Vroege aandachtsprocessen bij spinangstigen: een onderzoek op basis van de Inattentional Blindness taak

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vroege aandachtsprocessen bij spinangstigen: een onderzoek op basis van de Inattentional Blindness taak"

Transcriptie

1 Academiejaar ste examenperiode Vroege aandachtsprocessen bij spinangstigen: een onderzoek op basis van de Inattentional Blindness taak Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Anke Verhoest ( ) Promotor: Prof. Dr. Rudi De Raedt Begeleiding: Dr. An Raes

2 Dankwoord Allereerst wil ik mijn begeleidster Dr. An Raes bedanken voor de goede begeleiding, ik kon steeds rekenen op duidelijke en nuttige feedback waardoor ik constructief te werk kon gaan. Ten tweede wens ik ook mijn promotor Prof. Dr. Rudi de Raedt te bedanken voor het doornemen van mijn scriptie en het bespreken hiervan met mij. Mijn dank gaat ook uit naar de deelnemers die tijd maakten om deel te nemen aan mijn studie. Mijn moeder bedank ik graag voor het herlezen van mijn scriptie en voor de morele steun die ze mij bood tijdens het werken aan mijn scriptie. Ten slotte bedank ik ook mijn vriend voor de morele ondersteuning tijdens de scriptie periode.

3 Abstract Onderzoek toont aan dat angstige personen een aandachtsbias voor bedreiging vertonen. De meest gebruikte paradigma s in dit soort onderzoek zijn de Stroop taak en de dot probe taak. Er zijn echter nadelen verbonden aan deze taken. Een paradigma die hieraan tegemoet komt, is het inattentional blindness paradigma. Hierin wordt naar voor geschoven dat personen een onverwachte stimulus niet opmerken als ze tezelfdertijd met een aandachtsvragende taak bezig zijn. De belangrijkste doelen van deze studie waren ten eerste om een mogelijke hypervigilantie bij spinangstigen na te gaan in een aangepaste versie van de sustained inattentional blindness taak (Most et al., 2001) en ten tweede om een effect van priming op detectie en identificatie na te gaan. Het onderzoek werd uitgevoerd bij een steekproef van 192 deelnemers en bestond uit twee taken. Eerst kreeg iedere deelnemer een fotoreeks te zien die at random werd toegewezen. Er waren drie verschillende fotoreeksen (neutraal, octopus, spin). Daarna startte de inattentional blindness taak. In deze taak moesten de deelnemers het aantal botsingen tellen van bewegende figuren tegen de randen van het scherm terwijl er in een aantal trials een onverwachte stimulus horizontaal over het scherm bewoog. Achteraf werd gevraagd of de persoon iets had opgemerkt. De resultaten bieden geen evidentie voor gefaciliteerde detectie bij spinangstigen, de gevonden aandachtsbias in vorige onderzoeken werd in deze studie dus niet gerepliceerd. Wel werd er evidentie gevonden voor een alerter aandachtssysteem. Daarnaast werd er gevonden dat priming zorgde voor een vernauwing van het aandachtssysteem, namelijk alleen gericht op de geprimede stimuli, en dit enkel bij hoog spinangstigen in de spinversie.

4 Inhoud Inleiding... 5 Methode Deelnemers Materialen Apparatuur Vragenlijsten en ratings Fear of Spider Questionnaire Ratings spin en octopus Experimentele stimuli IB filmpjes IB afhankelijke maten Design Procedure Analyses Eerste hypothese Tweede hypothese Derde hypothese Resultaten Analyse van de Inattentional Blindness taak Targetdetectie en -identificatie op de eerste kritische trial Prestatie op de teltaak Effect priming Discussie Referentielijst... 50

5 Inleiding Angst is een basisemotie die door de evolutie heen geëvolueerd is in functie van diens adaptiviteit in het oplossen van levenstaken (Ekman, 1992). Deze adaptiviteit is te zien in de lichamelijke verschijnselen die gepaard gaan met angst, bijvoorbeeld een verhoogde productie van adrenaline in het bloed en bloed dat gaat naar de grote skeletspieren, waardoor we voorbereid worden op een vluchtreactie (Ekman, 1992). Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Stel, u wandelt midden in de nacht alleen door een park en plots hoort u een vreemd geluid. U begint sneller te wandelen en kijkt constant om u heen, u voelt uw hart sneller kloppen. De spanning in uw lichaam neemt toe en u wil zo snel mogelijk thuis zijn. In dit geval ervaart u angst en wordt uw lichaam voorbereid om te vluchten. Het lichaam wordt in gereedheid gebracht en dit stelt ons in staat om sneller en adequater te reageren indien er werkelijk iets is om voor te vluchten. Dit voorbeeld illustreert dat één van de functies van angst is om de detectie van gevaar in potentieel gevaarlijke situaties te faciliteren (Eysenck, 1992). Deze snelle detectie van vroege waarschuwingsignalen van gevaar houdt een zekere overlevingswaarde in (Eysenck, 1992). In essentie is angst dus een adaptieve emotie. Angst kan echter ook maladaptief zijn. Wanneer er sprake is van excessieve en irrationele angst, spreken we van een angststoornis. Rachman (2004) beschouwt angst als disfunctioneel als ze intens, irrationeel en langdurig is. Het bovenstaande toont aan dat adaptieve angst gefaciliteerde detectie inhoudt maar wat impliceert dit dan voor maladaptieve angst? Enerzijds kan er worden verwacht dat er ook gefaciliteerde detectie van bedreiging zal optreden, anderzijds kan deze gefaciliteerde detectie bij maladaptieve angst vaak tot foute conclusies leiden. Concreet betekent dit dat deze personen zo waakzaam zijn dat niet-angstige stimuli verkeerdelijk als angstig worden gepercipieerd en dus gevoelens van angst opwekken. Hoe de detectie van bedreiging verloopt bij angstige individuen vormt al jaren het onderwerp van experimenteel onderzoek (Mogg & Bradley, 1998; Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2007; Cisler & Koster, 2010; Wiemer, Gerdes & Pauli, 2012) en is ook de focus van dit onderzoek. In het algemeen wordt gesproken van een angststoornis wanneer voldaan wordt aan de criteria van een classificatiesysteem, zoals de 5e editie van het Diagnostisch en Statistisch Handboek voor Mentale stoornissen (DSM-5) (American Psychiatric Association, 2013). Hierin zijn de criteria dat de angst aanhoudend en interfererend met het dagelijkse functioneren dient te zijn (American Psychiatric Association, 2013). In de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) spreekt men van verschillende types van angststoornissen, zoals specifieke fobie, sociale fobie, posttraumatische stress-stoornis en paniekstoornis met of zonder agorafobie. 5

6 In wat volgt illustreren we dat angststoornissen vaak voorkomen. Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychiatrische stoornissen met een lifetime prevalentie van 31.9% (Merikangas et al., 2010) en een 12-maandenprevalentie van 18.1 % (Kessler, Chiu, Demler, Merikangas, & Walters, 2005). Ze vormen de grootste klasse van psychiatrische stoornissen (Kessler et al., 2005). In een onderzoek, uitgevoerd bij volwassenen in België, werd voor angststoornissen ook een hoge lifetime prevalentie gevonden en vond men dat angststoornissen op jaarbasis de meest voorkomende stoornissen waren (Bruffaerts, Bonnewyn, Van Oyen, Demarest, & Demyttenaere, 2004). Daarnaast vonden Merikangas et al. (2010) dat alle subtypes van angststoornissen meer voorkomen bij vrouwen dan bij mannen (Merikangas et al., 2010). Wat betreft de subtypes van angststoornissen, is de specifieke fobie één van de meest voorkomende mentale stoornissen (Bruffaerts et al., 2004). Er werd gevonden dat specifieke fobieën al op jonge leeftijd ontstaan, ze zijn een vaak voorkomend probleem bij jonge vrouwen en vormen een risico voor het ontwikkelen van een tweede mentale stoornis (Becker et al., 2007). In de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen verschillende types van specifieke fobieën. Zo is er een specifieke fobie van het diertype, als de angst wordt uitgelokt door dieren of insecten. Een bekend voorbeeld is spinfobie waarbij de fobische stimulus (een spin) wordt vermeden of doorstaan met intense angst of lijden, en dit belemmert in significante mate de normale routine of sociale activiteiten of er is duidelijk lijden door het hebben van de fobie (American Psychiatric Association, 2013). Naast het feit dat angststoornissen vaak voorkomen, hebben ze ook een grote impact. Angststoornissen gaan vaak gepaard met een grote mate van persoonlijk lijden. Zo blijken angststoornissen een invloed uit te oefenen op de kwaliteit van leven van de patiënt (Olatunji, Cisler, & Tolin, 2007). Olatunji et al. (2007) vonden in hun meta-analyse een lagere levenskwaliteit voor alle angststoornissen. Binnen de levenskwaliteit kan men een onderscheid maken tussen verschillende domeinen. Bij personen met een angststoornis bleken de domeinen geestelijke gezondheid en sociaal functioneren het meest aangetast (Olatunji et al., 2007). Daarnaast zijn er ook maatschappelijke kosten aan verbonden. Bijvoorbeeld in 1990 in de Verenigde Staten liepen de economische kosten op tot 46.6 miljard dollar (DuPont et al., 1996). Dit komt overeen met 31.5% van de totale uitgaven aan mentale stoornissen (DuPont et al., 1996). Daarnaast maakt men ook een onderscheid tussen directe en indirecte kosten (Konnopka, Leichsenring, Leibing, & Konig, 2009). Directe kosten slaan op kosten voor behandeling, opname van de patiënt, medicijnen, rehabilitatie, (Konnopka et al., 2009). De indirecte kosten zijn dan afwezigheid op het werk, vervroegd pensioen, mortaliteit en verlies van productiviteit (Konnopka et al., 2009). Een indirecte kost van angststoornissen is het verlies van productiviteit (DuPont et al., 1996; Konnopka et al., 2009). 6

7 Het is dus duidelijk dat angststoornissen een grote impact hebben, zowel op het individuele niveau als op niveau van de maatschappij. In combinatie met de hoge prevalentie van angststoornissen heeft dit al geleid tot heel wat onderzoek naar de etiologie, de instandhouding en de behandeling van angststoornissen. De focus in deze bespreking ligt op de etiologie omdat deze modellen belangrijke aanknopingspunten vormen voor de behandeling en preventie van angststoornissen. Zo bestaan er enkele algemene verklaringsmodellen met betrekking tot de etiologie van angststoornissen (Emmelkamp, Bouman, & Visser, 2009). In deze modellen wordt er een onderscheid gemaakt tussen biologische, cognitieve en leertheoretische bijdragen in angststoornissen (Emmelkamp et al., 2009). Er dient echter ook te worden opgemerkt dat angststoornissen vaak ontstaan door een samenspel van deze factoren. Hierbij zal vooral de structuur worden gevolgd die ook door Emmelkamp et al. (2009) werd gebruikt. Een eerste belangrijk model handelt over een biologische factor, namelijk temperament. Onderzoek heeft namelijk al een aantal keer aangetoond dat temperament een rol speelt bij kwetsbaarheid voor angststoornissen (Emmelkamp et al., 2009). Dit onderzoek was voornamelijk gericht op het belang van twee temperamentsconstructen: neuroticisme en gedragsmatige inhibitie (Emmelkamp & Wittchen, 2009, zoals vermeld in Emmelkamp et al., 2009). Emmelkamp et al. (2009) vermelden dat het is gebleken dat ze beide risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een angststoornis. Zo werd bijvoorbeeld gevonden dat hogere negatieve affectiviteit, gemeten bij adolescenten, angstklachten vier jaar later voorspelde (Krueger, Caspi, Moffitt, Silva, & McGee, 1996). Een tweede model is het leertheoretisch model. De belangrijkste leertheoretische opvatting over het ontstaan van fobieën is gebaseerd op Mowrers twee-factorentheorie van vrees en vermijding (Emmelkamp et al., 2009). In deze theorie gaat men ervan uit dat klassieke conditionering verantwoordelijk is voor het aanleren van vrees en operante conditionering verantwoordelijk voor het aanleren van vermijdingsgedrag (Mowrer, 1960). Angst wordt gezien als een onplezierige toestand waardoor men vermijdingsgedrag stelt die de angst reduceert, de vermijding wordt dus bekrachtigd door de angstreductie (Mowrer, 1960). Daarnaast werd er in verschillende experimenten aangetoond dat een fobie kan worden aangeleerd door middel van klassieke conditionering (Emmelkamp et al., 2009). Zo is er het voorbeeld van kleine Albert (Watson & Rayner, 1920). Albert was nergens bang voor, behalve voor hard geluid. Ze lieten Albert spelen met een rat. Aanvankelijk reageerde Albert zonder angst maar dit veranderde dramatisch nadat in combinatie met de rat een hard geluid werd geproduceerd. Na zeven keer deze combinatie te hebben ondergaan, bleek het zien van de rat (zonder geluid) al genoeg om angst op te roepen. Dit voorbeeld toont dus aan dat het mogelijk is om een fobie aan te leren via 7

