. de bebouwingsgrens: de als zodanig op de kaart aangegeven lijn, waarin of waarachter de toegestane bebouwing moet worden opgericht en die behoudens toegestane afwijkingen naar de wegzijde niet door bebouwing mag worden overschreden; 6. de achtergevelrooilijn: de lijn, die aan de van de weg afgekeerde zijde niet door bebouwing mag worden overschreden; 7. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de constante breedte van een onbebouwde strook langs de volle lengte van de zijdelingse perceelsgrens; 8. een woningblok: een blok van twee of meer aaneengebouwde woningen, met in het zicht blijvende eindgevels; 9. een bouwblok: een door twee of meer straten omgeven terrein waarop overeen. komstig de gegeven bestemming mag worden gebouwd; 10. de breedte van een woning: de in het voorgevelvlak gemeten breedte van een woning, waarbij gemeenschappelijke scheidingsmuren voor de helft worden meegerekend; ll. de afstand tussen de zijgevels van twee gebouwen: de kleinste afstand tussen de projecties der uiterste punten van twee naast elkaar, aan dezelfde zijde van een weg gelegen gebouwen, gemeten op de bebouwingsgrens; 12. de hoogte van een gebouw: de hoogte van de bovenkant van de goot, het boeiboord of het bouwdeel dat de plaats van de goot of het boeiboord inneemt, boven het aangrenzende maaiveld; schoorstenen, antennes en liftkokers vallen hierbuiten.

6 97 HOOFDSTUK I I Bestemmingscategorieën Categorie 1 Eengezinshuizen. E2G De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de bouw van aaneengebouwde eengezinshuizen in twee woonlagen, met bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken en werken, met dien verstande, dat: a. de breedte van de woningen niet minder mag bedragen dan 5 m; b. Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen voor het oprichten van bijgebouwen op de open terreinen behoren de bij de woningen in deze categorie, volgens de regelen vervat in Hoofdstuk V, deel C van deze voorschriften. Categorie 2 Bijzondere doeleinden Bijzondere bebouwing. 1. B.D.-A. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de oprichting van gebouwen voor bijzondere doeleinden en/of bijzondere woningen en woongebouwen, met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, met dien verstande, dat: a. b. 2. B.D.-B. a. b. de maximum hoogte is vastgesteld op het aantal meters als op de kaart is aangegeven; de bebouwde oppervlakte ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van het bouwperceel mag bedragen. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de oprichting van gebouwen als bedoeld onder lid 1. Burgemeester en Wethouders werken dit plan-gedeelte nader uit met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A, lid 2 van deze voorschriften vervatte regelen.

7 98 1. B.W.-A. a. b. 2. B.W.-B. a. b. Categorie 3 Bijzondere woonvormen De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de oprichting van bijzondere gebouwen, bijzondere woongebouwen en bijzondere woningen, eengetins- en/of meergezinshuizen en kantoren, met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, verkeersdoeleinden daarbij inbegrepen; Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte nader uit met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A, lid 2 van deze voorschriften vervatte regelen. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de oprichting van gebouwen als bedoeld in categorie 2, sub 1 van dit Hoofdstuk (BD-A) en van een en/of meergezinshuizen met of zonder onderbouw, kantoren, winkels en horecabedrijven met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, verkeersdoeleinden daarbij inbegrepen; Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte nader uit met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A lid 2 van deze voorschriften vervatte regelen. Categorie 4 Bedrijfsdoeleinden a. BI b. Bl11 De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de bouw van lage bedrijfsgebouwen t.b.v. ambachtelijke bedrijven, praktijkruimten en autoboxen, met dien verstande dat: a. de hoogte der bebouwing niet meer bedraagt dan 3 m; b. de bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer bedraagt dan 100 m2. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de bouw van bedrijfsgebouwen en kantoren t.b.v. de Openbare energievoorzieningen, hulpverlenden diensten, met dien verstande dat:

8 99 1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 75% van het bouwperceel; 2. de hoogte der bebouwing niet meer mag bedragen dan 10 m; c. BV De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor gebouwen t.b.v. industriële doeleinden, handel en nijverheid en daarbij behorende bouwwerken en werken, met dien verstande, dat: 1. uitgezonderd zijn, garagebedrijven, gebouwen ten behoeve van opslag van gebruikte of voor de sloop bestemde rij- of voertuigen of onderdelen daarvan en stankverwekkende afvalstoffen; 2. het open terrein mag niet worden gebruikt voor opslag van gebruikte of voor de sloop bestemde rij- of voertuigen of onderdelen daarvan en stankverwekkende afvalstoffen; 3. de maximum hoogte der bebouwing is vastgesteld op het aantal meters als op de kaart is aangegeven; 4. de bebouwde oppervlakte ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van het bouwperceel mag bedragen; 5. aan Ben zijde van het bouwperceel de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minstens 3 m moet bedragen. d. BV-B 1. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor bijzondere bebouwing, garagebedrijven, bedrijfs- en kantoorgebouwen t.b.v. verzorgende bedrijven en diensten, die door hun aard als bedrijf en kantoor niet op een industrieterrein thuishoren en daarbij behorende bouwwerken _ met uitzondering van open loodsen voor de opslag van en/of handel in oude materialen, lompen en afval, bagger, gebruikte of voor de sloop bestemde rij- en/of voertuigen of onderdelen daarvan -, doch zoals: ateliers; depots voor voedingsmiddelen; bereiding van consumptie-ijs; drukkerijen en boekbinderijen; verfspuiterijen; meubelfabrieken annex toonzaal; groothandel; service-bedrijven; alsmede werken en de voor de aanleg van de bij deze bebouwing behorende verkeersdoeleinden;

9 Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nader uit, met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A, lid 1 van deze voorschriften vervatte regelen. Categorie 5 Horecabedrijven H. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de bouw van horecabedrijven met bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken en werken, met dien verstar&, dat: a. de breedte van het bouwperceel niet minder dan 25 m mag bedragen; b. de afstand van de bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen; c. de maximum hoogte is vastgesteld op het aantal meters als op de kaart is aangegeven; d. per bedrijf één woning mag worden gebouwd. 1. Open terreinen. Categorie 6 Verkeersdoeleinden a. Wegen en pleinen, groenstroken. De als zodanig op het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg van wegen met bermen, taluds, sloten, fietspaden, wandelwegen en parkeerstroken t.b.v. het rijdend- en voetgangersver keer. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de grens, de richting en het dwarsprofiel van een hoofdweg en de daarmee verband houdende rooilijnen tot een afstand van ten hoogste 5 m, indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een afwijking tot juiste aanpassing van het plan op het terrein noodzakelijk is. b. Water. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor waterpartijen en daarbij behorende werken en het aanleggen van werken ten dienste van waterbouwkundige constructies.

10 101 c. Kanaalverbreding en daarbij behorende weg en waterbouwkundige werken. Op de als zodanig in het plan aangegeven gronden mogen slechts gebouwen en bouwwerken worden opgericht ten dienste van de gegeven bestemming. d. Spoorwegen. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor spoorwegen, daarbij behorende emplacementen en kruisingen van spoorwegen met wegen en vaarwegen met daarbij ter plaatse nodige gehouwen, O.W. dienstwoningen, andere bouwwerken en werken, met dien verstande, dat de grond en opstallen zullen worden gebruikt ten behoeve van het functioneren van het spoorwegverkeer en de bewoning van dienstwoningen. 2. Gebouwen ten behoeve van het verkeer. a. VG-A. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de oprichting van garagebedrijven en/of kantoren. Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte nader uit met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met inachtneming van de in Hoofdstuk IV deel A lid 3 van deze voorschriften vervatte regelen. b. VS De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de bouw van een service-station, met dien verstande, dat: a. de bebouwing geen grotere oppervlakte mag hebben dan 200 m2; b. de hoogte der bebouwing niet meer bedraagt dan 4 m. Categorie 7 Recreatie 1. Passieve recreatieve doeleinden. a. PR De als zodanig op de kaart aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg van bos, park, plantsoen, gemeenschappelijk groen met waterpartijen en/of speelgelegenheden, met daarbij behorende bouwwerken en werken zoals bruggen, speeltoestellen en schuilgelegenheden, uitzichttorens.