8 conditionering maar dit wil niet zeggen dat alle fobieën via zo n leerproces ontstaan (Emmelkamp et al., 2009). Het klassieke conditioneringsparadigma biedt echter geen verklaring voor die gevallen waarin de fobie zich gradueel ontwikkelt (Emmelkamp et al., 2009). Een derde en laatste model benadrukt de rol van cognities in het ontstaan en in stand houden van angststoornissen. Belangrijk hierbij is het onderscheid tussen cognitieve inhoud en cognitieve processen. Cognitieve inhoud betreft de automatische gedachten en interpretaties van personen, meer specifiek de inhoud van deze gedachten en interpretaties (Beck & Perkins, 2001). Deze zaken zijn toegankelijk voor introspectie en worden beschouwd als cognitieve producten, ze zijn het resultaat van ons informatieverwerkingssysteem (Beck & Perkins, 2001). Onder cognitieve processen valt de aandachtsbias, interpretatiebias, cognitieve oriëntatie, hypervigilantie, concentratieproblemen en ook geheugenproblemen (Beck & Perkins, 2001). Zo hebben bijvoorbeeld Beck en Emery (1985, zoals vermeld in Emmelkamp et al., 2009) een visie op gegeneraliseerde angst en paniek ontwikkeld die stelt dat deze het resultaat zijn van gevaarschema s. Deze gevaarschema s zorgen ervoor dat een persoon die angstig is, informatie uit de omgeving selectief verwerkt en als gevaarlijk interpreteert. Er is al veel experimenteel onderzoek verricht naar stoornissen in de informatieverwerking bij mensen met een angststoornis (Emmelkamp et al., 2009). Dit onderzoek vindt selectieve aandacht voor bedreigende stimuli bij vrijwel alle angststoornissen (Emmelkamp et al., 2009). Op basis van deze theoretische modellen en bijhorend onderzoek zijn er heel wat succesvolle behandelingen voor angststoornissen ontwikkeld. Gedragstherapeutische en cognitieve psychotherapieën zijn wereldwijd de meest bestudeerde psychologische interventies voor angststoornissen (Deacon & Abramowitz, 2004). De eerste gedragstherapeutische procedures voor het behandelen van fobieën, systematische desensitisatie en flooding, waren gebaseerd op Mowrers twee-factorentheorie (Emmelkamp et al., 2009). Uit deze theorie kwam naar voor dat vermijdingsgedrag een bekrachtiger is doordat het angstreducerend werkt. Van hieruit werden interventies ontwikkeld die gericht zijn op het doen afnemen van vermijdingsgedrag en ander veiligheidsgedrag. Het belang van cognitieve aspecten vinden we ook terug in behandelingen van angst. Cognitieve behandelingen richten zich op het identificeren en corrigeren van catastrofale gedachten om zo de angst te verminderen (Deacon & Abramowitz, 2004). Men wil de patiënten dus realistisch leren denken (minder angstgerelateerde gedachten). Indien we de link maken met de theorie van Beck en Emery (1985), dan richt de behandeling zich op het corrigeren van de schema s. De effectiviteit van gecombineerde gedragstherapeutische en cognitieve aanpakken voor angststoornissen wordt ondersteund door resultaten uit meta-analyses (Deacon & Abramowitz, 2004). Pure gedragstherapieën zijn ook effectief en blijken evengoed te werken als gecombineerde 8

9 behandelingen voor sommige angststoornissen (Deacon & Abramowitz, 2004). Daarnaast kunnen er geen betrouwbare conclusies worden gemaakt over puur cognitieve behandelingen omdat er hierrond maar weinig outcomestudies beschikbaar zijn (Deacon & Abramowitz, 2004). Het laatste decennium trad cognitive bias modification (CBM) steeds meer op de voorgrond, zowel als een experimenteel paradigma en als een vorm van behandeling bij angst (Hallion & Ruscio, 2011). Oorspronkelijk werd het ontwikkeld om op een experimentele manier cognitieve biases te veranderen waarvan gedacht wordt dat deze bijdragen tot ongewenste emotionele reacties en stoornissen (Koster, Fox, & MacLeod, 2009). Deze bias tracht men te veranderen via een uitgebreide training op een cognitieve taak die ontwikkeld werd om de gewenste cognitieve verandering te faciliteren (Koster, Fox, & MacLeod, 2009). Daarnaast biedt het de mogelijkheid om de rol van informatieverwerkingsfactoren in psychopathologie te onderzoeken (Koster, Fox, & MacLeod, 2009). Er bestaan zowel paradigma s om aandacht als interpretatie te trainen (Hallion & Ruscio, 2011). Uit de meta-analyse van Hallion en Ruscio (2011) blijkt dat CBM eerder kleine effect sizes teweegbrengt. Zo werd een medium effect van CBM op biases gevonden en een klein effect van CBM op angst. Het effect van CBM op angst was enkel betrouwbaar wanneer de symptomen werden geregistreerd na het optreden van een stressor (Hallion & Ruscio, 2011). In de toekomst zal men de training paradigma s moeten aanpassen zodat er grotere effecten op biases tot stand komen (Hallion & Ruscio, 2011). Onderzoek heeft wel aangetoond dat cognitieve biases kunnen worden aangepast en dat deze veranderingen een invloed hebben op de emotionele reactiviteit (Hallion & Ruscio, 2011). Er is echter nog maar weinig geweten over de langetermijneffecten van CBM op biases en symptomen, verder onderzoek is dus zeker aangewezen (Hallion & Ruscio, 2011). Samengevat is de beste behandeling voor personen met een fobie: herhaalde, gecontroleerde, in vivo blootstellingen aan het angstuitlokkende object (Rachman, 2004). Daarnet kwamen dus de biologische, cognitieve en leertheoretische bijdragen in angststoornissen aan bod, waaruit blijkt dat er al heel wat geweten is maar nog niet alles. Voor dit onderzoek zijn vooral de cognitieve bijdragen interessant. We zullen in dit onderzoek focussen op aandacht en vroege aandachtsprocessen. Aandacht is geen unitair construct maar kan worden opgedeeld in vier conceptueel te onderscheiden stadia: (1) oriëntatie van aandacht naar een bepaalde stimulus; (2) attentional engagement; (3) disengagement van de stimulus en (4) vermijden van aandacht naar de stimulus (Ouimet, Gawronski, & Dozois, 2009). De modellen van aandacht verschillen in hun focus op vroege (oriëntatie en engagement) versus latere (disengagement en vermijding) stadia van verwerking maar ze verschillen ook in de veronderstelde mechanismen onderliggend aan de aandachtsbias (Ouimet et al., 2009). Elk van deze modellen zijn empirisch ondersteund maar hun verklaringen van cognitieve biases in angst 9

10 zijn nog niet geïntegreerd geweest in een algemeen model en daarnaast lijken de modellen ook gedeeltelijk inconsistent te zijn met elkaar (Ouimet et al., 2009). De modellen zijn dus niet helemaal duidelijk en er zijn nog steeds heel wat onbeantwoorde vragen. Zo heerst er nog heel wat onduidelijkheid over de rol van vroege aandachtsprocessen bij angst: leidt angst echt tot meer detectie van bedreiging? En wat zijn de factoren die de bias mediëren? In een overzichtsartikel over mechanismen die de aandachtsbiases mediëren geven Cisler en Koster (2010) aan dat deze mechanismen nog steeds onduidelijk blijven. Als we de literatuur raadplegen, zien we dat er al veel onderzoek is gebeurd naar de bedreiging gerelateerde aandachtsbias. Zo wordt er vaak beweerd dat angstige personen sneller bedreigende zaken opmerken. In het geval van spinfobici wordt dus gesteld dat zij sneller spinnen zouden opmerken. Om een bedreiging zo snel mogelijk op te merken, moet er selectieve aandacht voor bedreiging zijn (Eysenck, 1992). Er moet in zekere mate verwerking zijn van alle stimuli in de omgeving om potentieel bedreigende op te merken en men moet constant de omgeving scannen (Eysenck, 1992). Wat al met zekerheid is aangetoond, is dat er sprake is van een bedreiging gerelateerde aandachtsbias bij mensen die angstig zijn en/of aan een angststoornis lijden. Dit is een robuust effect (Bar-Haim et al., 2007). Een belangrijke lijn van onderzoek omtrent aandachtsbias bij angstige individuen is het onderzoek naar de componenten van de aandachtsbias (Cisler & Koster, 2010). De componenten van de aandachtsbias zijn gefaciliteerde aandacht, moeilijkheden in disengagement en attentional vermijding (Cisler & Koster, 2010). Om deze componenten te meten, is een taak nodig die kan differentiëren tussen deze componenten. Drie vaak gebruikte taken in de literatuur voor dit doel zijn de spatial cueing, visual search en dot probe taken (Cisler & Koster, 2010). Verschillende lijnen van onderzoek demonstreren dat aandachtsbiases zowel afhangen van automatische als strategische verwerking (Cisler & Koster, 2010). Nu volgt een korte bespreking van deze componenten. Met gefaciliteerde aandacht verwijst men naar de relatieve snelheid waarmee aandacht getrokken wordt door bedreigende stimuli (Cisler & Koster, 2010). De tweede component, moeilijkheden in disengagement, verwijst naar moeilijkheden in het losmaken van aandacht van bedreigende stimuli (Cisler & Koster, 2010). Er wordt gesteld dat vooral angstige personen hiermee moeite hebben. De derde component vermijding doet zich voor in latere stadia van verwerking. Men gaat de bedreigende stimulus vermijden, aandacht wordt bij voorkeur naar een andere locatie gericht dan de bron van bedreiging (Cisler & Koster, 2010). De eerste component, gefaciliteerde aandacht, zal nu uitgebreider aan bod komen omdat dit de focus is van deze masterproef. Onderzoek toont duidelijk aan dat er sprake is van gefaciliteerde aandacht voor bedreiging, dit is consistent met verschillende modellen (e.g., 10

11 Williams, Watts, MacLeod & Mathews, 1988; Beck & Clark, 1997; Mogg & Bradley, 1998; Öhman, 1996; Wells & Matthews, 1994; Mathews & Mackintosh, 1998). Dus al deze modellen bevatten de component vroege aandacht. De meeste modellen stellen ook een soort van detectiemechanisme voor bedreiging voorop die verantwoordelijk is voor het detecteren en oriënteren van aandacht naar bedreigende stimuli (Williams et al., 1988; Beck & Clark, 1997; Mogg & Bradley, 1998). Zo kunnen we ook opmerken dat gefaciliteerde aandacht en hypervigilantie hetzelfde betekenen. Een assumptie van een cognitieve theorie van trekangst houdt in dat de voornaamste functie van angst is om vroege detectie van bedreiging te faciliteren (Eysenck, 1992). Dit suggereert dat individuen hoog en laag in trekangst meer dan waarschijnlijk verschillen in hun pre-attentief en aandachtsfunctioneren dan in andere aspecten van het cognitief functioneren, zoals het geheugen. Volgens Eysenck (1992) is hypervigilantie een cruciaal kenmerk van angstige individuen. Deze hypervigilantie kan op verschillende manieren tot uiting komen en ze hoeven niet allen aanwezig te zijn om te spreken van hypervigilantie (Eysenck, 1992). Zo is er sprake van het voortdurend scannen van de omgeving, selectieve aandachtsbias voor bedreigende stimuli, aandachtsverruiming vóór de ontdekking van een bedreigende stimulus (om zo snelle detectie te faciliteren) en aandachtsvernauwing bij de verwerking van een potentieel bedreigende stimulus (Eysenck, 1992). Er wordt verondersteld dat de meeste aspecten van hypervigilantie zich manifesteren in condities van stress, anders zijn ze eerder latent aanwezig. Daarnaast suggereert hersenonderzoek een cruciale rol van de amygdala in de automatische detectie van bedreiging (Cisler & Koster, 2010). Het is namelijk zo dat gefaciliteerde aandacht optreedt in vroegere stadia van verwerking (Cisler & Koster, 2010). Het blijkt zo te zijn dat gefaciliteerde aandacht voor bedreiging gemodereerd wordt door de intensiteit van de bedreiging en de duur van de stimulusaanbieding. In een studie naar de aandachtsbias werd gebruikgemaakt van een aangepaste exogene cueing taak (Koster, Crombez, Verschuere, Van Damme, & Wiersema, 2006). Koster et al. (2006) vonden gefaciliteerde aandacht ten opzichte van hoog bedreigende foto s bij hoog trekangstige individuen wanneer deze 100 ms werden aangeboden. Dit werd niet gevonden bij mild bedreigende foto s. Wanneer de foto s langer dan 100 ms werden aangeboden, werd er geen evidentie gevonden voor gefaciliteerde aandacht (Koster et al., 2006). Vervolgens gaan we de verschillende modellen die poogden een verklaring te bieden voor de mechanismen onderliggend aan de aandachtsbias 1 bij angst wat meer in detail bekijken (Cisler & Koster, 2010). Hiervan zal ik er twee bespreken die relevant lijken in het kader van dit onderzoek, zo is er het model van Öhman (1996) en het model van Bar-Haim en collega s (2007). 1 Dit heeft betrekking op alledrie de componenten van de aandachtsbias. 11

12 Cisler en Koster (2010) vermelden hierbij dat het werk van Öhman rond aandacht in het algemeen de focus legt op aandacht voor bedreiging als een evolutionair adaptief proces, met voornamelijk de nadruk op het onbewust verwerken van bedreiging. De stimuli worden geanalyseerd in een feature detection system (Öhman, 1996). Hoog bedreigende stimuli kunnen een directe invloed uitoefenen op het arousalsysteem via dit feature detection system zonder zich bewust te zijn van de stimuli en dit kan toewijzing van aandachtsbronnen naar bedreiging faciliteren (Öhman, 1996). Een opmerking bij dit model is dat het feature detection system wel aandachtsbias bij afbeeldingen kan verklaren maar niet aandachtsbias bij lexicale informatie omdat deze informatie geen biologisch relevante kenmerken heeft (Öhman, 1996). Informatie die eerst het feature detection system is gepasseerd, komt daarna binnen in een significance evaluation system (Öhman, 1996). Hier komt bedreigende informatie binnen in het bewust perceptiesysteem, dit systeem laat een tragere en bewuste beoordeling van de betekenis toe via interactie met de emotionele herinneringen die opgeslagen zijn in het verwachtingssysteem (Öhman, 1996). Deze tragere en bewuste verwerkingsroute kan ook het arousalsysteem beïnvloeden als de informatie als bedreigend wordt beoordeeld. Öhman en Mineka (2001) spreken over een evolved fear module die mensen toelaat om snel te oriënteren, detecteren en reageren op bedreigende stimuli. De evolved fear module heeft dus als enige functie om mensen te helpen in het verdedigen tegen bedreiging (LoBue, 2010). Dit is een neuraal systeem die selectief gevoelig is voor evolutionair relevante angststimuli (Lobue & DeLoache, 2008). De evolutionaire bewering houdt in dat degene die sneller de bedreiging opmerken ook meer kans hebben om te ontsnappen en bijgevolg meer kans hebben om te overleven en zich te reproduceren (Lobue & DeLoache, 2008). Öhman en Mineka (2001) stellen dus dat doorheen de evolutie mensen een predispositie hebben ontwikkeld om snel de aanwezigheid van bedreiging die welgekend was in de evolutionaire geschiedenis, bijvoorbeeld spinnen of slangen, op te merken. Aanhangers van deze visie zouden twee voorspellingen maken over menselijk gedrag: (a) angst voor evolutionair relevante angststimuli zou sneller geleerd worden dan angst voor neutrale stimuli en (b) mensen zouden de aanwezigheid van evolutionaire bedreigingen sneller visueel detecteren dan de aanwezigheid van neutrale stimuli (Öhman & Mineka, 2001). Evidentie voor deze fear module volgt uit visual search studies waaruit naar voor komt dat evolutionair relevante angststimuli sneller worden gedetecteerd dan evolutionair niet relevante angststimuli (Lobue & DeLoache, 2008). Een hoofdbevinding van Lobue en DeLoache (2008) is snellere detectie van slangen en spinnen in vergelijking met evolutionair niet relevante angststimuli, dit werd ook al verschillende keren gerepliceerd. Spinnen zijn namelijk één van de meest voorkomende objecten van angsten en fobieën over gans de wereld 12

13 (LoBue, 2010). Öhman en Mineka (2001) stellen dat deze fear module gekenmerkt wordt door vier karakteristieken: (1) De module wordt bij voorkeur geactiveerd in aversieve contexten door angststimuli die relevant zijn vanuit een evolutionair perspectief. (2) Er wordt ook gesteld dat deze fear module automatisch wordt geactiveerd door deze angststimuli, er is dus geen bewustzijn nodig. (3) Wanneer de module geactiveerd wordt door een angstuitlokkende stimulus dan is het zeer moeilijk om dit te controleren met cognitieve middelen. Het is dus relatief ongevoelig voor cognitieve controle. (4) Het neuraal circuit vindt zijn oorsprong in de amygdala. Er is heel wat onderzoek dat aantoont dat zowel volwassenen als niet menselijke primaten sneller leren om evolutionaire bedreigingen te vrezen dan neutrale stimuli (LoBue, 2010). Er wordt gesteld dat in deze studies de volwassen deelnemers een uitgebreide kennis van en ervaring hebben met stimuli zoals slangen en spinnen (LoBue, 2010). Als mensen werkelijk gepredisponeerd zijn om zo n stimuli snel te detecteren, dan zou deze bias observeerbaar moeten zijn ongeacht leeftijd en ervaring (LoBue, 2010). Dus sterke ondersteuning/evidentie voor een bias om spinnen te detecteren zou komen van kinderen, zij hebben relatief weinig ervaring met slangen en spinnen (LoBue, 2010). In een onderzoek van Lobue en DeLoache (2008) kwam naar voor dat er bij jonge kinderen (3-5 jaar) ook een snelle visuele detectie is van slangen. Ze merkten de slang namelijk veel sneller op in vergelijking met drie evolutionair niet relevante stimuli. Het bestaan van deze tendens bij zo n jonge kinderen vormt ondersteuning voor theorieën die een evolved bias voor detectie van evolutionair relevante angststimuli in mensen poneren (Lobue & DeLoache, 2008). Kinderen tonen dus ook een geneigdheid om slangen snel te detecteren (LoBue, 2010). LoBue (2010) onderzocht of kinderen, net zoals volwassenen, ook een aandachtsbias voor spinnen vertonen. Ook hier detecteerden de jonge kinderen de spin targets sneller dan de andere stimuli. Dit vormt sterke ondersteuning voor het bestaan van een evolved aandachtsbias voor spinnen bij mensen (LoBue, 2010). Dit onderzoek toont dus aan dat mensen een bias voor de detectie van bedreiging bezitten. Mensen zijn dus gepredisponeerd om de aanwezigheid van bedreigende stimuli in de visuele aandacht snel te detecteren. De bevindingen zijn dus in overeenstemming met Öhman en Mineka s (2001) vooropgestelde fear module. Bovenstaande modellen handelen over de eerste component van de aandachtsbias, namelijk gefaciliteerde aandacht. Wel blijft onduidelijk welke mechanismen verantwoordelijk zijn voor deze snellere detectie van spinnen (LoBue, 2010). Een ander belangrijk model is dat van Bar-Haim en collega s (2007). Zij schuiven een multidimensioneel model van aandachtsbiases naar voor. Dit model stelt dat angstige individuen abnormale verwerkingspatronen kunnen vertonen in alle vier de verschillende stadia van 13

14 aandacht 2 of in verschillende combinaties van deze stadia (Bar-Haim et al., 2007). Eerst is er een preattentive threat evaluation system (PTES) dat de omgevingsstimuli preattentief evalueert (Bar-Haim et al., 2007). Een stimulus die een hoge bedreigingswaarde wordt toegeschreven, voedt een resource allocation system (RAS). Dit ontlokt op zijn beurt fysiologische arousal, onderbreking van lopende activiteiten, toewijzing van cognitieve middelen naar de stimulus en een bewuste angstige toestand (Bar-Haim et al., 2007). Deze uitkomsten leiden tot een set van strategische processen die worden uitgevoerd door een guided threat evaluation system (GTES). In dit stadium gaat men de context van de bedreiging na, de huidige bedreiging wordt vergeleken met voorafgaand leren en de beschikbaarheid van de copingmogelijkheden wordt gemeten (Bar-Haim et al., 2007). Als het GTES besluit dat de bedreiging hoog is, dan blijft de aandacht gericht op de bedreiging en dit resulteert in een toestand van hoge angst (Cisler & Koster, 2010). Vanuit dit model wordt gesteld dat hoge trekangst of verschillende angststoornissen voortkomen uit (1) een tendens om automatisch goedaardige of minimaal bedreigende stimuli als hoog bedreigend te evalueren; (2) een bias in het RAS, dus er is een tendens om cognitieve middelen toe te wijzen aan stimuli die slechts als mild bedreigend worden geëvalueerd; (3) een tendens om bewust waarschuwingssignalen als hoog bedreigend te evalueren zelfs wanneer de context, voorafgaand leren en beschikbare copingmiddelen het tegenovergestelde aangeven; (4) het bewust begrijpen van de irrationele aspecten van de bedreiging kan de angsttoestand niet beëindigen (Bar-Haim et al., 2007). In een meta-analyse hebben Bar-Haim et al. (2007) de condities van de bedreiging gerelateerde aandachtsbias in angst onderzocht. De bias 3 werd betrouwbaar gedemonstreerd met een gevonden effect size van d = 0.45, wat als een medium effect kan worden beschouwd (Bar- Haim et al., 2007). De bias werd gevonden onder verschillende experimentele paradigma s en onder een variëteit van experimentele condities (Bar-Haim et al., 2007). Uit deze studie kwam ook naar voor dat deze aandachtsbias teruggevonden werd bij een heel heterogene populatie van angstige personen (individuen met verschillende klinische stoornissen, hoog angstige niet klinische individuen, angstige kinderen en volwassenen) maar niet bij niet-angstige personen (Bar-Haim et al., 2007). Dus fenotypische verschillen tussen verschillende angstpopulaties worden mogelijk bepaald door een specifiek patroon van biases en storingen in verschillende stadia van het model (Bar-Haim et al., 2007). De aandachtsbias werd dus bij alle angststoornissen teruggevonden en er was geen verschil qua sterkte (Bar-Haim et al., 2007). Zo verschilde de aandachtsbias ook niet in sterkte wanneer mensen die klinisch gediagnosticeerd 2 (1) Oriëntatie van aandacht (2) attentional engagement (3) disengagement (4) Vermijding (Ouimet et al., 2009) 3 Dit heeft enkel betrekking op de eerste component van de aandachtsbias: gefaciliteerde aandacht. 14

15 waren met een angststoornis vergeleken werden met mensen die zelf rapporteerden veel last te hebben van angst (Bar-Haim et al., 2007). Dit model komt overeen met veel centrale bevindingen in het veld, zo ook met verschillende klinische observaties. Het model moet wel nog bevestigd worden door experimenteel onderzoek (Bar-Haim et al., 2007). In wat volgt worden de belangrijkste bevindingen van beide modellen samengevat en wordt er stilgestaan bij de differentiële predicties die ze maken. Bij Öhman en Mineka (2001) staat dus de evolved fear module voorop waarvoor heel wat evidentie is gevonden en waaruit voortvloeit dat zowel kinderen als volwassenen sneller spinnen opmerken, mensen zijn zo gepredisponeerd. Bar-Haim en collega s (2007) hebben het over een multidimensioneel model van aandachtsbiases maar hun model gaat niet voor alle mensen op. De modellen leveren ook differentiële predicties op met betrekking tot de verschillende stadia in aandacht, waaronder detectie, difficulty to disengage en avoidance. Het model van Öhman en Mineka (2001) voorspelt bij iedereen snelle detectie van de angststimuli, er zal ook sprake zijn van difficulty to disengage gezien het evolutionair belang en logischerwijs voorspelt men hier dus geen avoidance. Bar-Haim en collega s (2007) verwachten enkel snellere detectie bij angstige individuen die abnormale verwerkingspatronen vertonen. Als de bedreiging als hoog wordt gepercipieerd dan resulteert dit in een toestand van hoge angst en blijft de aandacht gericht op de bedreiging dus in dit geval zou er sprake zijn difficulty to disengage. Hun predictie rond avoidance heeft betrekking op niet-angstige individuen. Bij hen werd de aandachtsbias niet gevonden dus stelt men dat er avoidance is van bedreigende stimuli, ze richten hun aandacht weg van de bedreigende stimuli. Daarnaast leeft er nog een grote onenigheid in de onderzoekswereld omtrent de componenten waaruit de aandachtsbias bestaat, door welke mechanismen de componenten gemedieerd worden en tijdens welke fase van verwerking deze mechanismen opereren (Cisler & Koster, 2010). In wat volgt zullen de paradigma s, die gebruikt worden om de aan bedreiging gerelateerde aandachtsbias 4 te onderzoeken, uitgebreid aan bod komen. Een paradigma dat vroeger het frequentst werd gebruikt, is de emotionele Stroop taak. In deze taak krijgen de proefpersonen verschillende types van woorden (bedreigende en neutrale) te zien in verschillende kleuren. Aan de deelnemer wordt gevraagd om het kleur van het woord zo snel mogelijk te rapporteren en de semantische betekenis van het woord te negeren. Bij spinfobici kan men bijvoorbeeld het woord spin aanbieden in rode inkt, de deelnemers moeten dus de kleur (rood) waarin het woord geschreven is geven als antwoord en het woord spin onderdrukken. Een neutraal woord kan dan bijvoorbeeld klok zijn (Watts, McKenna, Sharrock & Trezise, 1986). Als men een langere reactietijd vindt bij het rapporteren van de kleur van een 4 Dit heeft betrekking op alle drie de componenten van de aandachtsbias. 15

16 bedreigend woord in vergelijking met het benoemen van de kleur van een neutraal woord, dan wordt dit gezien als een indicatie voor de aandachtsbias (Cisler & Koster, 2010). Er wordt namelijk gesteld dat men aandacht bij voorkeur zal toewijzen naar bedreigende stimuli in vergelijking met neutrale stimuli (Cisler & Koster, 2010). Er zijn enkele methodologische problemen en interpretatieproblemen die gepaard gaan met de emotionele Stroop taak (Lee & Telch, 2008). Het is niet duidelijk of het effect werkelijk het resultaat is van selectieve aandacht voor het woord. Die langere reactietijd kan namelijk ook worden toegeschreven aan andere factoren (Bogels & Mansell, 2004). Het Stroop effect kan worden verward met enkele onbewuste mentale processen zoals mentale preoccupatie, cognitieve vermijding of emotionele reactie op bedreigende woorden (Bogels & Mansell, 2004). In dit paradigma kunnen processen van vigilantie en vermijding moeilijk worden ontward van elkaar (Bogels & Mansell, 2004). De Ruiter en Brosschot (1994) suggereerden verder dat interferentie door bedreigende stimuli in de emotionele Stroop taak mogelijk vermijding van het verwerken van bedreigende stimuli reflecteert in plaats van het vangen van de aandacht door deze stimuli. Er werd ook gevonden dat het Stroop effect kan worden overschaduwd door inspanningen van de persoon (Amir et al., 1996). In het onderzoek van Amir et al. (1996) werd gevonden dat wanneer de deelnemers angstig waren, ze zich meer inspanden en zo de bedreigende betekenis van een woord beter konden onderdrukken waardoor ze sneller de kleur van een bedreigend woord konden benoemen. Dus de emotionele Stroop taak meet mogelijk nog andere cognitieve processen naast aandachtsbias (Lee & Telch, 2008). Om aan deze tekorten tegemoet te komen, maakte men gebruik van een ander experimenteel paradigma om aandachtsbias ten opzichte van bedreiging te meten, namelijk de dot probe taak (Macleod, Mathews, & Tata, 1986). Bogels en Mansell (2004) schuiven enkel methodologische voordelen naar voor in vergelijking met de emotionele Stroop taak. De dot probe taak zou echte selectieve aandacht meten via de simultane presentatie van bedreigende en distractor items (Bogels & Mansell, 2004). Doordat men gebruikmaakt van een betekenisloze detectiecue (een dot) reduceert dit de kans dat reactietijden beïnvloed worden door mentale preoccupatie (Bogels & Mansell, 2004). Daarnaast geeft men ook aan dat zowel hypervigilantie als vermijding met dit paradigma kunnen worden onderzocht (Bogels & Mansell, 2004). In deze taak worden twee woorden gepresenteerd op een computerscherm, één woord bovenaan en het ander woord onderaan het scherm (de woorden kunnen ook links en rechts op het computerscherm worden gepresenteerd in plaats van boven en onder) (Cisler & Koster, 2010). Deze woorden worden voor een korte periode aangeboden (500 ms) en daarna verdwijnen ze en verschijnt er een probe op de plaats waar voordien een woord stond. Daarna moet de deelnemer op een knop drukken om aan te geven of het onderste of bovenste woord vervangen is door de 16