11 102 b. PR-A 1. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd tot aanleg van een begraafpbats met bebouwing, bouwwerken en werken ten dienste van de gegeven bestemming. 2. Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nader uit met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A lid 4 van deze voorschriften vervatte regelen. 2. Actieve recreatieve doeleinden. a. AR De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn be stemd voor de aanleg van speelplaatsen - velden - en tuinen, met dien verstande, dat hierop mogen worden opgericht: a. gebouwen ten dienste van de gegeven bestemming tot een maximum oppervlakte van 30 m2 en niet hoger dan 3 m; b. bouwwerken als speeltoestellen en schuilhutten; c. alsmede werken worden uitgevoerd als het aanleggen van waterpartijen. b. AR-3 1. De als zodanig in het plan aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg van speelparken en sportveldencomplexen met bebouwing ten dienste van de gegeven bestemming zoals kleedgebouwtjes, clubhuizen, sporthallen, tribunes, zwembaden, dienstwoningen, alsmede andere bouwwerken en werken, verkeersdoeleinden daarbij inbegrepen. 2. Burgemeester en Wethouders werken dit plangedeelte met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nader uit met inachtneming van de in Hoofdstuk IV, deel A, lid 2 van deze voorschriften vervatte regelen.

12 103 HOOFDSTUK III Algemene bepalingen 1. De voorgevel van de bebouwing moet op de bebouwingsgrens worden opgericht behoudens een verleende vrijstelling ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk V. 2. Als achtergevelrooilijn in de bebouwingscategorie E2G geldt de lijn welke loopt op een afstand van 15 m, evenwijdig aan en achter de ter plaatse geldende bebouwingsgrens of evenwijdig aan en achter de voorgevellijn indien vrijstelling is verkregen voor het bouwen achter de bebouwingsgrens ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk V. 3. In de bestemmingscategorie E2G moet achter de ruimten op de begane grond tot woning bestemd, een onbebouwde en onoverdekte strook grond aanwezig zijn ter diepte van minstens 10 m; Burgemeester en Wethouders kunnen hiervan vrijstelling verlenen ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk V. 4. Op de hoeken van de bouwblokken in de bestemming E2G moet de afstand tussen de achtergevel van het ene eengezinshuis en de zijgevel van het andere eengezinshuis minstens 12 m bedragen; op deze strook van 12 m mogen bijgebouwen overeenkomstig Hoofdstuk V sub C lid 1 en uitbouwen worden opgericht waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m en de lengte niet meer dan 4 m. Tussen het bijgebouw en de uitbouw moet een open ruimte blijven van minstens 3 m. 5. Grond welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen bij de verlening van een bouwvergunning waarvan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, wordt bij de beoordeling van latere bouwplannen niet meer in aanmerking genomen. HOOFDSTUK IV Toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. A. Uitwerkinq van het plan. I. 1. Burgemeester en Wethouders werken met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming BV-B nader uit met inachtneming van de volgende regelen: a. de maximum hoogte en het bebouwingspercentage per bouwperceel als op de kaart is aangegeven, zullen tot uitgangspunt dienen met een maximale afwijking van 20% voor wat de hoogte betreft;