17 probe. Aandachtsbias wordt dan afgeleid via het vergelijken van reactietijden op de trials waarbij de probe verschijnt op de plaats van de bedreigende stimulus (congruente trial) en reactietijden bij de trials waarin de probe op de plaats van het neutrale woord komt te staan (incongruente trial) (Cisler & Koster, 2010). Als het werkelijk zo is dat de aandacht van een individu getrokken wordt door bedreigende stimuli dan verwachten we dat reactietijden bij trials waar de probe een bedreigend woord vervangt korter zullen zijn dan reactietijden bij trials waar de probe een neutraal woord vervangt (Cisler & Koster, 2010). Ook de dot probe taak heeft een aantal methodologische problemen, Lee en Telch (2008) vermelden er enkele. Verschillende dot probe studies die gebruikmaakten van bedreigende woorden vonden enkel een aandachtsbias wanneer deze bedreigende woorden aan de bovenkant van het scherm werden gepresenteerd, dit is misschien net de plaats waar de initiële visuele aandacht zich naartoe richt (Asmundson & Stein, 1994). De bevindingen suggereren mogelijk dat de detectiesnelheid, onderzocht in de dot probe taak, de invloed van het individueel visueel antwoordpatroon kan reflecteren bovenop de competitie tussen de aandacht met betrekking tot de gepaarde items (Lee & Telch, 2008). Een tweede beperking is dat dit paradigma (bedreigende) cues in competitie plaatst met minder bedreigende cues om zo aandachtsbias te onderzoeken (Lee & Telch, 2008). Het blijft dus onduidelijk hoe de (bedreigende) cue zelf wordt verwerkt. Door de competitie tussen het paar van stimuli kan er zich een interpretatieve ambiguïteit voordoen met betrekking tot de onderliggende antwoordmechanismen. Cooper en Langton (2006) onthulden dat niet de waakzaamheid voor een bedreigende stimulus maar de inhibitie van minder bedreigende stimuli zorgde voor snellere detectie van de dot volgend op bedreigende gezichten. De dot probe taak is dus een heel indirecte maat van aandacht. De visual search taak is een andere taak die kan worden gebruikt om aandachtsbiases te meten (Cisler & Koster, 2010). In deze taak worden deelnemers gevraagd om een targetstimulus te detecteren in een matrix die allerlei andere stimuli (distractoren) omvat. Aandachtsbias wordt afgeleid via snellere reactietijden om een bedreigende stimulus te detecteren in een matrix van neutrale stimuli in vergelijking met reactietijden om een neutrale stimulus te detecteren in een matrix van neutrale stimuli. Er wordt dus gesteld dat het individu zijn aandacht getrokken wordt door deze bedreigende stimulus, dit wordt wel het pop out effect genoemd. Aan de hand van deze taak kan ook worden nagegaan in welke mate het detecteren van bedreigende informatie beïnvloed wordt door het aantal simultaan gepresenteerde stimuli (distractoren) (Notebaert, Crombez, Van Damme, De Houwer, & Theeuwes, 2011). Öhman, Flykt en Esteves (2001) vonden evidentie voor een pop out effect voor angstgerelateerde stimuli bij spin- en slangangstige individuen. Deze resultaten dienen echter met voorzichtigheid te 17

18 worden geprobeerd want er is veel kritiek gekomen op deze studie. De studie van Öhman et al. (2001) werd gerepliceerd door Lipp (2006) en zijn kritiek hield in dat niet de mate van bedreiging van de stimuli bepalend was voor het sneller detecteren maar wel de perceptuele kenmerken. Zo vond Lipp (2006) dat het sneller detecteren te maken had met de controlestimuli (bloemen en paddenstoelen) die werden gebruikt in de taak en concludeerde hij dat het gevonden effect van Öhman et al. (2001) niet betrouwbaar is. In een andere studie (Batty, Cave, & Pauli, 2005) werd daarentegen geen pop out effect teruggevonden voor bedreigende stimuli. In deze studie werden abstracte vormen gebruikt als controlestimuli en kregen ze, via conditionering, een neutrale of negatieve valentie toegekend (Batty et al., 2005). Bovendien werd er ook geen pop out effect gevonden voor angstgerelateerde stimuli bij spin- en slangangstige individuen (Batty et al., 2005). Deze angstgerelateerde stimuli waren abstracte stimuli die via conditionering geassocieerd werden met het gevreesde dier, respectievelijk een spin en een slang. Er heerst dus onduidelijkheid over het feit of bedreigende stimuli al dan niet een pop out effect kunnen teweegbrengen. Een probleem bij de visual search taak is dat de bedreiging hetzelfde is als de zoektarget en het dus mogelijk is dat deelnemers zoeken in functie van de perceptuele kenmerken van de bedreiging bijv. acht poten als de bedreiging een spin is. Om aan dit probleem tegemoet te komen maakten Notebaert et al. (2011) gebruik van een gemodificeerde taak waarin er gecontroleerd werd voor perceptuele kenmerken. De gebruikte stimuli in hun taak waren gekleurde cirkels waarvan aan de hand van klassieke conditionering een bepaald kleur een bedreigende betekenis kreeg. De resultaten van het experiment van Notebaert et al. (2011) tonen, net zoals Batty et al. (2005), aan dat bedreigende informatie de aandacht niet vangt. De spatial cueing taak is ook een taak die kan worden gebruikt om aandachtsbias te meten (Posner, 1980; Fox, Russo, Bowles, & Dutton, 2001). In de spatial cueing taak moeten deelnemers zich focussen op een fixatiepunt die zich bevindt tussen twee rechthoeken. Dan wordt er een cue gepresenteerd (bijv. één van de rechthoeken licht op of er verschijnt een bedreigende stimulus in één van de rechthoeken), gevolgd door het verschijnen van een target in één van de twee rechthoeken. In het onderzoek van Fox et al. (2001) werden gezichten en woorden gebruikt als cues. Deze konden neutraal, positief of bedreigend zijn. Dan moeten de deelnemers op een toets drukken om aan te geven in welk rechthoek de target zich bevindt. In sommige trials is er sprake van valide cues (de cue trekt de aandacht naar het rechthoek waarin de target zich bevindt), in andere spreekt men van invalide cues (hier trekt de cue de aandacht weg van de rechthoek waarin de target gelokaliseerd is). Het onderzoek van Fox et al. (2001) bestond uit vijf experimenten en leverde consistente resultaten op die aantoonden dat bedreigende cues een sterke impact hadden op de disengagement van aandacht. Met andere 18

19 woorden, angstige individuen hadden moeite om hun aandacht los te maken van de bedreigende cues. Een indicatie voor gefaciliteerde aandacht is snellere responsen op valide (bedreigend) cue trials in vergelijking met neutrale cue trials. Een indicatie voor disengagement is tragere responsen op invalide (bedreigend) cue trials in vergelijking met neutrale cue trials. De reactiesnelheid, wat een indirecte maat is, wordt hier dus gezien als indicatie voor gefaciliteerde aandacht en disengagement. Daarnaast bestaat er ook nog de change detection taak (Mayer, Muris, Vogel, Nojoredjo, & Merckelbach, 2006). Peira, Golkar, Larsson en Wiens (2010) maakten gebruik van het change detection flicker paradigma. Er werd een fixatiekruis gepresenteerd op een scherm gedurende 800 ms. Nadien verscheen er een foto (240 ms), gevolgd door een grijs scherm (80 ms) en daarna verscheen er opnieuw een foto (240 ms). De twee foto s hadden dezelfde achtergrond maar in de tweede foto was er een verandering. Deze verandering hield een toevoeging in van ofwel een spin ofwel een bloem. De deelnemers, die enkel vrouwen waren, kregen de instructie om op de enter toets te drukken met hun rechterhand van zodra ze de verandering hadden gedetecteerd. Ze moesten ook aangeven wat de verandering inhield namelijk een spin of een bloem. Voor de taak werden ook verschillende foto s van bloemen en spinnen getoond aan de deelnemers. Hierbij werd uitdrukkelijk vermeld dat een verandering een toevoeging van één van deze foto s inhield. Uit de resultaten kwam naar voor dat spinangstige vrouwen de spinnen sneller detecteerden dan niet angstige vrouwen (Peira et al., 2010). Daarnaast werd er geen verschil gevonden in reactietijden tussen beide groepen wat betreft de detectie van bloemen (Peira et al., 2010). Bijkomend vonden Peira et al. (2010) dat enkel spinangst, naast trekangst en walging, snellere reactietijden ten op zichte van spinnen voorspelde. Huijding, Mayer, Koster en Muris (2011) maakten ook gebruik van een change detection taak, dit in combinatie met de registratie van oogbewegingen, waarbij ze als bedoeling hadden om het begrip attentional capture verder uit te werken. Volgens de genoemde onderzoekers is deze taak beter geschikt om aandachtsprocessen te onderzoeken en is de taak in staat om gelijktijdig overte en coverte aandachtsprocessen te meten. Het verschil met andere taken is dat de target stimulus niet plots verschijnt maar geleidelijk aan tevoorschijn komt (Huijding et al., 2011). Hun deelnemers kregen 140 scènes te zien waarbij werd meegedeeld dat er geen, één of twee stimuli traag konden verschijnen. Er werd gevraagd om heel aandachtig te kijken naar elke scène en van zodra ze een verandering opmerkten in de scène te drukken op een toets. Elke scène werd 10 seconden getoond. Er waren drie soorten stimuli die konden verschijnen namelijk neutraal (gekruist mes en vork), negatief (doodshoofd) of stimuli met een spingerelateerde betekenis. De spinangstige en niet spinangstige deelnemers vertoonden een gelijkaardig patroon wat betreft de manuele responsen. Zo reageerden ze allen significant 19

20 sneller op negatieve stimuli en het traagst op spin stimuli. Bijkomend toonde data van oogbewegingsregistratie aan dat de eerste fixaties van alle deelnemers het snelst waren op algemene negatieve stimuli. De resultaten lijken te suggereren dat de overte aandacht van deelnemers sneller gericht wordt naar algemene negatieve stimuli (Huijding et al., 2011). Uit verdere analyse van de oogbewegingen blijkt dat de eerste fixaties op de spinstimuli trager waren bij spinangstigen en spinangstigen ook meer nontarget fixaties maakten voordat ze fixeerden op een spintarget in vergelijking met niet spinangstige deelnemers. Deze resultaten lijken te suggereren dat angstrelevante stimuli eerst worden vermeden, wat zou kunnen betekenen dat deze stimuli coverte aandacht losweken (Huijding et al., 2011). Een nadeel van alle voorgaande paradigma s die de angstgerelateerde aandachtsbias onderzoeken, ook al worden de bedreigende stimuli random aangeboden, is dat zeker de angstige deelnemers heel waarschijnlijk de algemene verwachting zullen hebben dat er bedreigende stimuli zullen verschijnen (Wiemer et al., 2012). Ze weten op z n minst dat er na enkele trials bedreigende stimuli zullen worden gebruikt. Dit heeft als gevolg dat deze paradigma s effecten van de aandachtsbias meten die gebaseerd zijn op zowel top-down attentional sets als op bottom-up driven attention (Wiemer et al., 2012). Deze top-down processen die de verwerking van bedreigende stimuli faciliteren zouden de positieve bevindingen op attentional capture kunnen verklaren (Wiemer et al., 2012). Met deze top-down processen wordt er bedoeld dat mensen strategieën kunnen inzetten, ze weten immers dat er bedreiging aanwezig zal zijn. Zo vonden bijvoorbeeld Amir et al. (1996) dat het Stroopeffect kan worden overschaduwd door inspanningen van de deelnemers. Er worden dus nog andere cognitieve processen gemeten naast de aandachtsbias (Lee & Telch, 2008). Een paradigma dat tegemoet komt aan dit nadeel, is het inattentional blindness (IB) paradigma (Mack & Rock, 1998; Most, Scholl, Clifford, & Simons, 2005; Lee & Telch, 2008). Inattentional blindness (IB) verwijst naar het onvermogen om onverwachte objecten en gebeurtenissen op te merken wanneer de aandacht door iets anders in beslag is genomen (Most et al., 2005). Er werd hierboven aangegeven dat in voorgaande paradigma s deelnemers mogelijk verwachtingen konden hebben rond het verschijnen van bedreigende stimuli, in het IB paradigma is dit niet het geval. De kritische stimulus wordt onverwacht aangeboden in het IB paradigma waardoor de kans dat individuen gebruikmaken van strategische reacties tijdens de aandachtstaak gereduceerd wordt (Lee & Telch, 2008). De deelnemers hebben dus geen verwachtingen, ze weten immers niet dat er eventueel een onverwachte stimulus zal passeren op het scherm. Aandacht voor taakirrelevante en onverwachte kritische stimuli kunnen dus onderzocht worden aan de hand van dit IB paradigma (Wiemer et al., 2012). Daarnaast beschikt het IB paradigma over nog een aantal methodologische sterktes (Lee & Telch, 2008). Zo kan het 20

21 IB paradigma een meer directe meting van hypervigilantie ten opzichte van een bepaalde prikkel bieden, dit in vergelijking met de emotionele Stroop taak of de dot probe taak (Lee & Telch, 2008). In de emotionele Stroop taak en dot probe taak wordt aandachtsbias indirect afgeleid via ofwel tragere (Stroop) ofwel snellere (dot probe) verwerking van bepaalde stimuli (Lee & Telch, 2008). Daarenboven kan het IB paradigma mogelijk de initiële detectie van een bedreiging onderzoeken (Lee & Telch, 2008). Het IB paradigma is dus een goede kandidaat om vroege aandachtsprocessen bij angst te onderzoeken. Het fenomeen inattentional blindness werd voor het eerst aangetoond in de jaren 70. Zo werd in een onderzoek van Neisser en Dube (1978) (gehaald uit Most et al., 2005) drie video s getoond aan proefpersonen. In het eerste filmpje werd een groep personen in witte T-shirt getoond die een basketbal naar elkaar gooiden en in een tweede video droegen deze personen een zwarte T-shirt. De proefpersonen moesten telkens aangeven wanneer de bal juist werd gegooid. In een derde video kwam na een tijdje een vrouw met een opengeklapte paraplu door het scherm gewandeld. Een grote meerderheid van de proefpersonen merkte deze vrouw niet op. Een ander bekend onderzoek is dat van Simons en Chabris (1999) waar een persoon verkleed als gorilla passeerde. In dit onderzoek moest men tellen hoeveel keer een groep basketters de bal naar elkaar wierp. Ondanks de opvallendheid van de stimulus werd de gorilla door 73% van de proefpersonen niet opgemerkt (Simons & Chabris, 1999). Het IB paradigma werd verder uitgewerkt en de eerste gestandaardiseerde versie werd geïntroduceerd in een boek van Mack en Rock (1998) en had als bedoeling om na te gaan welke stimuluskarakteristieken waargenomen kunnen worden zonder aandacht (Wiemer, Gerdes, Pauli, 2012). Het IB paradigma van Mack en Rock (1998) betreft static visuele stimuli (Wiemer et al., 2012). In dit paradigma krijgt het subject op het scherm een kruis te zien gedurende zo n 200 ms. De eerste twee trials zijn discriminatie trials waarin de proefpersonen moeten kiezen welk van de twee lijnen (horizontaal of verticaal) van het kruis langer is (Lee & Telch, 2008). Op de derde of vierde trial verschijnt onverwacht, voor 200 ms, een extra object zo n 2.0 weg van het centrum van het kruis, dit is de inattentional trial (Lee & Telch, 2008; Wiemer et al., 2012). Na deze trial wordt dan aan de proefpersonen gevraagd of ze iets anders zagen verschijnen op het scherm naast het kruis (Lee & Telch, 2008). Deze versie van de IB taak werd in een recente studie gebruikt om aandachtsprocessen bij spinfobie te onderzoeken (Wiemer et al., 2012). In deze studie werd het effect nagegaan van een onverwachte spinstimulus op huidgeleiding en oogbewegingen. De proefpersonen kregen als opdracht om hun aandacht te richten op een kruis op het scherm om de lengte van de benen te schatten. Elke trial startte met een herinnering aan deze opdracht. De kritische stimuli in dit experiment waren een foto van een bloem en een foto van een spin. Deze verschenen plots 21

22 tijdens het uitvoeren van de visuele discriminatietaak. In het totaal waren er negen trials en na de negende trial moesten de proefpersonen de kritische stimuli ook nog beoordelen op een likertschaal (valentie, arousal en angst). Met betrekking tot het detecteren van de kritische stimulus, op basis van wat de proefpersonen rapporteerden, werd geen verschil gevonden tussen de spin of bloem stimulus. Er werd dus geen toegenomen detectie van spinnen gevonden of er werd dus geen gereduceerde IB voor schematische spinstimuli gevonden. Een potentiële beperking van het IB paradigma is dat de proefleiders zich moeten baseren op wat de proefpersonen rapporteren (subjectief) om te bepalen of een kritische stimulus werd opgemerkt of niet (Wiemer et al., 2012). Huidgeleiding werd gezien als een meting van arousal. De resultaten met betrekking tot huidgeleiding suggereren dat mensen in het algemeen, onafhankelijk van hun angst voor spinnen en onafhankelijk van hun gerapporteerd bewustzijn van de spin stimulus, reageren met toegenomen arousal bij het zien van een foto van een spin (Wiemer et al., 2012). Er werd ook een toegenomen frequentie van oogbewegingen gevonden bij het zien van de foto van de spin in de inattentional trial. De data van de oogbewegingen suggereren dat angstgerelateerde stimuli initiële engagement processen kunnen activeren maar enkel bij sommige personen (Wiemer et al., 2012). Daarnaast werd het IB-paradigma van Most et al. (2005) door Lee en Telch (2008) gebruikt om een aandachtsbias bij sociale angst te kunnen observeren. Een voordeel van het IB paradigma is dat het een individu zijn verwachting en intentie om te zoeken naar sociale cues elimineert, dus het reduceert strategische responsen (Lee & Telch, 2008). Voor hun onderzoek heeft men twee onafhankelijke experimenten afgenomen bij studenten die hoog of laag scoorden op de Fear of Negative Evaluation Scale. In het eerste experiment maakte men gebruik van een static IB taak. In het tweede experiment werd gebruikgemaakt van een sustained IB taak. In beide experimenten waren er drie IB condities, er werd ofwel een positief gezicht, een negatief gezicht of een neutraal item onverwacht gepresenteerd en dit in aanwezigheid/afwezigheid van een nep-toespraak bedreiging (zo induceren ze een toestand van angst). Aan deze personen werd er meegedeeld dat ze 3 minuten de tijd kregen om een speech voor te bereiden die ze dan voor een camera zouden moeten brengen en die vervolgens door drie personen zou worden beoordeeld. Deze nep-toespraak bedreiging kan worden gezien als een conditie van priming. Het algemene patroon van hun data suggereert de aanwezigheid van hypervigilantie in sociale angst dat waarschijnlijk geactiveerd wordt als reactie op sociaal-evaluatieve cues (Lee & Telch, 2008). Hoogangstigen in de nep-toespraak conditie detecteerden boze gezichten sneller, terwijl laag angstige mensen de blije gezichten sneller detecteerden. Dit onderzoek levert bewijs voor een aandachtsbias, hoogangstigen zijn gevoelig voor negatieve sociale cues bij een sociale 22

23 dreiging (Lee & Telch, 2008). Er werd dus enkel in de primingconditie een effect gevonden wat aantoont dat priming een belangrijke rol speelt. Het probleem met de static IB-taak is dat er gebruik wordt gemaakt van statische beelden waardoor er geen generalisatie mogelijk is naar de bewegende wereld (Lee & Telch, 2008). Daarnaast is de onverwachte stimulus zo kort in beeld, dat het IB-effect ook verklaard kan worden door geheugenverlies, wat ook wel inattentional amnesia genoemd wordt (Wolfe, 1999). Om aan deze nadelen tegemoet te komen, kan de sustained inattentional blindness taak (Most et al., 2005) worden gebruikt. Dit is een andere gestandaardiseerde versie naast de static inattentional blindness taak waarin er gebruik wordt gemaakt van bewegende stimuli waardoor de verkregen resultaten wel generaliseerbaar zijn naar de bewegende wereld en dus ecologisch valide. Neisser en Dube (1978) en Simons en Chabris (1999), die daarnet aan bod kwamen, maakten ook gebruik van dynamische stimuli in hun onderzoeken. Daarnaast is de onverwachte stimulus 5 seconden zichtbaar in de sustained inattentional blindness taak wat veel langer is in vergelijking met de static inattentional blindness taak waar dit maar 200 ms is. Er heeft al heel wat onderzoek plaatsgevonden met de gestandaardiseerde sustained inattentional blindness taak (Most et al., 2001; Most et al., 2005; Lee & Telch, 2008). Concreet bestaat de sustained inattentional blindness taak (Most et al., 2005) uit vijf trials. In zo n taak krijgen deelnemers een scherm te zien waar vier witte en vier zwarte items bewegen volgens vooraf ingestelde random banen. Daarnaast botsen deze items ook af en toe tegen de randen van het scherm (Most et al., 2005). Zo n trial duurde 15 seconden en aan de proefpersonen werd gevraagd om het totaal aantal botsingen, van ofwel de witte items ofwel de zwarte items, te tellen. Voor de eerste twee trials moet men dus enkel dit doen. Tijdens de derde trial (de kritische trial) verschijnt er, rechts op het scherm, onverwacht een uniek item (5 seconden zichtbaar). Dit item beweegt horizontaal over het midden van het scherm. Na deze derde trial worden vragen gesteld die peilen of ze iets hebben gezien op het scherm die er voordien niet was. In alle gevallen werd gevraagd om de details te rapporteren van om het even welk onverwacht object ze hebben gezien. Daarna begon de vierde trial, hier verscheen het unieke item opnieuw. Er werd de proefpersonen niet expliciet gezegd om te kijken naar een extra item maar de voorgaande vragen hebben de proefpersonen alert gemaakt voor de mogelijkheid dat er een extra item kan verschijnen. De vierde trial testte dus perceptie onder divided-attention condities. Na deze trial kreeg men dezelfde vragen als na trial drie. Dan begon de laatste (vijfde) trial, hier werden de instructies lichtjes veranderd. Er werd gezegd dat ze hun ogen moesten fixeren op het fixatiepunt maar deze keer geen botsingen tellen, dus enkel kijken naar het scherm. Doordat men nu geen botsingen moet tellen, kan men hun volledige aandacht schenken aan het onverwacht item, deze trial wordt dus ook de full-attention trial genoemd. Daarna kreeg 23

24 men opnieuw dezelfde vragen als na de kritische en divided-attention trial. Deze vijfde trial werd gebruikt als controle om er zeker van te zijn dat de deelnemers de instructies begrepen. Deze techniek is effectief gebleken in het induceren van inattentional blindness (Most et al., 2005). Bijkomend werden er nog allerlei onderzoeken uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in het verschijnsel van inattentional blindness. Zo gingen Most et al. (2001) na of similariteit in visuele kenmerken tussen het onverwachte item en de reeds aanwezige items een invloed heeft op het opmerken van het onverwachte item. Er kwam naar voor dat hoe meer het onverwacht item lijkt op de set van items waarop men zich moest focussen en hoe minder het lijkt op de set van distractoren, hoe meer kans het item heeft om te worden opgemerkt (Most et al., 2001). Deze vaststelling werd ook geobserveerd in de studie van Simons en Chabris (1999). Deelnemers die de zwarte groep observeerden, merkten de gorilla meer op dan degenen die de witte groep volgden (respectievelijk 46 procent tegenover 8 procent) (Simons & Chabris, 1999). Daarnaast tonen Most et al. (2005) ook een duidelijk effect van de attentional set van de deelnemers op het zich bewust zijn van een onverwacht object, meer specifiek voor attentional set gebaseerd op de vorm. Zo kan aan de proefpersonen worden gevraagd om zich te focussen op een subset van cirkels (zowel wit als zwart), zij zullen heel vaak de onverwachte zwarte cirkel opmerken in tegenstelling tot degene die moesten focussen op een subset van vierkanten (zowel wit als zwart) (Most et al., 2005). Deze resultaten suggereren dat wanneer proefpersonen bezig zijn met een uitdagende taak die selectieve verwerking vereist, ze een attentional set vormen op basis van de dimensie die noodzakelijk is voor een correcte selectie. Wanneer het onverwachte object overeenkomt met karakteristieken van de attentional set, dan is een persoon geneigd om het op te merken. Maar wanneer het onverwacht object niet overeenkomt met de attentional set dan is detectie heel onwaarschijnlijk (Most et al., 2005). Als we het idee van attentional set combineren met het principe van priming dan zouden we kunnen stellen dat er aan de hand van priming een attentional set wordt gecreëerd die bepalend is voor het al dan niet detecteren van onverwachte stimuli. Ook werd er nog een bijkomend voordeel van het IB paradigma ontdekt. Dit voordeel betreft een impliciete maat van aandacht die bekomen wordt door de telaccuraatheid van de deelnemers in rekening te brengen. Telaccuraatheid blijkt dus een valide meting te zijn van aandacht (Most et al., 2005 experiment 8). Indien er een verminderde telaccuraatheid wordt gevonden in de aanwezigheid van een onverwacht object dan kan dit een impliciete verschuiving in de aandacht reflecteren. In voorgaande experimenten bleek het zo te zijn dat de telaccuraatheid verminderde in de derde trial (eerste kritische trial) in vergelijking met de accuraatheid in de tweede trial, dit werd het meest gevonden bij degene die het onverwacht 24

25 object opmerkten. Er werd ook verminderde telaccuraatheid gevonden bij personen die het onverwacht object niet opmerkten, zich bewust zijn van een onverwacht object vereist dus meer dan een impliciete aandachtsverschuiving. Dit toont aan dat de impliciete aandacht getrokken wordt door het onverwachte object zonder dat er sprake is van detectie. Dus een impliciete aandachtsverschuiving kan optreden zonder dat dit resulteert in het zich bewust zijn hiervan, maar het bewust opmerken van een onverwacht object wordt waarschijnlijk eerst voorafgegaan door een impliciete aandachtsverschuiving (Most et al., 2005). Dit alles brengt ook nog een ander voordeel van de IB taak met zich mee, het creëert de mogelijkheid tot het onderzoeken van difficulty to disengage en avoidance. Indien de deelnemers meer fouten maken in aanwezigheid van een kritische stimulus dan is dit evidentie voor difficulty to disengage. Indien de deelnemers minder fouten maken in aanwezigheid van een kritische stimulus dan wordt dit gezien als evidentie voor avoidance. Op basis van al deze bevindingen komt er een voorlopig beeld naar voor omtrent hoe een persoon in een selectieve aandachtstaak zich mogelijks bewust wordt van een onverwacht object. Most et al. (2005) hebben hierrond een model opgebouwd dat enkele predicties maakt. Bijvoorbeeld de predictie dat wanneer mensen een taak aan het uitvoeren zijn die veel aandacht vraagt, hun attentional set één van de meest belangrijke factoren zal zijn die bepaalt of ze zich bewust worden van het onverwacht object. Zo kan er aan de hand van priming een attentional set worden gecreëerd waardoor mensen het onverwacht object sneller opmerken. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Lee en Telch (2008) waar er enkel in de primingconditie (nep-toespraak bedreiging) een effect wordt gevonden. Concreet maakt deze sociale dreiging de deelnemers gevoeliger voor negatieve sociale cues of nog anders gezegd, de sociale dreiging creëert een attentional set. Er wordt ook gesteld dat een onverwacht object misschien impliciet en automatisch de aandacht trekt (transient shift) maar dit is niet voldoende om onverwachte objecten op te merken (bewust). Zo n transient shifts moeten dus gevolgd worden door volgehouden toewijzing van aandacht (Most et al., 2005). Er moet ook worden opgemerkt dat dit model enkel opgaat voor situaties waarin de persoon (a) geen nieuwe stimulus verwacht, (b) reeds bezig is met een aandachtsvragende taak en (c) actief gebruikmaakt van een attentional set om zijn doel te bereiken (Most et al., 2005). Uit al het bovenstaande kunnen we concluderen dat de onderzoeksresultaten inconsistent blijven met betrekking tot vroege aandachtsprocessen en het belang om dit verder uit te klaren dus toeneemt. Beter zicht op deze processen zou namelijk ook gunstige gevolgen hebben voor de verdere ontwikkeling van CBM. Wat betreft het IB paradigma, blijkt dat er al onderzoek naar sociale angst (Lee & Telch, 2008) heeft plaatsgevonden die gebruikmaakte van het static en sustained inattentional blindness paradigma. Ook werd er al onderzoek verricht 25