13 104 b. aan één zijde van het bouwperceel moet de afstand van de zij gevel van enig gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minstens 3 m bedragen; 2. Burgemeester en Wethouders werken met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemmingen BD-B, BW-B en AR-B nader uit met inachtneming van de volgende regelen: a. de structurele opzet van het plan wordt niet aangetast; b. de maximum hoogte en het bebouwingspercentage per bouwperceel als op de kaart is aangegeven zullen tot uitgangspunt dienen met een maximale afwijking van 20%; c. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen, de ligging van de achtergevelrooilijnen en de hoogte van de bebouwing zullen nader worden aangegeven; 3. Burgemeester en Wethouders werken met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming VG-A nader uit met inachtneming van de navolgende regelen: a. bij garagebedrijven moet de nuttige bebouwde oppervlakte van werkplaats met magazijn en kantoor minstens 500 m2 bedragen; b. de maximum hoogte der bebouwing is vastgesteld op het aantal meters als op de plankaart is aangegeven; c. de bebouwde oppervlakte per bedrijf of kantoor mag ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van het bouwperceel bedragen. 4. Burgemeester en Wethouders werken met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming PR-A nader uit met inachtneming van de volgende regelen: a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 5% bedragen; b. de hoogte der bebouwing mag niet meer dan 10 meter bedragen. ll. Burgemeester en Wethouders maken van de bevoegdheid genoemd onder I eerst gebruik nadat belanghebbenden gedurende 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld eventuele bezwaren schriftelijk bij hen kenbaar te maken. B. Planwiiziqinq. 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzi. gen indien het betreft:

14 105 a. gronden genoemd in Hoofdstuk II, categorie 6, deel I, sub a, (verkeersdoeleinden) en zonodig van de onmiddellijk daaraan grenzende gronden, zulks ten behoeve van de bouw van bentineen quickservice-stations met inachtneming van de volgende regels: 1. de oppervlakte van de bebouwing zal ten hoogste 200 m2 bedragen; 2. de hoogte van de bebouwing zal niet meer dan 4 m bedragen. b. gronden, genoemd in Hoofdstuk II, categorie 1 (E2G) - indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven _, zulks ten behoeve van de bouw van een winkel, bankgebouw, praktijkruimten voor vrije beroepen en woonruimten voor invaliden, waarbij de achtergevelrooilijn mag worden overschreden met maximum 80 m2 bebouwing welke niet hoger dan 3 m mag zijn. 2. Burgemeester en Wethouders maken van de bevoegdheid als bedoeld in het le lid slechts gebruik nadat belanghebbenden gedurende 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld eventuele bezwaren schriftelijk bij hen kenbaar te maken en voorzover met die wijziging de structurele opzet van het plan niet wezenlijk wordt aangetast. Het besluit tot wijziging wordt zo spoedig mogelijk aan de gemeenteraad medegedeeld. HOOFDSTUK V Toepassing artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. A. Het bouwen achter de bebouwingsgrens. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in Hoofdstuk III, lid 1 vrijstelling verlenen voor: het bouwen achter de bebouwingsgrens, indien ruimtelijke en/of architectonische redenen daartoe aanleiding geven, met dien verstande, dat in de bestemmingscategorie E2G de in deel C, lid I sub 2 van dit Hoofdstuk en in Hoofdstuk lil lid 3 genoemde afstanden daarbij niet worden aangetast. 8. Het bouwen vóór de bebouwinqsorens. Burgemeester en Wethouders kunnen van het gestelde in Hoofdstuk III, lid 1 vrijstelling verlenen voor:

15 het bouwen van kleine gebouwtjes en bouwwerken als rijwieloverkappingen, portiersloges, kiosken en telefooncellen, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke kleine gebouwen voor openbare doeleinden met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3.50 m. 2. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen; b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; c. erkers tot maximum de halve gevelbreedte, luifels, balkons en galerijen, mits zij de bebouwingsgrens met niet meer dan 1.50 m overschrijden; d. stoepen, bordessen, toegangsbruggen, funderingen, kelderingangen en -koekoeken, mits zij niet hoger worden opgetrokken dan 1 m boven het aangrenzende maaiveld. C. Bebouwing open erf. Burgemeester en Wethouders kunnen ten aanzien van de onbebouwde gronden behorende bij een woning in categorie E2G voorzover gelegen achter de bebouwingsgrens of de voorgevel, vrijstelling verlenen tot: 1. de bouw van schuurtjes, autoboxen annex berging, mits deze gebouwen geen grotere oppervlakte hebben dan 12 m2 voor vrijstaande schuurtjes, 20 m2 voor vrijstaande autoboxen en 30 m2 voor autobox annex berging en geen grotere hoogte hebben dan 2.50 m. 2. het oprichten van bouwwerken als kippen- en duivenhokken en volières tot een hoogte van 2.00 m. 3. indien de sub 1 en 2 genoemde bijgebouwen meer dan 2/5 deel van de achtergevelbreedte in beslag nemen, moeten deze bijgebouwen zodanig worden opgericht dat er minstens 7 m open terrein overblijft tussen het bijgebouw en de achtergevel van de woning. De totaal bebouwde oppervlakte van het terrein achter de achtergevel van de woning over de volle terreinbreedte mag niet meer bedragen dan 50 m2; 4. de oprichting van kleine gebouwen ten openbare nutte als gasregulateurstations, traforuimten en telefooncellen met een maximum oppervlakte van 30 m2 en met geen grotere hoogte dan 3.50 m; 5. de bouw van maximum 4 autoboxen, indien in een bouwblok de in Hoofdstuk III, sub 4 genoemde open ruimte meer dan 12 m bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 1.

16 107 ll. III. IV. V. Burgemeester en Wethouders kunnen op de gronden genoemd in Hoofdstuk II en bestemd voor de categorie 6 (verkeersdoeleinden) sub 1 en voor categorie 7 onder a en b (PR en PR-A) vrijstelling verlenen voor de bouw van kleine gebouwen ten openbare nutte als telefooncellen, gasregulateurstations, traforuimten en kiosken met een maximum oppervlakte van 30 m2 en met geen grotere hoogte dan 3.50 m. Burgemeester en Wethouders kunnen op de gronden bestemd voor bebouwingscategorieën 2, onder 1 en 2 en categorie 4 onder a, b, en c (BD-A, BD-B en B III, BV en BV-B) vrijstelling verlenen voor de bouw van maximaal 2 dienstwoningen. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in categorie 6 sub d (spoorwegen): a. ten behoeve van gebouwen, andere bouwwerken en werken welke niet direct nodig zijn voor het functioneren van het spoorwegverkeer, maar in verband met het spoorwegverkeer ter plaatse gewenst zijn; b. ten behoeve van gebruik van grond en opstallen, dat in verband met het spoorwegverkeer ter plaatse gewenst is. Burgemeester en Wethouders kunnen in bestemmingscategorie 1 (E2G) vrijstelling verlenen tot het bouwen van vrijstaande woningen indien een verantwoorde verkaveling zulks wettigt. D. Vrijstellingsbevoegdheid van Burgemeester en Wethouders na goedkeuring Gedeputeerde Staten. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van deze voorschriften tot: a. het bouwen in 3 woonlagen in de bestemmingscategorie 1 (E2G); b. het bouwen van horecabedrijven en bankinstellingen in de bebouwingscategorie 3 (BW-B), waarbij betreffende het bebouwingspercentage vrijstelling kan worden gegeven tot een nader aan te geven maximum; c. het bouwen van winkels en service verlenende bedrijven als wasserettes en bankinstellingen in de bestemmingscategorieën 2 en 3 (BD-A en BD-B), indien deze winkels en bedrijven primair een dienstverlenende taak hebben ten behoeve van de bewoners van deze woongebouwen;