26 naar spinfobie die gebruikmaakte van het static inattentional blindness paradigma (Wiemer et al., 2012). In de studie van Wiemer et al. (2012) werd er echter niet zoveel gevonden. Met betrekking tot het detecteren van de kritische stimulus werd geen verschil gevonden tussen een spin of een bloem, bijkomend werd er ook geen toegenomen detectie van spinnen gevonden. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van effecten in de studie van Wiemer et al. (2012) kan te wijten zijn aan het gebruik van de static versie. In de huidige studie willen we dus nagaan of de resultaten anders zullen zijn wanneer er gebruik wordt gemaakt van een sustained inattentional blindness taak. Er dient ook te worden opgemerkt dat er nog geen studie naar spinfobie heeft plaatsgevonden waarin er gebruik werd gemaakt van de sustained inattentional blindness taak, hieraan willen we met het huidig onderzoek ook aan tegemoet komen. In de huidige studie wordt er gebruikgemaakt van een gemodificeerde versie van de sustained IB taak van Most et al. (2005) om na te gaan of er een verschil is tussen hoog spinangstigen en laag spinangstigen in het opmerken van een (schematische) spin, meer bepaald om hypervigilantie bij spinangstigen te onderzoeken. In het kader van mijn onderzoek zijn we geïnteresseerd in mensen met hoge spinangst maar geen specifieke fobieën, we nemen namelijk geen DSM-criteria af. Onderzoek naar de bedreiging gerelateerde aandachtsbias gebeurt vaak bij spinangstigen omdat deze een hoge prevalentie heeft. Er is dus veel vergelijkingsmateriaal beschikbaar. Daarnaast is angst voor spinnen ook relatief makkelijk te meten en te operationaliseren in vergelijking met andere angststoornissen omdat spinangst vaak geïsoleerd voorkomt. De distractoren die gebruikt worden in onze IB taak lijken met opzet wat op spinnen, ze hebben allemaal acht pootjes. Op deze manier is het verschil tussen het onverwacht object en het te volgen object kleiner en wordt de kans groter dat het onverwacht object wordt opgemerkt. Dit idee is in overeenstemming met een bevinding van Most et al. (2005). Zij vonden in een vorige studie evidentie voor een attentional set gebaseerd op de vorm (cf., supra). Er worden in de huidige studie zowel witte als zwarte afleiders gebruikt. Most et al. (2001) vonden dat wanneer de deelnemers het aantal botsingen van de witte items moesten tellen bijna iedereen rapporteerde het onverwachte item te hebben gezien wanneer het ook wit was. De similariteit in visuele kenmerken tussen het onverwachte item en de reeds aanwezige items heeft dus een invloed op het opmerken van het onverwachte item (Most et al., 2001). In de huidige studie werd aan de deelnemers gevraagd om de witte afleiders te volgen in de kritische trials terwijl de kritische stimuli zwart waren. Wat betreft de visuele kenmerken, namelijk kleur, werd de kans om het onverwacht object op te merken verkleint. Doel van deze studie is dus om de hypothese te onderzoeken of de mate van spinangst een invloed heeft op het al dan niet detecteren of identificeren van een angstgerelateerde stimulus (spin) in een IB taak. Om dit te onderzoeken, maken we gebruik van een brede en 26

27 representatieve steekproef, dit in tegenstelling tot veel andere studies waarin men gebruikmaakt van uniforme studentensamples. In deze studie is detectie/identificatie een afhankelijke variabele. We vragen ons dus af of hoog spinangstigen de spin sneller opmerken dan laag spinangstigen. Dit werd niet gevonden in de studie van Wiemer et al. (2012), wij daarentegen verwachten wel een effect van de mate van spinangst op het detecteren van een onverwachte stimulus. Er wordt ook een controletaak gebruikt om na te gaan of de al dan niet aanwezige hypervigilantie enkel gericht is op de angstgerelateerde stimulus, of ook op een andere onverwachte stimulus, in dit geval een octopus. Bij de afname van de IB taak zal er dus gebruikgemaakt worden van een neutrale (octopus) en een angstgerelateerde (spin) stimulus. Er kan ook worden nagegaan wat we mogen verwachten op basis van de theorie. Hiervoor hernemen we de twee modellen die eerder al aan bod kwamen. Het onderzoek van Öhman en Mineka (2001) naar de evolved fear module vond zowel snellere detectie van spinnen bij kinderen als volwassenen. Er wordt dus gesteld dat iedereen relevante angststimuli sneller opmerken. Hun voorspelling met betrekking tot deze taak zou dus zijn: iedereen (zowel hoog als laag spinangstigen) zal de kritische stimulus opmerken. Bar-Haim en collega s (2007) stellen dat er bij angstige personen abnormale verwerkingspatronen kunnen optreden in allevier de stadia van aandacht. In hun model treedt deze bias op bij angstige individuen, hun voorspelling met betrekking tot deze taak zou dus zijn: spinangstigen zullen de kritische stimulus sneller opmerken. Onze verwachting ligt dus in lijn met die van Bar-Haim et al. (2007). Daarnaast gaan we ook de telaccuraatheid van de deelnemers onderzoeken. Fouten op de teltaak is namelijk de tweede afhankelijke variabele. Most et al. (2005) gaven aan dat telaccuraatheid een valide meting blijkt te zijn van aandacht. Er werd gevonden dat de telaccuraatheid verminderde in de derde trial (eerste kritische trial), dit werd het meest gevonden bij degene die het onverwacht object opmerkten maar het werd ook gevonden bij degene die het onverwacht object niet opmerkten (Most et al., 2005). Bijkomend kan er dankzij het IB paradigma ook onderzocht worden of er sprake is van difficulty to disengage en avoidance. In dit onderzoek werd ook de verwachting gemanipuleerd door vooraf een schijnbaar ongerelateerde taak te geven, waar al dan niet een spin in voorkwam (context bestond uit 3 niveaus: neutraal, spin en octopus). In de eerste taak van het experiment moest men bijhouden hoeveel foto s men zag verschijnen en hoelang men naar al deze foto s had gekeken. De tweede taak was dan de IB taak. We willen dus nagaan of de eerste taak een invloed heeft op de tweede taak, meer specifiek een effect van priming nagaan. Het belang van priming werd aangetoond in de studie van Lee en Telch (2008). Zij maakten gebruik van een nep-toespraak bedreiging om 27

28 deelnemers te primen en zo een toestand van angst te induceren. Er werd enkel in de primingconditie een effect gevonden, hoogangstigen waren gevoelig voor negatieve sociale cues in aanwezigheid van een sociale dreiging (Lee & Telch, 2008). In ons onderzoek verwachten we in alle versies een effect van priming bijvoorbeeld indien men vooraf foto s van octopussen ziet dan zal men ook sneller de octopus detecteren in de IB taak. We verwachten dus bij iedereen een effect van priming waar te nemen maar bij spinangst verwachten we sowieso al een hogere detectie. Concreet verwachten we dat er door middel van priming een attentional set wordt gecreëerd bij de deelnemers, waardoor ze de geprimede items sneller zullen opmerken in de IB taak. We willen dus nagaan of de aandachtsbias steeds actief is of wordt deze pas geactiveerd op het moment dat er een trigger is bijvoorbeeld een foto van een spin. We vragen ons dus af of er activatie moet zijn van angst vooraleer de aandachtsbias zijn werk gaat doen. De hypothesen die we wensen te onderzoeken zijn de volgende: 1) De mate van spinangst zal een invloed uitoefenen op het al dan niet detecteren en identificeren van de kritische stimulus in de spinversie, niet in de octopusversie. We verwachten dat hoog spinangstigen vaker de spin zullen detecteren en identificeren. 2) De telaccuraatheid zal verminderen in de kritische trials, dit zowel bij degenen die de kritische stimulus opmerken als degenen die hem niet opmerken. 3) We verwachten een algemeen effect van priming. We verwachten dus dat priming zowel de detectie verhoogt voor octopussen als voor spinnen en dit zowel bij spinangstigen als nietspinangstigen. Dus degene die foto s van spinnen te zien kregen zullen sneller de spin opmerken dan degene die foto s van octopussen van of neutrale voorwerpen te zien kregen. Er wordt ook een interactie-effect verwacht, deelnemers die geprimed zijn met afbeeldingen van spinnen en hoog spinangstig zijn, zullen de spin vaker opmerken. 28

29 Methode Deelnemers Tweehonderd vijfendertig personen (145 vrouwelijke en 90 mannelijke) namen deel aan deze studie. Achttien daarvan in de context van een experiment waarbij ze zich hadden aangemeld via het online screening systeem (experimetrix) van de Universiteit Gent. Deze 18 proefpersonen namen deel in ruil voor een financiële vergoeding en waren allemaal hoog spinangstig. De andere 217 deelnemers namen vrijwillig deel en maakten het experiment op de laptop van de proefleider. Voor de start van het experiment gaven deelnemers hun informed consent via de computer. Minderjarigen konden ook deelnemen aan dit experiment, mits toestemming van hun ouder(s)/voogd. Ook dit kon via de computer aangegeven worden. De gemiddelde leeftijd van alle deelnemers was jaar (SD = 15.87). De deelnemers hadden een leeftijdsbereik van 12 tot 77 jaar. Deze studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van de Universiteit Gent en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vier deelnemers werden uit de analyse verwijderd omdat er geen resultaten waren van de IB taak, drie deelnemers werden verwijderd doordat er geen Fear of Spiders Questionnaire (FSQ; Szymanski & O Donohue, 1995) scores beschikbaar waren, drie anderen werden verwijderd die aangaven dat ze niets gedetecteerd hadden maar daarna toch identificeerden en 33 andere deelnemers werden verwijderd omdat we voor dit onderzoek enkel gebruikmaken van de data van de hoog en laag spinangstigen. Van de 192 personen die wel in de analyse werden betrokken, werden er 105 toegewezen aan de spinversie en 87 aan de octopusversie. In de spinversie namen 39 mannelijke en 66 vrouwelijke deelnemers deel, in de octopusversie 36 mannelijke en 51 vrouwelijke deelnemers. Wat betreft de priming condities, werden er 68 deelnemers toegewezen aan de conditie neutraal, 62 deelnemers werden toegewezen aan de conditie spin en 62 deelnemers werden toegewezen aan de conditie octopus. De conditie neutraal bestond uit 22 mannelijke en 46 vrouwelijke deelnemers. In de conditie spin waren er 28 mannelijke en 34 vrouwelijke deelnemers. In de conditie octopus waren er 25 mannelijke en 37 vrouwelijke deelnemers. De gemiddelde leeftijd binnen de totale sample bedroeg jaar (SD = 16.45). De deelnemers hadden een leeftijdsbereik van 12 tot 77 jaar. In de spinversie was de gemiddelde leeftijd van de deelnemers (SD = 16.26). De deelnemers in de spinversie hadden een leeftijdsbereik van 12 tot 67 jaar. De gemiddelde leeftijd in de octopusversie bedroeg jaar (SD = 16.76). In de octopusversie hadden de deelnemers een leeftijdsbereik van 13 tot 77 jaar. 29

30 Tweehonderd tweeëndertig deelnemers vulden de Fear of Spiders Questionnaire (FSQ; Szymanski & O Donohue, 1995) in. Deelnemers die hierop 2 SD van het gemiddelde van een niet-spinfobische populatie scoren (<18.6, gebaseerd op Muris & Merckelbach, 1996) worden beschouwd als niet spinangstig, degenen die binnen 2 SD van het gemiddelde van een fobische populatie scoren (>49.9, gebaseerd op Muris & Merckelbach, 1996) worden als spinangstig beschouwd. Negenenvijftig deelnemers voldeden aan de criteria van spinfobische personen die Muris en Merckelbach (1996) hanteren voor de FSQ vragenlijst. Honderd drieëndertig deelnemers worden beschouwd als niet spinangstig want zij scoren lager dan De gemiddelde score op de FSQ was in de spinversie (SD = 36.31) en in de octopusversie (SD = 36.94). Tabel 1 toont een overzicht van bepaalde groepskarakteristieken waarbij er wordt een onderscheid gemaakt tussen laag en hoog spinangstigen. Tabel 1 Groepskarakteristieken: absolute aantallen (n) Laag spinangstig (LSA) (N = 133) Geslacht Man 70 Vrouw 63 Nationaliteit Belg 63 Nederlander 70 Opleidingsniveau Lager onderwijs 10 Middelbaar onderwijs 55 Hoger onderwijs 68 Hoog spinangstig (HSA) (N = 59) Materialen Apparatuur Het experiment is geprogrammeerd in het programma Inquisit, versie en werd aangeboden via verschillende laptops 5. 5 Packard Bell EasyNote MH36 (Processor: Pentium(R) Dual-Core CPU 2.10GHz, Geheugen (RAM) 4.00 GB, type: 32-bits besturingssysteem, grootte van het scherm: 15,4 inch, resolutie: 1280 x 800 pixels). 30

31 Vragenlijsten en ratings Fear of Spider Questionnaire De Fear of Spider Questionnaire (FSQ; Szymanski & O Donohue, 1995) werd afgenomen via de computer. De FSQ is een zelfrapportage vragenlijst die bestaat uit 18 items en peilt naar spinnenfobie (Szymanski & O Donohue, 1995). De FSQ heeft goede psychometrische kwaliteiten (Szymanski & O Donohue, 1995). De FSQ heeft een goede testhertestbetrouwbaarheid en de interne consistentie is in het algemeen voldoende (Muris & Merckelbach, 1996). Er werd ook evidentie gevonden voor de convergente validiteit van de FSQ, er werden correlaties gevonden met andere zelfrapportage vragenlijsten van spinangst (Muris & Merckelbach, 1996). Er werd ook gevonden dat de FSQ goed discrimineert tussen fobische en niet-fobische individuen, dit is evidentie voor de discriminerende validiteit van de FSQ (Muris & Merckelbach, 1996). Met de FSQ kunnen er ook veranderingen in spinangst worden gedetecteerd na bijvoorbeeld exposure (Muris & Merckelbach, 1996). De items worden gescoord op een likertschaal van 0-7 (helemaal oneens helemaal eens). Ratings spin en octopus Aan de deelnemers werd gevraagd om vijf vragen te beantwoorden over het plaatje van het dier dat ze daarnet wel of niet gezien hadden. Daarnaast moesten ze dezelfde vragen beantwoorden over een ander dier dat niet aanwezig was tijdens de teltaak. Op een Likertschaal moesten ze het cijfer aanklikken dat het beste overeenstemde met hun indruk van het figuurtje (1=helemaal niet, 5=neutraal, 9=heel erg). Voor beide figuurtjes werden dezelfde vijf vragen gesteld: Hoe complex vind je dit figuurtje?, Hoe aangenaam vind je dit figuurtje?, Hoeveel walging wekt dit figuurtje bij je op?, Hoeveel spanning roept dit figuurtje bij je op? en Hoe herkenbaar vind je dit figuurtje?. Experimentele stimuli Tijdens taak 1 kregen alle deelnemers een reeks foto s te zien waarvan ze moesten bijhouden hoeveel foto s er verschenen en ook hoelang ze in totaal (in seconden) naar deze foto s hadden gekeken. Er waren drie verschillende fotoreeksen mogelijk (1 e factor: context: neutraal, octopus, spin). Een eerste fotoreeks bestond uit vijf neutrale foto s namelijk een beker, een sjaal (winterkledij), een mand, een lepel en een lamp (zie figuur 1). Een tweede fotoreeks MSI EX720 (Processor: Pentium(R) Dual-Core CPU 2.00GHz, Geheugen (RAM) 4.00 GB, type: 32-bits besturingssysteem, grootte van het scherm: 17 inch, resolutie: 1440 x 900 pixels). MSI CR61 i3-3110m (Processor: Intel Core 2400 MHz, Geheugen (RAM) 6.00 GB, type: 32-bits besturingssysteem, grootte van het scherm: 15,6 inch, resolutie: 1366 x 768 pixels). 31

32 bestond uit vijf verschillende foto s van octopussen (zie figuur 2). Een derde fotoreeks bestond uit vijf verschillende foto s van spinnen (zie figuur 3). Iedere deelnemer kreeg telkens één fotoreeks te zien. Elke fotoreeks bestond uit vijf foto s. Alle foto s hadden als afmetingen 100 x 75 mm (384 x 288 pixels), afhankelijk van de grootte van het computerscherm. Figuur 1: neutrale foto s Figuur 2: foto s van octopussen Figuur 3: foto s van spinnen IB filmpjes In de IB taak kregen proefpersonen telkens zes filmpjes van 15s te zien. Deze zes filmpjes zijn geprogrammeerd in Adobe Flash. In het totaal waren er twaalf filmpjes (vier zonder kritische stimulus, vier met een spin en vier met een octopus). De filmpjes waren identiek behalve wat betreft de kritische stimulus. In deze filmpjes bewogen vier verschillende afleiders, van elk type afleider waren er twee, dus in het totaal waren er acht afleiders (324 x 324 pixels). Er waren vier zwarte en vier witte afleiders. De afleiders waren cirkels met acht tentakels die ofwel recht ofwel licht gebogen waren (zie figuur 4). Deze bewogen over een grijs scherm (Packard Bell EasyNote MH36: 148 x 111 mm; MSI EX720: 146 x 110 mm ; MSI CR61 i3-3110m: 144 x 105 mm) in vooraf ingestelde random banen en met wisselende snelheid. Op iedere trial moest men botsingen tellen voor twee afleiders, het werd random bepaald naar welke afleider men moest kijken. De afleiders botsten ook af en toe tegen de randen van het scherm, het aantal botsingen varieert tussen de 11 tot 14 keer (per twee afleiders). 32

33 Figuur 4: 4 types afleiders De kritische stimulus was ofwel een schematische spin (75 x 121 pixels; zie figuur 5 links) ofwel een schematische octopus (97 x 116 pixels; zie figuur 5 rechts). Deze kritische stimulus verscheen in drie van de zes video s (zie figuur 6). Figuur 5: schematische spin (links) en schematische octopus (rechts) Figuur 6: voorbeeld van een kritische trial IB afhankelijke maten Er zijn drie afhankelijke variabelen: identificatie, detectie en aantal fouten op de teltaak. De score van de deelnemers op de teltaak werd bijgehouden in vijf van de zes trials. Telaccuraatheid werd bekomen door het verschil tussen het actueel aantal botsingen in de trials en het gerapporteerd aantal botsingen door de deelnemer. Detectie en identificatie werd expliciet bevraagd bij de deelnemers. Na de derde, vijfde en zesde trial werd gevraagd aan de deelnemers of ze iets bijzonders hadden opgemerkt tijdens het voorgaande filmpje (ja/nee). Ongeacht hun antwoord werd gevraagd wat ze hadden opgemerkt (niet van toepassing, ik had 33

Trekken spinnen de aandacht? Een modificatie van de visuele zoektaak als maat voor aandachtsprocessen bij spinnenfobie.

Trekken spinnen de aandacht? Een modificatie van de visuele zoektaak als maat voor aandachtsprocessen bij spinnenfobie. Academiejaar 2010 2011 Eerste Examenperiode Trekken spinnen de aandacht? Een modificatie van de visuele zoektaak als maat voor aandachtsprocessen bij spinnenfobie. Paper Masterproef 1 neergelegd tot het

Nadere informatie

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek!

Theorie! Cognitive Bias Modification! Resultaten onderzoek! Cognitive Bias Modification Resultaten onderzoek December 2013 Jules Reijnen Ron Jacobs Theorie Cognitive Bias Modification (CBM) is een recent onderzoeksgebied dat zich richt op de vertekening (bias)

Nadere informatie

Ik kijk er naar, maar zie ze niet? De invloed van spinnenangst op Inattentional Blindness voor spinnen.

Ik kijk er naar, maar zie ze niet? De invloed van spinnenangst op Inattentional Blindness voor spinnen. Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2011-2012 1e examenperiode Ik kijk er naar, maar zie ze niet? De invloed van spinnenangst op Inattentional Blindness voor

Nadere informatie

Samenvatting. Audiovisuele aandacht in de ruimte

Samenvatting. Audiovisuele aandacht in de ruimte Samenvatting Audiovisuele aandacht in de ruimte Theoretisch kader Tijdens het uitvoeren van een visuele taak, zoals het lezen van een boek, kan onze aandacht getrokken worden naar de locatie van een onverwacht

Nadere informatie

Samenvatting. Spatiële affectieve Simon benadering

Samenvatting. Spatiële affectieve Simon benadering Samenvatting In de loop van de laatste decennia zijn steeds meer wetenschappers ervan overtuigd geraakt dat angst een belangrijke cognitieve component omvat. Ze menen dat structurele afwijkingen in de

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Onze voorouders hebben moeten leren overleven in omgevingen waarin ze continu geconfronteerd konden worden met onverwachte situaties. Van cruciaal belang voor hun overleving werd

Nadere informatie

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller

Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Do Fathers Matter? The Relative Influence of Fathers versus Mothers on the Development of Infant and Child Anxiety E.L. Möller Samenvatting 207 Samenvatting Zijn vaders belangrijk? De relatieve invloed

Nadere informatie

Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans

Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans Mathilde Descheemaeker Adriaan Spruyt Dirk Hermans Experimentele psychopathologie Op zoek naar de psychologische processen die een rol spelen bij het ontstaan, in stand houden en terugval van psychopathologie

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting. Samenvatting

Nederlandse Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Toenaderen of vermijden. Neurobiologische mechanismen in sociale angst Het doel van dit proefschrift was om meer inzicht te krijgen in de psychobiologische mechanismen die een rol spelen bij

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De nadelige gezondheidsrisico s/gevolgen van roken en van depressie en angststoornissen zijn goed gedocumenteerd, en deze aandoeningen doen zich vaak tegelijkertijd voor. Het doel

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

ANGST. Dr. Miriam Lommen. Zit het in een klein hoekje? Assistant professor Klinische Psychologie en Experimentele Psychopathologie m.j.j.lommen@rug.

ANGST. Dr. Miriam Lommen. Zit het in een klein hoekje? Assistant professor Klinische Psychologie en Experimentele Psychopathologie m.j.j.lommen@rug. ANGST Zit het in een klein hoekje? Dr. Miriam Lommen Assistant professor Klinische Psychologie en Experimentele Psychopathologie m.j.j.lommen@rug.nl Wie is er NOOIT bang? Heb ik een angststoornis? Volgens

Nadere informatie

Samenvatting. Tabel 8.1. Een olifant is groter dan een koe Een koe is groter dan een muis Een olifant is groter dan een muis

Samenvatting. Tabel 8.1. Een olifant is groter dan een koe Een koe is groter dan een muis Een olifant is groter dan een muis 149 150 Ongeveer negentien procent van de Nederlandse bevolking krijgt in zijn leven een angststoornis. Mensen die lijden aan een angststoornis ervaren intense angsten die van invloed zijn op het dagelijks

Nadere informatie

De rol van de aandachtsbias in sociale fobie

De rol van de aandachtsbias in sociale fobie De rol van de aandachtsbias in sociale fobie Marloes Bersma Studentnummer: 10175466 Universiteit van Amsterdam Begeleid door: Eva de Ruiter Aantal woorden abstract: 120 Aantal woorden literatuuronderzoek:

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie Nederlandse samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie Stoornissen in het gebruik van middelen

Nadere informatie

Samenvatting. Exploratieve bewegingen in haptische waarneming. Deel I: de precisie van haptische waarneming

Samenvatting. Exploratieve bewegingen in haptische waarneming. Deel I: de precisie van haptische waarneming Exploratieve bewegingen in haptische waarneming Haptische waarneming is de vorm van actieve tastwaarneming waarbij de waarnemer de eigenschappen van een object waarneemt door het object met zijn of haar

Nadere informatie

Dynamics, Models, and Mechanisms of the Cognitive Flexibility of Preschoolers B.M.C.W. van Bers

Dynamics, Models, and Mechanisms of the Cognitive Flexibility of Preschoolers B.M.C.W. van Bers Dynamics, Models, and Mechanisms of the Cognitive Flexibility of Preschoolers B.M.C.W. van Bers Introductie Flexibiliteit is een belangrijke eigenschap in de huidige snel veranderende maatschappij. In

Nadere informatie

Cognitive Bias Modification (CBM): "Computerspelletjes" tegen Angst, Depressie en Verslaving

Cognitive Bias Modification (CBM): Computerspelletjes tegen Angst, Depressie en Verslaving Cognitive Bias Modification (CBM): "Computerspelletjes" tegen Angst, Depressie en Verslaving Mike Rinck Radboud Universiteit Nijmegen Cognitieve Vertekeningen bij Stoornissen "Cognitive Biases" Patiënten

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

Believing is Seeing: Training van positieve sociale interpretaties in adolescenten

Believing is Seeing: Training van positieve sociale interpretaties in adolescenten VGCT najaarscongres 2011 Believing is Seeing: Training van positieve sociale interpretaties in adolescenten Elske Salemink, Universiteit van Amsterdam In samenwerking met Reinout Wiers (Universiteit van

Nadere informatie

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop

Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop SAMENVATTING Stress, depressie en cognitie gedurende de levensloop Inleiding Cognitief functioneren omvat verschillende processen zoals informatieverwerkingssnelheid, geheugen en executief functioneren,

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting. Verschillende vormen van het visuele korte termijn geheugen en de interactie met aandacht

Nederlandse samenvatting. Verschillende vormen van het visuele korte termijn geheugen en de interactie met aandacht Nederlandse samenvatting Verschillende vormen van het visuele korte termijn geheugen en de interactie met aandacht 222 Elke keer dat je naar iets of iemand op zoek bent, bijvoorbeeld wanneer je op een

Nadere informatie

GT diagnostiek Analyse van klassiek geconditioneerd gedrag Analyse van operant geconditioneerd gedrag DSM-IV Evidence based behandelingen

GT diagnostiek Analyse van klassiek geconditioneerd gedrag Analyse van operant geconditioneerd gedrag DSM-IV Evidence based behandelingen Samenvatting *('5$*67+(5$3,(LQ92*(/9/8&+7 Wegbereiders Gedragstherapie Pavlov Watson Skinner Belangrijke Gedragstherapeuten Wolpe Emmelkamp Beck GT diagnostiek Analyse van klassiek geconditioneerd gedrag

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/25815 holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/25815 holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/25815 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Jamal, Mumtaz Title: Smoking and the course of anxiety and depression Issue Date:

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het Samenvatting Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het individu als op populatieniveau. Effectieve

Nadere informatie

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van 9 Samenvatting 173 174 9 Samenvatting Kanker is een veel voorkomende ziekte. In 2003 werd in Nederland bij meer dan 72.000 mensen kanker vastgesteld. Geschat wordt dat het hier in 9.000 gevallen om mensen

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting Aandacht

Nederlandse samenvatting Aandacht Nederlandse samenvatting Aandacht Stel je bent op een feestje en je hebt een interessant gesprek met iemand die je al tijden niet meer hebt gesproken. De verhalen van deze oude bekende zijn dusdanig interessant

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Samenvatting 141 Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst Hoofdstuk 1 is de inleiding van dit proefschrift. Internetbehandeling voor depressie en angst is bewezen effectief. Dit opent

Nadere informatie

Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E.

Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E. Exposure to Parents Negative Emotions in Early Life as a Developmental Pathway in the Intergenerational Transmission of Depression and Anxiety E. Aktar Summary 1 Summary in Dutch (Samenvatting) Summary

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Samenvatting SAMENVATTING 189 Depressie is een veelvoorkomende psychische stoornis die een hoge ziektelast veroorzaakt voor zowel de samenleving als het individu. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

Chapter. Samenvatting

Chapter. Samenvatting Chapter 9 9 Samenvatting Samenvatting Patiënten met chronische pijn die veel catastroferende gedachten (d.w.z. rampdenken) hebben over pijn ervaren een verminderd fysiek en psychologisch welbevinden. Het

Nadere informatie

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu Nederlandse Samenvatting De adolescentie is levensfase waarin de neiging om nieuwe ervaringen op te

Nadere informatie

Samenvatting Summary in Dutch

Samenvatting Summary in Dutch 112 Samenvatting Summary in Dutch Wanneer mensen anderen zien die in een gelijke situatie of wel beter af zijn of wel slechter af zijn, kan dat sterke reacties oproepen. Mensen kunnen als reactie sterke

Nadere informatie

Melatonin Treatment and Light Therapy for Chronic Sleep Onset Insomnia in Children A. van Maanen

Melatonin Treatment and Light Therapy for Chronic Sleep Onset Insomnia in Children A. van Maanen Melatonin Treatment and Light Therapy for Chronic Sleep Onset Insomnia in Children A. van Maanen Samenvatting Inslaapproblemen komen veel voor bij kinderen en hebben negatieve gevolgen voor gezondheid,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Dit proefschrift bestaat uit een aantal studies waarin onderzocht is waar individuele verschillen vandaan komen in welbevinden (WB) en gerelateerde menselijke eigenschappen, zoals

Nadere informatie

Samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting (summary in Dutch) Één van de meest voorkomende en slopende ziektes is depressie. De impact op het dagelijks functioneren en op de samenleving is enorm,

Nadere informatie

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting Perseverative cognition: The impact of worry on health Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Perseveratieve cognitie: de invloed van piekeren op gezondheid Iedereen maakt zich wel eens zorgen.