17 108 d. de bouw van bij de ten behoeve van de verschillende in Hoofdstuk II genoemde bestemmingscategorieën op te richten bebouwing behorende zelfstandige gebouwen voor de nutsbedrijven, energievoorzieningen en hulpverlenende diensten groter dan 30 m2; e. de bouw van autoboxen, praktijkruimten ten behoeve van de vrije beroepen, ateliers en bedrijfsruimten ten behoeve van niet hinderlijke ambachts- of service verlenende bedrijven tot een maximum oppervlakte van 250 m2 en niet hoger dan 4 m en met inachtneming van een minimum afstand van deze gebouwen tot de achtergevelrooilijn van de aangrenzende woningen van 15 m. Uitgezonderd zijn garagebedrijven, verfspuiterijen, constructiewerkplaatsen, handel en verwerking van afvalstoffen, lompen en gebruikte of voor de sloop bestemde rij- en/of voertuigen of onderdelen daarvan. 2. Burgemeester en Wethouders maken van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid slechts gebruik nadat tegen het voornemen daartoe gedurende 14, tevoren in een of meer dagbladen aan te kondigen dagen, belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk bij Burgemeester en Wethouders in te dienen en nadat van Gedeputeerde Staten van Gelderland een verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bemaar hebben. HOOFDSTUK Vl Gebruiksbepalingen 1. Het is verboden gebouwen, tuinen, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het plan c.q. herziening van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht en voorts niet op schoolgebouwen, voorzover het bepaalde in lid 1 in strijd is met de onderwijswetgeving omtrent de beëindiging van het gebruik overeenkomstig de bestemming. 3. Ten aanzien van een wijziging in het gebruik als bedoeld in het tweede lid zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd voor zover het:

18 a. gebouwen betreft, in bijzondere gevallen al dan niet onder door hen te stellen voorwaarden, vrijstelling te verlenen, mits het gewijzigde gebruik geen afbreuk doet aan de opzet van het plan of storend is voor de omgeving; b. open terreinen betreft vrijstelling te verlenen, mits door het verlenen van de vrijstelling geen gebruik voor opslag van en/of handel in oude materialen, afvalstoffen, bagger-, rij- en werktuigen of onderdelen daarvan, mogelijk wordt gemaakt. 4. Burgemeester en Wethouders kunnen, al dan niet onder het stellen van voorwaarden van het bepaalde sub 1 vrijstelling verlenen als strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt. 5. Burgemeester en Wethouders maken van de bevoegdheid als bedoeld onder 3 en 4 slechts gebruik, nadat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren tegen het verlenen van de vrijstelling kenbaar te maken. HOOFDSTUK Vli Aanlegvergunning 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) op de gronden, die in het plan zijn begrepen de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. graven en ophogen, dieper respectievelijk hoger dan 0.50 m t.o.v. het maaiveld; b. werken en werkzaamheden te verrichten, waardoor wijziging optreedt in de grondwaterstand; c. verwijderen van gewassen en houtopstanden; d. aanleggen van verhardingen, opslagplaatsen en stortplaatsen; 2. Het onder lid 1, sub c gestekje geldt niet voor zover het betreft gewassen en houtopstanden, bedoeld in artikel 15, lid 2 en 3 van de Boswet; 3. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor: a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud en voortzetting van de bestaande bodemexploitatie; b. werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren en in afwijking van het plan werden verricht, ter uitoefening van een goede bedrijfsvoering;

19 110 c. werken en werkzaamheden, die behoren tot de normale aanleg en het onderhoud van siertuinen behorende bij gebouwen en bos, parken, plantsoenen, sport- en speelvelden en de daarin aan te leggen wandel- en rijwielpaden, terrassen en muurtjes gelegen beneden 1 m boven het aangrenzende maaiveld. 4. Op de gronden bestemd voor kanaalverbreding en daarbij behorende weg- en waterbouwkundige werken, mogen voor het uitvoeren van werken in afwijking van de bestemming, aanlegvergunningen slechts worden verleend na goedkeuriny door Gedeputeerde Staten. 5. Op de gronden bestemd voor spoorwegen is een aanlegvergunning nodig voor alle werken als bedoeld in Hoofdstuk V, deel C, lid IV. 6. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden te verrichten op de gronden bestemd voor begraafplaats en industriële doeleinden BV indien deze werken en werkzaamheden worden verricht ten behoeve van de gegeven bestemming. 7. Burgemeester en Wethouders kunnen alleen een aanlegvergunning weigeren, wanneer door de uitvoering van de werken de grond minder geschikt wordt voor de realisering van de bestemming. HOOFDSTUK VIII Overgangsbepalingen A. Gebouwen en andere bouwwerken: a. die hetzij reeds bestonden ten tijde van de eerste tervisielegging van het plan, hetzij zijn gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouwvergunning; b. die hetzij binnen een tijdsbestek van 2 jaren voor dat tijdstip zijn geamoveerd of door een calamiteit zijn getroffen of waarvoor ten behoeve van herbouw of vernieuwing vóór dat tijdstip van 2 jaren een bouwvergunning is aangevraagd en die afwijken of afweken van de in het plan en voorschriften gegeven bestemming en/of maten, mogen behoudens onteigening ingevolge de wet, in geval van calamiteit geheel of gedeeltelijk en in andere gevallen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of in geringe mate ( tot 25% 1 naar inhoud worden vergroot, met dien verstande dat: 1. de aard van het gebouw of bouwwerk in overeenstemming wordt gebracht met het bestemmingsplan, dan wel dat het gebouw blijft binnen de categorie, waartoe het behoort of behoorde.

20 111 Als categorie in deze zin worden onder meer beschouwd: a. woningen (niet agrarische); b. woningen met nering of ambachtsbedrijf (niet agrarisch); c. agrarische bebouwing; d. bedrijfsgebouwen (niet agrarisch); e. openbare en/of bijzondere bebouwing; 2. de bestaande of bestaan hebbende afwijking van het plan niet belangrijk wordt vergroot; 3. bij algehele vernieuwing de bebouwingsgrens zo mogelijk naar de wegzijde niet wordt overschreden. B. In bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Wethouders, met vrijstelling in zoverre van de desbetreffende bebouwingsvoorschriften, uitbreiding van sub 1 bedoelde bebouwing toestaan, met dien verstande, dat hierbij de gebouwen naar oppervlakte met niet meer dan 50% mogen worden vergroot, dat de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van het hoogstgelegen punt van het gebouw bedraagt of bedroeg en dat de uitbreiding slechts in directe aansluiting aan het gebouw mag geschieden, danwel vrijliggend als onderdeel van het gebouwencomplex blijft. Bij uitzondering kan een geringe vergroting van de hoogte worden toegestaan, indien dit noodzakelijk is ter voldoening aan de bepalingen van de bouwverordening. C. Voor de toepassing van deze bepaling dienen uitbreidingen, die reeds vóor het sub A bedoelde tijdstip ingevolge een overgangsbepaling van gelijke strekking zijn toegestaan, te worden beschouwd a!s te hebben plaats gevonden krachtens deze bepaling. HOOFDSTUK 1X Slotbepalingen 1. Overtreding van het bepaalde in Hoofdstuk Vl en VII is een strafbaar feit in de zin van artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. 2. Indien op grond van artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij de gemeenteraad beroep wordt ingesteld, neemt de gemeenteraad een beslissing binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het beroepschrift. Het besluit van de Raad wordt aan belanghebbende medegedeeld. 3. Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel Bestemmingsplanvoorschriften Winkelsteeg.

21 112 Goedgekeurd krachtens artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 13 september 1971 no. 6300/ /7. Afgekondigd 20 december 1971.

22

23

24

25

26

27

28