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 10 Samenvatting Samenvatting Hoe snel word je boos als iemand je provoceert? Het traditionele antwoord op deze vraag is dat het afhangt van je individuele neiging om boos te worden. Als je

Nadere informatie

Samenvatting. Over het gebruik van visuele informatie in het reiken bij baby s

Samenvatting. Over het gebruik van visuele informatie in het reiken bij baby s Samenvatting Over het gebruik van visuele informatie in het reiken bij baby s 166 Het doel van dit proefschrift was inzicht te krijgen in de vroege ontwikkeling van het gebruik van visuele informatie voor

Nadere informatie

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. Abstract: - 3 experimenten - Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. - Studie 1&2: consumenten verwachten

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Samenvatting 21580_rietdijk F.indd :09

Samenvatting 21580_rietdijk F.indd :09 Samenvatting 21580_rietdijk F.indd 161 10-02-12 15:09 People at ultra high risk for psychosis Schizofrenie en aanverwante psychotische stoornissen hebben grote negatieve gevolgen voor het sociaal en psychisch

Nadere informatie

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

SAMENVATTING (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Taal speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Het is een van de meest centrale aspecten bij de interactie tussen mensen. Ons taalgebruik wordt beïnvloed door onze

Nadere informatie

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Nederlandse samenvatting Uit een recente rapportage van KWF Kankerbestrijding blijkt dat 64% van de (ex-) patiënten met kanker zorgen ervaart over psychosociale

Nadere informatie

Chapter 8. Nederlandse samenvatting

Chapter 8. Nederlandse samenvatting Chapter 8 Nederlandse samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING Angst is een menselijke emotie die iedereen van tijd tot tijd wel eens ervaart. Veel mensen voelen zich angstig of nerveus wanneer ze bijvoorbeeld

Nadere informatie

Samenvatting en Conclusies

Samenvatting en Conclusies Samenvatting en Conclusies 135 Het doel van dit proefschrift bestond erin om de onderliggende mechanismen van de Paniekstoornis (PS) te onderzoeken. Een PS kenmerkt zich door onverwachte en steeds terugkerende

Nadere informatie

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae 184 Welbevinden en hoofdpijn bij adolescenten: de rol van zelfregulatie In dit proefschrift is de rol van zelfregulatie processen voor het welbevinden van

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 SAMENVATTING Chronische nek pijn is vaak het gevolg van een verkeersongeval, en dan met name van een kop-staart aanrijding. Na zo een ongeval ontwikkelen mensen vaak een zeer specifiek klachtenpatroon.

Nadere informatie

Omgaan met (onbegrepen) lichamelijke klachten. Prof. dr. Sako Visser Universiteit van Amsterdam Pro Persona GGZ Dr. Michel Reinders GGZinGeest

Omgaan met (onbegrepen) lichamelijke klachten. Prof. dr. Sako Visser Universiteit van Amsterdam Pro Persona GGZ Dr. Michel Reinders GGZinGeest Omgaan met (onbegrepen) lichamelijke klachten Prof. dr. Sako Visser Universiteit van Amsterdam Pro Persona GGZ Dr. Michel Reinders GGZinGeest Van DSM IV naar DSM 5 DSM IV - somatisatie stoornis, - somatoforme

Nadere informatie

Challenging Emotional Memory M.G.N. Bos

Challenging Emotional Memory M.G.N. Bos Challenging Emotional Memory M.G.N. Bos 144 De geboorte van je kind, je trouwdag, maar ook het verlies van een geliefde en fysieke mishandeling zijn enkele voorbeelden van emotionele ervaringen die iedereen

Nadere informatie

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch

SUMMARY IN DUTCH. Summary in Dutch SUMMARY IN DUTCH Summary in Dutch Summary in Dutch Introductie Dit proefschrift richt zich met name op het voorspellen van de behandeluitkomst bij kinderen met angststoornissen. Een selectie aan variabelen

Nadere informatie

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD

Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Valerie Van Cauwenberghe en Prof. dr. Roeljan Wiersema Emotieregulatie bij kinderen en jongeren met ADHD Dit onderzoek werd uitgevoerd door: Prof. dr.

Nadere informatie

Emotioneel redeneren kun je afleren!

Emotioneel redeneren kun je afleren! Emotioneel redeneren kun je afleren! Een experimentele manipulatie in het lab Miriam J.J. Lommen, Iris M. Engelhard, Marcel A. van den Hout, and Arnoud Arntz Waar het mee begon Therapie: Verstandelijke

Nadere informatie

NeDerLANDse samenvatting

NeDerLANDse samenvatting CHAPTER 10 259 NEDERLANDSE SAMENVATTING Benzodiazepines zijn psychotrope middelen met anxiolytische, sederende, spierverslappende en hypnotische effecten. In de praktijk worden zij voornamelijk ingezet

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

De invloed van een aandachtsbias op de ontwikkeling van een angststoornis

De invloed van een aandachtsbias op de ontwikkeling van een angststoornis De invloed van een aandachtsbias op de ontwikkeling van een angststoornis Naam: Anne van Leeuwen Studentennummer: 5883474 Vak: Bachelorthesis Docent: L. de Voogd Aantal woorden: 5343 Inhoudsopgave Abstract

Nadere informatie

De Obsessief-Compulsieve stoornis: behandeling in de praktijk. 2013 Universitair Ziekenhuis Gent

De Obsessief-Compulsieve stoornis: behandeling in de praktijk. 2013 Universitair Ziekenhuis Gent De Obsessief-Compulsieve stoornis: behandeling in de praktijk Dr. Leyman Lemke Deswarte Annelies 2013 Universitair Ziekenhuis Gent Inhoud workshop Kapstok: Het neurotische lussenmodel (NLM) (R. Schacht

Nadere informatie

Fear Memory Uncovered: Prediction Error as the Key to Memory Plasticity D. Sevenster

Fear Memory Uncovered: Prediction Error as the Key to Memory Plasticity D. Sevenster Fear Memory Uncovered: Prediction Error as the Key to Memory Plasticity D. Sevenster Samenvatting Angststoornissen zijn een van de meest voorkomende psychiatrische stoornissen. Hoewel de meest gangbare

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting 173 174 De drijfveer tot beheersing: Hoe affect en motivatie cognitieve controle beïnvloeden Helpen emoties in een situatie die vraagt om mentale inspanning? Dat is de centrale vraag die dit proefschrift

Nadere informatie

Avoidance: From Threat Encounter to Action Execution I.B. Arnaudova

Avoidance: From Threat Encounter to Action Execution I.B. Arnaudova Avoidance: From Threat Encounter to Action Execution I.B. Arnaudova Elke dag zit vol met kleine en grotere gevaren, zoals een auto die te snel door een klein straatje rijdt of een boze buurman met een

Nadere informatie

Metacognitieve therapie voor de Gegeneraliseerde Angst Stoornis. Colin van der Heiden. Workshop NJC-VGCt Zwolle, 12 april 2013

Metacognitieve therapie voor de Gegeneraliseerde Angst Stoornis. Colin van der Heiden. Workshop NJC-VGCt Zwolle, 12 april 2013 Metacognitieve therapie voor de Gegeneraliseerde Angst Stoornis Colin van der Heiden Workshop NJC-VGCt Zwolle, 12 april 2013 PROGRAMMA inleiding metacognitieve theorie video-demonstratie en oefening: uitvragen

Nadere informatie

Discussion Summary Samenvatting Dankwoord Curriculum Vitae

Discussion Summary Samenvatting Dankwoord Curriculum Vitae chapter 7 Discussion Summary Samenvatting Dankwoord Curriculum Vitae 140 chapter 7 SAMENVATTING De bipolaire stoornis (of manisch-depressieve stoornis) is een stemmingsstoornis waarin episodes van (hypo)manie

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Nederlandse samenvatting (Dutch summary) 125 Angststoornissen zijn veel voorkomende psychiatrische aandoeningen (ongeveer 1 op de 5 Nederlanders heeft, op enig moment in het leven een angststoornis). Onder

Nadere informatie

SAMENVATTING Introductie

SAMENVATTING Introductie Introductie Affect heeft een belangrijke functie in de organisatie van gedrag. Affect moet en kan in principe gereguleerd worden, als dit voor iemands doelen van belang is. Dysregulatie van effect verwijst

Nadere informatie

AANDACHT VOOR EMOTIEREGULATIE BIJ KINDEREN EN JONGEREN MET ADHD

AANDACHT VOOR EMOTIEREGULATIE BIJ KINDEREN EN JONGEREN MET ADHD AANDACHT VOOR EMOTIEREGULATIE BIJ KINDEREN EN JONGEREN MET ADHD Prof. dr. Roeljan Wiersema Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind Samenvatting Coparenting en Angst van het Kind In dit proefschrift worden verschillende associaties tussen coparenting en angst binnen het gezin getoetst, zoals voorgesteld in het model van Majdandžić,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Burnout, een toestand van mentale uitputting door chronische stress in de werksituatie, vormt een ernstig maatschappelijk probleem dat momenteel veel aandacht krijgt. In

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Colin van der Heiden

Colin van der Heiden Workshop: Metacognitieve therapie voor de Gegeneraliseerde Angst Stoornis Colin van der Heiden PG-Dag van de Inhoud Complexiteit vraagt maatwerk Rotterdam, 5 oktober 2017 PROGRAMMA inleiding metacognitieve

Nadere informatie

Angst: een nuttige emotie, die soms een stoorzender wordt

Angst: een nuttige emotie, die soms een stoorzender wordt Angst: een nuttige emotie, die soms een stoorzender wordt Frits Boer Studieochtend Angst en school 22 januari 2015 Amersfoort Moeder Natuur heeft ons een survival kit meegegeven, met o.a.: Bloedstolling

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

INLEIDING. Samenvatting

INLEIDING. Samenvatting INLEIDING Iedereen die ooit heeft gezien hoe een baby van enkele weken oud zijn omgeving verkent en bekijkt, heeft ongetwijfeld opgemerkt dat het kijkgedrag van een pasgeborene zich sterk onderscheidt

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Bij de ontwikkeling van metabole ziekten zoals overgewicht, type 2 diabetes en Anorexia Nervosa spelen omgevingsfactoren zoals dieet en fysieke activiteit een belangrijke rol. Er zijn echter grote individuele

Nadere informatie

Stemmingsstoornissen bij de ziekte van Parkinson

Stemmingsstoornissen bij de ziekte van Parkinson Stemmingsstoornissen bij de ziekte van Parkinson Maastricht, 9 mei 2017 Dr. A.F.G. Leentjens, psychiater Afdeling Psychiatrie MUMC 1951-2014 1926-2002 Inhoud Depressieve klachten -wat is een depressie?

Nadere informatie

Chapter 9. Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Chapter 9. Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Chapter 9 Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Samenvatting Samenvatting Depressie en angst klachten bij Nederlandse patiënten met een chronische nierziekte Het onderwerp van dit proefschrift is depressieve

Nadere informatie

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date:

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/57383 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued

Nadere informatie

Verminderen van de impact van geriatrische aandoeningen door fysieke activiteit

Verminderen van de impact van geriatrische aandoeningen door fysieke activiteit Verminderen van de impact van geriatrische aandoeningen door fysieke activiteit Eén van de belangrijkste gevolgen van veroudering en geriatrische aandoeningen is het ontstaan van beperkingen. De weg van

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/40073 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Schat, A. Title: Clinical epidemiology of commonly occurring anxiety disorders

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting De diagnose functionele obstipatie is gebaseerd op een complex van symptomen in de afwezigheid van een organische oorzaak. De belangrijkste kenmerken van obstipatie zijn onregelmatige, harde en pijnlijke

Nadere informatie

How to present online information to older cancer patients N. Bol

How to present online information to older cancer patients N. Bol How to present online information to older cancer patients N. Bol Dutch summary (Nederlandse samenvatting) Dutch summary (Nederlandse samenvatting) Goede informatievoorziening is essentieel voor effectieve

Nadere informatie

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Ontwikkeling van Persoonlijkheid en Probleemgedrag tijdens de Adolescentie Ieder individu is uniek. Echter, niemand is uniek genoeg om een persoonlijkheidstype te vormen

Nadere informatie

EEN NETWERKBENADERING

EEN NETWERKBENADERING EEN NETWERKBENADERING VOOR PSYCHOSE DE ROL VAN SYMPTOMEN EN TRAUMA dr. Hanneke Wigman Januari 2017 De Amsterdamse School DISCLOSURES (potentiële) belangenverstrengeling Voor bijeenkomst mogelijk relevante

Nadere informatie

Kathleen De Cuyper, Guido Pieters, Laurence Claes & Dirk Hermans Katholieke Universiteit Leuven, België

Kathleen De Cuyper, Guido Pieters, Laurence Claes & Dirk Hermans Katholieke Universiteit Leuven, België Kathleen De Cuyper, Guido Pieters, Laurence Claes & Dirk Hermans Katholieke Universiteit Leuven, België Perfectionisme multi-dimensioneel concept Multidimensional Perfectionism Scale van Frost (MPS-F;

Nadere informatie

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004)

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Dia 1 Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen Een reactie van Bibi Huskens Dia 2 Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Problemen in: Planning Inhibitie Schakelvaardigheid

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nicotine en alcohol kunnen de placenta passeren en zo het risico op nadelige uitkomsten voor het ongeboren kind verhogen. Stoppen met roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap lijkt vanzelfsprekend,

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie