De taalattitudes van twee generaties Dilbekenaren en de politieke invloed.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De taalattitudes van twee generaties Dilbekenaren en de politieke invloed."

Transcriptie

1 Universiteit Gent Academiejaar De taalattitudes van twee generaties Dilbekenaren en de politieke invloed. Loes Houthuys Master Nederlands-Engels Hoofdpromotor: Prof. dr. K. Willems Copromotor: Assistente K. De Valck 0

2 Woord vooraf Toen ik aan deze scriptie begon, had ik geen idee wat er allemaal bij kwam kijken. Na mijn bachelorpaper dacht ik dat ik het schrijven wel onder de knie had. Maar een scriptie schrijven is toch nog iets heel anders. De groep respondenten is stukken groter, het softwareprogramma nieuw en de druk om een mooi resultaat te halen groter. Gelukkig waren er een aantal personen die me hierbij gedurende een heel jaar gesteund hebben. Als eerste wil ik mijn copromotor Katrien De Valck bedanken. Zij heeft me zeer goed begeleid bij het gebruiken van het statistische programma SPSS. Aangezien studenten taal- en letterkunde geen statistiek krijgen, was ik hier niet mee vetrouwd maar dat heeft Katrien goed opgevangen. Ook wil ik mijn hoofdpromotor Klaas Willems bedanken voor het nalezen en verbeteren van mijn scriptie die er zo alleen op vooruit is gegaan. Daarnaast moet ik mijn ouders en familie ook bedanken omdat zij altijd klaarstonden met goede raad en tips om het schrijven wat te vergemakkelijken. Tot slot vermeld ik mijn studiegenoten waarvan ik veel steun heb gekregen en met wie ik vele uren in het PC-lokaal van de Blandijn heb doorgebracht. 1

3 Inhoudstabel: 0 Inleiding De complexe taalsituatie in België Inleiding: bespreking meertaligheid De taalgeschiedenis van België Voor Na Het ontstaan van de taalstrijd in België Eerste stappen naar het federalisme De federale staat De Vlaamse Rand rond Brussel Algemeen Brussel-Halle-Vilvoorde De Rand: een interessant linguïstisch onderzoeksgebied Dilbeek Attitude Inleiding Attitudeonderzoek Sociale psychologie De sociolinguïstiek Conclusie Het concept attitude Definitie Attitude en taal Belangrijke variabelen: leeftijd en politiek Methodologie Inleiding Kwantitatief of kwalitatief onderzoek Het vooronderzoek De verwerking Bespreking van de enquête De onderverdeling Algemene gegevens (Deel 5) Enquête Deel 1: taalattitudes Deel 2: politiek Deel 3: attitudes tegenover de taalgemeenschappen en identiteitsgevoel Deel 4: De gedragsintentie Afname van de enquête Profiel van de respondenten Inleiding Leeftijd Huidige en (vorige) woonplaats Moedertaal en talenkennis Geslacht Middelbare school Gemeente werk en/of studie Krant

4 4.8 Opleidingsniveau Resultaten Inleiding Testen van de schalen Taalattitudes Taalattitude tegenover het Frans Taalattitude tegenover het Nederlands Algemene taalattitude Attitudes tegenover de taalgemeenschappen Attitude tegenover de Franse taalgemeenschap Attitude tegenover de Nederlandse taalgemeenschap Attitude tegenover Vlaamsgezinde politiek Identiteitsgevoel Vergelijking attitudeschalen en andere variabelen Taalattitude en politieke attitude Taalattitude en identiteitsgevoel Taalattitude en taalgemeenschap De Franse taalgemeenschap en politieke attitude De Franse taalgemeenschap en het identiteitsgevoel Politieke attitude en identiteitsgevoel Besluit De generaties De generaties versus de attitudes tegenover het Frans en het Nederlands De generaties versus de attitudes tegenover de taalgemeenschappen De generaties versus de politieke opinie De generaties versus het identiteitsgevoel Besluit De bijkomende variabelen Vorige woonplaats Talenkennis Het geslacht Middelbare school Gemeente werk en/of studie Krant Het opleidingsniveau De gedragsintentie Besluit Discussie Inleiding De taalattitude De sociale status van de taal De attitudeschalen De attitude tegenover de taalgemeenschappen De Franse taalgemeenschap De Nederlandse taalgemeenschap De politieke opinie De politieke attitude De media Het identiteitsgevoel Het Vlaamse versus het niet-vlaamse identiteitsgevoel

5 6.5 Vergelijking attitudeschalen Taalattitude en politieke attitude Taalattitude en identiteitsgevoel Taalattitude en taalgemeenschap De Franse taalgemeenschap en politieke attitude De Franse taalgemeenschap en identiteitsgevoel Politieke attitude en identiteitsgevoel De generaties en de attitudeschalen De generaties en de taalattitude De generaties en de Franse taalgemeenschap De generaties en de Nederlandse taalgemeenschap De generaties en de politieke attitude De generaties versus het identiteitsgevoel De bijkomende variabelen De vorige woonplaats De talenkennis Geslacht Middelbare school Gemeente werk en/of studie Krant Het opleidingsniveau De gedragsintentie Conclusies Bibliografie...99 Bijlagen: zie aparte bundel 4

6 0 Inleiding Enkele jaren geleden verdween de slogan Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn van de gevel van het cultureel centrum De Westrand in Dilbeek. De slogan, die het Nederlandstalige karakter van de gemeente onderstreepte, moest plaats ruimen om de herstellingen aan het cultureel centrum te laten doorgaan. Daarop volgde de discussie of de slogan niet permanent verwijderd moest worden van de gevel of moest vervangen worden door een andere slogan. Uiteindelijk werd de slogan dan toch teruggehangen. Als inwoner van Dilbeek verbaasde het mij dat de discussie rond de taalproblematiek toch nog zo levendig was in de gemeente. Was deze slogan niet een voorbeeld van hoe de taalstrijd eraan toeging in de jaren 70 en 80? Ik vroeg me af of de taalstrijd nog steeds even hevig wordt beleefd bij mijn generatiegenoten. De eerste stap naar een thema voor mijn scriptie was gezet. Door de term taalstrijd werd de link al snel gelegd naar het uitvoeren van een onderzoek vanuit mijn eigen achtergrond als talenstudent. De perikelen tussen de Franstaligen en de Nederlandstaligen in België werken tot op heden nog altijd door. De politiek heeft mij altijd geboeid en als je in de rand rond Brussel woont, word je al snel met die politieke taalstrijd geconfronteerd. De eis voor de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde bijvoorbeeld is een onderdeel van die strijd die leeft onder de inwoners van de kieskring. Ook in Dilbeek hing deze eis te wapperen aan het gemeentehuis. Maar hoe kon ik deze taalproblematiek onderzoeken als talenstudent? De interesse voor een meer sociologische kijk op taal bracht me naar de afdeling taalwetenschap. Daar kwam ik voor het eerst in contact met taalattitudeonderzoek, onderzoek naar de attitudes van personen tegenover een taal. Deze invalshoek beviel me en zette me aan het denken. De taalstrijd is er een tussen het Frans en het Nederlands en dus zouden de attitudes tegenover deze talen wel eens verschillend kunnen zijn in een gemeente waar de taalstrijd nog aan de orde is. Bezoekers aan de gemeentediensten worden er bijvoorbeeld expliciet aan herinnerd dat als ze geen Nederlands kunnen spreken, ze zelf een tolk moeten meebrengen. Via het taalattitudeonderzoek werd het ook mogelijk om de politieke factor op te nemen in het onderzoek. De vraag stelde zich of de politieke voorkeur een invloed heeft op de taalattitude van de mensen. Aangezien taal en politiek sterk met elkaar verweven zijn in deze problematiek, zouden deze twee zaken wel eens kunnen samenhangen. Het uiteindelijke onderzoek bekijkt de taalattitudes van twee generaties Dilbekenaren en de mogelijke invloed van de politieke opinie op deze attitudes. 5

7 De probleemstelling in dit onderzoek bestaat dus uit verschillende delen: Wat is de taalattitude van twee generaties Nederlandstalige Dilbekenaren? Heeft de politieke opinie een invloed op de taalattitudes? Verschillen de taalattitudes tussen de twee generaties? Bij het opstellen van de onderzoeksvraag kwamen enkele hypotheses en verwachtingen naar boven over de mogelijke uitkomst van het onderzoek. Een van de verwachtingen was dat de oudere generatie een meer uitgesproken attitude zou hebben. Waarschijnlijk, zo de redenering, vertoont deze generatie een meer positieve attitude tegenover het Nederlands en de Nederlandse taalgemeenschap en is zij ook op politiek vlak meer Vlaamsgezind. We verwachtten ook dat een zeer positieve attitude tegenover het Nederlands zal samengaan met een minder positieve attitude tegenover het Frans. Daarnaast veronderstelden we dat de politieke opinie en de taalattitude wel degelijk samenhangen. Omdat de vraagstelling in deze scriptie gebaseerd is op de complexe taalsituatie in België, wordt deze situatie eerst uitgebreid besproken in hoofdstuk 1. Daarbij gaan we ook dieper in op het eigenlijke onderzoeksgebied, de gemeente Dilbeek zelf. De theorievorming rond attitudeonderzoek komt aan bod in hoofdstuk 2. De specifieke focus ligt hoofdzakelijk op de relatie attitude en taal. Het onderzoek in de scriptie is gebeurd op basis van een schriftelijke enquête. Dit methodologische aspect wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 3. Daarnaast is het belangrijk om te weten wie de respondenten zijn die deelnamen aan het onderzoek en daar wordt apart op ingegaan in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 bespreken we de verwerking van de resultaten met de onderzoekssoftware Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Daarna volgt de verdere discussie van de resultaten in hoofdstuk 6. Tot slot sluiten we deze scriptie af met de conclusies over het onderzoek en enkele bedenkingen die we ons daarbij maakten (hoofdstuk 7). 6

8 1 De complexe taalsituatie in België 1.0 Inleiding: bespreking meertaligheid België als meertalig land Zoals bekend is België officieel een drietalig land. Dit is echter niet uitzonderlijk op wereldvlak. Tweetaligheid of zelfs meertaligheid is wijder verspreid dan velen denken (Showalter 2001). Bijna alle gemeenschappen in de wereld zijn overigens meertalig (Cheshire & Trudgill 1998). Dat is namelijk bijna onvermijdelijk omdat er meer talen in de wereld zijn dan landen: As it happens, there are from 3,000 to 4,000 languages in the world today (without counting the many sign languages of the deaf) and only about 150 countries to house them in. [ ] Most countries house a number of different languages which de facto leads to language contact and bilingualism. (Grosjean 1982: 4) Deze scriptie gaat over de institutionele meertaligheid in België en niet zozeer over de feitelijke meertaligheid en de attitudevorming tegenover deze meertaligheid. Institutionele meertaligheid houdt in dat de verdeling van de talen officieel vastgelegd is. België heeft immers gekozen voor een territoriale en institutionele verdeling van het land in verschillende taalgebieden. Deze situatie is niet uniek in de wereld, ook in Canada en Zwitserland is de meertaligheid bijvoorbeeld geïnstitutionaliseerd (Grosjean 1982). Hoewel België officieel een drietalig land is, kijkt dit onderzoek alleen naar het Frans en het Nederlands (cf. Grosjean (1982)). Omdat de focus van deze studie de Rand rond Brussel vormt laten we de Duitstalige gemeenschap buiten beschouwing. Deze gemeenschap is immers zeer klein en heeft geen enkele invloed op de talige situatie in de Rand rond Brussel. In dit onderzoek zal België daarom behandeld worden als een tweetalig land. Problemen in verband met tweetaligheid Als twee talen gebruikt worden in dezelfde streek, kunnen er problemen ontstaan. Deze problemen ontstaan wanneer de ene taal dominant is tegenover de andere taal. Dit is het geval in België tussen het Frans en het Nederlands waar deze talen met elkaar in contact komen. In de vroege Middeleeuwen ontstond een taalgrens in West-Europa tussen de Germaanse taal in het noorden en de Romeinse taal, de voorloper van het Frans, in het zuiden (Janssens & Marynissen 2005). De huidige taalgrens in België stamt uit die tijd. Met de komst van vreemde mogendheden werd het Frans de cultuurtaal in een groot deel van Europa. De verschillende heersers in onze gewesten namen deze taal over als bestuurstaal. Ook bij het 7

9 ontstaan van België werd het Frans de enige officiële taal van het land. Niettemin werd het Nederlands gesproken door een grote groep van de bevolking en bleef de taal belangrijk voor het identiteitsgevoel: It is also, however, maybe even more so, an important part of Belgium, or rather Flemish, identity, [ ] where its rivalry with French has plagued the country almost since it came into existence as an independent political entity in (Coulmas & Stalpers 1988: 6) Dat Vlaamse identiteitsgevoel stond sterk onder druk. Taal kan politiek relevant worden omdat taal in belangrijke mate bijdraagt tot de identiteit van een sociale groep. Language has a tremendous variety of social meanings. Frequently, especially when the social identity of the whole group becomes an issue, these meanings may acquire political relevancy. (Ter Hoeven 1978: 21) De Vlaamse partijen hebben van taal een politiek strijdpunt gemaakt en wilden het Nederlands laten erkennen als tweede officiële taal door de Belgische overheid. Officiële tweetaligheid ontstaat omdat de overheid het gebruik van de twee talen wil garanderen. That some countries are officially bilingual is due, as Mackey suggests, to a conscious effort by the central government to guarantee the use of two languages, of which one is used by a minority group. (Grosjean 1982: 12) 1 De erkenning van het Nederlands verliep trapsgewijs via taalwetten (zie 1.1). Via institutionele hervormingen is België officieel in taalgebieden verdeeld. Zo wilde de overheid de problemen tussen de twee taalgemeenschappen op een vreedzame manier oplossen. Uiteindelijk werd Vlaanderen eentalig Nederlands, maar toch blijft de taalstrijd van de Nederlandstaligen duren tot op de dag van vandaag. De taalstrijd draait vooral rond het tweetalige kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde waarbij Franstalige inwoners van het Nederlandstalige arrondissement Halle-Vilvoorde kunnen stemmen op Franstalige partijen. Problemen in de Rand rond Brussel België is opgedeeld op basis van het territorialiteitsbeginsel 2 met een eentalig Vlaanderen en Wallonië en een tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Daarnaast zijn er in het eentalig Vlaanderen ook zes faciliteitengemeenten (zie ) opgericht in de Rand rond Brussel waarin taalfaciliteiten voor de Franstalige bewoners bestaan. De Rand rond Brussel ligt bijgevolg op de grens van een eentalig en een tweetalig gebied. 1 Een belangrijke kanttekening bij dit citaat is dat de Nederlandstalige bevolking in België wel degelijk een meerderheid vormde bij de vastlegging van de officiële taal in 1830, maar dat de elite die aan de macht was het Frans gebruikte (Grosjean 1982). 2 Het territorialiteitsbeginsel zegt dat iedereen binnen een bepaald grondgebied de taal die er gesproken wordt, moet eerbiedigen ook al is hij anderstalig. Dit beginsel staat in contrast met het personaliteitsbeginsel waarbij de persoon centraal staat en zelf de taal zou mogen kiezen (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). 8

10 Eén van die probleemgebieden situeert zich [sic] in de Nederlandstalige randgemeenten van de Brusselse hoofdstad waar zich Franstalige minderheden kwamen vestigen en er een beschermend statuut vroegen. (Witte 1993: 168) Dit conflictgebied is een duidelijk voorbeeld van twee taalgemeenschappen met een ongelijke sociale status en waarschijnlijk zal de taal met de lagere status terrein prijs geven. Het conflict is namelijk uitermate representatief voor de relaties die ontstaan wanneer twee taalculturen met een ongelijke sociale status elkaar ontmoeten. Dat het Nederlands de lage statustaal is en het Frans de hogere, is genoegzaam bekend. Aangezien de dominante taalgroep zich in dergelijke gevallen assimileert, hebben taalverschuivingsprocessen steeds ten nadele van de lagere statustaal plaats. (Witte 1993: 168) Omdat de Rand rond Brussel een conflictgebied vormt, is gekozen om het onderzoek in een van de randgemeentes te laten plaatsvinden, namelijk Dilbeek. De verwachting daarbij is dat de taalattitudes uitgesprokener zullen zijn in een conflictgebied. Of dit ook bevestigd wordt door twee generaties Dilbekenaren zal verder in deze studie moeten blijken. Vooruitblik Inzicht in de taalgeschiedenis van België is noodzakelijk omdat taal in België geen neutraal gegeven is, maar ook om het onderzoek te begrijpen over de attitude van twee generaties Dilbekenaren tegenover het Nederlands in het taalconflictgebied in de Rand rond Brussel (Janssens 2001). Taal en politiek zijn in België immers niet los te koppelen van elkaar. In dit hoofdstuk bekijken we dan ook de taalsituatie vóór het ontstaan van België (1.1.1), de taalstrijd na 1830 ( ) en de eerste stappen van het federalisme en de totstandkoming van een federale staat ( ). Daarna focussen we op de taalsituatie in de Vlaamse Rand rond Brussel (1.2.3) en in de gemeente Dilbeek (1.2.4). 1.1 De taalgeschiedenis van België Voor 1830 Zoals vermeld in de inleiding, is de taalgrens tussen het Frans en het Nederlands ontstaan in de tijd van de Romeinen. In de vroege Middeleeuwen ontstond een taalgrens in West-Europa tussen de Germaanse en de Romaanse invloedssfeer. (Gunst 2008) De Romeinen hadden vanuit het zuiden een belangrijke invloed op de taal terwijl vanuit het noorden de Germanen de taal beïnvloedden. Hierdoor ontstonden in onze gebieden twee talen. De Romeinen rukten op naar het zuiden maar bleven steken in onze gewesten. Om zich tegen de invallende Germanen te verdedigen werd een verdedigingslinie opgesteld (Janssens & 9

11 Marynissen 2005). Deze verdedigingslinie heeft gezorgd voor een taalgrens die tot op vandaag een grote betekenis heeft in België. Het grondgebied van het huidige België (de Zuidelijke Nederlanden en Wallonië) behoorde zeer lange tijd toe aan vreemde mogendheden 3 zoals de Bourgondiërs en de Habsburgers (zie Janssens & Marynissen 2005). Deze vreemde mogendheden gebruikten het Frans en zo werd het de taal van het hof en van de aristocratie. Frans was immers in heel Europa de cultuurtaal bij uitstek en dus de taal met het meeste prestige. De burgerij die wilde opklimmen op de sociale ladder paste zich aan het taalgebruik van de aristocratie aan en zo kreeg het Frans de status van prestigetaal in onze gebieden. Op deze manier ontstond vooral in de negentiende eeuw een sociale taalgrens tussen het volk dat Nederlands sprak (of toch een variëteit hiervan) en de overheid en de leidende standen die het Frans gebruikten (Janssens & Marynissen 2005). Het Nederlands had daarentegen nauwelijks een officieel statuut: Throughout the 18th century the consolidation of French as the more socially acceptable tongue continued. Dutch had almost no official status, except at a local level, and certainly did not have the functions of a standard language. The language situation deteriorated even more when in 1795 the Belgian territories were annexed by France. (van de Craen & Willemyns 1988: 47) Tijdens de Franse overheersing (periode ) behield het Frans niet alleen de status van cultuurtaal. Er werd bij wet vastgelegd dat het Frans als enige officiële taal in onze gewesten gebruikt zou worden. Bovendien werd er een anti-nederlandse politiek gevoerd. Dialecten en regionale talen (zoals het Nederlands) werden geassocieerd met het Ancien Régime dat omvergeworpen was. Alle restanten van dat Ancien Régime wilde men uitroeien. Omdat het Nederlands volgens de Franse autoriteiten een dialect was, moest het verdwijnen. Omdat dit niet lukte (o.a. omdat te weinig kinderen naar school gingen) richtte de Franse overheid zich op de verdere verfransing van de elites wat uiteindelijk wel succes had (Janssens & Marynissen 2005). Na de Franse overheersing volgde een periode van Nederlandse overheersing ( ) onder Willem I als verlicht despoot (Janssens & Marynissen 2005). Aanvankelijk werd de vereniging van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden positief onthaald in het Zuiden omdat Willem I vooral de welvaart stimuleerde. Maar de nieuwe vorst voerde een beleid van resolute vernederlandsing, wat niet naar de zin was van de hoofdzakelijk Franstalige burgerij. Daarnaast speelden de godsdienstoppositie en de laïciserende politiek 3 Hoewel de bevolking soms wel in opstand kwam, werden de nieuwe overheersers niet altijd als vijandig ervaren (Reynebeau 2003). 10

12 van Willem I een belangrijke rol in de groeiende ontevredenheid in het Zuiden (Janssens & Marynissen 2005). Verschillende factoren hebben dus geleid tot de onafhankelijkheid van België. Toch was het vooral door de steun van de lagere klassen dat deze revolutie een succes werd (Craeybeckx & Witte 1983). Zij waren ontevreden over de slechte sociaal-economische toestand en zagen de protesten van de burgerij als een kans om zelf hun ongenoegen te tonen (Reynebeau 2003). In 1830 wordt België onafhankelijk (officieel gebeurt dit pas in 1839). Het scheurt zich af van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden geleid door Willem I (Reynebeau 2003) Na Het ontstaan van de taalstrijd in België België vormde bij zijn ontstaan een unitaire staat of eenheidsstaat zonder onderscheid tussen een Vlaamse en een Waalse volksgemeenschap (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De nieuwe overheid legde de vrijheid van taalgebruik vast in de grondwet maar beschouwde Frans toch als enige officiële taal omdat dit paste in de geest van de tijd: één natie, één taal (Janssens & Marynissen 2005). Deze keuze was niet anti-vlaams geïnspireerd: door het internationale prestige van het Frans en de belangrijke positie die het in België innam, lag de keuze om het Frans als officiële taal in te voeren voor de hand (Janssens & Marynissen 2005). Toch moet ook vermeld worden dat het Vlaams als een dialect en niet als een taal werd beschouwd door de regering en daarom niet geschikt werd geacht als tweede officiële taal (Craeybeckx & Witte 1983). Tegen deze taalpolitiek kwam protest op gang. Vooral Nederlandstalige literatoren 4 zoals Hendrik Conscience begonnen te reageren tegen de verfransingspolitiek van de Belgische regering (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Deze literatoren ijverden voor taalwetten om de Nederlandse taal als cultuurtaal te behouden en te beschermen. De Nederlandstalige schrijvers worden gezien als de stichters van de Vlaamse Beweging. De Vlaamse Beweging had echter nog geen politieke slagkracht. In 1840 organiseerde ze een petitie ten voordele van het gebruik van het Nederlands in de scholen, de administratie en het gerecht. Zo kwam de Vlaamse Beweging onder de aandacht van het brede publiek (Craeybeckx & Witte 1983). Vooral de Vlaamse middenklasse schaarde zich achter deze 4 Twee groepen konden onderscheiden worden in deze letterkundige groep: de Gentse groep rond J.F. Willems en de Antwerpse groep rond H. Conscience en Th. Van Rijswijck (Craeybeckx & Witte 1983). 11

13 ideeën. Deze middenklasse kon een beperkte politieke invloed uitoefenen na de verkiezingen van 1848 wat leidde tot de eerste taalwetten van 1873 (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De eerste taalwet stelde dat het gerecht in Vlaanderen en Brussel Nederlands moest gebruiken als de beschuldigde zelf het Frans niet machtig was (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Deze taalwetten zag de Vlaamse Beweging als een kans om tot een eentalig Vlaanderen te komen. Na een aantal successen in de taalstrijd verbreedde de Vlaamse Beweging haar strijdtoneel. Op politiek vlak kwam een grotere invloed er echter pas in 1893, met de invoering van het meervoudig stemrecht. Via het cijnskiesrecht dat voor 1893 werd gebruikt, kregen enkel de allerrijksten de kans om in het parlement te zetelen 5. In de praktijk waren dat vooral Franstaligen. Bij de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht kreeg elke mannelijke burger, ongeacht zijn inkomen, stemrecht (Craeybeckx & Witte 1983). Wel kregen de meer gegoede burgers meerdere stemmen naargelang van hun inkomen. Omdat iedereen nu stemrecht kreeg, konden meer Nederlandstalige mannen van lagere afkomst hun stem laten horen. De veralgemening van het kiesrecht (1893) liet immers de wet van het aantal spelen en bracht de suprematie van het Frans en van de Franstaligen in het parlement aan het wankelen. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 16) Een belangrijke overwinning via het algemeen stemrecht kwam er in 1898 met de Gelijkheidswet. Deze wet stelt dat Franse en Nederlandse teksten van wetten en koninklijke besluiten dezelfde juridische waarde zouden hebben (Jacquemin & van de Wijngaert 1996). Zo werd de Vlaamse ontvoogdingsstrijd, die oorspronkelijk uitging van Nederlandstalige literatoren, uiteindelijk een politieke strijd die verregaande gevolgen zou hebben voor de Belgische staatsstructuur Eerste stappen naar het federalisme De jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw Tijdens het interbellum liet de Vlaamse Beweging sterk van zich horen. De eisen werden duidelijker en extremer: ze streefde hoofdzakelijk naar een eentalig Vlaanderen (Craeybeckx & Witte 1983). Om dit doel te bereiken had de Vlaamse Beweging al tijdens de eerste Wereldoorlog samengewerkt met de Duitsers in de hoop hun eisen ingewilligd te zien via de Flamenpolitik (Sieben 1993). Met de Flamenpolitiek probeerden de Duitsers echter 5 Enkel mannen die een minimum aan belastingen betaalden (en dus rijk genoeg waren om die te betalen), hadden stemrecht (Reynebeau 2003). 12

14 België los te krijgen van de Franse invloed wat tot een radicalisering van de Vlaamse Beweging leidde (Van Velthoven & Witte 1998). De Vlaamse Beweging verengde deze politiek tot het loskrijgen van Vlaanderen van de Franstalige invloed in België. De vernederlandsing van de Gentse universiteit was de eerste belangrijke eis van de Vlaamse Beweging die ingewilligd werd in Deze overwinning zorgde voor politiek vertrouwen bij de Vlaamse Beweging en voor de verdere uitbouw van de taalwetten van De regering baseerde haar beslissingen in verband met de taalproblematiek op het territorialiteitsbeginsel en zorgde zo voor een eerste regionalisering door de instelling van een eentalig Vlaaderen en Wallonië (Jacquemin & van de Wijngaert 1996). De Brusselse agglomeratie bleef tweetalig (Van Velthoven & Witte 1998). Met dit territorialiteitsbeginsel laat de regering toe dat elke taalgroep zijn eigen taal en cultuur kan beschermen op zijn eigen grondgebied (Grosjean 1982). De taalwetten van 1932 zorgden voor officiële eentaligheid in Vlaanderen en Wallonië (Craeybeckx & Witte 1983). Eén probleem werd echter niet opgelost bij het invoeren van de taalwetten van 1932, namelijk in hoeverre de grenzen van de tweetaligele agglomeratie Brussel definitief vastlag. Op basis van de talentellingen (zie bijlage 1), die om de tien jaar uitgevoerd werden door het Nationaal Instituut voor Statistiek, besliste de regering of Brussel moest uitbreiden of niet. Als er meer Franstaligen in een gemeente woonden dan Nederlandstaligen, dan zouden die gemeenten tot Brussel behoren en dus tweetalig worden: De taalgrens garandeerde wel een eigen, homogeen Nederlandstalig territorium, maar daar werd sinds 1921 via de zogeheten talentellingen voortdurend aan geknibbeld. Gemeenten waarin een taalgroep groter werd dan de andere, verschoven daardoor naar de andere kant van de grens. Vlaamse taalgrensgemeenten zagen hun statuut veranderen als gevolg van Franstalige immigratie. (Reynebeau 2003: 343) Doordat vele Brusselse Franstaligen uitweken naar de rand rond Brussel, breidde het grondgebied van Brussel elke keer uit. Rijke Franstalige Brusselaars, de eersten die zich de stadsvlucht konden permitteren, verhuisden naar de groene rand rond de hoofdstad en met de macht van het geld verfransten ze deze Vlaamse gemeenten [ ]. (Reynebeau 2003: 343) De Vlaamse Beweging kreeg het wel moeilijk na de oorlog van Een deel van de flaminganten collaboreerde met de nazi s in de hoop de kans te verhogen om een onafhankelijk Vlaanderen te verkrijgen (Craeybeckx & Witte 1983). Na de oorlog werd echter hard opgetreden tegen deze collaborateurs en kreeg de Vlaamse Beweging een slechte naam. Pas in de jaren 60 kwam de Vlaamse Beweging weer op het politieke toneel. Toch gaf de Vlaamse Beweging niet op en bleef verklaren dat de Brusselse expansie als een olievlek 13

15 uitdeinde via de randgemeenten naar Vlaanderen toe en dat deze expansie moest gestopt worden (Gunst 2008). De jaren 50 In de jaren 50 was er een sterke instroom van Franstaligen vanuit de Brusselse gemeenten naar de Vlaamse Rand. Zo n 73% van de inwijkelingen in de Rand kwam uit een van die negentien Brusselse gemeenten (Gunst 2008). Hierdoor werden in 1954 nog drie gemeenten aan Brussel toegevoegd, namelijk Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem (Sieben 1993). De Nederlandstaligen waren hier niet tevreden mee en protesteerden omdat de tellingen, volgens hen, niet eerlijk verliepen maar vooral ook omdat zij in de talentellingen een verfransingsmechanisme zagen. De verontwaardiging was er al sinds de talentelling in 1920 nadat bekend raakte dat de tellingsagenten de opdracht hadden gekregen om bij personen die enkel Nederlands kennen extra streng te controleren (Sieben 1993). Toch schafte de regering deze tellingen pas in 1961 af (Desmet & Lemaître 2007). Vanaf de jaren 50 kwam de communaitaire 6 problematiek in een stroomversnelling terecht door de economische vooruitgang van Vlaanderen en door de Vlaamsbewuste intellectuelen. De economische tegenstelling tussen Vlaanderen en Wallonië begon zich sinds de jaren vijftig steeds duidelijker te manifesteren. De communautaire tweespalt had niet alleen met politieke en levensbeschouwelijke verschillen te maken, maar was ook toe te schrijven aan de uiteenlopende sociaal-economische ontwikkeling in Vlaanderen en Wallonië. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 20) De oude Waalse nijverheid had zware klappen gekregen door de grote internationale concurrentie (Craeybeckx & Witte 1983). De Vlaamse industrie daarentegen groeide in de jaren vijftig krachtig door (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Het groeitempo lag in Vlaanderen beduidend hoger dan in Wallonië en die kloof werd nog breder in de jaren zestig. In 1966 overtrof het produkt per hoofd in Vlaanderen voor het eerst het overeenkomstige cijfer in Wallonië. Het economische zwaartepunt verlegde zich van het zuiden naar het noorden van het land. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 20) Naast deze economische vooruitgang, ontstond er een nieuwe Vlaamsbewuste hogere middenklasse via intellectuelen die als eerste generatie afstudeerden van een vernederlandst middelbaar en hoger onderwijs (Witte 1993). Deze generatie plaatste meer dan ooit Brussel en zijn randgemeenten als pijnpunt centraal. Het idee van een verdere autonomisering van de regio s groeide door deze twee ontwikkelingen aan beide kanten van de taalgrens. 6 Communautaire zaken hebben te maken met de relaties tussen de verschillende taalgemeenschappen in België. Vaak heeft het echter enkel betrekking op de verhouding tussen de Franstalige en de Nederlandstalige gemeenschap (Gunst 2008). In deze scriptie zal de term communautair enkel in deze laatste betekenis gebruikt worden. 14

16 De jaren 60 In 1962 werd de definitieve taalgrens vastgelegd in België. Dat was vooral belangrijk voor Vlaanderen omdat Brussel beperkt werd tot negentien gemeenten 7. Verder werden enkele gemeenten overgeheveld naar het andere landsgedeelte zoals Komen en Moeskroen die van West-Vlaanderen naar Henegouwen gingen en zes dorpen van de Voerstreek gingen over van Luik naar Limburg (Craeybeckx & Witte 1983). Op 2 augustus 1963 werd België volgens het territorialiteitsbeginsel definitief opgesplitst in vier taalgebieden: het Nederlandstalige Vlaanderen, het Franstalige Wallonië, een Duitstalig gebied in de Oostkantons en het tweetalige Brussel (Reynebeau 2003). Zes randgemeenten, namelijk Kraainem, Wezembeek-Oppem, Sint-Genesius-Rode, Linkebeek, Drogenbos en Wemmel, kregen faciliteiten 8 voor de Franstalige bewoners (Craeybeckx & Witte 1983). In deze regering werd de status van twee probleemgebieden in het ongewisse gelaten. Ten eerste werden er geen duidelijke afspraken gemaakt over het taalgebied waartoe deze randgemeenten behoren en of deze indeling tijdelijk zou zijn of niet : De zes faciliteitengemeenten vormden een apart arrondissement dat noch tot Vlaanderen, noch tot Wallonië behoorde. (Van de Casteele 1993: 211) Ten tweede werd het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde behouden hoewel het arrondissement Brussel tweetalig was en het arrondissement Halle-Vilvoorde eentalig (Craeybeckx & Witte 1983). Dit betekent dat inwoners van Halle-Vilvoorde zowel op Nederlandstalige als Franstalige partijen kunnen stemmen, in tegenstelling tot de rest van Vlaanderen. De ontevredenheid over deze twee problemen was groot en leidde tot de oprichting (en groei) van een aantal nieuwe partijen die het communautaire probleem bovenaan op de agenda zetten. De Volksunie (VU) die al in 1954 ontstond, kende een enorme groei. De partij klom van 1 zetel tijdens de verkiezingen in 1958 naar 20 zetels in 1968 (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De Vlamingen verkregen zelfs een aantal voordelen in Brussel zoals onder andere de gewaarborgde recrutering van Nederlandstalige ambtenaren en taalpariteit op leidinggevend niveau (Van Velthoven & Witte 1998). 7 Deze negentien gemeenten zijn: Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint- Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde (Gunst 2008). 8 Een gemeente met taalfaciliteiten behoudt de taal van het taalgebied waartoe ze behoort als taal van het bestuur. Maar de andere erkende taal van het taalgebied moet gebruikt worden in de dienstverlening aan de inwoners als die dat wensen (Desmet & Lemaître 2007). Anderstaligen kunnen bij de overheid vragen om in de eigen taal bediend te worden (het Frans in dit geval). Ook is er de mogelijkheid om Franstalig kleuter- en basisonderwijs te voorzien in de gemeente (Gunst 2008). 15

17 De ontevredenheid leefde echter niet alleen bij de Vlamingen, ook in Wallonië kwam een tegenhanger van de Vlaamse Beweging op namelijk Rassemblement Wallon (RW) en in Brussel werd het Front Démocratique des Bruxellois Francophones (FDF) opgericht (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Vooral het FDF toonde zich strijdvaardig en eiste dezelfde rechten voor de Franstaligen in Vlaanderen als de minder talrijke Vlamingen in Brussel (Craeybeckx & Witte 1983). De taalinspectie (het Vast Wervingssecretariaat), die moest toezien op het naleven van de taalwetten in Brussel, voerde taalexamens in om te controleren of de ambtenaren wel degelijk tweetalig waren en dat wilden de eentalige Franstalige ambtenaren niet (Craeybeckx & Witte 1983). Het FDF zag de taalinspectie als een aanval op zijn kiezers. De economische achteruitgang van Wallonië begon ook repercussies te krijgen op politiek vlak, vooral tijdens de jaren zeventig. De Franstaligen ervaarden dat de unitaire staat tekort schoot en waren daarom voorstander van een grondwetsherziening met een verdere uitbreiding van de autonomie van de deelstaten (Craeybeckx & Witte 1983). De jaren 70 De onenigheden rond Brussel en de economische tegenstelling leidden tot een grondwetsherziening in de jaren De grondwetsherziening van de jaren zeventig vormde een eerste stap naar een federaal België. Door de taalstrijd en de overige communautaire spanningshaarden die elkaar sinds Wereldoorlog II in snel tempo opvolgden, groeide stilaan maar zeker het inzicht dat alleen een federale herinrichting van de Belgische staat, waarbij de Vlaamse en de Waalse bevolkingsgroepen een vorm van politiek zelfbestuur zouden krijgen, België nog kon redden. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 24) Drie cultuurgemeenschappen werden opgericht op 24 december 1970, namelijk de Nederlandse, de Franse en de Duitse. Daarmee kwam de regering tegemoet aan de Vlaamse vraag naar meer culturele autonomie 9 (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De Nederlandse en de Franse cultuurgemeenschappen strekken zich uit over de respectieve taalgebieden en over het tweetalige Brussel (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De faciliteitengemeenten werden toegevoegd aan het Nederlandstalige landsgedeelte. Voor Brussel werd dus geen aparte cultuurgemeenschap opgericht. Het territorialiteitsbeginsel was nu volledig doorgevoerd via de gemeenschappen en gewesten. 9 Beide cultuurgemeenschappen kregen elk een eigen parlement dat beslist over culturele aangelegenheden, het gebruik van de talen in bestuurs- en onderwijsaangelegenheden, enz. (Jacquemin & van de Wijngaert 1996). 16

18 Deze hervorming luidde het einde van België als unitaire staat in aangezien de grondwet nu niet meer één maar drie bevolkingsgroepen erkende: de Duitstalige, de Franstalige en de Nederlandstalige taalgemeenschap. De staatshervorming bracht met andere woorden een kennelijk onstuitbare centrifugale dynamiek op gang eens het land niet uit één volk maar uit meerdere naties bleek te bestaan, en dat ook politiek en institutioneel werd erkend en bevestigd. (Reynebeau 2003: 346) Enkel een tweederde meerderheid in de Kamer en de Senaat (evenals een gewone meerderheid in elke taalgroep) kan er nog toe leiden dat de grenzen van de taalgebieden en dus gemeenschappen aangepast worden (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Met de invoering van de cultuurgemeenschappen was aan de vraag van de Vlamingen om meer culturele autonomie voldaan. Aan de andere kant was er de Waalse vraag naar een grotere economische decentralisatie (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Deze vraag wilde de regering beantwoorden met de oprichting van drie gewesten: het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Gewest 10 (Craeybeckx & Witte 1983). Maar de gewestvorming, die met tweederde meerderheid goedgekeurd moest worden, bleek aanvankelijk onmogelijk te zijn. Vooral de afbakening van het Gewest Brussel zorgde voor grote problemen. Aan Vlaamse kant wilde men het Brusselse Gewest beperken tot de negentien gemeenten van het administratief [sic] arrondissement Brussel-Hoofdstad en wenste men het hoofdstedelijk gewest minder bevoegdheden te geven dan het Vlaamse en het Waalse Gewest. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 27) Vlaanderen dacht immers dat met de oprichting van drie evenwaardige gewesten, zij in een ondergeschikte positie gedwongen zou worden omdat dan zowel in Wallonië als in Brussel de Franstaligen het voor het zeggen zouden hebben (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Wallonië aan de andere kant was wel gewonnen voor Brussel als derde volwaardige gewest en wenste zelfs een uitbreiding van het grondgebied. De eigenlijke gewestvorming werd uiteindelijk niet doorgevoerd tijdens de jaren 70, tot groot ongenoegen aan Waalse zijde. Wel werden in 1974 drie voorlopige gewestraden opgericht: een Vlaamse, een Waalse en een Brusselse (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De problematiek Brussel en de rand werd ingebed in de discussie omtrent de drieledige gewestvorming en de tweeledige gemeenschapsvorming. (Van de Casteele 1993: 213) De federale staat Een grote stap in de richting van een federale staat vormde het Egmontpact dat tot stand kwam in 1977 (Craeybeckx & Witte 1983). Dit Egmontpact is een communautair 10 De Duitstalige gemeenschap heeft geen eigen gewest en behoort tot het Waalse Gewest. 17

19 akkoord over de nieuwe Belgische staatsstructuur dat onder andere voorzag in de nieuwe gewestvorming met Brussel als derde volwaardige gewest (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Het belangrijkste strijdpunt in de gewestvorming werd opnieuw Brussel. De Vlamingen gingen niet akkoord om Brussel tot derde volwaardige gewest te maken, maar het voorstel van het inschrijvingsrecht voor Franstaligen in de Rand stootte op het meeste protest (Craeybeckx & Witte 1983). Dit inschrijvingsrecht gaf Franstaligen die in de Rand 11 woonden de kans om zich ook in te schrijven in een Brusselse gemeente. [ ] voor de gemeenteverkiezingen kregen ze stemrecht in hun Vlaamse woongemeente, in de Brusselse gemeente waar ze zich lieten inschrijven, behielden ze het stemrecht voor het Belgische en het Europese Parlement en voor het Brusselse Gewest. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 31) Dit dubbele kiesrecht zou verfransing in de hand werken in de randgemeenten en zou meer stemmen voor het FDF in Brussel betekenen. De onenigheid tussen de Vlaamse en Franstalige interpretatie van het inschrijvingsrecht leidde tot het falen van het Egmontpact in 1978 (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). In 1980 kwam dan toch de staatshervorming tot stand die van België een federale staat zou maken. De staatshervorming werkte bijgevolg op twee sporen, namelijk een definitieve invoering van de gewesten en de uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeenschappen. De staat bleef bestaan als centrale entiteit, maar daarnaast ontstonden de politiek autonome deelstaten. Deze deelstaten zijn de gemeenschappen en gewesten die elk een eigen parlement en regering kregen (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Ten eerste werden de bevoegdheden van de cultuurgemeenschappen, die opgericht waren tijdens de staatshervorming van 1970, nu uitgebreid tot alle persoonsgebonden aangelegenheden zoals onder andere taalgebruik, cultuur, onderwijs, enz (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). De naam cultuurgemeenschap was niet meer van toepassing en veranderde in gemeenschap (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Daarnaast veranderde de term Nederlandse in Vlaamse gemeenschap. Als tweede werden de gewesten opgericht die bevoegd zijn voor territoriumgebonden materie zoals ruimtelijke ordening, huisvesting, enz. Omdat een autonoom Brussels gewest voor de Vlamingen nog steeds onbespreekbaar was, werden enkel een Vlaams en een Waals Gewest opgericht. De Vlamingen versmolten hun Gewest en Gemeenschap om te laten zien dat de Vlaamse Brusselaars ook tot het Vlaamse Gewest behoren en om te voorkomen dat Brussel een derde gewest zou worden (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Die 11 Onder deze gemeenten behoren naast de zes faciliteitengemeenten, zeven andere randgemeenten waaronder Dilbeek, Beersel en Alsemberg en drie woonwijken (Craeybeckx & Witte 1983). 18

20 versmelting had tot gevolg dat er maar één Vlaams parlement en Vlaamse regering is voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest. Toch mag deze fusie niet al te strikt geïnterpreteerd worden: [ ] het Vlaamse Gewest met zijn geografische omschrijving en zijn bevoegdheden bleef als institutioneel orgaan wel degelijk bestaan. (Jacquemin & van den Wijngaert 1996: 34) En nog waren de problemen niet van de baan. In 1986 was een taalconflict opnieuw de aanzet tot een volgende staatshervorming. De Franstalige burgemeester van Voeren, José Happart eiste dat Voeren opnieuw tot de provincie Luik zou behoren wat onaanvaardbaar was voor de Vlamingen en uiteindelijk leidde tot de val van de regering (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Daarnaast zorgde ook de malaise in de Waalse industrie voor ontevredenheid. In werd dan een verdere stap gezet in de uitbouw van de federale staat met onder andere een uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten zoals de volledige overdraging van de onderwijsbevoegdheden naar de gemeenschappen (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). Belangrijk tijdens de staatshervorming van was de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 12 januari Dit Gewest bleef wel beperkt tot de negentien gemeenten zoals de Vlamingen altijd geëist hadden, maar het statuut leunde heel dicht aan bij dat van de andere gewesten (Jacquemin & van den Wijngaert 1996). In 1993 was de federale staat België een feit. Na jaren van taalconflicten en economische tegenstellingen is België geëvolueerd van een eenheidsstaat naar een staat waarin de verschillende bevolkingsgroepen voor bepaalde bevoegdheden volledige autonomie hebben. De staatshervormingen hebben een aantal communautaire problemen opgelost, maar er zijn nog steeds onopgeloste twistpunten. Zowel Franstaligen als Nederlandstaligen willen nog grotere autonomie en hebben een fundamenteel verschillende visie over de afbakening van hun grondgebied. Dat heeft gevolgen voor het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Vlaamse randgemeenten met onder andere de Vlaamse eis tot de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Een meer gedetailleerde bespreking van deze strijdpunten volgt in sectie

21 1.1.3 De Vlaamse Rand rond Brussel Algemeen De Vlaamse Rand rond Brussel bestaat uit negentien gemeenten (zie figuur 2) die allemaal behoren tot de provincie Vlaams-Brabant. Zes van deze Nederlandstalige gemeenten hebben taalfaciliteiten voor de Franstalige inwoners (figuur 2: de gearceerde gebieden). Van de negentien gemeenten in de Vlaamse Rand behoren er achttien tot het arrondissement Halle- Vilvoorde en een, namelijk Tervuren, tot het arrondissement Leuven (Desmet & Lemaître 2007). De negentien gemeenten nemen een bijzondere positie in in het Vlaamse Gewest: Sinds november 2004 worden deze negentien randgemeenten door de Vlaamse overheid erkend als een aparte entiteit: de Vlaamse Rand. Ze vormen geen bestuurlijke eenheid, maar genieten een prioritaire belangstelling omdat ze grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of aan een gemeente waaraan taalfaciliteiten werden toegekend. (Gunst 2008: 10-11) Figuur 1: Rand rond Brussel (Desmet & Lemaître 2007). In de negentien randgemeenten wonen zo n mensen of ongeveer 6,5% van de Vlaamse bevolking (Desmet & Lemaître 2007). De bevolking in de Vlaamse Rand is tussen 1999 en 2004 toegenomen met 2,57% tot zo n personen (Vandenbroucke 2004). Deze stijging in bevolkingsaangroei ligt bijna 1% hoger dan in de rest van Vlaanderen. De bevolkingsaangroei bestaat vooral uit inwoners die vanuit Brussel uitwijken naar een groenere 20

22 omgeving 12. Aan deze instroom vanuit Brussel wordt een verdere verfransing van de Rand toegeschreven hoewel de meeste inwijkelingen afkomstig zijn uit de Europese Unie en niet Franstalig zijn (zie opmerking Desmet & Lemaître p. 16). Deze grote inwijking gaat samen met een verstedelijking van de Rand die volgens de minister Vandenbroucke (2004) net zoals de taalproblematiek beter beheerst moet worden. De zogenaamde verfransing van de Rand moet bijgevolg genuanceerd worden. Minister Vandenbroucke zelf spreekt eerder van een ontnederlandsing dan van verfransing (Desmet & Lemaître 2007). Ook vermelden Desmet en Lemaître (2007) dat de instroom van anderstaligen grotendeels bestaat uit Eurocraten (westerse migranten, vooral via de Europese instellingen) 13 en ook uit andere migranten die naast het Frans nog andere talen spreken. Deze studie zal zich enkel concentreren op de attitudes tegenover het Nederlands en het Frans omdat de Franse invloed het duidelijkst gevoeld wordt in de Vlaamse Rand en historisch en politiek de taalstrijd tussen het Frans en het Nederlands een belangrijke rol speelt in België. Doordat de talentellingen in 1962 afgeschaft zijn, is het moeilijk in te schatten hoe de verfransing vandaag de dag evolueert. Op de kaarten in bijlage 1 is wel te zien hoe de verfransing van 1846 tot 1947 evolueert in de Rand rond Brussel. Deze kaarten tonen aan dat de Vlaamse Rand wel degelijk een verfransing heeft ondergaan, maar die gegevens zijn mogelijk niet betrouwbaar omdat de resultaten van de talentellingen niet representatief zijn voor de situatie van toen. Vele pogingen werden ondernomen om inzicht in deze problematiek te verwerven. Op basis van de aanvragen voor Kind & Gezin, waarbij ouders de communicatietaal met Kind & Gezin moeten opgeven, werden cijfers opgesteld over de thuistaal van die gezinnen (Gunst 2008). Hieruit proberen sommigen conclusies te trekken over het aantal Franstaligen in de Rand. Maar de communicatietaal is niet hetzelfde als de thuistaal, omdat ouders waarschijnlijk kiezen voor een taal die zowel toegankelijk is voor hen als voor de medewerkers van Kind & Gezin. Hier moet dus omzichtig mee omgesprongen worden. De Rand en het behouden van zijn Vlaamse karakter vormen een belangrijk beleidspunt van de Vlaamse regering zelf. De Vlaamse regering besloot dat dit gebied extra 12 De grootste migratiebewegingen zijn te zien tussen Dilbeek en het Brussel Hoofdstedelijk Gewest, ongeveer personen verhuisden vanuit Dilbeek of Brussel naar de andere gemeente of stad. Op zo n acht jaar tijd zijn er vanuit Brussel personen naar Dilbeek verhuisd in tegenstelling tot ongeveer personen die vanuit het buitenland naar Dilbeek verhuisd zijn (Desmet & Lemaître 2007). 13 In de Rand rond Brussel is de grote meerderheid van buitenlanders afkomstig uit de Europese Unie. Desmet en Lemaître (2007) vermelden dat [d]rievierde van de buitenlanders in de Rand [ ] afkomstig [is] uit de Europese Unie, tegenover 62,7 % in heel Vlaanderen. In de faciliteitengemeenten loopt dit op tot ruim viervijfde. 21

23 aandacht nodig heeft en stelde een minister aan, namelijk Frank Vandenbroucke (tijdens de regeerperiode ), die een coördinerende bevoegdheid kreeg over de Rand (Desmet & Lemaître 2007). De regering wil onder andere dat: het Nederlandstalig [sic] karakter van de Rand, conform de (taal)wetgeving wordt gerespecteerd. (Vlaamse regering 2004: 73) Het versterken van de Vlaamse Rand vormt een belangrijk doel in het beleid voor deze regio. De Vlaamse regering stelt de versterking van het Vlaamse karakter van de 19 randgemeenten als één van de drie strategische doelen. Toch ervaren inwoners en lokale politici een achteruitgang van het Nederlands in het straatbeeld en in de winkels. Het gaat zeker niet enkel om verfransing, maar ook andere talen rukken op ten nadele van de Nederlandse taal. (Desmet & Lemaître 2007: 60) De bezorgdheid om de toenemende invloed van het Frans in de Rand, komt ook tot uiting in de beleidsverklaring van minister Vandenbroucke zelf. Hij stelt dat anderstaligen gestimuleerd moeten worden om Nederlands aan te leren maar dat daarnaast ook toegezien moet worden of de dienstverlening in de Rand wel in het Nederlands gebeurt (Vandenbroucke 2004). Niet enkel Frank Vandenbroucke heeft aandacht voor de Vlaamse Rand in zijn beleidsnota, ook andere Vlaamse ministers zijn hiermee begaan. Onder andere Vlaams minister van Wonen, Marino Keulen, stelt maatregelen voor om de Vlaamse Rand te steunen (Keulen 2004). Zo zal Vlabinvest 14 voorkooprecht krijgen in de Vlaamse Rand om eigen projecten te realiseren. Ook wordt bekeken hoe men de Nederlandstalige inwoners kan steunen om makkelijker een huis te bouwen of te kopen. Verder moeten kandidaat-kopers of huurders van een sociale woning aantonen dat ze bereid zijn om het Nederlands te leren via een attest van het onderwijs of extra taalcursussen ( 2009). Ook de Franstaligen voeren een eigen Randpolitiek. Zij beschouwen de Rand als de périphérie bruxelloise en willen dat de faciliteitengemeenten tot Brussel zouden gaan behoren (Gunst 2008). De uitbreiding van Brussel is altijd al een pijnpunt geweest in de relaties tussen Franstaligen en Nederlandstaligen (zie 2.3.2). Franstaligen eisten een uitbreiding maar zagen hun Brussel begrensd worden tot negentien gemeenten. De zes faciliteitengemeenten in de Rand zagen zij dan ook als een achterpoortje om alsnog een uitbreiding van Brussel te verkrijgen. Tot op heden is deze uitbreiding er niet gekomen en het lijkt erop dat deze eis niet zomaar ingewilligd zal worden, want voor een uitbreiding is een tweederde meerderheid nodig in het parlement en een meerderheid in elke taalgroep. 14 Vlabinvest, een project van de Vlaamse Regering, is het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant. Dit project heeft tot doel om gezinnen en personen met een klein tot middelgroot inkomen te helpen zodat deze personen in hun eigen buurt kunnen blijven wonen (Vandenbroucke 2004). 22

24 De Vlaamse Rand rond Brussel zal in de toekomst een belangrijk punt op de politieke agenda blijven. Hoewel de verfransing niet gemeten kan worden en ook anderstalige migranten zich vestigen in de Rand, blijven de inwoners de toenemende druk van het Frans voelen. In zijn beleidsnota vermeldt minister Vandenbroucke (2004: 5) dat [ ] heel wat uitdagingen op het vlak van leefbaarheid samenhangen met de taalproblematiek. Vooral het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde blijft voor problemen zorgen Brussel-Halle-Vilvoorde Tot op de dag van vandaag is de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde een heet hangijzer in de Belgische politiek. De kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde bestrijkt twee taalgebieden: het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het arrondissement Halle-Vilvoorde dat deel uitmaakt van de provincie Vlaams-Brabant en dus op Vlaams grondgebied ligt. Omdat het tweetalige Brussels Hoofdstedelijke Gewest tot de kieskring behoort, kunnen burgers in de hele kieskring dus ook in het eentalige arrondissement Halle-Vilvoorde stemmen voor zowel Franstalige als Nederlandstalige partijen. Deze extra stemmen kunnen op veel interesse rekenen van de Brusselse Franstalige partijen. Vanuit electorale overwegingen betoonden de in Brussel opererende partijen uiteraard de nodige belangstelling voor de randproblematiek. Aangezien het kiesarrondissement Brussel- Halle-Vilvoorde taalgemengd was, trachtten alle in Brussel verkozen parlementsleden ook hun aanhang in de buitenkantons te versterken, terwijl de uitwijking naar de randgemeenten eveneens hun eigen electoraat betrof. (Witte 1993: 177) Een bezwaar aan Vlaamse kant is dat Nederlandstalige inwoners van Waals-Brabant deze mogelijkheid niet hebben. Dit zou, volgens de Vlaamse partijen, een discriminatie zijn tegenover de Nederlandstalige inwoners van de Franstalige provincie Waals-Brabant (Gunst 2008). Maar ook de Franstalige inwoners van het arrondissement Leuven (dat net als het arrondissement Halle-Vilvoorde behoort tot de provincie Vlaams-Brabant) worden gediscrimineerd aangezien zij niet op Franstalige partijen kunnen stemmen. Toch zou een splitsing niet alleen voordelen hebben voor de Vlaamse partijen. De Vlaamse partijen die in Brussel opkomen zouden na de splitsing de kiesdrempel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waarschijnlijk niet meer halen en uit het bestuur wegvallen (tenzij ze beslissen met een eenheidslijst op te komen). De federale regering ondervindt hierdoor grote problemen aangezien onder andere de Vlaamse regering een splitsing van het arrondissement eist en de Vlaamse partijen een wetsvoorstel tot splitsing in het federaal parlement ingediend en gestemd hebben. 23

25 De regeringspartijen engageren zich daarenboven tot de onmiddellijke splitsing van het kiesarrondissement en het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde door de goedkeuring van een gemeenschappelijk wetsvoorstel in het federale parlement. (Vlaamse regering 2004: 73) De Vlaamse regering eist de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle- Vilvoorde en wel onverwijld. De Franstalige partijen aan de andere kant zien dit liever niet gebeuren en eisen ter compensatie van het eventuele verdwijnen van de kieskring de uitbreiding van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gunst 2008). Vooral de zes faciliteitengemeenten (of enkele ervan) zouden dan overgeheveld moeten worden naar Brussel. Deze eis willen de Vlamingen dan weer niet inwilligen. Na jarenlange strijd om de indijking van Brussel willen zij op dat vlak geen toegevingen doen. Omdat geen oplossing mogelijk leek, stapte de Vlaamse regering naar het Arbitragehof (nu het Grondwettelijk Hof). Dit hof besliste dat de kieskring niet grondwettelijk is omdat kandidaten moeten concurreren met kandidaten van buiten de kieskring. Het arbitragehof heeft geoordeeld dat de bestaande toestand met betrekking tot Brussel- Halle-Vilvoorde niet langer houdbaar is. In haar arrest heeft het Hof de ongelijkheid aangeklaagd die erin bestaat dat de andere federale kieskringen samenvallen met de provincies, terwijl dit niet het geval is voor de provincie Vlaams-Brabant. [ ] Zo krijgen de kandidaten uit Halle-Vilvoorde concurrentie van Brusselse kandidaten die niet uit de eigen provincie komen, [ ]. Het Arbitragehof heeft in haar arrest aan de federale wetgever tot 2007 de tijd gegeven om deze ongelijkheid ongedaan te maken en de noodzakelijke aanpassingen aan de kieswetgeving door te voeren. (Vandenbroucke 2004: 14) Nu is het 2009 en het probleem rond de splitsing is nog steeds niet opgelost. Dit betekent concreet dat de volgende federale verkiezingen ongrondwettelijk verklaard kunnen worden De Rand: een interessant linguïstisch onderzoeksgebied Waarom viel de keuze voor dit onderzoek naar taalattitudes op een gemeente uit de Vlaamse Rand? De Vlaamse Rand is interessant omdat het als grensgebied nog altijd voor taalconflicten zorgt. In staten met verschillende cultuurgemeenschappen worden in grensgebieden meestal conflicthaarden gevormd. België kent daar meerdere voorbeelden van. Eén van die probleemgebieden situeert zich in de Nederlandstalige randgemeenten van de Brusselse hoofdstad waar zich Franstalige minderheden kwamen vestigen en er een beschermend statuut vroegen. (Witte 1993: 168) Nog altijd staan Brussel en de omliggende Vlaamse gemeenten vijandig tegenover elkaar (Witte 1993). Het is een polarisering die al vele jaren invloed heeft op de politiek in ons land met vooral op dit ogenblik de eis tot de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde aan Vlaamse kant. 24

26 Het is immers een gebied dat steeds duidelijker de beïnvloeding van de expansieve hoofdstad ondergaat, een expansie die zich bovendien lijkt te enten op de aanwezige taalpolitieke spanningen, die op hun beurt teruggaan tot een vroegere expansieperiode van de hoofdstad. (Witte 1993: 9) Andere onderzoekers hebben deze situatie al eerder onderzocht (cf. De Valck 2005; cf. Schoukens 2006). In dit licht zou een onderzoek in dit gebied interessante data kunnen opleveren over de taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands en de eventuele politieke invloed op die attitudes. Dit zou kunnen betekenen dat qua taalattitudes een duidelijkere mening geconstateerd kan worden bij inwoners uit de Rand dan bij inwoners elders in Vlaanderen. Het verschil in deze studie met voorgaand onderzoek, is de focus op eventuele verschillen tussen twee generaties inwoners uit dezelfde gemeente Dilbeek Dilbeek is een van de negentien randgemeenten en ligt ten noordwesten van Brussel (zie figuur 2). De gemeente heeft inwoners ( 2008). Sinds de fusie van de gemeenten in 1977 bestaat Dilbeek uit verschillende deelgemeenten: Dilbeek, Groot- Bijgaarden, Itterbeek, Schepdaal, Sint-Martens-Bodegem en Sint-Ulriks-Kapelle (Schoukens 2006). De noordwestelijke kant van de Rand waaronder ook Dilbeek onderging een algemene suburbanisatie 15 door de stadsvlucht uit Brussel (hoofdzakelijk in de jaren 60) (Gunst 2008). In Dilbeek, Groot-Bijgaarden en Meise, maar ook in Grimbergen en Wemmel begon een ongebreidelde verkavelingsbouw die pas in de tweede helft van de jaren 1970 engiszins werd afgeremd door de eerste plannen voor een ruimtelijke ordening. (Gunst 2008: 59) Net zoals alle gemeenten in de Rand onderging Dilbeek een verfransing (zie bijlage 1). Deze verfransing zorgde voor wrevel bij de Nederlandstalige inwoners van de gemeente. Als gevolg van de suburbanisatie en verfransing ontwikkelde zich bij de bevolking de Groene Gordelgedachte (Gunst 2008). Lokale verenigingen bonden de strijd aan met de verstedelijking. Zo ontstond onder andere het initiatief De Gordel. Dit is een sportmanifestatie die het Vlaamse en groene karakter van de randgemeenten jaarlijks onder de aandacht brengt. (Gunst 2008: 112) Dilbeek is een van de vier gemeenten in de Rand, naast Overijse, Sint-Genesius-Rode en Zaventem, waar de Gordel start. Hiermee geeft Dilbeek te kennen dat zij het Vlaamse karakter van de gemeente ook via initiatieven als de Gordel wil aantonen en bevestigen. 15 Suburbanisatie is het fenomeen dat steeds meer stedelingen zich net buiten de stadskern vestigen maar toch nog blijven werken in die stadskern (Gunst 2008). Hierdoor gaat de rand van de stadskern steeds meer verstedelijken. 25

27 Dilbeek is tevens een van de gemeenten die zich aansloot bij de conferentie van burgemeesters en Staten-Generaal. De conferentie is opgericht in 2003 na de uitspraak van het Arbitragehof over de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde ( 2009). Ze strijdt voor een onmiddellijke splitsing van het kiesarrondissement en wordt vooral op sleeptouw genomen door de Gooikse burgemeester Michel Doomst. Hoewel Dilbeek deel uitmaakt van de conferentie van burgemeesters, volgt het niet alle initiatieven die door de conferentie georganiseerd worden ( 2009). Zo zal Dilbeek wel de kiesbrieven versturen voor de Europese verkiezingen van 2009 in tegenstelling tot 16 andere gemeenten 16 van de kieskring Halle-Vilvoorde ( 2009). Hiermee protesteren zij tegen de Franstalige partijen die opkomen in een Nederlandstalige kieskring. In het meerjarenplan van de gemeente is ruimte voor een apart beleidspunt inzake het in stand houden van het Vlaamse karakter van de gemeente ( 2009). Zo wil de gemeente onder andere ouders stimuleren om het Nederlands te gebruiken bij de communicatie met de school van hun kind. Daarnaast wil de gemeente de symbolen van het Vlaams karakter behouden en stimuleren zoals onder andere de slogan Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn die op de gevel van het cultureel centrum De Westrand terug te vinden is. De slogan Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn was eigenlijk een reactie op het inschrijvingsrecht voor Franstaligen in een Brusselse gemeente (Schoukens 2006). Deze boodschap was oorspronkelijk enkel bedoeld als campagne om mensen te stimuleren om te integreren in het Dilbeekse gemeenschapsleven (Schoukens 2006). Maar veel Franstaligen zien het als een boodschap dat zij niet welkom zijn. Het cultureel centrum zelf dat in de jaren 70 opgericht werd, moest het Vlaamse karakter van Dilbeek beklemtonen. Het cultuurcentrum werd gezien als een stevig bolwerk tegen de verfransende invloed van Brussel [ ]. (Schoukens 2006: 59) Dit cultureel centrum werd gesteund door de toenmalige minister van Cultuur Frans Van Mechelen die eind jaren zestig met een sensibilisatiecampagne bezig was (Schoukens 2006). De gemeente wilde niet enkel een cultureel aanbod hebben in de gemeente, maar vooral eentalige culturele activiteiten organiseren die het Vlaamse karakter benadrukken. [ ] dat de uitzonderlijke geografische ligging van Dilbeek, als ééntalige Vlaamse gemeente op amper 5 km van het centrum van de hoofdstad, een belangrijk uitgangspunt is voor de bouw en het bestaan van het WESTRAND-centrum. Naast het algemeen gekend verwachtingspatroon waarin een cultuurcentrum zich ontwikkelt, leeft hier immers de bezorgdheid en de opdracht om 16 De 16 gemeenten zijn: Affligem, Asse, Beersel, Gooik, Halle, Herne, Lennik, Liedekerke, Londerzeel, Meise, Opwijk, Overijse, Pepingen, Roosdaal, St-Pieters-Leeuw en Zemst ( 26

28 het eigen leefkarakter van de plaatselijke gemeenschap gaaf te houden en door de opbouw van een culturele groeipool mede te verhinderen dat Dilbeek, zoals vele randgemeenten, wordt herleid tot een suburbaan gebied van Brussel en degradeert naar een passieve slaapzone met alle gevolgen van dien. ( 2009) Dilbeek is dus een gemeente in de Rand die de invloed van de tweetalige hoofdstad Brussel duidelijk voelt en er maatregelen tegen treft. Omdat de taalproblematiek duidelijk wordt ervaren in Dilbeek, kan verwacht worden dat de taalattitudes van een groot aantal respondenten negatiever zullen zijn tegenover het Frans dan tegenover het Nederlands. Ook wordt verwacht dat enkele politieke punten in verband met de taalproblematiek als belangrijk worden ervaren. 27

29 2 Attitude 2.0 Inleiding Hoofdstuk 1 behandelde de taalproblematiek van België. Omdat deze scriptie wil onderzoeken hoe taalattitudes en politieke opinie samenhangen, wordt in hoofdstuk 2 de theorievorming over taalattitudes besproken. Eerst komt de geschiedenis van het onderzoek naar attitudes aan bod (2.1). De twee disciplines die attitudeonderzoek verrichten, worden belicht: de sociale psychologie en de sociolinguïstiek. Daarna wordt gezocht naar een geschikte definitie van een attitude in Zoals zal blijken, zijn onderzoekers het niet eens over wat de term precies inhoudt. De component taal en de relatie die deze component heeft met attitudes en opinies wordt beschreven in Tot slot volgt de beschrijving van een aantal factoren die invloed kunnen hebben op attitudes en die belangrijk zijn voor het onderzoek (2.2.3). 2.1 Attitudeonderzoek Onderzoeken naar attitudes zijn al te vinden in de jaren 30, maar vooral in de jaren 50 en 60 (Le Page 1997). Vooral in de sociolinguïstiek en de sociale psychologie wordt veel attitudeonderzoek gedaan (Vandermeeren 2005). Deze twee wetenschappelijke disciplines zullen dan ook uitvoeriger besproken worden Sociale psychologie Onderzoek naar attitudes maakt een belangrijk deel uit van de sociale psychologie. The contributions of social psychologists have been of particular importance to the field. This is not surprising since the concept of attitude is at the core of virtually all social psychological theorizing. (Knops & van Hout 1988: 3) Volgens Argyle (1992: 1) houdt de sociale psychologie zich bezig met [...] social behaviour and the effect of social relationships and situations. Een van de facetten van dat sociale gedrag is volgens deze discipline de taal. Sociaal psychologen beweren dat taal niet los bekeken kan worden van een sociale context en gaan op zoek naar de invloed vanuit die sociale context op de taal (Giles & Ryan 1982). De sociale psychologie kijkt hoofdzakelijk naar het verband tussen attitude en gedrag (Giles & Ryan 1982). Deze discipline benadrukt de rol van het individu en distantieert zich daarmee van de sociolinguïstiek, die het individu bekijkt als gedetermineerd door de sociale omgeving (Knops & van Hout 1988). 28

30 De sociale spychologie stootte al vroeg op het algemeen bekende probleem in attitudeonderzoek dat het geïntendeerde gedrag niet altijd overeenkomt met het werkelijke gedrag. In de jaren 1930 publiceerde Richard T. LaPiere een onderzoek waarbij de attitude niet overeenkwam met het vertoonde gedrag (Aiken 2002). Het onderzoek hield in dat aan restaurantuitbaters werd gevraagd of ze Chinezen zouden toelaten in hun restaurant. Zo n 80 % van de uitbaters beweerden dat ze geen Chinezen zouden toelaten. Toch werd een Chinees koppel, dat meedeed aan het onderzoek, in bijna alle etablissementen bediend (Aiken 2002). Om deze moeilijkheid te omzeilen, zal in dit onderzoek niet het gedrag geobserveerd worden maar zullen wel via een vragenlijst de attitudes afgeleid worden De sociolinguïstiek De sociolinguïstiek op haar beurt, kwam als discipline zeer sterk op in de jaren 60 (Coulmas 1997). Sociolinguïsten zijn volgens Fishman (1972: 2) geïnteresseerd in [ ] who speaks what variety of what language to whom, when, and concerning what. Deze discipline focust op de relatie tussen taal en gemeenschap, of anders gezegd: taal als sociaal fenomeen. Sociolinguistics is concerned with describing language use as a social phenomenon and, where possible, it attempts to establish causal links between language and society pursuing the complementary questions of what language contributes to making community possible and how communities shape their languages by using them. (Coulmas 1997: 2) De wisselwerking tussen taal en gemeenschap is zeer groot volgens de sociolinguïsten. Hier ligt het verschil met de sociale psychologie waarin ze eerder naar de taal gaan kijken vanuit het individu en niet vanuit de maatschappij. De sociolinguïsten proberen vooral taalgedrag te verklaren en daarbij maken ze gebruik van attitudes en sociale factoren (Knops & van Hout 1988). Taalgedrag kan niet enkel verklaard worden aan de hand van sociale factoren, de plaats die een taal inneemt in het waardesysteem van de individuen moet ook in acht genomen worden en dit wordt bestudeerd in attitudeonderzoek (Knops & van Hout 1988). All in all, sociolinguistics seeks to discover the societal rules or norms that explain and constrain language behaviour and the behaviour toward language in speech communities. (Fishman 1972) Vooral bilinguale en multilinguale situaties trokken hun aandacht in het taalattitudeonderzoek. Ook dit onderzoek focust op een bilinguale situatie. Een van de belangrijke figuren in de sociolinguïstiek is William Labov. Hij ontwikkelde een eigen methodologie om de sociolinguïstiek een wetenschappelijke basis te geven, namelijk het kwantitatieve onderzoek (Le Page 1997). Het kwantitatieve onderzoek 29

31 vormde de basis voor het bestuderen van sociale invloeden (Gordon 2006). Zo n onderzoek vormt ook de basis voor deze studie. Een belangrijke subdiscipline van de sociolinguïstiek vormt de studie naar taalcontact (Nelde 1997). Deze subdiscipline ontwikkelde zich in de jaren 50 en gaat ervan uit dat elke taal in contact staat met een andere taal en dat ze elkaar kunnen beïnvloeden (Nelde 1988). It is probably true that no language group has ever existed in isolation from other language groups, and the history of languages is replete with examples of language contact leading to some form of bilingualism. (Grosjean 1982: 1) Conflict vormt een belangrijk onderdeel van de studies naar taalcontact. Het taalconflict in België, zoals besproken in hoofdstuk 1, is een politiek conflict tussen twee taalgemeenschappen: de Franse en de Nederlandse taalgemeenschap. Taalcontact kan dus leiden tot politieke conflicten. Along with sociologists, political scientists also assume that language contact can cause political conflict. Language conflicts can be brought about by changes in an expanding social system when there is contact between different language groups [ ]. (Nelde 1997: ) Zo n conflict kan op zijn beurt leiden tot positieve of negatieve attitudes tegenover de beide talen. De effecten van taalcontact kunnen gemeten worden in taalattitudeonderzoek (Nelde 1997) Conclusie De twee disciplines, sociale psychologie en sociolinguïstiek, hebben elk op eigen wijze bijgedragen tot het onderzoek naar attitudes. Beiden zien in dat taal niet los bekeken kan worden van de sociale context waarin ze gebruikt wordt. De sociale psychologie focust vooral op het gedrag dat voortkomt uit de attitudes en de sociolinguïstiek focust vooral op de invloed van de gemeenschap op de taalattitudes. In deze studie zal het onderzoek zich hoofdzakelijk richten op de invloed van de gemeenschap (meer bepaald de politiek) op de attitudes. 2.2 Het concept attitude Definitie Het concept attitude is niet eenduidig. De meningen verschillen over wat een attitude precies inhoudt en bijgevolg bestaan er verschillende definities voor attitude (Ajzen & Fishbein 1975). De term is daarenboven in gebruik in verschillende disciplines (zie 2.1) wat de definiëring nog bemoeilijkt. 30

32 De meeste onderzoekers lijken het erover eens te zijn dat het concept attitude uit drie componenten bestaat namelijk een cognitieve, een affectieve en een gedrags- of conatieve component (Aiken 2002). Hieronder volgt de schematische voorstelling en een verdere uitleg over de drie componenten die bijdragen tot attitudevorming (Baker 1992). Figuur 2: schema attitude (Baker 1992: 13) De drie componenten van een attitude spelen dus op elkaar in. The hierarchical model of attitude, then, offers the following account of the way in which attitudes affect behaviour. The actual or symbolic presence of an object elicits a generally favourable or unfavourable evaluative reaction, the attitude towards the object. This attitude, in turn, predisposes cognitive, affective, and conative responses to the object, responses whose evaluative tone is consistent with the overall attitude. (Ajzen in Baker 1992: 13) De affectieve component betreft gevoelens tegenover het attitudeobject zoals wanneer iemand bijvoorbeeld een bepaalde taal graag heeft. Deze affectieve of evaluatieve component vormt een belangrijk onderdeel van een attitude. Affect is the most essential part of attitude, vermelden Ajzen en Fishbein (1975: 11). Ook Cargile en Giles (1997) erkennen dat niet enkel cognitieve reacties deel uitmaken van een attitude maar ook gevoelens ten opzichte van het object. De gevoelens worden beïnvloed door de ervaringen met het object. Het zijn die gevoelens die ervoor zorgen hoe een object op een subjectieve manier bekeken wordt. De cognitieve component bevat gedachten en overtuigingen, die iemand heeft over het attitudeobject. Zo n overtuiging is bijvoorbeeld het belangrijk vinden om de inheemse taal te behouden (Baker 1992). Samenhangend met de cognitive component zijn beliefs. In de loop van de tijd worden meningen en overtuigingen gevormd op basis van karakteristieken, kwaliteiten, enz. die we toeschrijven aan een object (Ajzen & Fishbein 1980). Deze beliefs zijn niet statisch en kunnen veranderen door de tijd heen. Een negatieve attitude kan ontstaan als het object geassocieerd wordt met negatieve karakteristieken en omgekeerd kan een positieve attitude ontstaan als het object geassocieerd wordt met positieve karakteristieken (Ajzen & Fishbein 1980). In dit onderzoek zal vooral naar beliefs gepeild worden om een 31

33 beeld te krijgen van de attitudes tegenover de taal en de taalgemeenschap (reeks 1 en 3 van de enquête). De gedragscomponent heeft te maken met de gedragsintentie (Baker 1992). Een persoon die bijvoorbeeld een positieve attitude heeft tegenover het Frans, zal zijn kinderen misschien naar een Franstalige school sturen (Baker 1992). Attitude en gedrag zijn twee termen die vaak met elkaar verbonden worden in attitudeonderzoek. Een belangrijke reden voor dit onderzoek is dat het gedrag van mensen vaak wordt gezien als een uiting van hun attitude. Omgekeerd is het ook zo dat mensen hun gedrag regelmatig verklaren door te wijzen op hun attitude. (de Vries & van der Pligt 1995: 13) Toch stelde men vast dat het gedrag van mensen niet altijd consistent is en vooral niet conform hoeft te zijn met de onderliggende attitudes (zie het onderzoek van LaPiere in paragraaf 2.1.2) en dat daarom attitudes niet rechtstreeks uit het gedrag afgeleid mogen worden (Baker 1992). Het gedrag van mensen kan immers de bedoeling hebben om een sociaal wenselijke attitude te tonen. Om deze reden werd in dit onderzoek naar attitudes gekozen voor een enquête die peilt naar overtuigingen en emoties als onderzoeksmethode en niet voor de observatie van het gedrag van de mensen. De focus van de enquête ligt op de taalattitude en de eventuele invloed die politiek daarop heeft. Wel worden enkele vragen gesteld naar de gedragsintentie van de respondenten omdat de gedragsintentie als onderdeel van een attitude wordt beschouwd (zie figuur 2). De bovenstaand figuur 2 van Baker is niet volledig correct. Het lijkt adequater om de gedragscomponent tussen de attitude en de twee andere componenten in te plaatsen. Men kan er immers van uit gaan dat de gedragsintentie van een bepaald persoon pas ontstaat als die persoon bepaalde gevoelens en ideeën over het object heeft gevormd. Het zou bijgevolg fout zijn om deze component op hetzelfde niveau te plaatsen als de affectieve en cognitieve component. Attitudes staan niet los van de sociale wereld. Attitudes verschillen niet enkel van persoon tot persoon maar ook andere variabelen zoals cultuur, nationaliteit enz. kunnen een invloed hebben. Because of their reliance on interactions with the environment, attitudes vary not only from person to person but also with nationality, culture, and other demographic variables and situations. (Aiken 2002: 4) Attitudes zijn dus anders in elke cultuur. Volgens sommige onderzoekers is het zelfs onmogelijk om als individu een andere attitude te ontwikkelen dan die van de gemeenschap omdat de attitudes deel uitmaken van de cultuur van die gemeenschap. 32

34 As Saville-Troike (1982) has pointed out individual members of these groups can seldom choose what attitudes to have towards a language or variety, since their attitudes are part of the process of enculturation into a particular speech community. (Knops & van Hout 1988: 12) Deze inzichten worden echter niet gevolgd in dit onderzoek. Een uitspraak zoals die van Saville-Troike (1982) kan niet veralgemeend worden. Uit de bovenstaande bespreking van attitude wordt duidelijk dat de verschillende componenten van een attitude beïnvloed zijn door eigen ervaringen. De gemeenschap is een van die invloeden op de attitudes maar is zeker niet de enige. Een begrip dat nauw verwant is met attitude is opinie. In het politieke gedeelte van de enquête (reeks 3) wordt gevraagd naar opinies van de informanten om zo een algemene politieke attitude af te kunnen leiden. Hoewel sprekers het onderscheid tussen attitude en opinie vaak niet maken, is er toch een verschil tussen deze twee begrippen. Een opinie bestaat uit beliefs maar dan zonder de affectieve component die bij een attitude zo belangrijk is (Baker 1992). Opinie heeft minder effect op het gedrag en is concreter dan een attitude (van der Pligt & de Vries 1995). De term attitude omvat dan de term opinie en verwijst naar evaluatieve oordelen over objecten, personen en situaties die consequenties hebben voor het gedrag (van der Pligt & de Vries 1995: 14). Een opinie kan daarenboven makkelijk verwoord worden door de mensen terwijl dit niet mogelijk is voor een attitude omdat dit begrip een onderliggend construct is (Baker 1992). In het volgende schema wordt duidelijk dat een attitude gerelateerd is aan verschillende opinies (de Vries & van der Pligt 1995). Zoals in het schema te zien is, bestaat een attitude over bijvoorbeeld politieke partijen uit opinies over verschillende onderwerpen zoals de politici zelf, maar ook het beleid, enz. Figuur 3: attitude en opinie (van der Pligt & de Vries 1995: 21) 33

35 In de enquête wordt naar de politieke opinie gepeild. Om die reden is gezocht naar verschillende politieke factoren die invloed kunnen hebben bij de vorming van de algemene politieke attitude en deze factoren worden weerspiegeld in de vragen van de enquête. Als conclusie kan gezegd worden dat er veel invullingen mogelijk zijn van het begrip attitude. Omdat de term ambigu is, wordt voor alle duidelijkheid toegelicht wat in deze studie onder attitude begrepen wordt. We volgen de definitie van Ajzen & Fishbein: We are employing the term attitude to refer solely to a person s location on a bipolar evaluative or affective dimension with respect to some object, action, or event. An attitude represents a person s general feeling of favorableness or unfavorableness toward some stimulus object. (Ajzen & Fishbein 1975: 216) Zij beschrijven de term attitude in het teken van voorkeur of niet-voorkeur van een object. De belangrijkste component vormt de affectieve/evaluatieve component. Deze impliceert immers een duidelijke voorkeur, voor een bepaalde taal in dit geval, en wordt door de meeste onderzoekers aanvaard. Samengevat is een attitude opgebouwd uit beliefs die ervoor zorgen dat een object op een schaal van voorkeur tot niet-voorkeur geplaatst wordt Attitude en taal Als eerste is het belangrijk te weten wat taalattitudes inhouden. Aangezien de taalattitudes van de respondenten de focus van dit onderzoek vormen, moet na een omschrijving van de term attitude ook de specifieke component taal bekeken worden. Taal is niet enkel een communicatiemiddel maar maakt ook een belangrijk deel uit van sociale identiteit en groepsidentiteit. Deze twee soorten identiteit gaan samen met attitudes die respondenten hebben over de taal en de gebruikers ervan. It is a well-accepted notion among sociolinguists that language is not just an instrument of communication. It is also a symbol of social or group identity, an emblem of group membership and solidarity. [ ] Both as an instrument of communication and as a symbol of group identity, language is accompanied by attitudes and values held by its users [ ]. (Grosjean 1982: 117) Bij onderzoek naar de status en waarde die een bepaalde taal krijgt in een gemeenschap, vormt attitudeonderzoek een goede maatstaf (Baker 1992). In zo n onderzoek kan namelijk de dynamische interactie van het individu met de sociale omgeving gemeten worden. In the study of language attitudes, it is possible to account for the active and dynamic interaction of the individual with his social environment, because language attitudes have a mediating or intervening function between linguistic variables on the one hand and social and situational variables on the other hand. (Knops & van Hout 1988: 3) Vandermeeren (2005: 1319) definieert een taalattitude als volgt: A language attitude is an idea charged with emotion with respect to language behaviour and predisposes a type of 34

36 (language) behaviour to a particular class of language situations. Deze definitie van een taalattitude vermeldt duidelijk de emoties van een bepaalde spreker ten opzichte van de taal. De attitudes zijn er niet enkel tegenover taal, de respondenten hebben ook attitudes tegenover de gebruikers van die taal (Grosjean 1982). Dit inzicht zal weerspiegeld worden in een reeks vragen in de enquête over de twee taalgemeenschappen. Twee andere componenten van taalattitudes zijn via onderzoek naar boven gekomen. Baker (1992: 32) maakt een onderscheid tussen een instrumental en een integrative attitude. De instrumentele attitude heeft te maken met de sociale en economische voordelen die kennis van een andere taal met zich mee kan brengen. Via die kennis hoopt de persoon meer persoonlijke voordelen te verkrijgen. De integratieve attitude is (meer dan de instrumentele attitude) gericht op het sociale aspect. Het is namelijk [ ] a desire to be like representative members of the other language community. (Gardner & Lambert in Baker 1992: 32) Deze attitude kan dus positief zijn als er veel affiniteit is met de andere taalgemeenschap of omgekeerd negatief als er weinig affiniteit is met de andere taalgemeenschap. De integratieve attitude zal de belangrijkste attitude zijn in deze studie. Nu worden taalattitudes besproken in taalcontactsituaties. Specifiek in het onderzoek naar taalattitude in België, is de tweetaligheid van België en het taalcontact dat de indeling in taalgebieden met zich meebrengt (zie hoofdstuk 1). De component taal heeft hier betrekking op de twee officiële talen in België, namelijk het Frans en het Nederlands. In een tweetalig gebied kunnen attitudes tegenover de twee talen en hun gebruikers namelijk een belangrijke rol spelen. Wherever languages are in contact, one is likely to find certain prevalent attitudes of favor and disfavor towards the languages involved. These can have profound effects on the psychology of the individuals and on their use of the languages. (Haugen in Grosjean 1982: 118) Attitudes tegenover de twee talen zijn overigens niet altijd bipolair. De mogelijkheid bestaat dat de sprekers in een bepaald gebied even positief staan tegenover beide talen (Grosjean 1982). In Zwitserland bijvoorbeeld, staan personen uit een bepaald kanton (Ticino) even positief tegenover zowel de Italiaanse als de Zwiterse varianten (Grosjean 1982). Toch is deze situatie eerder uitzonderlijk bij talen in contact. In dit onderzoek wordt deze situatie niet verwacht omdat een lange taalstrijd voorafging in België en omdat taal nog altijd een politiek strijdpunt is in de Rand rond Brussel. Taal vormt, zoals al vermeld, niet enkel een middel om te communiceren, ze vormt ook de expressie van de eigen cultuur (Van Velthoven & Witte 1998). In dit onderzoek kan 35

37 via de taalattitudes duidelijk worden of de respondenten de Franse taal zien als deel van hun eigen cultuur of niet. Tot slot wordt besproken hoe taalattitudes onderzocht worden. Verschillende doorslaggevende factoren spelen een rol bij taalattitudes: de linguïstische, de sociale en de situationele factor (Knops & van Hout 1988). De linguïstische factor wordt vaak onderzocht via bijvoorbeeld fragmenten van verschillende talen of varianten die geëvalueerd moeten worden. Daarbij moeten de luisteraars aanduiden of de variant als mooi, beter, enz. ervaren wordt. Daarnaast is er de sociale factor die een invloed kan hebben. Het is namelijk aangetoond dat verschillende persoonsgebonden factoren zoals leeftijd, sekse, enz. taalattitudes beïnvloeden (Knops & van Hout 1988). Tot slot kan de situatie bepalend zijn voor het taalgebruik. Onder de situatie wordt ten eerste de directe situatie begrepen (zoals bijvoorbeeld een formeel of een informeel gesprek) en ten tweede de bredere sociohistorische achtergrond (Knops & van Hout 1988). Deze drie factoren komen terug in de vragen in de enquête. Samengevat is taal veel meer dan enkel een communicatiemiddel. Ze vormt ook een teken van sociale identiteit en groepsidentiteit. Niet enkel attitudes tegenover de taal worden gevormd maar ook tegenover de gebruikers van de taal. Een taalattitude is de uiting van de emoties die een spreker heeft ten opzichte van de taal maar ook ten opzichte van de taalgemeenschap. Onderzoek naar taalattitudes vomt daarom een goede maatstaf naar de plaats van een bepaalde taal in de maatschappij. Dit onderzoek focust zich daarbij specifiek op de attitudes tegenover twee talen Belangrijke variabelen: leeftijd en politiek In onderzoek naar attitudes komen een aantal variabelen naar voren die een belangrijke invloed zouden hebben op de vorming van de attitudes zoals leeftijd, sekse, school van de respondent, enz. (Baker 1992). Men vergelijkt daarbij verschillende groepen van individuen. The interest in much of the research on attitudes to a specific language is on the reasons for favourability and unfavourability towards those languages. [ ] However, the more typical concern of research on attitudes to a specific language is on differences between groups of individuals. Thus differences according to gender, age or language background may be explored. (Baker 1992: 30) Van elk van deze factoren wordt de invloed op taalattitudes onderzocht, maar twee factoren zijn in deze studie van bijzonder belang: leeftijd en politieke opinie. 36

38 Leeftijd Dit onderzoek bekijkt twee generaties Dilbekenaren. Het doel hiervan is niet een taalverandering in een taalgemeenschap vast te stellen maar wel de taalattitudes van beide generaties in kaart te brengen. We willen te weten komen of er een verschil is tussen de twee generaties en als dat zo is, hoe dat verschil er gekomen is. De keuze voor de indeling van de twee generaties ligt niet zo voor de hand. Eckert (1997) stelt dat het moeilijk is om een goede keuze te maken voor de indeling van de leeftijdsgroepen en statistische significantie te bereiken. Daarom wordt meestal gekozen voor leeftijdsgroepen die ver uit elkaar liggen (Eckert 1997). In dit onderzoek is ook geopteerd voor twee zeer duidelijk te onderscheiden generaties: generatie 1 van 1984 tot 1988 en generatie 2 van 1954 tot Tevens werd in acht genomen dat de jongste generatie ook al deelgenomen heeft aan politieke verkiezingen, zodat beide generaties daarin niet verschillen. Waar we wel rekening mee moeten houden bij onderzoek naar verschillen in taalattitudes bij twee generaties, is de veranderlijkheid van attitudes: [a]ttitudes change over time rarely are they static. (Baker 1992: 97) Bij onderzoek naar twee generaties kan het zijn dat de attitudes veranderd zijn in de loop van de tijd. Attitudes van de oudste generatie weerspiegelen niet noodzakelijk de attitudes van de Dilbekenaren dertig jaar geleden. Politiek Het onderzoek bekijkt taalattitudes bij inwoners uit de randgemeente Dilbeek. Zoals al uitgelegd in hoofdstuk 1, speelt de taalpolitiek en meer bepaald de strijd om het behoud van het Vlaamse karakter een grote rol in de Rand rond Brussel, en dus ook in Dilbeek. Veel inwoners voelen de toenemende verfransing als een bedreiging aan. Omdat de politiek zeer strijdvaardig is op dit vlak, lijkt het interessant om te onderzoeken of de politieke opinie correleert met de taalattitudes van de respondenten. We kunnen namelijk verwachten dat politieke opinie en taalattitudes aan elkaar gekoppeld zijn. Ideeën over taal worden het best in een bredere socio-politieke context bekeken: I have argued that ideas about language have a logic of their own as part of broader cultural systems. Moreover, they deserve to be interpreted in a larger socio-political context as the products of symbolic domination and the resistance that this often evoked. (Gal 1998: 119) Baker (1992) is het eens met Gal dat de politieke context een belangrijke invloed kan hebben op de vorming van de taalattitudes. Niet enkel het individuele denken, maar vooral de sociale context met een sterke politieke dimensie kan bepalend zijn (Baker 1992). Zo n sterke 37

39 politieke dimensie is terug te vinden in de lange taalstrijd van België (zie hoofdstuk 1). Vandaag de dag is de Rand rond Brussel nog steeds een gebied waar taal en politiek sterk verbonden zijn. De taalattitudes in deze omgeving kunnen dus beïnvloed zijn door deze politieke dimensie. Een beperking bij het onderzoek naar een eventuele invloed van de politiek is dat de taalattitude van de oudere generatie zo n dertig jaar geleden, wanneer ze dezelfde leeftijd als de jongere generatie had, niet bekend is (zie leeftijd). In de jaren 70, toen de oudere generatie ongeveer de leeftijd had van de jongere generatie, was de taalstrijd volop aan de gang. Zoals al vermeld staat in , werden in grondwetshervormingen doorgevoerd met de afbakening van Brussel als centraal probleem. Ook vandaag nog vormt de problematiek rond Brussel en de randgemeenten een centraal discussiepunt in de politieke debatten. Omdat de oudere generatie al langer met deze taalproblematiek geconfronteerd wordt, kan het zijn dat hun attitudes uitgesprokener zijn. 38

40 3 Methodologie 3.0 Inleiding In de vorige hoofdstukken is de theoretische achtergrond in verband met attitudevorming en tweetaligheid in België belicht. Het is nu zaak om die inzichten te gebruiken om een concreet onderzoek op te zetten. De onderzoeksmethode zal uitvoerig belicht worden in dit hoofdstuk. De methodologie is erg belangrijk in een goed onderzoek maar is in vele studies meestal redelijk vaag. In 3.1 wordt dieper ingegaan op de verschillende mogelijke onderzoeksmethoden en wordt de keuze van een schriftelijke enquête beargumenteerd. De opstelling van de eigenlijke enquête en de keuze van de vragen is ook een essentieel onderdeel van een goed onderzoek (3.2). Bij het beschrijven en het maken van de enquête heb ik mij grotendeels gebaseerd op een voorgaand onderzoek over taalattitudes in de Rand rond Brussel van De Valck (2005). Tot slot volgt de bespreking van de afname van de enquête in Kwantitatief of kwalitatief onderzoek Twee onderzoeksmethoden zijn mogelijk in het onderzoek naar attitudes, namelijk de kwalitatieve of de kwantitatieve methode. Bij de kwalitatieve methode voert de onderzoeker dieptegesprekken met zijn informanten om zo een breder beeld te kunnen schetsen van de taalsituatie. Een voordeel van de kwalitatieve methode ligt in het feit dat er meer ruimte is voor spontane inbreng van de respondenten (Hutjes & van Buuren 1992). De kwantitatieve methode, aan de andere kant, richt zich op grotere groepen informanten om zo een beeld te kunnen schetsen van een bepaalde leeftijdsgroep, sociale klasse, enz en dit gebeurt meestal via enquêtes. Dat is precies wat dit onderzoek wil bereiken: een beeld schetsen van de attitudes van twee leeftijdsgroepen. In deze scriptie is dus gekozen voor de kwantitatieve methode. Deze methode is zeer geschikt om naast de taalverhoudingen de effecten van politieke maatregelen in acht te nemen. [Een van de doelen van] kwantitatief sociolinguïstisch onderzoek in een meertalige omgeving ligt in het in kaart brengen van de gesproken talen en de eventuele taalverhoudingen, het analyseren van de dynamiek van taalkeuzes en taalverschuivingen en het inschatten en evalueren van het effect van (taal)politieke maatregelen en maatschappelijke evoluties. (Janssens 2001: 21) 39

41 De enquête is hierbij een veelgebruikte methode omdat het makkelijk toelaat een grote groep mensen te onderzoeken en zal daarom in deze studie het uitgangspunt van het onderzoek vormen. Naast het onderscheid tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek, is er ook nog een verschil tussen de directe en de indirecte methode. Bij de indirecte methode zijn de respondenten niet op de hoogte van het eigenlijke doel van het onderzoek (Knops & van Hout 1988). De matched guise technique is een van de technieken bij de indirecte methode (Le Page 1997). Het gaat om [ ] de observatie van een individu of groep in een natuurlijke context gedurende een omschreven tijdsperiode (de Vries & van der Pligt 1995). Deze techniek is echter zeer arbeidsintensief en vereist veel tijd. Bij kwantitatief onderzoek zoals dit onderzoek ontbreekt, zoals eerder vermeld, de tijd en de middelen. De directe methode in attitudeonderzoek peilt rechtstreeks naar de taalattitudes van de respondenten door er vragen over te stellen via een enquête of een interview. De respondenten moeten dus zelf gaan reflecteren over hun attitudes. De moeilijkheid bij deze methode is of de antwoorden van de respondenten als directe uitingen van de onderliggende attitude bekeken mogen worden of niet (Knops & van Hout 1988). Baker (1992) vermeldt dat attitudes minder beïnvloed worden door situationele factoren dan bijvoorbeeld het gedrag dat een uiting vormt van die attitudes, en volgens Baker kunnen attitudes dus betrouwbaarder gemeten worden. Deze directe methode zal van toepassing zijn in dit onderzoek. De enquête wordt bovendien schriftelijk afgenomen om de invloed van de onderzoeker tot een minimum te beperken. Nu we beslist hebben dat de schriftelijke enquête de basis zal vormen voor het onderzoek, moeten we vastleggen welk design gebruikt zal worden voor de enquête. De eerste keuze gaat over het gebruik van open of gesloten vragen. Bij de open vragen worden vooraf geen antwoordcategorieën opgesteld (de Vries & van der Pligt 1995). De respondent is vrij in zijn antwoorden. Bij de gesloten vragen moet de respondent één of meer alternatieven kiezen uit een reeks gegeven antwoorden (de Vries & van der Pligt 1995). De keuze viel op de gesloten vragen omdat deze in kwantitatief onderzoek statistisch makkelijker te verwerken zijn en daardoor kan een duidelijker beeld geschetst worden van eventuele verschillen tussen de twee generaties in dit onderzoek (de Vries & van der Pligt 1995). Hierbij baseer ik mij deels op een voorgaand onderzoek van De Valck (2005) naar taalattitudes bij tweetalige jongeren in Brussel. De Likert-schaal die gebruikt werd in de studie van De Valck (2005), wordt ook in dit onderzoek gebruikt voor vragen over taalattitude en politieke opinie en zal later uitgebreid besproken worden. 40

42 Omdat we voor gesloten vragen kiezen, is het belangrijk om een goede en duidelijke schaal op te maken voor het onderzoek naar taalattitudes. Attitude wordt het best gemeten op een bipolaire dimensie omdat een attitude een positief of negatief gevoel uitdrukt tegenover een object. Consistent with Thurstone s (1931) position, attitude may be conceptualized as the amount of affect for or against some object. We therefore suggest that attitude should be measured by a procedure which locates the subject on a bipolar affective or evaluative dimension vis-à-vis a given object. (Ajzen & Fishbein 1975: 11) Verschillende meettechnieken zijn mogelijk in attitudeonderzoek. Zo is er de semantic differential rating scale (Suskie 1992). Deze schaal bestaat uit een vraag met daaronder een lijst van tegengestelde adjectieven waarbij de respondent moet aanduiden of het meer positieve of het meer negatieve adjectief het beste zijn mening reflecteert. Bijvoorbeeld: De Nederlandse taal is: lelijk mooi. De respondent kan aanduiden welk adjectief het meest van toepassing is voor het Nederlands. De schaal laat zeer makkelijk toe om een statistische analyse uit te voeren (Suskie 1992). Toch wordt niet gekozen voor deze techniek omdat het vooral bij de politieke vragen moeilijk is om goede tegengestelden te vinden. De Likert-schaal is zeer geschikt om attitudes te meten. De respondent verklaart zich akkoord of niet akkoord met een stelling en via deze antwoorden kunnen we de attitude gaan evalueren.de Likert-schaal plaatst namelijk de bipolaire dimensie centraal via de mogelijke evaluatieve antwoorden. Een voorbeeld zou kunnen zijn: Nederlands is een mooie taal: niet akkoord-geen mening-wel akkoord. De respondent duidt aan welke antwoordcategorie het best van toepassing is op de vraag. Zowel attitudes als opinies vormen de basis van de enquête en de Likert-schaal leent zich goed tot het meten van attitudes en opinies: Likert scales are most succesfully used to measure attitudes or opinions rather than factual information. (Suskie 1992: 19) Nu moeten we de Likert-schaal opstellen en daar bij hebben we de keuze tussen even en oneven schalen. Bij de even schalen is er geen neutrale zone in de antwoordcategorieën opgenomen terwijl dit wel het geval is bij de oneven schalen. In dit onderzoek bestaat de schaal uit vijf antwoordcategorieën: helemaal niet akkoord, eerder niet akkoord, geen mening, eerder akkoord en helemaal akkoord. De middelste optie, geen mening, is dus optioneel bij de Lickert-schaal. Omdat mensen gewoon geen mening kunnen hebben bij bepaalde vragen, is gekozen voor de oneven schaal. Het is immers niet de bedoeling om mensen een mening op te dringen. Hoewel de kans bestaat dat mensen sneller de middenweg 41

43 zullen kiezen omdat ze niet over de vraag willen nadenken of willen vermijden om antwoorden te geven die niet sociaal wenselijk zijn. Deze laatste opmerking zullen we dan ook in acht nemen bij de bespreking van de resultaten. Daarnaast is het ook zo dat geen mening strikt genomen niet de neutrale schakel is tussen helemaal niet akkoord en helemaal akkoord. Ook dit zou de resultaten kunnen beïnvloeden Het vooronderzoek Vooronderzoek is nodig om een goede enquête op te stellen omdat zo de enquête getest wordt op eventuele onduidelijkheden. Questionnaires do not emerge fully-fledged; they have to be created or adapted, fashioned and developed to maturity after many abortive test-flights. In fact, every aspect of a survey has to be tried out beforehand to make sure that it works as intended. (Oppenheim 1992: 47) Zo n onderzoek kan gaan van voorafgaande diepte-interviews met informanten uit de doelgroep tot een testenquête. In dit onderzoek is gekozen om een testenquête te laten invullen zodat duidelijk zou worden waar de vragen bijgeschaafd moesten worden. Het vooronderzoek in deze studie was zeker niet uitgebreid. Enkele informanten kregen een voorlopige enquête. Zij moesten tijdens het invullen vooral letten op de duidelijkheid van de vragen, de structuur van de enquête enz. De informanten gaven een aantal punten aan waar de enquête aangepast moest worden. Zo werd het politieke gedeelte meer naar voren geplaatst in de enquête omdat dit deel een grotere concentratie vereist. Daarnaast vonden de informanten de schaal niet duidelijk genoeg. Oorspronkelijk was de middelste factor van de Likert-schaal noch akkoord, noch niet akkoord maar die werd te moeilijk bevonden. Deze verwoording is dan ook vervangen door het duidelijkere geen mening. Ten slotte deden de informanten enkele suggesties voor extra vragen in het politieke gedeelte. De informanten vonden dat de vragen niet uitgebreid genoeg waren. Daarom zijn deze vragen nog uitgebreid met een aantal extra politieke factoren die eventueel een rol kunnen spelen in de attitudevorming De verwerking De verwerking van de enquête is gebeurd met het statistische programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). De enquête werd gecodeerd waarbij elke antwoordcategorie van elke vraag een code krijgt. Enkel in het deel van de algemene gegevens werden sommige antwoorden gewoon als woorden ingevoerd (strings). 42

44 3.2 Bespreking van de enquête De onderverdeling De enquête (zie bijlage 2) bestaat uit vier grote delen en drie meerkeuzevragen die samen als vijfde deel besproken zullen worden. Deel 1 gaat over de taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands. Dit deel wordt als eerste geplaatst omdat de informanten aangaven dat ze de reeks redelijk vlot konden invullen. Deel 2 is het politieke gedeelte. Twee informanten gaven aan dat het politieke gedeelte het moeilijkste was om in te vullen. Tegen de tweede reeks zijn de respondenten al gewoon aan de vraagstelling en zijn ze nog geconcentreerd genoeg om het politieke gedeelte in te vullen dat iets meer concentratie vereist. Het derde deel gaat over de attitudes ten aanzien van de taalgemeenschappen en het identiteitsgevoel van de respondenten. Daarna volgt deel 4 met de meerkeuzevragen over de gedragsintentie die niet in de eerste drie reeksen passen. In het laatste en vijfde deel tot slot wordt naar de persoonlijke gegevens van de respondenten gevraagd. Deze vragenlijst sluit de enquête af omdat de vragen makkelijk en snel in te vullen zijn door de respondenten. Binnen deze onderverdeling zijn de determinanten van Knops en van Hout (1988) gebruikt om de vragen op te stellen (zie 2.2.2). Deze drie determinanten zijn: de linguïstische, de situationele en de sociale determinant. De linguïstische determinant verbindt de attitude met de mooiheid van de taal. De situationele determinant valt uiteen in twee delen: langs de ene kant heeft de specifieke situatie zoals een informeel gesprek invloed op de taalkeuze en langs de andere kant is er ook invloed vanuit de bredere socio-historische achtergrond. De sociale determinant tot slot heeft betrekking op sociale factoren zoals leeftijd, sekse, enz Algemene gegevens (Deel 5) De algemene gegevens houden verband met de sociale determinant van Knops en van Hout (1988) (zie 2.2.2). Deze onderzoekers vermelden dat sociale factoren zoals leeftijd, sekse, enz. een invloed kunnen hebben op de taalattitudes van personen. De eerste vraag gaat over de geboortedatum van de respondent. Deze datum is essentieel om de respondenten in te kunnen delen in de twee generaties en om te zien of ze wel tot een van de vooropgestelde generaties behoren. Naar de taalachtergrond van de respondent wordt gevraagd in vraag 2 en 3. Omdat in de enquête naar de taalattitudes van de Nederlandstalige gepeild wordt, moeten de respondent opgevoed zijn in het Nederlands. Eventueel mogen de respondenten tweetalig opgevoed zijn. 43

45 De taal van de school is enkel om na te gaan of een andere attitude tevoorschijn komt als er personen zijn die naar een Franstalige school gegaan zijn en dus tweetalig zijn (zie vraag middelbare school). In vraag 4 wordt naar de woonplaats van de respondenten gevraagd.uiteraard zijn we enkel geïnteresseerd in Dilbekenaren. Daarbij wordt ook gevraagd hoe lang zij al in Dilbeek wonen en wat hun eventuele vorige woonplaats(en) zijn. Er zou namelijk een verschil in attitude kunnen bestaan tussen mensen die al hun hele leven in Dilbeek wonen en mensen die verhuisd zijn naar deze gemeente. (Waarschijnlijk zullen in de jongere generatie minder respondenten in een andere gemeente gewoond hebben dan in Dilbeek.) Ook de sekse van de respondent kan belangrijk zijn in attitudeonderzoek (vraag 5). Veel studies stellen een verschil vast tussen mannen en vrouwen, ook in taalattitudeonderzoek. Vrouwen zouden makkelijker een positieve attitude hebben tegenover de prestigevariant (Brouwer & van der Post 1976). De vraag is wel of de respondenten het Frans nog als de prestigevariant zien of niet (cfr. E. Witte). Het antwoord daarop kan afgeleid worden uit de taalattitudevragen in reeks 1 van de enquête. Nog een factor die attitude kan beïnvloeden, is de middelbare school van de respondent (Baker 1992). Baker heeft vooral een verschil gevonden in de houding van de school tegenover meertaligheid. Omdat het onderzoek zich niet op een specifieke school richt, wordt het te moeilijk om van elke school de houding te weten te komen. Daarom zal enkel gekeken worden naar de ligging van de school (in de tweetalige hoofdstad of eentalig Vlaanderen enz.). Het zou kunnen dat jongeren die in Brussel school hebben gelopen een andere attitude hebben dan jongeren die buiten Brussel school hebben gevolgd. In Brussel komen de jongeren namelijk terecht in een tweetalige omgeving en daardoor zou de attitude tegenover het Frans positiever kunnen zijn. Daarnaast vragen we naar de stad waar de respondent werkt en/of studeert. Door bijvoorbeeld in Brussel te werken of te studeren kan een andere attitude gevormd worden dan wanneer de respondent werkt of studeert in een andere stad waar Nederlands de voertaal is. In Brussel zal de respondent immers veel meer in contact komen met Franstaligen en anderstaligen. Daarbij kan op kamer zitten ook een eventuele invloed hebben. De talenkennis van de respondenten wordt bevraagd via een meerkeuzevraag. Het leek immers belangrijk om te weten hoe hoog zij hun kennis inschatten van het Frans. Misschien heeft een mindere kennis van het Frans ook een effect op de taalattitude tegenover deze taal. Onderzoek wijst uit dat hoe groter de kennis van een taal is, hoe positiever de attitude tegenover deze taal is (Baker 1992). Men heeft wel nog niet kunnen aantonen hoe de relatie 44

46 tussen kennis en attitude werkt. Heeft de kennis een invloed op de attitude of beïnvloedt de attitude net de kennis van de taal (Baker 1992)? Ook media kunnen de attitudevorming beïnvloeden en zeker de politieke opinie. Daarom vragen we aan de respondenten welke krant(en) zij lezen. Het zou kunnen dat sommige kranten een duidelijke voorkeur krijgen van mensen met dezelfde attitude. Enkel naar de krant wordt gevraagd omdat andere media te moeilijk te linken zijn aan politieke stromingen en omdat de vraag niet meer overzichtelijk zou zijn. Tot slot peilen we naar het opleidingsniveau van de respondenten. Er kan namelijk een verschil in attitude optreden tussen hoger opgeleiden en lager opgeleiden. In heel weinig enquêtes wordt direct naar de sociale klasse gevraagd. De sociale klasse is immers niet makkelijk te bepalen aan de hand van een vragenlijst. Het opleidingsniveau wordt dan vaak gebruikt om een indruk van de sociale klasse te verkrijgen. Via de vraag naar het opleidingsniveau van de respondenten kan toch een blik geworpen worden op deze klasse, al kan hieruit geen sluitende conclusie getrokken worden Enquête De enquête is opgedeeld in drie grote delen en een deel met meerkeuzevragen. In deel 1 en 3 peilen we naar beliefs over taal en taalgemeenschap. Beliefs vormen namelijk de basis van de attitude (zie 2.2). Daarnaast wordt ook gevraagd naar het identiteitsgevoel en de politieke opinie van de respondenten. Het identiteitsgevoel van de respondenten kan iets zeggen over de attitude tegenover de taalgemeenschappen en behoort daarom ook tot deel 3. Het model van Baker (1992) vormt de basis voor de taalattitudevragen in delen 1 en 3 (zie 2.2.1). De opinies in deel 2 focussen op de politieke mening van de respondenten. Ten slotte, komen de meerkeuzevragen aan bod die peilen naar de gedragsintentie van de respondenten (deel 4). De vier reeksen worden hieronder uitvoerig besproken. In de enquête zelf wordt gewerkt met vragen op de schaal van Likert (zie 3.1.1) Deel 1: taalattitudes De eerste reeks over de taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands is gedeeltelijk gebaseerd op het deel Attitudes in de enquête van De Valck (2005). Deel 1 peilt enkel naar de attitudes tegenover de beide talen, het Frans en het Nederlands, attitudes tegenover de taalgemeenschappen komen in deel 3 aan bod. Voor elke vraag die peilt naar een belief over het Nederlands werd een controlevraag toegevoegd die peilt naar hetzelfde belief over het Frans om subjectiviteit te vermijden en om de resultaten te kunnen vergelijken. De 45

47 vragen in dit deel kunnen opgedeeld worden in 2 thema s: status en esthetiek. Deze twee thema s worden vaak gebruikt in attitudeonderzoek en werden ook in dit onderzoek gebruikt als basis voor de taalattitudevragen. Status van de taal: de situationele determinant Deze vragen 17 proberen het prestige van de beide talen te achterhalen (Grosjean 1982: 120): Whenever two languages are in contact, one is usually considered as more prestigious than the other. Het zou kunnen zijn dat de prestigetaal een positievere attitude krijgt. De vraag is nu welke taal de respondenten als meer prestigieus zien in België. Het Frans en het Nederlands zijn immers allebei een officiële taal in België en zouden dus in principe als evenwaardig beschouwd moeten worden (De Valck 2005). In het verleden was Frans de meest prestigieuze taal in het land (zie 1.0), maar misschien vinden de Nederlandstalige respondenten dat dit niet meer het geval is. Om tot een antwoord te komen over de prestigetaal, gebruiken we de situationele determinant van Knops en van Hout (1988) (zie 2.2.2). Deze determinant gaat ervan uit dat prestige verbonden is aan de verschillen in gebruik van de beide talen. De beste manier om dit te bekijken is om te vragen in welke domeinen de respondenten welke taal het belangrijkst vinden. Over het algemeen zal de hogere, meer prestigieuze variëteit gebruikt worden in situaties waar de status belangrijk is (Knops & van Hout 1988). Een voorkeur voor een van de talen in situaties die als hoger ingeschat worden, duidt een positieve attitude aan tegenover die taal. Daarom werd de vraag opgenomen welke taal het meest geschikt is voor formele aangelegenheden. Bij meer formele gesprekken zal men sneller teruggrijpen naar de taal die prestigieuzer is (al heeft talenkennis hier waarschijnlijk ook een invloed). Daarnaast kunnen we de status van een taal bepalen door te kijken welke taal de hogere sociale klasse spreekt. Deze klasse zal immers de prestigevariant gebruiken. Ook werd de vraag opgenomen over wat de belangrijkste taal van het land is. Deze vraag zal waarschijnlijk wegvallen in de bespreking van de enquête omdat ze meer een mening weergeeft dan een belief over een taal. 17 De vragen over de status van de taal zijn voor het Nederlands: Nederlands is de taal van de hogere sociale klasse, Nederlands is meer geschikt voor formele aangelegenheden in Vlaanderen dan Frans, Ik vind Nederlands de belangrijkste taal van dit land. Voor het Frans zijn dit de overeenkomstige drie vragen. 46

48 Esthetiek van de taal: de linguïstische determinant De esthethiek vormt het thema van de tweede reeks vragen 18 in dit deel. De linguïstische determinant, volgens Knops en van Hout (1988), heeft ook invloed op de attitudes (zie 2.2.2). Deze determinant houdt in dat respondenten de taal evalueren op de mooiheid ervan en wordt vaak gebruikt in attitudeonderzoek. As far as the topics of research are concerned, the linguistic background of Dutch and Flemish language attitude researchers has been apparent in a particular concern for attitudes towards languages and language varieties in terms of their correctness, refinement, easthetic appeal and appropriateness [ ]. (Knops & van Hout 1988: 3-4) De esthetiek (of mooiheid) van de taal kan iets zeggen over de attitude tegenover de taal (Ebertowski 1977).Volgens Grosjean (1982) wordt de meest prestigieuze taal gezien als mooier, meer expressief, logischer enz. De andere taal wordt eerder gezien als niet of minder grammaticaal, minderwaardig, enz. In deze reeks proberen we te weten te komen of de respondent de taal graag spreekt of niet en of de respondent vindt dat de talen een rijke woordenschat hebben. De prestigieuzere taal wordt als expressiever en complexer ervaren (Grosjean 1982). De mooiheid van de talen wordt ook bevraagd. In de vraag over de sfeer van gezelligheid komen we eigenlijk terug op de situationele determinant van Knops en van Hout (1988). Solidariteit 19 tussen de sprekers van een bepaalde taalgemeenschap vormt een belangrijk aspect van de attitudevorming. In informele situaties kan die solidariteit bepalend zijn voor de taalkeuze. Solidariteit hangt ook samen met prestige (zie p. 7). De prestigetaal zal gebruikt worden in situaties die de status benadrukken en daarnaast kan een taal ook gebruikt worden in situaties waar de solidariteit een grote rol speelt (Knops & van Hout 1988). Om deze reden wordt gevraagd welke van de twee talen een sfeer van gezelligheid schept voor de respondenten. Deel 2, politieke opinie: persoonlijke mening De vragen 20 over de persoonlijke mening van de respondenten passen niet echt bij deel 1 over de taalattitude omdat ze niet specifiek naar de attitude tegenover een van beide talen 18 De vragen in verband met de esthetiek van de taal zijn voor het Nederlands: Nederlands is een mooie taal, Nederlands spreken schept een sfeer van gezelligheid, Ik spreek graag Nederlands en Nederlands heeft een erg rijke woordenschat. Voor het Frans zijn het opnieuw de overeenkomstige vragen. 19 Met solidariteit tussen de sprekers bedoelen we dat mensen binnen een bepaalde gemeenschap dezelfde taal zullen spreken om duidelijk te maken dat ze tot die gemeenschap behoren (Knops & van Hout 1988). 20 Dit zijn de vragen over de persoonlijke mening: Iedereen mag in Dilbeek de taal spreken die hij/zij wenst te spreken, Het stoort me als mensen in de Dilbeekse winkels Frans spreken, Welke taal je waar spreekt, is een persoonlijke beslissing waar politiek geen invloed op zou mogen hebben, Omdat ik in de Rand rond Brussel 47

49 vragen. Maar de vragen passen ook niet helemaal in de politieke opinie omdat ze geen duidelijke politieke vraag stellen. Om deze reden zullen we de vragen hier bespreken, ook al staan ze in de enquête bij deel 2. Deze vragen zijn interessant genoeg om op te nemen in de enquête omdat ze een beter beeld kunnen schetsen van de eigen ideeën die de Dilbekenaren er op na houden over het taalgebruik in hun gemeente en dus de taalattitudes. Een aantal vragen gaat over het taalgebruik in Dilbeek. Willen de respondenten enkel het Nederlands horen in Dilbeek of niet? Waarschijnlijk zullen respondenten die negatiever staan tegenover het Frans positiever antwoorden op deze vraag. Daarna wordt specifieker gevraagd naar het gebruik van het Frans in het openbare leven. Tot slot komt de factor politiek erbij. Vinden de respondenten het goed dat de politiek het openbare taalgebruik beregelt of niet? De volgende vraag gaat over het taalgebruik van de eigen kinderen. Vinden de respondenten het belangrijk of niet dat hun kinderen zowel het Frans als het Nederlands moeten beheersen omdat ze in de Rand rond Brussel wonen. Dan gaan we wat dieper in op de verfransing van de Rand. Voelen de respondenten deze verfransing zelf aan of niet? Door te vragen of er te veel Franstalige kinderen naar Nederlandstalige scholen gaan en of dit een invloed heeft op het niveau in de scholen, zal hierop misschien een antwoord gegeven kunnen worden Deel 2: politiek Deel 2 hangt samen met de situationele determinant van Knops en van Hout (1988) en meer bepaald de bredere socio-historische achtergrond. Het onderzoek wil te weten komen of er een verband is tussen de taalattitude en de politieke opinie van de respondenten. De vragen zullen gegroepeerd worden aan de hand van een aantal thema s om de bespreking te vergemakkelijken. De vragen onder het thema persoonlijke mening zijn al besproken in deel 1, taalattitudes (zie ). Brussel en de Vlaamse Rand We hebben twee vraag opgenomen over het kiesarrondissement Brussel-Halle- Vilvoorde omdat dit arrondissement nog steeds voor problemen zorgt. Het probleem dat zich stelt rond deze kieskring is al uitvoerig besproken in Deze problematiek is actueel en zeer levendig en is van toepassing op de gemeente Dilbeek. Omdat Dilbeek tot de kieskring woon, vind ik het belangrijk dat mijn kinderen zowel het Frans als het Nederlands zouden beheersen en Te veel Franstaligen sturen hun kinderen naar Nederlandstalige scholen in Dilbeek zodat het niveau hier daalt. 48

50 behoort, kan de politieke beroering hierrond een invloed hebben op de taalattitudes van de twee generaties. Op basis van de ene vraag willen we te weten komen of de respondenten een onmiddellijke splitsing van de kieskring willen of niet. De andere vraag wil weten of de respondenten het eerlijk vinden of niet dat Franstalige partijen stemmen kunnen halen in een Nederlandstalige gemeente. De faciliteitengemeenten in de Rand rond Brussel zorgen ook voor beroering. In de faciliteitengemeenten Kraainem, Linkebeek en Wezembeek-Oppem worden de drie kandidaat-burgemeesters maar niet benoemd door de Vlaamse regering. Minister Keulen weigert de benoeming omdat deze kandidaat-burgemeesters de taalwetten overtreden hebben door Franstalige omzendbrieven rond te sturen bij de verkiezingen in 2006 en 2007 wat in strijd is met de omzendbrief-peeters ( 2009). Daarom werd de vraag opgenomen of de Franstalige burgemeesters volgens de respondenten benoemd mogen worden of niet. Een tweede vraag over de faciliteiten werd opgenomen in de enquête. In deze vraag ligt de nadruk op eventuele faciliteiten voor Franstaligen in Dilbeek zelf. Aangezien een groep inwoners van Dilbeek Franstalig is, kan het voorstel geopperd worden dat deze mensen faciliteiten zouden moeten krijgen. Dat is vroeger al gebeurd bij de gemeenten zoals bijvoorbeeld Kraainem en Linkebeek en naar analogie zou dit ook in Dilbeek kunnen gebeuren. De laatste vraag bij de Vlaamse Rand gaat over De Gordel. De Gordel is een sportmanifestatie (zie 1.2.4) waarbij Dilbeek als een van de startpunten dient. Met dit initiatief wil de Vlaamse Rand zijn groene kant maar ook zijn Vlaamse kant tonen bij het grote publiek. Deze politieke boodschap zorgt elk jaar voor wrevel in de faciliteitengemeenten waar De Gordel voorbijkomt. Zo probeerden Linkebeek, Kraainem en Wezembeek-Oppem vorig jaar De Gordel nog te boycotten omdat het politieke karakter op het sportieve karakter zou overwegen ( 2009). Vlaamse initiatieven Het beleid in verband met de sociale huisvesting heeft in Vlaanderen betrekking op de talenkennis van de eventuele huurders of kopers. Personen die aanspraak willen maken op een sociale woning moeten taalbereidheid laten zien (Keulen 2008). Ze moeten een attest voorleggen waarmee ze kunnen bewijzen dat ze Nederlands kennen of aan het leren zijn. Enkel dan kunnen ze een sociale woning toegewezen krijgen. 49

51 Om de integratie van anderstaligen te bevorderen is ondertiteling in het Frans of het Engels voorzien bij een aantal programma s zoals het nieuws van de regionale zender RingTv (Vandenbroucke 2009). RingTv is de regionale zender van het arrondissement Halle- Vilvoorde en daartoe behoren dus ook de randgemeenten van Brussel. Vooral het programma Over de Rand wordt ondertiteld zodat anderstaligen zich beter kunnen informeren en integreren in de Vlaamse rand (Vandenbroucke 2009). Nu is de vraag of dit initiatief positief bevonden wordt door de respondenten of dat ze die ondertitels liever zien verdwijnen. De Vlaamse regering heeft beslist dat de Vlaamse Rand extra aandacht nodig heeft (Vlaamse regering 2004). Deze extra aandacht werd bestendigd in een extra bevoegdheid voor Minister Vandenbroucke. Hij moet erop toezien dat het Vlaamse karakter van de regio behouden blijft. Nu is de vraag of de inwoners van Dilbeek deze extra aandacht eigenlijk wel nodig vinden. Gemeentelijke initiatieven Op het cultureel centrum De Westrand in Dilbeek hangt de slogan Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn. Deze slogan werd daar gehangen vanuit gemeentelijk initiatief om de integratie van anderstaligen te bevorderen (Schoukens 2006). De slogan, die oorspronkelijk niet anti-franstalig bedoeld was (zie 1.2.4), heeft in de loop van de jaren deze connotatie wel gekregen. Het al dan niet akkoord gaan met deze stelling, kan een attitude aantonen tegenover de Franstaligen. Naast een positieve vraag werd ook een omgekeerde negatieve vraag ingevoerd ter controle van de antwoorden. Naast de slogan die ophangt op het cultureel centrum, werd de Westrand zelf gebouwd om het Vlaamse karakter van de gemeente te bevorderen. Het doel van De Westrand was om het Nederlandstalige karakter te bevorderen van de gemeente via eentalige culturele activiteiten (zie 1.2.4). Nu is de vraag of dit lukt volgens de respondenten. Maar deze vraag zal niet opgenomen worden in de verwerking van de enquête omdat ze niet zozeer naar een opinie peilt maar veeleer naar feiten. De vraag werd ook omgekeerd zodat er ook gevraagd werd of de respondenten het goed zouden vinden als er tweetalige activiteiten georganiseerd zouden worden. De laatste vraag omtrent de gemeentelijke initiatieven is van een andere orde en gaat over het taalbeleid van de gemeente in de dienstverlening naar de bevolking toe. Aan de loketten van het gemeentehuis hangt het bericht dat het Nederlands de voertaal is en dat wanneer men geen Nederlands kent, men zelf een tolk moet meebrengen (Schoukens 2006). Vinden de respondenten dat dit een goed beleid is of niet? 50

52 Invloed van de media De media kunnen een invloed hebben op de publieke opinie omdat zij de bron vormen van de politieke informatie. Maar het is belangrijk om te weten dat de media niet de enige bron van politieke informatie vormen en dus niet de enige beïnvloedende factor zijn (Lenart 1994). Interpersoonlijke communicatie is ook belangrijk in het vormen van een politieke mening (Lenart 1994).Toch lijkt het interessant om de factor media op te nemen in de enquête om te weten te komen in welke mate de respondenten zich laten beïnvloeden door de media in hun politieke opinievorming. Zo peilt een vraag rechtstreeks naar de eventuele invloed van de media op de mening van de respondenten. Daarnaast wordt gevraagd of er te veel media-aandacht naar de communautaire problemen gaat. Uit de antwoorden kan afgeleid worden of mensen hier veel belang aan hechten of niet en of ze deze discussie op de voet willen volgen of niet. Dit antwoord kan weerspiegeld worden in andere delen van de enquête, bijvoorbeeld als vaak geen mening ingevuld wordt bij de andere vragen over de communautaire kwestie. Ook wordt gevraagd of de media een goede informatiebron zijn of niet. De taalproblematiek is ingewikkeld en complex. Mensen die geïnteresseerd zijn in deze problematiek willen goed geïnformeerd worden. De berichtgeving in de Vlaamse media wordt in vraag gesteld. Wordt het Franstalige standpunt genoeg uitgelegd of niet door de Vlaamse media? Deze vragen peilen niet specifiek naar de attitude van de respondent omdat positieve antwoorden niet wijzen op een bepaalde attitude tegenover de taal (enkel de vraag over de communautaire problematiek kan een indicatie geven). Toch werden deze vragen opgenomen in de enquête omdat we zo te weten willen komen of er een invloed is van de media op de politieke opinie. Bij het vastleggen van de schalen zullen deze vragen daarom niet meegetest worden in een eventuele politieke attitude. Invloed sterke politicus Volgens Baker (1992) kunnen taalattitudes gemanipuleerd worden door politiek invloedrijke groepen. Tot deze groepen behoren politici zelf maar ook journalisten, activisten enz. Zij vormen de basis van de politieke informatie die we krijgen (Zaller 1992). Individuele politieke figuren zouden dus een invloed kunnen hebben op de politieke opinie van de mensen. Maar één vraag over dit onderwerp werd opgenomen in de enquête. De vraag wil enkel kijken of de politieke mening van de respondenten beïnvloed zou kunnen worden door 51

53 één enkele politicus. De vraag kan ook een indicatie geven of de respondenten eerder Vlaamsgezind zouden stemmen of niet Deel 3: attitudes tegenover de taalgemeenschappen en identiteitsgevoel Deel 1 vroeg naar de specifieke attitude tegenover de twee talen, maar ook de attitudes tegenover de twee taalgemeenschappen kunnen belangrijk zijn in de vorming van de taalattitudes. Ook het identiteitsgevoel van de respondenten komt in deze reeks aan bod. De identiteit zegt namelijk iets over bij welke gemeenschap de respondent zich het meest betrokken voelt. De mogelijkheid bestaat dat de respondenten samen met een zeer negatieve attitude tegenover het Frans ook een negatieve attitude hebben tegenover het Belg-zijn en zich eerder enkel Vlaming voelen. Attitudevragen Zoals in reeks 1 zijn de attitudevragen 21 telkens gesteld over beide taalgemeenschappen om de resultaten te kunnen vergelijken. De Valck (2005: 54) vermeldt dat [ ] een hoge score op etnocentrisme geassocieerd wordt met intolerantie. Etnocentrisme verwijst naar de attitude waarbij een persoon ervan uitgaat dat de eigen groep of cultuuruitingen belangrijker of cultureel superieur kunnen worden geacht ten aanzien van andere groepen en hun cultuuruitingen. Hoe groter de vijandigheid tegenover de andere groep, hoe duidelijker de grens van de eigen groep kan worden afgebakend. (Janssens 2001: 187) De intolerantie tegenover andere culturen kan een negatieve attitude aantonen ten opzichte van die andere cultuur. Om deze reden werden de vragen opgenomen over de waardering van de cultuur van beide taalgemeenschappen. Daarnaast vragen we naar de vriendelijkheid van sprekers van een bepaalde taalgemeenschap. Als positief geantwoord wordt op deze vraag, dan duidt dit waarschijnlijk een verbondenheid met de groep aan waartoe de spreker behoort en dus ook een positievere attitude (Ebertowski 1977). De bereidheid van een persoon om de andere landstaal te spreken kan ook wijzen op een attitude tegenover die taal en taalgemeenschap. Personen die een negatieve attitude tegenover het Frans vertonen, zullen deze attitude waarschijnlijk ook vertonen naar de Franstalige gemeenschap door aan te geven dat zij geen enkele moeite doen om het Nederlands te spreken. 21 De vragen over de Nederlandse gemeenschap zijn: Nederlandstaligen doen geen moeite om Frans te spreken, Nederlandstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur, Nederlandstaligen zijn vriendelijk en Nederlandstaligen voelen zich beter dan anderen. Voor het Frans zijn overeenkomstige vragen opgenomen. 52

54 Tot slot vragen we of de respondenten een van beide taalgemeenschappen arroganter vinden dan de andere. De typering arrogantie wordt vaak gebruikt in attitudeonderzoek en wordt hier op een meer indirecte manier bevraagd (cf De Valck 2005; cf Janssens 2001). Identiteitsgevoel Het identiteitsgevoel kan een indicatie geven van de attitude tegenover de taalgemeenschappen. Zoals al vermeld, kan het identiteitsgevoel een indicatie geven tot welke gemeenschap de respondent zich met meest verbonden voelt. Respondenten die een zeer negatieve attitude tegenover het Frans vertonen, zullen waarschijnlijk ook negatiever staan tegenover de Franstalige gemeenschap en een groter identiteitsgevoel tonen tegenover Vlaanderen. Ook de politieke opinie zou hiermee in verband gebracht kunnen worden. Respondenten die er een sterke Vlaamsgezinde politieke opinie op na houden, zouden negatiever kunnen staan tegenover de Franse taalgemeenschap. We willen dan ook te weten komen of de respondent zich een echte Vlaming of Belg voelt. Als de respondent zich eerder Vlaming voelt, dan kan dit samenhangen met een negatievere attitude tegenover het Frans. De volgende vraag kijkt of de respondent zich überhaupt identificeert met een van de bevolkingsgroepen in België. Ook willen we weten in welk(e) landsgedeelte(n) de respondenten zich thuis voelen. Of de respondenten zich thuisvoelen in een van de landsgedeelten kan een indicatie zijn van een negatieve of positieve attitude tegenover de verschillende taalgemeenschappen. Tot slot kijken we of de respondent enige affiniteit heeft met de Waalse cultuur (dit kan in verband gebracht worden met het etnocentrisme) Deel 4: De gedragsintentie De drie meerkeuzevragen zijn telkens een variant op de vraag welke taal de respondent zou gebruiken om de weg te vragen. Via deze concrete situatie kan nagegaan worden of de respondenten bereid zijn om een andere taal te spreken dan het Nederlands (Schoukens 2006). Deze vragen willen nagaan of er een verschil is tussen mensen die een negatieve attitude hebben tegenover het Frans en mensen die een meer positieve attitude hebben tegenover het Frans. Het zou immers kunnen zijn dat de eerste groep niet enkel in Dilbeek maar ook in Brussel of zelfs Wallonië het Nederlands blijven gebruiken om de weg te vragen. 53

55 3.3 Afname van de enquête De enquête werd afgenomen in de gemeente Dilbeek en verspreid bij twee generaties Dilbekenaren. De oudste generatie is geboren tussen 1954 en 1958 en de jongste generatie tussen 1984 en De onderste limiet (1988) werd zo gekozen omdat deze personen al minstens een keer gaan stemmen zijn. Hierdoor zijn alle respondenten al in aanraking gekomen met de problematiek rond de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. De enquêtes werden in heel Dilbeek in de brievenbussen gestoken bij mensen die waarschijnlijk tot een van de twee generaties behoren (via kennissen). Bij de enquêtes zat een gefrankeerde enveloppe met adres erop zodat de respondenten de enquête makkelijk en zonder kosten konden terugsturen. Via contactpersonen kwam ook een groot deel van de enquêtes terecht bij mensen die tot een van de twee generaties behoren. Natuurlijk heeft dit implicaties voor het onderzoek. Dieter Schoukens (2006) ondervond in een gelijkaardig onderzoek in Dilbeek dat de representativiteit van de respondenten niet altijd 100% sluitend is als je zelf inwoner bent van de gemeente waarin het onderzoek gebeurt maar vooral omdat de enquête verspreid is via kennissen. Deze gang van zaken werd vergemakkelijkt omdat ikzelf in de gemeente Dilbeek woonachtig ben en met andere woorden wat contactpersonen ken. Deze methode heeft uiteraard nadelen: het belangrijkste aandachtspunt hieromtrent is het feit dat er afgestapt wordt van het ad random principe. Waarschijnlijk beïnvloedt deze manier van werken de representativiteit en zal de steekproef geen exacte weerspiegeling zijn van de Dilbeekse samenleving. (Schoukens 2006: 111) Vijf dagen voor de deadline (11/02/2009) die in de introductiebrief stond, werd nog een extra herinneringsbrief (zie bijlage 3) in de bussen gestoken om de respons te verhogen. De verwachting was dat na een herinneringsbrief nog eens 50% van de respondenten alsnog zouden antwoorden. A rule of thumb is that each follow-up will get you an additional 50% beyond your previous mailing. Thus, if you get a 40% response from your first mailing, you can expect an additional 20% from your second mailing and another 10% if you do a third a total response rate of 70%. (Suskie 1992: 47) Bij een deel van de jongere generaties kon een mail gestuurd worden met dezelfde tekst als de brief. Vijf dagen leek genoeg tijd om de enquête alsnog in te vullen en op te sturen. Deze brief had inderdaad tot gevolg dat veel enquêtes rond de vooropgestelde einddatum alsnog opgestuurd werden en na een aantal dagen in de bus belandden. Een tweede brief was niet meer nodig aangezien het percentage enquêtes al hoog genoeg was (meer dan 60%). Uiteindelijk leidden al deze factoren (verspreiding via kennissen en de herinneringsbrief) ertoe dat er een zeer hoog percentage van de enquêtes ingevuld is 54

56 teruggestuurd. Van de 145 enquêtes kwamen er 91 ingevuld terug. Dit is een percentage van meer dan 60% en is een voldoende hoog percentage om statistisch significant onderzoek op uit te voeren (Suskie 1992). Van de 91 enquêtes bleken er drie niet aan de juiste voorwaarden te voldoen. Twee enquêtes zijn ingevuld door mensen die niet tot een van de twee generaties behoren namelijk iemand die in 1961 geboren is en iemand uit De derde respondent (geboren in 1987) woonde sinds negen maanden in Ruisbroek. Dit voldoet dus niet aan de vooropgestelde voorwaarde dat de respondent in Dilbeek moet wonen. Deze drie enquêtes zijn niet ingevoerd in SPSS. Omdat de tijd beperkt was en dus het aantal respondenten niet zo groot is (91 enquêtes in een gemeente van ongeveer inwoners), kunnen de conclusies wel niet als volledig representatief beschouwd worden voor alle Dilbekenaren die tot een van beide generaties behoren. 55

57 4 Profiel van de respondenten 4.0 Inleiding Voor we aan de echte analyses beginnen, willen we ons hier eerst een beeld vormen van wie de respondenten zijn. Aan de respondenten werd gevraagd om een aantal gegevens over zichzelf in te vullen. Doordat de enquête de taalattitudes van twee generaties Nederlandstalige Dilbekenaren onderzoekt, zijn er drie voorwaarden waaraan moest voldaan zijn om opgenomen te worden in het onderzoek: de respondent moet behoren tot een van beide generaties (4.1), de moedertaal is het Nederlands (4.3) en de woonplaats is de gemeente Dilbeek (4.2). Deze drie voorwaarden worden het eerst besproken, daarna volgen de andere gegevens over de respondenten: het geslacht, de middelbare school, de gemeente waar de respondent werkt of studeert, welke krant de respondent leest en het opleidingsniveau. 4.1 Leeftijd Het onderzoek vergelijkt de attitudes van twee generaties geboren tussen en tussen In het totaal werden 93 enquêtes verzameld (1 enquête voldeed niet aan de voorwaarde van de woonplaats: zie 4.2) waarvan twee respondenten niet behoorden tot een van beide generaties en om deze reden niet werden opgenomen in het onderzoek (zie 3.2). Van de uiteindelijke 88 respondenten behoren er 43 tot de oudere generatie en 45 tot de jongere generatie. Beide groepen zijn dus ongeveer even groot en kunnen hierdoor makkelijk vergeleken worden.van elk geboortejaar hebben minstens 5 (5,7%) respondenten de enquête ingevuld. De meeste respondenten behoren tot het geboortejaar 1956 of 1986 (beide 12 respondenten of 13,6%). 4.2 Huidige en (vorige) woonplaats De tweede voorwaarde in het onderzoek is de huidige woonplaats die Dilbeek moet zijn (zie 1.1.4). Een respondent voldeed niet aan deze voorwaarde (woonplaats: Ruisbroek) en werd niet opgenomen in het databestand. Voor de volledigheid werd gevraagd hoe lang de respondenten al in Dilbeek wonen. Het zou kunnen dat nieuwe inwoners minder voeling hebben met de Dilbeekse politieke situatie. Naast de huidige woonplaats werd ook naar de eventuele vorige woonplaats gevraagd. Voor 38 respondenten (43,2%) is deze vraag niet van toepassing omdat zij al hun hele leven in Dilbeek wonen (waarvan 31 respondenten tot de jongere generatie behoren). 56

58 Bij de vragen over de vroegere woonplaats werd bij de invoering van de resultaten van de enquête enkel een onderscheid gemaakt tussen de rest van Vlaanderen, Brussel, de Rand rond Brussel, Brussel en de rand, de rand en Vlaanderen en Vlaanderen en elders (elders slaat hier op Amerika). Deze indeling vergemakkelijkt de vergelijking tussen de verschillende woonplaatsen (en zal bij de latere gegevens rond de gemeente van het werk enz. ook gebruikt worden mits kleine aanpassingen). Figuur 4: vorige woonplaats Van de 50 andere respondenten heeft de grote meerderheid elders in Vlaanderen (N=21, 23,9%) of in Brussel (N=20, 22,7%) gewoond. 4.3 Moedertaal en talenkennis De derde voorwaarde houdt in dat het Nederlands de moedertaal van de respondenten is. 86 respondenten (97,7%) zijn eentalig in het Nederlands opgevoed. Twee respondenten zijn zowel in het Frans als het Nederlands opgevoed en zijn dus van huize uit tweetalig. Deze twee respondenten zijn bovendien naar het Nederlandstalige onderwijs gestuurd en zullen dus een goede kennis van het Nederlands hebben. Daarnaast heeft bij de vraag over de taal van de school 1 respondent niet enkel het Nederlands aangegeven. Deze respondent gaf Engels als 57

59 tweede taal op en de reden hiervoor is dat deze respondent een aantal jaren in Amerika heeft gewoond (zie figuur 5: Vlaanderen en elders). Samenhangend hiermee kan de kennis van de talen bekeken worden. In de enquête moesten de respondenten via een cijfer aanduiden welke taal ze volgens hen het beste kennen. Omdat dit zelfrapportage is over de talenkennis moeten we deze resultaten wel met een korrel zout nemen. Voor het Nederlands hebben alle respondenten aangeduid dat deze de best gekende taal is. Dit was te verwachten aangezien het Nederlands de moedertaal is van de respondenten. Belangrijker is hoe de respondenten hun kennis van het Frans inschatten. Als de kennis van het Frans niet hoog ingeschat wordt, zou de taalattitude tegenover het Frans ook wel lager kunnen zijn. De grootste groep (47 respondenten) evalueerden hun kennis van het Frans als tweede best gekende taal na het Nederlands. Toch duidden 38 respondenten (waarvan 31 uit de jongere generatie) het Frans aan als derde best gekende taal (meestal na het Engels). Twee respondenten beschouwen het Frans pas als vierde best gekende taal. De kennis van het Engels werd door de respondenten hoog ingeschat: 45 keer aangeduid als tweede best gekende taal en 40 keer als derde best gekende taal 22. De jongeren schatten hun kennis van het Engels het hoogst in met 35 respondenten die het Engels als tweede best gekende taal aanduidden. Respondenten konden de vragenlijst zelf aanvullen en het Spaans was de enige taal die hierbij opgeschreven werd. Het Spaans werd opgenomen bij de invoering van de gegevens omdat 8 respondenten deze taal opgegeven hebben. Van die 8 respondenten gaf één respondent deze taal aan als tweede best gekende taal, 4 als derde best gekende en 3 als vierde best gekende taal. De derde officiële taal van België, het Duits, kreeg geen hoge score in de enquête: 61 respondenten gaven deze taal aan als vierde best gekende taal en 10 als vijfde best gekende taal. 4.4 Geslacht In dit onderzoek zijn 46 respondenten (52,3%) mannen en 42 respondenten (47,7%) vrouwen. Tot de oudere generatie behoren meer vrouwen (24 vrouwen tegenover 19 mannen) dan tot de jongere generatie (18 vrouwen tegenover 27 mannen). 22 De antwoorden van de tweede best gekende taal overschrijden de 88 respondenten omdat sommigen aan twee talen het label tweede best gekende taal gegeven hebben. 58

60 4.5 Middelbare school In de enquête werd naar de middelbare school gevraagd omdat dit in attitudeonderzoek beschouwd wordt als een mogelijke beïnvloedende factor. Maar nuancering is nodig in die zin dat de invloed waarschijnlijk enkel op de jongere generatie van toepassing zijn. Een grote groep respondenten ging naar de Dilbeekse middelbare scholen: 19,3% (N=17). Daarnaast vormen de Vlaamse middelbare scholen ongeveer een even grote groep met 20,5% (N=18). In het totaal ging de grootste groep respondenten naar een middelbare school in Brussel: 52,3% of 46 respondenten (zonder de respondenten die op verschillende scholen gezeten hebben). De grootste groep respondenten binnen de Brusselse scholen ging naar de middelbare school in Koekelberg: 25% (N=22, zonder de respondenten die naast Koekelberg ook nog ergens anders op school gezeten hebben). De verklaring hiervoor is dat ikzelf naar het Koninklijk Atheneum van Koekelberg ben geweest. Aangezien de verspreiding van de enquêtes via kennissen gebeurde, vormen oude schoolgenoten een grote groep. In de jongere generatie zitten dan ook de meeste respondenten die naar deze school gegaan zijn: 20 van de 22 respondenten hebben aan het Atheneum te Koekelberg school gelopen. Figuur 5: gemeente middelbare school 59

61 4.6 Gemeente werk en/of studie Het zou kunnen dat de gemeente waar de respondent werkt of studeert een invloed heeft op de taalattitude. Een respondent die bijvoorbeeld in Brussel werkt of studeert zou een positievere attitude tegenover het Frans kunnen vertonen dan iemand die bijvoorbeeld in de Rand rond Brussel werkt of studeert. In de vragen over de gemeente waar de respondent werkt en/of studeert komt het leeftijdsverschil van beide generaties duidelijk naar voren. Zoals verwacht is geen enkele respondent uit de oudere generatie op dit moment aan het studeren. Bij de jongere generatie werken 13 van de 45 respondenten. Van de 55 respondenten die werken (dus jong en oud), werkt het grootste gedeelte in Brussel (25 respondenten). Daarna volgen Vlaanderen en Dilbeek met respectievelijk 17 en 12 respondenten. Een respondent werkt in de Rand rond Brussel en een respondent uit de oudere generatie werkt niet of studeert niet. De studenten zijn enkel te vinden in de jongere generatie. Van de 33 studenten studeren er 18 in Brussel, 10 in Gent, 3 in Leuven en 2 in Antwerpen. 21 studenten zitten ook op kamers waarvan 8 op kot in Brussel, 8 in Gent, 3 in Leuven en 2 in Antwerpen. 4.7 Krant Op het gebied van de kranten is een zeer versnipperd beeld te zien. 75 respondenten gaven aan dat zij een krant lezen en daarvan lezen 32 respondenten meer dan een krant. In deze groep is geen duidelijke lijn te zien over een verdeling van de kranten. Van de 43 respondenten die één krant lezen, is De Morgen de populairste krant (21 respondenten). 60

62 Figuur 6: welke krant(en) leest u In beide generaties is De Morgen de meest gelezen krant. De Standaard en De Morgen worden in beide generaties het meest in combinatie gelezen. Enkel in de oudere generatie zijn er respondenten die alleen De Standaard lezen. Merkwaardig is wel dat enkele combinaties van kranten oplopen tot 5 kranten maar er kan niet meer nagegaan worden of hier enkele kranten online gelezen worden of niet. 4.8 Opleidingsniveau Het opleidingsniveau kan een indicatie geven van de sociale achtergrond/klasse, zeker voor jongeren. De grote meerderheid van de respondenten heeft verder gestudeerd: 52 aan de universiteit en 29 aan de hogeschool. Vijf respondenten hebben enkel het secundair onderwijs afgewerkt en behoren tot de oudere generatie. In de tabel staat het label hoger onderwijs voor één respondent van wie niet duidelijk was of deze persoon naar de hogeschool of de universiteit gegaan is. Buiten de vijf respondenten die niet verder gestudeerd hebben, behoren alle respondenten tot de hoger opgeleiden. We kunnen aannemen dat de respondenten uit een gelijkende sociale achtergrond komen. 61

63 Figuur 7: opleidingsniveau 62

64 5 Resultaten 5.0 Inleiding In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van de enquête. De verwerking van de enquête gebeurt met de onderzoekssoftware Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Deze software laat toe om een grote hoeveelheid gegevens efficiënt te verwerken. Ten eerste moeten de attitudeschalen die we gebruikt hebben in de enquête getest worden op hun betrouwbaarheid. Dat gebeurt in 5.1. Nadat de schalen vastgelegd zijn, kunnen we beginnen met de eigenlijke analyse door ze te vergelijken met elkaar en met de bijkomende variabelen zoals leeftijd, sekse, enz. (5.2). 5.1 Testen van de schalen De attitudeschalen die opgesteld zijn, moeten eerst getest worden op hun betrouwbaarheid. De itemlijst is zo opgesteld dat elk item naar hetzelfde onderliggende construct zou moeten peilen, zoals de attitude tegenover het Nederlands. Omdat hierover geen absolute zekerheid bestaat, moeten de lijsten getest worden (De Valck 2005). De controle van de eventuele samenhang van de items en van de schalen heeft plaats tijdens de itemanalyse (De Valck 2005). De belangrijkste testen hierbij zijn de reliability analysis en de factoranalyse. Om te weten te komen of er een verband is tussen de verschillende items, wordt de interne consistentie getest van een set items (Van Wijk 2000). In SPSS werd de Cronbach s alpha reliability test gebruikt. Via de Cronbach alpha (verkort weergegeven: α) wordt aangegeven hoe groot de samenhang is en daarmee hoe sterk het verband tussen de verschillende items is. Wanneer α groter of gelijk is aan 0.700, dan is de schaal betrouwbaar. Een lagere α is niet goed maar nog net acceptabel om mee te werken als de schaal uit bijvoorbeeld 3 items bestaat. De α mag dan uitzonderlijk zakken tot (De Valck 2005). Daarnaast wordt ook een factoranalyse uitgevoerd op de attitudeschalen. Via deze test kunnen we te weten komen of een set items in verschillende groepen uit elkaar valt (Slotboom 1987): Bij een factoranalyse wordt aangenomen dat de waargenomen verbanden tussen de variabelen toe te schrijven zijn aan één of meer eraan ten grondslag liggende variabelen of hypothetische grootheden. (Slotboom 1987: 78) Zo n analyse kan in tweeërlei opzichten interessant zijn. Enerzijds kunnen we kijken of sommige items, zoals in het politieke gedeelte, inderdaad beantwoorden aan de 63

65 vooropgestelde factoren zoals bijvoorbeeld invloed van de media (zie hoofdstuk 3). Anderzijds kan een onderliggende structuur ontdekt worden die niet vooropgesteld was (Slotboom 1987). Nieuwe verbanden kunnen op deze manier naar boven komen. De factorcoëfficiënt moet groter of gelijk zijn aan om van een verband te spreken. Bij het testen van de schalen is het belangrijk dat alle vragen zo ingevoerd worden dat ze dezelfde positieve of negatieve uitkomst tegenover de taal, taalgemeenschap enz. hebben. Als dat niet het geval is, bijvoorbeeld als de stelling zo geformuleerd is dat ze een meer Franstalig standpunt verwoordt, dan moeten de vragen omgeschaald worden. Omdat de enquête zich richt op Nederlandstaligen werden die items omgeschaald die een negatieve vraag stelden over de Nederlandstaligen. Bijvoorbeeld de vraag de drie Franstalige burgemeesters in de faciliteitengemeenten moeten benoemd worden werd omgeschaald. Als de respondent hier helemaal akkoord op antwoordt dan betekent dit dat deze respondent negatiever staat tegenover de Vlaamse politiek. Zonder omschaling zou dit niet naar voren komen in de resultaten. Zo kunnen we de gehele enquête bespreken vanuit Nederlandstalig oogpunt (behalve de attitude tegenover Franstaligen en de Franstalige gemeenschap). De enquête wordt vanuit Nederlandstalig oogpunt besproken omdat de respondenten het Nederlands als moedertaal moeten hebben Taalattitudes De taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands vormden de eerste reeks vragen in de enquête. Over beide talen zijn 7 items 23 opgenomen in de enquête. De resultaten zullen eerste apart besproken worden per taal Taalattitude tegenover het Frans De factoranalyse voor het Frans wijst op drie verschillende factoren: Factor 1: - Ik spreek graag Frans - Frans heeft een erg rijke woordenschat - Frans is een mooie taal - Frans spreken schept een sfeer van gezelligheid Factor 2: - Frans is de taal van de hogere sociale klasse - Ik vind Frans de belangrijkste taal van dit land 23 Deze 7 items voor het Nederlands zijn: Nederlands is de taal van de hogere sociale klasse, Nederlands is meer geschikt voor formele aangelegenheden in Vlaanderen dan Frans, Nederlands spreken schept een sfeer van gezelligheid, Ik spreek graag Nederlands, Nederlands heeft een erg rijke woordenschat, Nederlands is een mooie taal, Ik vind Nederlands de belangrijkste taal van dit land. Voor het Frans zijn het de overeenkomstige items. 64

66 Factor 3: - Frans is meer geschikt voor formele aangelegenheden in Vlaanderen dan Nederlands De items uit factor 1 vertonen bij de reliability test een goede onderliggende samenhang (α= 0.698). Deze items gaan allemaal over de attitude tegenover het Frans in het algemeen. Na een reliability analysis op de tweede factor, die gaat over de status van de taal, wordt duidelijk dat deze niet goed genoeg samenhangt om opgenomen te worden als aparte schaal (α=0.208). De items blijken niet te peilen naar eenzelfde onderliggende construct. De derde factor bestaat uit een enkel item en zal daarom niet verder getest worden op de Cronbach alpha aangezien een item altijd samenhangt met zichzelf (De Valck 2005). De totale α voor de items over het Frans is en dus te laag om als een samenhangende attitudeschaal te beschouwen. We zullen de eerste factor beschouwen als 1 schaal voor de attitude tegenover het Frans omdat alleen deze 4 items een goede samenhang vertonen Taalattitude tegenover het Nederlands De factoranalyse laat twee factoren zien voor het Nederlands: Factor 1: - Nederlands is een mooie taal - Nederlands spreken schept een sfeer van gezelligheid - Ik spreek graag Nederlands - Nederlands heeft een erg rijke woordenschat Factor 2: - Nederlands is de taal van de hogere sociale klasse - Nederlands is meer geschikt voor formele aangelegenheden in Vlaanderen dan Frans - Ik vind Nederlands de belangrijkste taal van dit land Bij deze factoranalyse valt de vraag over de geschiktheid voor formele aangelegenheden wel binnen de tweede factor in tegenstelling tot het Frans, waar die vraag een aparte factor vormt. De totale α voor de items over de taalattitude tegenover het Nederlands is Deze α is net hoog genoeg om van een verband te spreken maar omdat de score toch zeer laag is, zullen we de items verder analyseren. De Cronbach alpha verhoogt als enkele items wegvallen. Als we de samenhang bekijken tussen de items in de eerste factor, dan komen drie items naar voren met de grootste Cronbach alpha van 0.737: Nederlands is een mooie taal Ik spreek graag Nederlands Nederlands heeft een erg rijke woordenschat 65

67 Om de schalen van de taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands gemakkelijk te kunnen vergelijken 24, wordt het vierde item over de gezelligheid toch opgenomen in de taalattitude tegenover het Nederlands. Nederlands spreken schept een sfeer van gezelligheid De Cronbach alpha is namelijk groot genoeg als we naar de vier items samen kijken (α=0.722). De samenhang in de tweede factor is te laag om van een verband te spreken (α=0.346). Deze factor zal dan ook niet opgenomen worden in de attitudeschaal tegenover het Nederlands. De attitudeschaal tegenover het Nederlands bestaat dus uit de vier overeenkomstige items als bij het Frans Algemene taalattitude De schalen voor de attitude tegenover het Frans en het Nederlands bestaan uit dezelfde items en dat laat toe om deze twee schalen te vergelijken. Nu we weten welke items een schaal vormen, kunnen we de attitudescores berekenen. Om tot deze scores te komen, zijn de individuele scores opgeteld van de items die correct ingevuld waren door de respondenten. De 8 items van de schalen voor het Nederlands en het Frans vertonen een verband met elkaar en daardoor kunnen we een algemene gemiddelde score opstellen (α=0.587). De score van de algemene taalattitude is minimum 8 (8 x 1) en maximum 40 (8 x 5). Na het optellen en verwerken van de individuele scores komen we uit op een gemiddelde score van 30, 25 voor de algemene taalattitude. Deze score is dus eerder positief. Interessant is nu om te kijken of er een verband is tussen de attitude tegenover het Frans en het Nederlands. Het zou kunnen dat respondenten die positief antwoorden voor het Nederlands, eerder negatief antwoorden voor het Frans. Om te weten of er een lineair verband is tussen de schalen, voeren we de Pearson s correlatietest uit (Slotboom 1987). De waarde van de coëfficiënt (weergegeven door r) ligt altijd tussen -1 en +1 en als de waarde 0 is dan is er geen rechtlijnig verband (Slotboom 1987). Als de absolute waarde van r 0.50, dan is de correlatie sterk. Een r tussen 0.30 en 0.50 is matig en een r van minder dan 0.30 is zwak tot zeer zwak (hierbij is het niet belangrijk of de r positief of negatief is). De test is statistisch significant als p De test geeft voor deze schalen aan dat de correlatie matig is tussen de variabelen (r = ). Maar de overeenkomst is niet statistisch significant (p = 0.739) en zal niet als zodanig 24 De schalen zijn gemakkelijker te vergelijken als er evenveel items in zitten omdat de minimumscore en de maximumscore dan hetzelfde zijn (min=4, max=20). 66

68 besproken worden. We kunnen alleen zien dat de gemiddelde scores voor het Nederlands (M=16,4) iets hoger liggen dan voor het Frans (M=13,85) maar de Pearson s correlatietest geeft aan dat er geen significant verband tussen bestaat en dus heeft het geen zin om de gemiddeldes te bespreken Attitudes tegenover de taalgemeenschappen Attitude tegenover de Franse taalgemeenschap Net als bij de attitudes tegenover de talen, werd ook hier op de items over de beide gemeenschappen een reliability analysis uitgevoerd om de interne consistentie van de vier items over de taalgemeenschap te achterhalen. Van de vier items over de Franse taalgemeenschap, vertonen er drie een α van 0.580: Franstaligen zijn vriendelijk Franstaligen doen geen moeite om Nederlands te spreken Franstaligen voelen zich beter dan anderen Het vierde item Franstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur valt weg. De Cronbach alpha ligt niet erg hoog maar aangezien de schaal maar uit drie items bestaat is een α van nog acceptabel. De factoranalyse bevestigt de reliability analysis: de drie vragen die intern consistent zijn, vormen ook samen een factor. Het vierde item vormt een aparte factor (α= 0.917). De schaal attitude tegenover de Franse taalgemeenschap zal dus bestaan uit de drie bovengenoemde items Attitude tegenover de Nederlandse taalgemeenschap De reliability test op de items over de attitude tegenover de Nederlandse taalgemeenschap vertoont geen enkel verband dat hoog genoeg is om een attitudeschaal op te stellen (α=0.288). Als we de factoranalyse toepassen op de vier items, komen wel twee factoren naar voren: Factor 1: - Nederlandstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur - Nederlandstaligen zijn vriendelijk Factor 2: - Nederlandstaligen voelen zich beter dan anderen - Nederlandstaligen doen geen moeite om Frans te spreken Maar de α voor beide factoren blijft te laag om van een verband te kunnen spreken tussen de verschillende items. De mogelijkheid bestaat dat het item Nederlandstaligen zijn erg gesteld 67

69 op hun cultuur als een positieve eigenschap wordt beschouwd door de respondenten, want het staat in factor 1 met een eenduidig positief item hoewel dit item eerder als een negatieve karakteristiek werd opgenomen in de enquête. Oorspronkelijk zou dit item dan ook omgeschaald moeten worden om de invalshoek van de Nederlandstaligen te behouden, maar dit werd niet gedaan door de positieve interpretatie van het item. De vier items zijn uiteindelijk niet intern consistent en zullen dus niet als één attitude besproken worden. Zoals al vermeld, is geen enkele correlatie gevonden die statistisch significant was om een attitudeschaal op te stellen. Bij de oudere generatie, daarentegen, is wel een verband te zien tussen drie items (α=0.593): Nederlandstaligen doen geen moeite om Frans te spreken Nederlandstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur Nederlandstaligen zijn vriendelijk Bij de jongere generatie is er een zeer lage correlatie te zien tussen twee items (α=0.525): Nederlandstaligen doen geen moeite om Frans te spreken Nederlandstaligen voelen zich beter dan anderen Omdat de schalen in beide generaties verschillen, zullen deze niet vergeleken worden Attitude tegenover Vlaamsgezinde politiek Omdat een aantal vragen in de reeks over politiek geen duidelijke opinievragen waren, wordt voor de politieke opinie naar 15 items gekeken. Een voorbeeld van zo n item is Wat ik hoor op de radio en lees of zie in de kranten of op televisie heeft een belangrijke impact op mijn mening. Dit item peilt niet naar een opinie maar eerder naar de persoonlijke mening van de respondenten. Deze items worden apart besproken. De reliability test wijst op een zeer sterke samenhang tussen 14 items van de 15 (α=0.920). Het item dat wegvalt gaat over de nood aan een Vlaamse minister van de Rand of niet. De 14 items zullen samen besproken worden als de politieke attitude van de respondenten. De factoranalyse op deze 14 items wijst op twee grote factoren. De items in factor 1 houden allemaal verband met politieke beslissingen en de items in factor 2 eerder met ideeën over de taalpolitiek op gemeentelijk niveau. Factor 1: - De splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zou een goede zaak zijn - Ik vind dat mensen die een sociale woning toegewezen krijgen, Nederlands moeten kennen 68

70 - De drie Franstalige burgemeesters in de faciliteitengemeenten moeten benoemd worden - Het is oneerlijk dat Franstalige partijen stemmen kunnen winnen in Dilbeek - Franstalige ondertitels horen niet thuis bij programma's van de regionale zender RingTV - Franstaligen in Dilbeek hebben recht op faciliteiten - Het is goed dat er enkel Nederlands gesproken wordt aan de loketten van het gemeentehuis - Ik zou het een goede zaak vinden als de activiteiten in de Westrand tweetalig zouden zijn Factor 2: - "Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn" is een slogan die niet thuishoort op de gevel van het cultureel centrum De Westrand - Als Dilbeek een sterke charismatische politicus met Vlaamse ideeën had, dan zou dat mijn stemgedrag kunnen beïnvloeden - Iedereen mag in Dilbeek de taal spreken die hij/zij wenst te spreken - De slogan "Dilbeek waar Vlamingen thuis zijn" was een goede actie om het Vlaamse karakter van Dilbeek aan te tonen - Het stoort me als mensen in de Dilbeekse winkels Frans spreken - Het politieke karakter van de Gordel is zeer belangrijk Een aantal van de items balanceren op de rand van een van de twee factoren zoals het item over het politieke karakter van de Gordel dat haalt in de eerste factor en in de tweede factor. Voor de onderverdeling in factoren werd alleen gekeken naar de hoogste waarde van het item en dus werd het vorige item onderverdeeld bij factor 2. De reliability analysis van factor 1 toont een sterke samenhang aan tussen de 8 items (α=0.876). Het verband is nog groter als het item Franstalige ondertitels horen niet thuis bij programma's van de regionale zender RingTV weggelaten zou worden (α=0.880). Maar omdat het verschil zeer klein is, zal dit item toch behouden worden. De analyse van de tweede factor toont ook een sterke samenhang tussen de items (α=0.854). De totale α voor de 14 items is wel hoger dan de α van de aparte factoren en dus zullen deze 14 items als één schaal besproken worden, namelijk de schaal politieke attitude. 69

71 Naast deze 15 items, werden vier items opgenomen die peilen naar de mogelijke invloed van de media op de politieke opinie van de respondent 25. De reliability test op deze vier items geeft aan dat alleen tussen twee items interne consistentie te vinden is en dit verband is niet groot (α=0.516). Wat ik hoor op de radio en lees of zie in de kranten of op televisie heeft een belangrijke impact op mijn mening In de Vlaamse media is er te weinig aandacht voor de Brusselse en Waalse kijk op de taalproblematiek De items over de media zullen hierdoor niet als een groep besproken kunnen worden. Naast de politieke attitude en de vragen over de media, werd ook een aantal vragen 26 over de persoonlijke mening van de respondenten opgenomen in de enquête. Deze drie items worden niet getest wegens dubbelzinnige formulering van de vragen. Het is dus niet mogelijk om de antwoorden eenduidig te interpreteren. Bij het item Omdat ik in de Rand rond Brussel woon, vind ik het belangrijk dat mijn kinderen zowel het Frans als het Nederlands zouden beheersen bijvoorbeeld kan niet afgeleid worden of de taalkeuze beïnvloed wordt door de problemen rond de taalpolitiek of niet Identiteitsgevoel Over het identiteitsgevoel van de respondent zijn 8 items opgenomen in de enquête. De factoranalyse geeft drie factoren aan in deze reeks items. Deze factoren zullen niet belangrijk zijn in het onderzoek aangezien maar liefst 4 items van de 8 wegvallen in de analyse en factor 2 en 3 uit één enkel item bestaan. Factor 1: - Factor 2: - Factor 3: - Ik voel me een echte Vlaming - In Vlaanderen voel ik me thuis Ik voel me eerder een Vlaming dan een Belg In Wallonië voel ik me thuis In de reliability test zien we dat drie items een interne consistentie vertonen die hoog genoeg is om van een verband te spreken (α=0.730). Deze items zullen als de schaal Vlaamse identiteit besproken worden. 25 De 4 items over de media zijn: Er gaat te veel media-aandacht naar de communautaire zaken, De media bezorgt mij voldoende achtergrondinformatie om de taalproblematiek volledig te begrijpen, Wat ik hoor op de radio en lees of zie in de kranten of op televisie heeft een belangrijke impact op mijn mening en In de Vlaamse media is er te weinig aandacht voor de Brusselse en Waalse kijk op de taalproblematiek. 26 De items over de persoonlijke mening zijn: Welke taal je waar spreekt, is een persoonlijke beslissing waar politiek geen invloed op zou mogen hebben, Omdat ik in de Rand rond Brussel woon, vind ik het belangrijk dat mijn kinderen zowel het Frans als het Nederlands zouden beheersen en Te veel Franstaligen sturen hun kinderen naar Nederlandstalige scholen in Dilbeek zodat het niveau hier daalt. 70

72 Ik voel me een echte Vlaming Ik voel me eerder een Vlaming dan een Belg In Vlaanderen voel ik me thuis Daarnaast vertonen de items die niet over een Vlaams identiteitsgevoel gaan ook een verband, al is dat niet zo groot (α=0.526). Ik voel me noch Belg, noch Vlaming, noch Waal Ik voel me eerder Belg dan Vlaming In Wallonië voel ik me thuis In Brussel voel ik me thuis Omdat deze items te veelzijdig zijn om als 1 set te beschouwen, zullen we deze niet gebruiken in de verdere analyse. 5.2 Vergelijking attitudeschalen en andere variabelen Nu de schalen vastgelegd zijn, kunnen we op zoek gaan naar overeenkomsten of verschillen tussen deze schalen. Dit zal een verkennend onderzoek zijn naar de eventuele samenhang tussen de verschillende attitudeschalen. Als eerste testen we de taalattitudes tegenover het Frans en het Nederlands en de eventuele politieke invloed daarop (5.2.1). Als tweede worden de taalattitude en het identiteitsgevoel vergeleken (5.2.2). Als derde kijken we naar de attitudes tegenover de talen en de taalgemeenschappen (5.2.3). Daarna wordt de Franse taalgemeenschap getest op eventuele samenhang met de politieke attitude (5.2.4) en het identiteitsgevoel (5.2.5). Tot slot worden de politieke attitude en het identiteitsgevoel getest (5.2.6). De Nederlandse taalgemeenschap wordt niet apart vergeleken omdat we hiervoor geen geldige schaal hebben kunnen vastleggen. De eventuele verschillen tussen de generaties worden onderzocht in Dit onderdeel vormt de focus van het onderzoek en alle vooropgestelde attitudeschalen zullen daarbij getest worden. Ten slotte testen we in de extra variabelen uit de algemene vragenlijst op eventuele verbanden met de attitudeschalen Taalattitude en politieke attitude Een van de hypotheses in deze studie is dat de politieke opinie de taalattitude tegenover het Frans en het Nederlands kan beïnvloeden. Hoe meer Vlaamsgezind een respondent is op politiek vlak, hoe hoger de score voor de attitude tegenover het Nederlands zal zijn en hoe lager voor de attitude tegenover het Frans. Deze hypothese wordt hier getest 71

73 via een Pearson s correlatietest omdat we zo te weten kunnen komen of er een samenhang is tussen twee schaalvariabelen. De Pearson s correlatietest geeft aan dat er een matig verband bestaat tussen de politieke attitude en de attitude tegenover het Nederlands (r=0.305, p=0.005) (zie figuur 8). Figuur 8: verband attitude Nederlands en politieke attitude Het spreidingsdiagram toont dat een hogere score voor de attitude tegenover het Nederlands correleert met een hogere score voor de politieke attitude. Deze bevinding sluit aan bij de hypothese dat als een respondent politiek meer Vlaamsgezind is, de respondent ook een hogere score zal halen bij de attitude tegenover het Nederlands. De volgende Pearson s correlatietest werd uitgevoerd op de variabelen politieke attitude en de attitude tegenover het Frans. Deze test geeft aan dat de twee variabelen negatief correleren (r=-0.394, p<0.01). Hoe hoger de scores van de politieke attitude zijn, hoe lager de scores van de attitude tegenover het Frans. Dat betekent concreet dat hoe meer Vlaamsgezind een respondent is, hoe negatiever zijn attitude tegenover het Frans is. Ook deze bevinding strookt met de vooropgestelde hypothese (zie figuur 9). 72

74 Figuur 9: verband attitude Frans en politieke attitude Taalattitude en identiteitsgevoel Bij het identiteitsgevoel werd een correlatie gevonden tussen een set van drie items die een positief Vlaams identiteitsgevoel weergeven. Het zou kunnen dat dit verband weerspiegeld wordt in de vergelijking met de attitude tegenover het Frans en het Nederlands. De hypothese stelt namelijk dat het identiteitsgevoel samenhangt met de taalattitude, dus zou een sterk Vlaams gevoel samen moeten hangen met een positieve attitude tegenover het Nederlands. Bekijken we eerst de correlatie tussen het Frans en de set over het identiteitsgevoel, dan zien we dat de correlatie tussen het Frans en de Vlaamse identiteit negatief is (r=-0.421, p<0.01). Dus hoe lager een respondent scoort op de attitude tegenover het Frans, hoe meer de respondent zich Vlaming voelt. Bij het Nederlands krijgen we een omgekeerd beeld: daar is de correlatie positief bij de Vlaamse identiteit (r=0.346, p=0.001). Dus hoe hoger de score voor de attitude tegenover het Nederlands, hoe meer de respondent zich Vlaming voelt. Deze bevindingen stroken met de hypothese dat het identiteitsgevoel samenhangt met de taalattitude. 73

75 5.2.3 Taalattitude en taalgemeenschap We bekijken alleen de Franse taalgemeenschap omdat daar een schaal vastgelegd is. Omdat de interne samenhang tussen de items over de attitude tegenover de Nederlandse taalgemeenschap te klein was, konden we immers geen attitudeschaal opstellen. We gaan bij deze test uit van de hypothese dat de taalattitude samenhangt met de attitude tegenover de taalgemeenschap. De Pearson s correlatietest geeft aan dat er een verband is tussen de attitude tegenover het Frans en de Franse taalgemeenschap (r=0.499, p<0.01), maar niet tussen de attitude tegenover het Nederlands en de Franse taalgemeenschap (p=0.707). Dat er een verband is tussen het Frans en de Franse taalgemeenschap komt overeen met de hypothese. Een respondent die een positievere attitude vertoont tegenover het Frans zal ook een positievere attitude vertonen tegenover de taalgemeenschap. Opvallend is wel dat er geen verband is tussen de attitude tegenover het Nederlands en de Franse taalgemeenschap De Franse taalgemeenschap en politieke attitude Nadat is aangetoond dat er een verband is tussen de politieke attitude en de taalattitudes, lijkt het interessant om te kijken of dit ook zo is voor de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap. De Pearson s correlatietest geeft een negatieve correlatie aan voor de Franse taalgemeenschap en de politieke attitude (r=-0.520, p<0.01). Figuur 10: verband attitude Franse taalgemeenschap en politiek attitude 74

76 Net als bij de attitude tegenover het Frans en de politieke attitude, is ook hier een negatief verband te zien. Hoe meer de respondent Vlaamsgezind is, hoe negatiever hij staat tegenover de Franse taalgemeenschap De Franse taalgemeenschap en het identiteitsgevoel Het identiteitsgevoel en de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap kunnen een verband vertonen omdat ze beiden een attitude uitdrukken tegenover de bevolkingsgroepen. De Franse taalgemeenschap correleert omgekeerd met de Vlaamse identiteit (r=-0.390, p<0.01). Concreet wil dat zeggen dat een respondent negatief zal staan tegenover de Franse taalgemeenschap als hij zich eerder Vlaming voelt Politieke attitude en identiteitsgevoel De vorige bevindingen worden bevestigd bij de testen tussen de politieke attitude en het identiteitsgevoel. De correlatie is positief met de Vlaamse identiteit (r=0.765, p<0.01). Een positieve attitude tegenover de Vlaamsgezinde politiek correleert dus met een sterk Vlaams identiteitsgevoel Besluit Bij het testen en vergelijken van de attitudeschalen werden een aantal verwachtingen ingelost. Zo werd duidelijk dat een voorkeur voor een Vlaamsgezinde politiek samengaat met een positieve attitude tegenover het Nederlands en een sterk Vlaams identiteitsgevoel. Deze bevindingen bevestigen de hypothese dat de politieke attitude de taalattitude kan beïnvloeden maar het zou ook kunnen dat de beïnvloeding omgekeerd gebeurt De generaties Omdat deze studie wil onderzoeken of er een verschil bestaat in attitudes tussen verschillende generaties, zal in dit onderdeel hierop de focus liggen. De vooropgestelde hypothese stelt dat er een verschil zal opduiken tussen de twee generaties. De oudere generatie zal waarschijnlijk een meer Vlaamsgezinde attitude vertonen dan de jongere generatie. 75

77 De generaties versus de attitudes tegenover het Frans en het Nederlands We willen te weten komen of er een verschil opduikt tussen de attitudes van de generaties tegenover het Frans en het Nederlands. De verwachting is dat de oudere generatie hoger zal scoren op de attitude tegenover het Nederlands en lager op die voor het Frans dan de jongere generatie. De attitudes van de twee generaties vergelijken we via een t-test 27. De beide schalen bevatten elk vier items, de minimumscore zal dus 4 (4 x 1) zijn en de maximumscore 20 (4 x 5). De gemiddelde scores van de oudere (M=13.67, N=42) en van de jongere (M=14.02, N=45) generatie verschillen niet significant van elkaar bij de attitude tegenover het Frans (p=0.588). Dit betekent dat de attitude van beide generaties tegenover het Frans niet verschilt. Als tweede komt de attitude van het Nederlands in beide generaties aan bod. De t-test laat hier wel een significant verschil optekenen tussen beide generaties. De gemiddelde scores van de oudere (M=17.12, N=42) en van de jongere (M=15.73, N=45) verschillen significant van elkaar (p=0.009). De oudere generatie haalt gemiddeld een positievere score dan de jongere generatie bij de attitude tegenover het Nederlands en dus staan ze positiever tegenover het Nederlands. Dit resultaat komt overeen met de vooropgestelde hypothese De generaties versus de attitudes tegenover de taalgemeenschappen We bekijken eerst de attitude van de verschillende generaties tegenover de Franse taalgemeenschap. Via een t-test berekenen we een eventuele correlatie tussen beide groepen. De scores van de beide generaties zijn niet significant verschillend (p=0.243). Dit betekent dat de antwoorden van beide generaties niet wezenlijk verschillen. Bij de attitude tegenover de Nederlands taalgemeenschap kon geen schaal vastgelegd worden omdat de items geen interne consistentie vertonen. Wel viel op dat binnen de generaties een aantal items wel een verband vertonen, maar deze items zijn verschillend voor beide generaties. Daarom worden de vier items apart geanalyseerd. Na een t-test op de vier items, zien we dat er bij één item een significant verschil opduikt. Bij het item Nederlandstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur scoort de oudere generatie (M=3.93, N=43) significant hoger (p=0.003) dan de jongere generatie (M=3.71, N=45). De oudere generatie vindt het waarschijnlijk belangrijker dan de jongere generatie om 27 Deze Independent-Samples T-test berekent of de gemiddeldes (weergegeven door M) van de scores van twee verschillende groepen significant verschillen of niet (N=het aantal respondenten) (Cramer & Howitt 1997). Om een goed resultaat te hebben moet de significantie gelijk aan of kleiner zijn dan

78 een eigen Nederlandstalige cultuur te hebben en te onderhouden. De drie andere items werden eerder positief geëvalueerd door de beide generaties De generaties versus de politieke opinie We bekijken eerst de politieke attitude, daarna focussen we op de items over de media. De hypothese stelt dat de oudere generatie meer Vlaamsgezind zal zijn omdat zij al langer in contact komt met de taalproblematiek. De t-test moet aantonen of er een significant verschil is tussen de antwoorden van de twee generaties bij de politieke attitude. In de attitudeschaal van de politieke attitude zijn 14 items opgenomen en dat zorgt voor een mimimumscore van 14 (14 x 1) en een maximumscore van 70 (14 x 5). De verschillen tussen de twee generaties zijn statistisch significant (p<0.01). De oudere generatie (M=54.88, N=41) heeft duidelijk hogere scores gegeven dan de jongere generatie (M=40.42, N=43) in het deel over de politieke attitude. Het resultaat van de t-test bevestigt de hypothese dat de oudere generatie meer Vlaamsgezind is op politiek vlak. Het zou interessant kunnen zijn om de test ook toe te passen op de twee factoren in de politieke attitude. Zo kunnen we te weten komen of het vooral de puur politieke beslissingen zijn die als belangrijk worden bevonden (factor 1) of eerder de gemeentelijke initiatieven (factor 2). De trend die we bij de politieke attitude al zagen, wordt voortgezet als we de twee politieke factoren apart bekijken. Voor de eerste factor over de politieke beslissingen (p<0.01) halen de oudere respondenten een gemiddelde van 33,29 en de jongeren een gemiddelde van 25,84 (max=40). Bij de tweede factor over het gemeentelijk niveau (p<0.01) is de gemiddelde score van de ouderen 21,36 en de score van de jongeren 14,6 (max=30). Vooral bij de jongere generatie valt een verschil op. Bij hen is de score voor de tweede factor licht negatief terwijl dit voor de eerste factor niet het geval is. Bij de oudere generatie kunnen we geen sluitende conclusie trekken welke factor het meest doorslaggevend is omdat de scores redelijk gelijk zijn. Ten tweede komen de items over de media aan bod. Omdat we geen schaal hebben kunnen vastleggen voor deze items, worden ze apart besproken. Tussen twee items binnen de generaties is een significant verschil opgedoken: De media bezorgen mij voldoende achtergrondinformatie om de taalproblematiek voldoende te begrijpen (p=0.003) en In de Vlaamse media is er te weinig aandacht voor de Brusselse en Waalse kijk op de taalproblematiek (p=0.026). Op het eerste item scoort de oudere generatie beduidend hoger dan de jongere generatie en op het tweede item zien we het omgekeerde beeld. Dit kan wijzen op het feit dat de jongere generatie meer wil weten over de taalproblematiek en hoe deze 77

79 beleefd wordt door de andere bevolkingsgroepen in België. Dat zou kunnen betekenen dat de jongere generatie toleranter is tegenover de standpunten van de andere taalgroep De generaties versus het identiteitsgevoel We kijken of binnen de vooropgestelde set over de Vlaamse identiteit significante verschillen te zien zijn tussen de generaties. Waarschijnlijk zal de oudere generatie een groter Vlaams identiteitsgevoel vertonen dan de jongere generatie. Deze voorspelling kan samen gezien worden met de meer positieve attitude van de oudere generatie tegenover het Nederlands. Bij de set Vlaamse identiteit is de significantie groot genoeg om van een verband te spreken (p<0.01). Hier scoort de oudere generatie (M=12.44, N=43) wel hoger dan de jongere generatie (M=9.61, N=44). Dit resultaat voldoet aan de verwachting dat de oudere generatie een sterker Vlaams identiteitsgevoel heeft dan de jongere generatie. Voor de attitude tegenover het Frans en het identiteitsgevoel is de trend hetzelfde in de beide generaties. De combinatie met de Vlaamse identiteit toont een negatieve correlatie (oudere generatie: r=-0.433, p=0.004 en jongere generatie: r=-0.492, p=0.001). Hoe hoger de scores voor de attitude tegenover het Frans, hoe minder de respondent een Vlaams identiteitsgevoel vertoont Besluit De hypothese over de generaties stelt dat de beide generaties een verschillende attitude vertonen. De oudere generatie zal meer Vlaamsgezind scoren dan de jongere generatie. Deze hypothese wordt bevestigd door de resultaten uit de vergelijkingen. De oudere generatie vertoont een positievere attitude tegenover het Nederlands en een sterk Vlaams identiteitsgevoel. Ook tonen ze een voorkeur voor een meer Vlaamsgezinde politiek. Alleen bij de attitude tegenover het Frans kan de verwachting niet doorgetrokken worden. Beide generaties scoren immers even hoog bij de attitude tegenover het Frans De bijkomende variabelen We zullen de bijkomende variabelen alleen testen in verband met de attitudeschalen waarvan we denken dat ze een verband kunnen vertonen. Niet alle variabelen zullen uitgebreid getest worden. De variabele welke krant(en) leest u bijvoorbeeld is enkel opgenomen in de vragenlijst om een eventuele overeenkomst te ontdekken met de politieke opinie en zal dus alleen binnen die reeks vragen getest worden. 78

80 Vorige woonplaats De vergelijking van de vorige woonplaats met de attitudeschalen heeft alleen betrekking op 50 respondenten, voornamelijk uit de oudere generatie. De ANOVA-test 28 geeft geen enkel verband aan tussen de verschillende groepen in de variabele vorige woonplaats en de verschillende attitudeschalen attitude tegenover het Frans, het Nederlands en de Franse taalgemeenschap, de politieke attitude en het identiteitsgevoel Talenkennis Bij de talenkennis focussen we ons vooral op hoe de respondenten de kennis van het Frans inschatten. Het zou kunnen dat een mindere evaluatie van de kennis van het Frans samengaat met een negatievere attitude tegenover het Frans en de Franse taalgemeenschap en een positievere attitude tegenover het Nederlands en de Nederlands taalgemeenschap samen met een meer Vlaamsgezinde politieke attitude. Een ANOVA-test geeft uitsluitsel over welke schalen correleren met de verschillende groepen binnen de variabele over de talenkennis van het Frans. Eén attitudeschaal correleert met deze variabele: de politieke attitude (p<0.01, N=83). Tussen de groepen tweede best gekende taal en derde best gekende taal is een significant verband voor de politieke attitude (p<0.01) 29 te zien. Dit resultaat kan op het eerste gezicht wat vreemd lijken omdat de groep die het hoogst scoort voor de combinatie Frans en politieke attitude de groep tweede best gekende taal is (M=52.2, N=46). De groep derde best gekende taal scoort beduidend lager voor de politieke attitude (M=41.06, N=35). De verwachting was eerder dat de respondenten die een meer Vlaamsgezinde politiek aanhangen, hun kennis van het Frans een lagere score zouden geven. We kunnen dus stellen dat de kennis van het Frans niets te maken heeft met de politieke attitude van de respondenten. We kijken of dit verband ook nog terugkomt binnen de generaties, maar noch bij de jongere generatie, noch bij de oudere generatie zien we een significant verband opduiken (ook niet ten opzichte van de andere attitudeschalen). Daarnaast voeren we ook een test uit met twee extra variabelen namelijk gemeente werk en gemeente studie. Het zou kunnen dat deze variabelen een invloed hebben op de kennis van de taal, vooral als de respondent in Brussel werkt of studeert. Deze twee variabelen vertonen geen significant verband met de verschillende attitudeschalen en de kennis van het Frans. 28 Deze test wordt gebruikt om meer dan twee groepen te vergelijken voor een schaalvariabele. De p-waarde toont ook hier de significantie aan die kleiner of gelijk aan 0.05 moet zijn. 29 Deze waarde werd gemeten via een andere test: Tukey HSD. Deze test geeft aan tussen welke groepen binnen de variabele er een correlatie is. 79

81 Voor de variabele kennis van het Engels werd het label best gekende taal weggelaten uit de analyse omdat deze groep maar uit één respondent bestaat en dus niet getest kan worden als een groep. Ook bij deze variabele vinden we de significante resultaten tussen de groepen tweede best gekende taal (N=45) en derde best gekende taal (N=40). Deze significante resultaten komen voor in de schalen Nederlandse attitude (p=0.021), politieke attitude (p<0.01) en Vlaamse identiteit (p=0.019) 30. Bij de drie attitudeschalen scoort de groep derde best gekende taal steeds het hoogst. Dit komt overeen met de bevindingen over de kennis van het Frans waar de groep tweede best gekende taal het hoogst scoort. Deze resultaten worden dan weer niet weerspiegeld in de generaties waar geen enkel significant verband gevonden werd. Bij de variabele kennis van een andere taal weten we niet welke deze andere taal is en daarom zullen we deze variabele niet verder testen. Bij deze variabelen antwoordden immers 50 respondenten niet van toepassing en 29 vijfde best gekende taal. Daarnaast gaven 8 respondenten aan dat ze het Spaans tot hun talenkennis rekenen. Deze groep is echter te klein om er duidelijke resultaten uit te halen Het geslacht Vele studies die aan attitudeonderzoek doen, gaan uit van een verschil in attitudes tussen mannen en vrouwen. Om deze reden wordt dit verschil ook in dit onderzoek getest. Als we voor beide talen apart testen, vinden we geen significant verschil voor het Nederlands (p=0.666) of voor het Frans (p=0.058). Daarna komt de politieke attitude aan bod. De t-test bij de politieke attitude toont geen verschil aan tussen de mannen en de vrouwen (p=0.232). Ook voor de set Vlaamse identiteit en de Franse taalgemeenschap zijn geen significante verschillen te zien (resp. p=0.084 en p=0.601). In de oudere generatie is geen significant verband te vinden tussen de antwoorden van de mannen en de vrouwen. Bij de jongere generatie zijn er wel attitudeschalen waar een verschil naar boven komt. Binnen de attitude tegenover het Frans scoren de mannen (M=14.81, N=27) gemiddeld hoger dan de vrouwen (M=12.83, N=18, p=0.024), dat wil zeggen dat de mannen een positievere attitude vertonen tegenover het Frans. Een aantal resultaten strookt dus met de verwachting dat een verschil optreedt tussen de attitudes van de mannen en de vrouwen. Maar omdat deze verschillen alleen opduiken in de jongere generatie en maar bij bepaalde attitudeschalen, zullen we deze resultaten niet verder bespreken. 30 De meer exacte p-waarde die betrekking heeft op het verband tussen de twee groepen, vinden we in de Tukeytest: p=0.015 voor het Nederlands, p<0.01 voor de politieke attitude en p=0.031 voor de Vlaamse identiteit. 80

82 Middelbare school Binnen de eerste variabele zijn alle middelbare scholen in Brussel opgenomen onder 1 label Brussel. De eerste variabele over de middelbare school levert geen enkel significant resultaat op voor de verschillende groepen in de verschillende attitudeschalen. Nu testen we of de middelbare school in Koekelberg, waar veel jonge respondenten naar school zijn gegaan, in verband gebracht kan worden met een van de schalen. In de tweede variabele zijn alle middelbare scholen in Brussel apart opgenomen. Ook binnen de tweede variabele met de aparte deelgemeenten van Brussel is geen verband te zien. Als we alleen de jongere generatie beschouwen met de variabele met de aparte deelgemeenten van Brussel, duikt alweer geen enkele significantie op Gemeente werk en/of studie Voor 33 respondenten is de gemeente van het werk niet van toepassing en deze groep wordt daarom buiten beschouwing gelaten in deze tests. De verwachting is dat respondenten die in Brussel of de Vlaamse Rand werken of studeren een andere attitude vertonen dan respondenten die elders in Vlaanderen werken of studeren omdat zij meer met de taalproblematiek in contact komen. Voor de groepen binnen de variabele gemeente werk blijkt er een verband te bestaan in de attitude tegenover het Nederlands. De groepen ik werk in Dilbeek en ik werk in de rand rond Brussel correleren met elkaar, zij het niet zo heel sterk (p=0.049). Tussen de groepen ik werk in Brussel en ik werk in de Rand rond Brussel zijn de verschillen wel groter (p=0.035). De groep ik werk in Brussel (M=17.04, N=25) scoort beduidend hoger dan de groep ik werk in de Rand rond Brussel (M=12.5, N=2). Hetzelfde fenomeen zien we bij de groep ik werk in Dilbeek (M=18.36, N=11) die hoger scoort dan de groep ik werk in de Rand rond Brussel (M=12.5, N=2). Maar omdat maar twee respondenten deel uitmaken van de groep ik werk in de Rand rond Brussel, kunnen we geen sluitende conclusies trekken. De test geeft geen enkel verband aan tussen de gemeente waar de respondenten studeren en een attitudeschaal. Deze test heeft alleen toepassing op de jongere generatie aangezien geen enkele respondent uit de oudere generatie studeert. Ook het al dan niet op kot zitten vertoont geen verband in vergelijking met de attitudeschalen. 81

83 Krant Deze variabele testen we alleen op de politieke attitude en de items over de media om te kijken of er eventueel een leespatroon te ontdekken valt. We kijken alleen naar de groepen waar drie of meer respondenten toe behoren. 31 Voor de items over de media geeft de ANOVA geen verband aan tussen de verschillende groepen van de variabele krant. Bij de politieke attitude is dit daarentegen wel het geval. Tussen de groepen Het Nieuwsblad en geen krant is er een verband (p=0.026) waarbij de respondenten die Het Nieuwsblad (M=58.5, N=8) lezen hoger scoren dan respondenten die geen krant lezen (M=41.5, N=12). Het andere verband is te situeren tussen Het Nieuwsblad en De Morgen en De Standaard (p=0.022) waarbij de lezers van Het Nieuwsblad (M=58.5) ook een stuk hoger scoren dan de lezers van De Morgen en De Standaard (M=39.62, N=8). Alleen de oudere generatie vertoont een verband binnen de politieke attitude: er is een verband tussen de groepen Het Nieuwsblad en geen krant (p=0.023) en tussen de groepen Het Nieuwsblad en De Morgen en De Standaard (p=0.028) Het opleidingsniveau Het opleidingsniveau zou een invloed kunnen hebben op de attitudes van de respondenten. We hebben wel te maken met een zeer grote groep hoger opgeleiden (N=65) en maar een kleine groep respondenten die niet verder gestudeerd hebben (N=5). Daarom moeten we erg voorzichtig zijn met het trekken van conclusies. De twee groepen universiteit (M=9.41, N=51) en secundair onderwijs (M=6.8, N=5) vertonen een verband binnen de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap (p=0.028). De groep universiteit scoort hoger, wat kan aanduiden dat zij toleranter staan tegenover de andere taalgemeenschap. Als we kijken naar de oudere generatie, dan zien we alweer een verband binnen de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap maar nu tussen de groepen hogeschool (M=9.71, N=14) en secundair onderwijs (M=6.8, N=5, p=0.039). Ook hier scoren de hogeropgeleiden hoger. Omdat de jongere generatie enkel bestaat uit twee groepen voor de variabele opleidingsniveau (namelijk universiteit en hogeschool ) werd hier een t-test op toegepast. Deze t-test toont aan dat er geen verband is tussen de antwoorden van beide groepen binnen een van de verschillende attitudeschalen. 31 Deze groepen zijn: geen (12 resp), De Standaard (5 resp), De Morgen (21 resp), Het Nieuwsblad (8 resp), Het Laatste Nieuws (4 resp), Metro (5 resp), De Morgen en De Standaard (8 resp), Het Nieuwsblad en De Morgen (6 resp) en Metro en Het Laatste Nieuws (3 resp). 82

84 De gedragsintentie De gedragsintentie heeft betrekking op de drie meerkeuzevragen die opgenomen zijn in de enquête. De drie meerkeuzevragen peilen naar de taalkeuze wanneer de respondent de weg wil vragen in drie gebieden: Dilbeek, Brussel en Wallonië. In Dilbeek vragen alle respondenten de weg in het Nederlands, behalve één respondent die de weg in het Frans zou vragen (N=87). In Brussel is het antwoord van de respondenten uiteenlopend: 50 respondenten zou de weg in het Nederlands vragen en 33 in het Frans (N=83). In Wallonië is het antwoord eenduidig het Frans bij alle 88 respondenten. Als we een t-test toepassen op de attitudeschalen en de variabele de weg vragen in Brussel, dan komen er een aantal significante resultaten naar boven. Zo vinden we een verband tussen de keuze voor de talen het Frans en het Nederlands binnen drie attitudeschalen: de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap (p=0.039), de politieke attitude (p<0.01) en de Vlaamse identiteit (p<0.01). De respondenten die het Frans kiezen halen een beduidend hogere score voor de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap (Frans: M=9.84, N=33; Nederlands: M=8.87, N=43). Omgekeerd halen de respondenten die het Nederlands kiezen een beduidend hogere score bij de politieke attitude (Nederlands: M=52.5, N=48; Frans: M=40.35, N=31) en de Vlaamse identiteit (Nederlands: M=12.12, N=50; Frans: M=9.34, N=32). Als we dan kijken naar de generaties, vinden we alleen binnen de jongere generatie verbanden tussen de weg vragen in Brussel en een aantal attitudeschalen. In de attitude tegenover het Frans (p=0.046) scoort de groep die het Frans verkiest (M=14.67, N=27) hoger dan de groep die het Nederlands verkiest (M=12.73, N=14). In de politieke attitude (p=0.017) scoort de groep die het Nederlands verkiest (M=46.33, N=15) hoger dan de groep die het Frans verkiest (M=37.48, N=25). Daarnaast scoort de groep voor het Nederlands (M=11.2, N=15) ook hoger dan de groep voor het Frans (M=8.81, N=26) in de Vlaamse identiteit (p=0.009). Deze trend is dezelfde als bij alle respondenten samen. We kunnen dus zeggen dat de gedragsintentie samenhangt met de taalattitude van de respondenten Besluit De vooropgestelde verwachtingen werden niet ingelost bij de tests met de bijkomende variabelen. Er werden minder verbanden gevonden dan verwacht. Zo heeft het geslacht bijna geen enkele invloed op de attitude van de respondenten in deze studie. Ook de middelbare school en de gemeente waar de respondent werkt of studeert, hebben geen duidelijke invloed op de taalattitudes van de respondenten. 83

85 Bij de evaluatie van de kennis van de taal werden daarentegen wel verbanden gevonden tussen de verschillende groepen. Maar we moesten concluderen dat de kennis van de taal geen invloed heeft op de taalattitude van de respondenten. Integendeel, de respondenten die hun kennis van het Frans hoger inschatten, scoorden ook hoger bij de politieke attitude. Ook binnen het opleidingsniveau viel een verschil op tussen de hoger opgeleiden en de lager opgeleiden waarbij de laatste groep minder hoog scoorde voor de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap. Toch kunnen we hier geen sluitende conclusies uit trekken aangezien de groep te klein is in vergelijking met de groep hoger opgeleiden. Tot slot werd duidelijk dat de gedragsintentie van de respondenten samenhangt met de taalkeuze. 84

86 6 Discussie 6.0 Inleiding Bij het opstellen van de hypotheses stelden we dat er een verschil in attitude zou opduiken tegenover het Frans en het Nederlands en dat deze taalattitude zou samenhangen met de politieke attitude. Daarnaast gingen we ervan uit dat de oudere generatie een positievere attitude tegenover het Nederlands zou vertonen samen met een meer Vlaamsgezinde politieke attitude en een meer negatieve attitude tegenover het Frans en de Franse taalgemeenschap. We focussen in dit hoofdstuk hoofdzakelijk op de resultaten uit hoofdstuk 5 die de vooropgestelde hypotheses niet ondersteunen en op items die onverwacht wegvielen uit de attitudeschalen. Ten eerste worden de attitudeschalen taalattitude (6.1), attitude tegenover de taalgemeenschappen (6.2), de politieke opinie (6.3) en het identiteitsgevoel (6.4) apart besproken. Daarna volgt de vergelijking van de verschillende attitudeschalen (6.5). De eventuele verschillen tussen de generaties worden verder geanalyseerd in 6.6. Tot slot bespreken we de resultaten van de tests met de bijkomende variabelen in De taalattitude De sociale status van de taal Bij het opstellen van de attitudeschalen voor het Frans en het Nederlands, viel op dat de drie items die wegvielen te maken hebben met de status van de taal. 32 Het lijkt erop dat de respondenten geen belang hechten aan de sociale status van een taal. Dit kan verklaard worden doordat beide talen tot de officiële talen van België behoren en waardoor er geen strijd meer moet worden gevoerd om een hoge status te bereiken. Hoewel het Frans vroeger een zeer hoge status had in heel België en werd gesproken door de hogere sociale klasse (zie hoofdstuk 1), lijkt dit geen weerslag meer te vinden in de taalattitude van de respondenten. Beide generaties vertonen dezelfde non-attitude tegenover de sociale status van de taal en bevestigen daarmee enkele bevindingen in het onderzoek van Janssens (2001). Hoewel zijn onderzoek in Brussel plaatsvond, kwam hij tot de conclusie dat de positie van het Nederlands en het Frans veranderd is doorheen de jaren: 32 Dit zijn de items die wegvielen voor het Nederlands: Nederlands is de taal van de hogere sociale klasse, Nederlands is meer geschikt voor formele aangelegenheden in Vlaanderen dan Frans en Ik vind Nederlands de belangrijkste taal van dit land. Voor het Frans zijn het de overeenkomstige items. 85

87 De statusverschillen tussen Nederlandstalige en Franstalige Brusselaars, die in het eerste deel van deze eeuw mee aan de basis lagen van het verfransingsproces van deze Nederlandstaligen, zijn mede door de evolutie die Vlaanderen kenmerkte vandaag verdwenen. Door de vorming van een Nederlandstalige middenklasse en hogere klasse en de economische ontwikkeling van Vlaanderen, [ ], kan men het Nederlands niet langer met de Brusselaar uit de laagste sociale klasse associëren en claimt het Frans niet langer de hegemonie als taal van de politieke, economische en culturele elite. (Janssens 2001: 159) Dergelijke evolutie zou ook op Dilbeek kunnen worden toegepast. Toch is het Nederlands volgens de respondenten niet opgeklommen tot de taal met de hoogste sociale status De attitudeschalen In beide talen is een duidelijke samenhang te zien tussen de items rond het esthetische statuut van een taal ( mooie taal, schept een sfeer van gezelligheid, graag spreken en erg rijke woordenschat ). Deze items zijn voor de respondenten de basis voor hun attitude tegenover een bepaalde taal. Het esthetische werd al door vorige onderzoeken aangeduid als een belangrijk element van de taalattitude en dat wordt hier bevestigd (De Valck 2005). 6.2 De attitude tegenover de taalgemeenschappen De Franse taalgemeenschap De drie items in de attitudeschaal van de Franse taalgemeenschap lijken tegengesteld te zijn. Het positieve item Franstaligen zijn vriendelijk correleert immers met de eerder negatieve items Franstaligen doen geen moeite om Nederlands te spreken en Franstaligen voelen zich beter dan anderen. Deze correlatie wijst erop dat Franstaligen eerder negatief beoordeeld worden door de respondenten. De gemiddelde score (M=9.21) is niet specifiek negatief (maximumscore=15). De respondenten vinden de Franstaligen over het algemeen wel vriendelijk maar ze vinden ook dat ze geen moeite doen om Nederlands te spreken en zich beter voelen dan anderen. Het algemene beeld is dus eerder positief maar er zijn toch elementen waar de Nederlandstalige respondenten in de enquête zich aan storen. Dit is in overeenstemming met de bevindingen in het onderzoek van Janssens (2001) waarbij de Nederlandstalige Brusselaars de Franstalige Brusselaars eerder arrogant vinden. Ook in het onderzoek van De Valck (2005) krijgt de Franse taalgemeenschap een eerder lage score van de eentalig Nederlandse jongeren. 86

88 6.2.2 De Nederlandse taalgemeenschap Voor de Nederlandse taalgemeenschap hebben we geen attitudeschaal vast kunnen stellen. Geen enkele combinatie van items 33 was intern consistent om van een verband te kunnen spreken. Dit in tegenstelling tot de attitude tegenover de Franse taalgemeenschap waar we een schaal met drie van de vier items konden opstellen. Deze non-attitude is op zijn minst merkwaardig. Verwacht werd dat Nederlandstaligen toch een voorkeur zouden vertonen voor de eigen taalgemeenschap. In het onderzoek van Janssens (2001) geven de Nederlandstaligen (in Brussel weliswaar) zichzelf vooral de positieve eigenschappen, maar blijkbaar is dit niet het geval voor onze respondenten in Dilbeek. Ze hebben geen afgelijnde attitude tegenover de eigen taalgemeenschap en vertonen geen ingroup favouritism zoals in het onderzoek van De Valck (2005) wel het geval was. Over het algemeen werd wel eerder positief gescoord voor deze items (M=16.42). Net als bij de Franse taalgemeenschap vallen de items uit elkaar in meer positieve en meer negatieve items zoals werd aangegeven door de factoranalyse (zie ). Maar de twee negatievere items over doen geen moeite en voelen zich beter zijn omgeschaald tijdens het invoeren van de enquête (zie 5.1) en tonen door de hoge score aan dat de attitude tegenover de Nederlandse taalgemeenschap inderdaad positief is. 6.3 De politieke opinie De politieke attitude We hebben een schaal vastgelegd met 14 items die samen de politieke attitude van de respondent vormen. Twee grote factoren sprongen in het oog (zie 5.1.3). De eerste factor bevat de items die rechtstreeks naar politieke knelpunten of initiatieven rond de taalproblematiek vragen. In de tweede factor vinden we de items terug die eerder gericht zijn op het taalgebruik in de gemeente Dilbeek zelf. Tussen deze twee factoren is er een zeer sterk verband (r=0.748). Als de respondenten positief staan tegenover de eerste factor, staan ze ook positief tegenover de tweede factor (zie scatterplot). 33 De vier items zijn: Nederlandstaligen zijn vriendelijk, Nederlandstaligen doen geen moeite om Nederlands te spreken, Nederlandstaligen voelen zich beter dan anderen en Nederlandstaligen zijn erg gesteld op hun cultuur. 87

89 Figuur 11: verband tussen de 2 politieke factoren We kunnen zeggen dat politieke initiatieven samenhangen met ideeën over het taalgebruik in de gemeente zelf. Er kan dus een impact zijn van de taalpolitiek op de ideeën rond taal en taalgebruik in de gemeente van de respondenten. Beide factoren zijn met elkaar verweven en waarschijnlijk ligt de oorzaak van deze verbondenheid bij het feit dat Dilbeek tot de Rand rond Brussel behoort waar de taalproblematiek een reëel gegeven is in het dagelijkse leven. De tweede factor roept wel enkele opmerkingen op. In deze factor komen items voor die eerder Vlaamsgericht zijn. Eén item valt hierbij uit de boot, namelijk Iedereen mag in Dilbeek de taal spreken die hij/zij wenst te spreken. Op dit item werd overwegend negatief geantwoord, weliswaar na omschaling (53 respondenten antwoordden helemaal niet akkoord of eerder niet akkoord ). Daarnaast werd het item Als Dilbeek een sterke charismatische politicus met Vlaamse ideeën had, dan zou dat mijn stemgedrag kunnen beïnvloeden ook overwegend negatief beantwoord (43 respondenten en 19 respondenten antwoordden geen mening ). De respondenten hebben al een eigen mening en zullen deze mening niet veranderen onder invloed van een politicus. Het kan ook zijn dat een deel van de respondenten al eerder Vlaamsgericht stemmen en geen politicus nodig hebben om hen daarvan te overtuigen. Omdat maar één item is opgenomen over de mogelijke invloed van een politicus op de politieke ideeën, kan hier echter geen sluitende conclusie uit getrokken worden. De negatieve scores op deze items verklaren waarom de gemiddelde score van deze factor niet zo hoog ligt. 88

90 6.3.2 De media De items bij de factor media waren niet intern consistent en behoren dus niet tot één attitudeschaal. De respondenten hechten niet zo veel belang aan de invloed van de media. De meningen zijn té verdeeld om van een factor te kunnen spreken. Op het item De media bezorgt mij voldoende achtergrondinformatie om de taalproblematiek volledig te begrijpen bijvoorbeeld antwoordden 36 respondenten eerder niet akkoord en 35 eerder akkoord. De twee items waar wel een verband tussen te zien is, worden wel beide eerder positief beoordeeld. 34 Toch zullen we hier geen conclusies uit trekken omdat dit maar over twee items gaat. 6.4 Het identiteitsgevoel Het Vlaamse versus het niet-vlaamse identiteitsgevoel Hoewel we geen attitudeschaal hebben kunnen opstellen voor de vier items 35 die over een ander, niet-vlaams identiteitsgevoel gaan, lijkt het toch interessant deze items te vergelijken met de schaal Vlaams identiteitsgevoel. Het spreidingsdiagram toont de negatieve correlatie tussen beide variabelen mooi aan. Hoe hoger de scores voor de items 36 over de Vlaamse identiteit, hoe lager de scores voor de andere mogelijke identiteiten zoals de Belgische, de Waalse en de Brusselse identiteit. De gemiddelde scores volgen deze trend: voor de Vlaamse identiteit is de score 11,01 (max=15) en voor de niet-vlaamse identiteit is de score 11,72 (max=20). De resultaten tonen aan dat een groot deel van de respondenten zich identificeert met maar één identiteit en dat is de Vlaamse. Enige andere vorm van identiteit in België wordt veel negatiever beoordeeld door de Nederlandstalige respondenten. 34 Voor het item wat ik hoor op de radio en lees of zie in de kranten of op de televisie heeft een belangrijke impact op mijn mening waren er 48 positieve antwoorden (en 12 geen mening ). Voor het item In de Vlaamse media is er te weinig aandacht voor de Brusselse en Waalse kijk op de taalproblematiek waren er 52 positieve antwoorden (en 13 geen mening ). 35 De vier items zijn: Ik voel me noch Belg, noch Vlaming, noch Waal, Ik voel me eerder Belg dan Vlaming, In Wallonië voel ik me thuis en In Brussel voel ik me thuis. 36 De drie items over een Vlaams identiteitsgevoel zijn: Ik voel me een echte Vlaming, Ik voel me eerder een Vlaming dan een Belg en In Vlaanderen voel ik me thuis. 89

91 Figuur 12: verband Vlaams identiteitsgevoel en niet-vlaams identiteitsgevoel 6.5 Vergelijking attitudeschalen Taalattitude en politieke attitude Hier zien we een eerste bevestiging van de vooropgestelde verwachting: een hogere score bij de Nederlandse taalattitude gaat samen met een hogere score bij de Vlaamsgezinde politiek. Omgekeerd gaat een lagere score voor de attitude tegenover het Frans samen met een hogere score bij de politiek. De verwachting dat politiek en taalattitude verbonden zijn, wordt hier bevestigd. De respondenten met een duidelijke Vlaamse politieke voorkeur, hebben ook een duidelijk positieve attitude tegenover het Nederlands. We kunnen wel niet met zekerheid zeggen of het de politieke attitude is die de taalattitude beïnvloedt of omgekeerd. Daarvoor is extra onderzoek nodig dat zich specifiek richt op de interactie tussen beide attitudes Taalattitude en identiteitsgevoel De combinatie van de taalattitude en de set over het identiteitsgevoel bevestigt ook hier de verwachtingen. De attitude tegenover het Nederlands en de Vlaamse identiteit worden op dezelfde manier beoordeeld door de respondenten. Een positieve attitude wijst in dit onderzoek ook op een positief identiteitsgevoel van de bevolkingsgroep die dezelfde taal spreekt als de respondent en een eerder negatief gevoel tegenover de andere bevolkingsgroepen. Het Belg-zijn wordt niet hoog ingeschat door de respondenten die eerder positief staan tegenover het Nederlands. Deze identiteit wordt op dezelfde manier verworpen 90

Leopold III capituleert op eigen houtje Krijgsgevangen in België Leopoldisten: vooral Vlamingen en katholieken Anti-Leopoldisten: Walen en liberalen

Leopold III capituleert op eigen houtje Krijgsgevangen in België Leopoldisten: vooral Vlamingen en katholieken Anti-Leopoldisten: Walen en liberalen Boek p. 164-174 Leopold III capituleert op eigen houtje Krijgsgevangen in België Leopoldisten: vooral Vlamingen en katholieken Anti-Leopoldisten: Walen en liberalen Volksraadpleging 1950 Vlaanderen: 72%

Nadere informatie

Splitsing kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in Vraag en Antwoord

Splitsing kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in Vraag en Antwoord Splitsing kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in Vraag en Antwoord Inleiding Een zuivere splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde De splitsing van de kieskring BHV is ruim 50 jaar de eis van de

Nadere informatie

Verkiezingen 2014 Kieskring Brussel- Hoofdstad

Verkiezingen 2014 Kieskring Brussel- Hoofdstad Verkiezingen 2014 Kieskring Brussel- Hoofdstad Inleiding Op 25 mei 2014 kon het Brusselse kiezerskorps mee de nieuwe samenstelling bepalen van het Brusselse, het federale en het Europese parlement en desgewenst

Nadere informatie

Aan Zijne Majesteit Koning Albert, Koning der Belgen.

Aan Zijne Majesteit Koning Albert, Koning der Belgen. Vrijdag 6 juni 2003. Aan Zijne Majesteit Koning Albert, Koning der Belgen. Sire, Ondergetekenden, burgemeesters uit het arrondissement Halle-Vilvoorde, en de voorzitter en een gedeputeerde van de provincie

Nadere informatie

De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Zelfstandige arbeid. Zelfstandige arbeid

De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Zelfstandige arbeid. Zelfstandige arbeid De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Zelfstandige arbeid Zelfstandige arbeid Deze gegevens zijn afkomstig van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ), meer

Nadere informatie

GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN.

GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN. GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN. 1. Algemene procedure. a. Inleiding. De stemprocedure wordt op gedetailleerde wijze beschreven in artikel 7 van de wet van 11 april 1994 houdende

Nadere informatie

B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid

B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid Deze gegevens zijn afkomstig van de Federale Overheidsdienst Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI), meer bepaald

Nadere informatie

EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER. Rudi Janssens

EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER. Rudi Janssens EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER Rudi Janssens 1.1. BRIO-onderzoek en de Vlaamse Rand 1993 Frans/Nederlandse codewisseling 2002 Taalgebruik in

Nadere informatie

Akkoord BHV. De kieskring BHV wordt gesplitst in een kieskring Brussel-Hoofdstad en een kieskring Vlaams Brabant (Halle- Vilvoorde + Leuven).

Akkoord BHV. De kieskring BHV wordt gesplitst in een kieskring Brussel-Hoofdstad en een kieskring Vlaams Brabant (Halle- Vilvoorde + Leuven). Akkoord BHV Wat staat er in het akkoord? In grote lijnen: 1) BHV wordt zuiver gesplitst De kieskring BHV wordt gesplitst in een kieskring Brussel-Hoofdstad en een kieskring Vlaams Brabant (Halle- Vilvoorde

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict Werkstuk door een scholier 1470 woorden 25 oktober 2003 6,8 41 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Memo-dossier Vlaams nationalisme. Hoofdvraag: Hoe ontwikkelde

Nadere informatie

ICB.DOC.000 SM/ /SM/14.00/000 XX/XX/20XX. Gebruik van de talen in. sociale betrekkingen ICB.JUR.006 SAM/--/SAM/14.06/50 06/06/2014

ICB.DOC.000 SM/ /SM/14.00/000 XX/XX/20XX. Gebruik van de talen in. sociale betrekkingen ICB.JUR.006 SAM/--/SAM/14.06/50 06/06/2014 En SM/ /SM/14.00/000 XX/XX/20XX ICB.DOC.000 Gebruik van de talen in ICB.JUR.006 SAM/--/SAM/14.06/50 06/06/2014 sociale betrekkingen Gebruik van de talen in sociale betrekkingen SAM/--/SAM/JUR.006/14.06/50

Nadere informatie

Huisartsen in het Brussels Gewest: wie zijn ze, waar houden ze praktijk, en waar zijn er mogelijke tekorten?

Huisartsen in het Brussels Gewest: wie zijn ze, waar houden ze praktijk, en waar zijn er mogelijke tekorten? OBSERVATOIRE DE LA SANTÉ ET DU SOCIAL BRUXELLES Huisartsen in het Brussels Gewest: wie zijn ze, waar houden ze praktijk, en waar zijn er mogelijke tekorten? Sarah Missinne & Sarah Luyten Gegevensbronnen

Nadere informatie

Splitsing van BHV zonder toegevingen

Splitsing van BHV zonder toegevingen Motie ter voorlegging aan de gemeenteraden van Vlaams-Brabant Splitsing van BHV zonder toegevingen Bevestiging van de engagementen van de Vlaamse partijen in de federale en Vlaamse regering: december 2009

Nadere informatie

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up

Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving Inhoud Stad en onderwijs: topdown bottom up Onderwijs in een meertalige Brusselse omgeving BEO-studiedag 16 maart 212 - Rudi Janssens Inhoud Stad en onderwijs Politiek-institutionele context Pedagogische context Demografisch-geografische context

Nadere informatie

GEMEENTEFINANCIËN: WAAR GAAN DE OCMW S NAARTOE?

GEMEENTEFINANCIËN: WAAR GAAN DE OCMW S NAARTOE? Association de la Ville et des Communes de la Région de Bruxelles-Capitale ASBL Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest VZW GEMEENTEFINANCIËN: WAAR GAAN DE OCMW S

Nadere informatie

Gewesten en gemeenschappen

Gewesten en gemeenschappen Staten en kiesstelsels België België is, anders dan Nederland, een federatie. Juist ook omdat België een land is met verschillende taalgebieden, is de structuur van deze staat veel ingewikkelder dan die

Nadere informatie

Profielwerkstuk Aardrijkskunde Taalstrijd België

Profielwerkstuk Aardrijkskunde Taalstrijd België Profielwerkstuk Aardrijkskunde Taalstrijd België Profielwerkstuk door een scholier 2133 woorden 24 februari 2011 5,3 48 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde Hoe en wanneer is België ontstaan? België vormde

Nadere informatie

Verkiezingen - Methodologie

Verkiezingen - Methodologie Verkiezingen - Methodologie Verkiezingen - Methodologie... 1 1. Gemeenteraadsverkiezingen... 2 2. Verkiezingen voor het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest... 3 3. Verkiezingen van de Brusselse

Nadere informatie

Wetsvoorstel betreffende de samenvoeging van randgemeenten. Toelichting

Wetsvoorstel betreffende de samenvoeging van randgemeenten. Toelichting Dames en heren, Wetsvoorstel betreffende de samenvoeging van randgemeenten 1. De bestuurskracht van de gemeenten Toelichting De bestuurskracht van de lokale besturen is de afgelopen jaren een relevant

Nadere informatie

Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel. Steunpunt Sociale Planning

Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel. Steunpunt Sociale Planning Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel Profiel (deel)gemeenten Pendel Inhoud Verhuisbewegingen: richting Vlaams-Brabant I. II. Het profiel van de verhuizers III. Verschillen tussen (deel)gemeenten Pendel:

Nadere informatie

Halle-Vilvoorde) (Arrondissement Asse-Halle. Vlaams-Brabant. Analyse e van de resultaten

Halle-Vilvoorde) (Arrondissement Asse-Halle. Vlaams-Brabant. Analyse e van de resultaten Vlaams-Brabant (Arrondissement Asse-Halle Halle-Vilvoorde) Analyse e van de resultaten 1. Inleiding De gestelde vragen Bent U een inwoner van Vlaams-Brabant (Asse-Halle-Vilvoorde)? (filtervraag) Waar ben

Nadere informatie

Demografische evoluties in het BHG Uitdagingen voor de basisvoorzieningen voor gezinnen met jonge kinderen

Demografische evoluties in het BHG Uitdagingen voor de basisvoorzieningen voor gezinnen met jonge kinderen Demografische evoluties in het BHG Uitdagingen voor de basisvoorzieningen voor gezinnen met jonge kinderen Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand, 18 maart 2015 Prof. Michel Vandenbroeck Vakgroep Sociale

Nadere informatie

Een verkenning van de relatie tussen taal en identiteit in Brussel en de Vlaamse Rand. Rudi Janssens

Een verkenning van de relatie tussen taal en identiteit in Brussel en de Vlaamse Rand. Rudi Janssens Een verkenning van de relatie tussen taal en identiteit in Brussel en de Vlaamse Rand Rudi Janssens Inhoud Identiteit: een actueel debat Taal en identiteit: een referentiekader De groei van een meertalige

Nadere informatie

EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER. Rudi Janssens

EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER. Rudi Janssens EEN ANALYSE VAN DE TAALSITUATIE IN DE RAND ROND BRUSSEL OP BASIS VAN DE BRIO-TAALBAROMETER Rudi Janssens 1. De Rand als onderzoeksobject 1.1. BRIO-onderzoek en de Vlaamse Rand 1993 Frans/Nederlandse codewisseling

Nadere informatie

Brusselse bevolking per nationaliteitsgroep - alle leeftijden (2014)

Brusselse bevolking per nationaliteitsgroep - alle leeftijden (2014) Dat onze samenleving steeds diverser wordt is een open deur intrappen. Opeenvolgende migratiestromen brachten mensen uit alle hoeken van de wereld naar Brussel: werknemers uit Italië, Spanje, Marokko,

Nadere informatie

nr. 437 van WILLY SEGERS datum: 1 maart 2017 aan LIESBETH HOMANS Huis van het Nederlands Brussel - Werking

nr. 437 van WILLY SEGERS datum: 1 maart 2017 aan LIESBETH HOMANS Huis van het Nederlands Brussel - Werking SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 437 van WILLY SEGERS datum: 1 maart 2017 aan LIESBETH HOMANS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE

Nadere informatie

Raad van State beperkt toepassing faciliteiten in randgemeenten

Raad van State beperkt toepassing faciliteiten in randgemeenten Raad van State beperkt toepassing faciliteiten in randgemeenten Publicatie: 29 december 2004 Inwoners uit de Vlaamse randgemeenten van Brussel die het Frans willen gebruiken, moeten daar telkens opnieuw

Nadere informatie

Mijlpalen in de Belgische politieke geschiedenis en vorming van de Belgische staatsstructuur.

Mijlpalen in de Belgische politieke geschiedenis en vorming van de Belgische staatsstructuur. De RoSa-factsheets maken u wegwijs in het gelijke kansenlandschap in Vlaanderen. Telkens wordt er op een bepaald terrein nagegaan wat de situatie is. Zowel bredere thema s als meer specifieke krijgen aandacht,

Nadere informatie

B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid

B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid B. Werkende beroepsbevolking en interne werkgelegenheid Deze gegevens zijn afkomstig van de Federale Overheidsdienst Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI), meer bepaald

Nadere informatie

Vlamingen en Walen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Vlamingen en Walen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 21 October 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/82637 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet.

Nadere informatie

vergadering C99 zittingsjaar Woordelijk Verslag Commissievergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand

vergadering C99 zittingsjaar Woordelijk Verslag Commissievergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand vergadering C99 zittingsjaar 2016-2017 Woordelijk Verslag Commissievergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand van 18 januari 2017 2 Commissievergadering nr. C99 (2016-2017) 18 januari 2017 INHOUD

Nadere informatie

LEO BELGICUS, WERKGROEP VOOR DE HERENIGING DER NEDERLANDEN

LEO BELGICUS, WERKGROEP VOOR DE HERENIGING DER NEDERLANDEN LEO BELGICUS, WERKGROEP VOOR DE HERENIGING DER NEDERLANDEN Onze uitgangspunten Democratie, dwz het besturen van de staat door zijn burgers, behoort tot het wezen van de Nederlandse identiteit. Het is de

Nadere informatie

betreffende een belangenconflict

betreffende een belangenconflict stuk ingediend op 1704 (2011-2012) Nr. 1 5 juli 2012 (2011-2012) Motie van de heren Joris Van Hauthem en Wim Van Dijck betreffende een belangenconflict verzendcode: IED 2 Stuk 1704 (2011-2012) Nr. 1 TOELICHTING

Nadere informatie

Een oplossing voor de Splitsing van het Gerechtelijk Arrondissement Brussel 4 oktober 2011

Een oplossing voor de Splitsing van het Gerechtelijk Arrondissement Brussel 4 oktober 2011 Een oplossing voor de Splitsing van het Gerechtelijk Arrondissement Brussel 4 oktober 2011 1. Hebben de Franstaligen uit Halle-Vilvoorde het automatisch recht op een Franstalige rechter? Uitgangspunt De

Nadere informatie

11.1. Staatsvorming en staatshervorming

11.1. Staatsvorming en staatshervorming Hoofdstuk 11: Federalisme en decentralisatie 11.1. Staatsvorming en staatshervorming Algemene trend: schaalvergroting - Kleinere onderdelen gaan volledig op in nieuw geheel bv. Frankrijk Unie= bundeling

Nadere informatie

Het Vlaams Regeerakkoord is duidelijk over de splitsing

Het Vlaams Regeerakkoord is duidelijk over de splitsing DOSSIER CD&V (overgenomen van webstek CD&V op 5-2-2005) SPLITSING BRUSSEL-HALLE-VILVOORDE De splitsing van het kiesarrondissement én het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde staat gezien

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 2 december 2016

PERSBERICHT Brussel, 2 december 2016 PERSBERICHT Brussel, 2 december 2016 Gemiddeld inkomen van de Belg bedroeg in 2014 17.684 euro Fiscale statistiek van de inkomens op basis van het aanslagjaar 2015 Het netto belastbare inkomen van de Belg

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Brussel

Uw gemeente in cijfers: Brussel Inleiding Brussel : Brussel maakt deel uit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Buurgemeentes zijn Anderlecht, Elsene, Etterbeek, Evere, Grimbergen, Jette, Machelen (Halle-Vilvoorde), Schaarbeek, Sint-Gillis,

Nadere informatie

Vlaanderen en Wallonië: moedertaal per leeftijd 2005

Vlaanderen en Wallonië: moedertaal per leeftijd 2005 Vlaanderen en Wallonië: moedertaal per leeftijd 2005 (Eurobarometer 2005) Percentage of residents of the various age groups who declare having language L as their native language Source: Database Eurobarometer

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 9 mei 2017

PERSBERICHT Brussel, 9 mei 2017 PERSBERICHT Brussel, 9 mei 2017 Woonhuizen 4 % duurder in 2016 Elsene duurste gemeente van België, Colfontaine de goedkoopste De Algemene Directie Statistiek publiceert de voorlopige vastgoedcijfers 1

Nadere informatie

PARLEMENT VAN DE VLAMINGEN IN BRUSSEL

PARLEMENT VAN DE VLAMINGEN IN BRUSSEL PARLEMENT VAN DE VLAMINGEN IN BRUSSEL HET RAAD VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE HET PARLEMENT VAN DE VLAMINGEN IN BRUSSEL RAAD VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE WELKOM Brussel is het bindteken

Nadere informatie

Prof. Em. Dr. Jan De Maeseneer

Prof. Em. Dr. Jan De Maeseneer Prof. Em. Dr. Jan De Maeseneer Universiteit Gent Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg Het Lokaal Bestuur is aan zet in de Eerste Lijn Opinion on Definition primary care Definitie

Nadere informatie

MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport!

MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport! MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport! Het debat: Recent werd de hervorming van de Koninklijke Belgische Voetbalbond, hierna afgekort KBVB, doorgevoerd waarbij

Nadere informatie

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP 18 (1971-1972) - N 1 CULTUURRAAD VOOR DE NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP ZITTING 1971-1972 20 JANUARI 1972 VOORSTEL VAN DECREET waarbij het taalgebruik in bestuurszaken geregeld wordt in bepaalde openbare

Nadere informatie

I. Context (1) I. Context (2) Het Akkoord van Brussel van 16 september 2002: Een juridisch kader voor grensoverschrijdende intercommunales

I. Context (1) I. Context (2) Het Akkoord van Brussel van 16 september 2002: Een juridisch kader voor grensoverschrijdende intercommunales Het Akkoord van Brussel van 16 september 2002: Een juridisch kader voor grensoverschrijdende intercommunales Prof. dr. Jan Wouters Maarten Vidal Instituut voor Internationaal Recht K.U. Leuven www.internationaalrecht.be

Nadere informatie

Analyse van het beleid inzake de Vlaamse Rand

Analyse van het beleid inzake de Vlaamse Rand Analyse van het beleid inzake de Vlaamse Rand BRIO COLLOQUIUM 11 december 2009 Ann Mares, Vrije Universiteit Brussel, BRIO/Documentatiecentrum Vlaamse Rand 12/15/09 1 wat is de Vlaamse Rand? afbakening=resultaat

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting door S. 1030 woorden 18 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Geschiedenis samenvatting H2 1: Wetenschappelijke Revolutie 17 e eeuw Kenmerken: Observeren

Nadere informatie

VR DOC.1318/1BIS

VR DOC.1318/1BIS VR 2018 2311 DOC.1318/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL BISNOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Franse Gemeenschap en de

Nadere informatie

Het succes van Franstalige lijsten in de Vlaamse Rand bij de federale en regionale verkiezingen van 2014

Het succes van Franstalige lijsten in de Vlaamse Rand bij de federale en regionale verkiezingen van 2014 VIVES BRIEFING 2018/01 Het succes van Franstalige lijsten in de Vlaamse Rand bij de federale en regionale verkiezingen van 2014 Gert-Jan Put KU Leuven, VIVES, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 28 september 2017

PERSBERICHT Brussel, 28 september 2017 PERSBERICHT Brussel, 28 september 2017 Woonhuizen 6,3 % duurder tijdens eerste semester 2017 Elsene duurste gemeente van België, Quaregnon de goedkoopste De Algemene Directie Statistiek publiceert de voorlopige

Nadere informatie

Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vzw

Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vzw De politiezone Politiereglementen Gemeentelijke administratieve sancties Isabelle Vincke 12-12-2012 Association de la Ville et des Communes de la Région de Bruxelles-Capitale asbl Vereniging van de Stad

Nadere informatie

ADVN-Mededelingen DrieMAANDelijks eerste trimester 2008

ADVN-Mededelingen DrieMAANDelijks eerste trimester 2008 ADVN-Mededelingen driemaandelijks eerste trimester 2008 2 project Brussel en de Vlaamse Rand, een verhaal van migraties en grenzen In de tweede helft van 2007 stonden Brussel en de Vlaamse Rand herhaaldelijk

Nadere informatie

40 jaar Vlaams parlement

40 jaar Vlaams parlement Hugo Vanderstraeten 40 kaarsjes eenheidsstaat of een unitaire staat: één land met één parlement en één regering. De wetten van dat parlement golden voor alle Belgen. In de loop van de 20ste eeuw hadden

Nadere informatie

b) Welke projecten werden in het verleden door de VGC ingediend? Welke werden goedgekeurd? Voor welk bedrag?

b) Welke projecten werden in het verleden door de VGC ingediend? Welke werden goedgekeurd? Voor welk bedrag? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 109 van KARL VANLOUWE datum: 6 februari 2015 aan SVEN GATZ VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL Toepassing sectorale decreten - Brussel Om tegemoet te komen aan

Nadere informatie

Kerncijfers voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Kerncijfers voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Kerncijfers voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest I. Algemeen Uw gewest beslaat 161 km² en telt 1.018.804 inwoners. Dat komt overeen met een bevolkingsdichtheid van 6.312 inwoners/km². In de ranglijst

Nadere informatie

Brussel en zijn betwiste Vlaamse rand

Brussel en zijn betwiste Vlaamse rand 71 Brussel en zijn betwiste Vlaamse rand In de aanloop naar de Belgische federale verkiezingen van 10 juni 2007 beheersten twee zaken van hoog constitutioneel gehalte de verkiezingsstrijd. In de eerste

Nadere informatie

Wat is meertaligheid. Wat is meertaligheid. Enkele begrippen. Meertaligheid in cijfers

Wat is meertaligheid. Wat is meertaligheid. Enkele begrippen. Meertaligheid in cijfers Kinderen en hun ouders ondersteunen in het proces van meertalige taalontwikkeling Focus op de thuistaal Hilde De Smedt Wat is meertaligheid Individuen worden MEERTALIG genoemd als ze de competentie hebben

Nadere informatie

Standpunt Halle-Vilvoorde Komitee

Standpunt Halle-Vilvoorde Komitee Standpunt Halle-Vilvoorde Komitee Het H-V Komitee verwerpt het voorstel van verduidelijker Bart De Wever om 70.000 Vlamingen electoraal aan Brussel te koppelen November 2010 Het Halle-Vilvoorde Komitee

Nadere informatie

Geslacht, leeftijdsklasse en dichtheid 2014 Nationaliteit 2013

Geslacht, leeftijdsklasse en dichtheid 2014 Nationaliteit 2013 De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Kenmerken van de gemeenten van het Brussels Gewest December 2015 F. Kenmerken van de gemeenten van het Brussels Gewest Dit bestand verstrekt verschillende

Nadere informatie

De federale wetgevende verkiezingen van 13 juni 2010 in cijfers

De federale wetgevende verkiezingen van 13 juni 2010 in cijfers De federale wetgevende verkiezingen van 13 juni 2010 in cijfers A. Kiezers 1. Aantal kiezers (die in België verblijven) op de kiezerslijsten op 7 mei 2010 Belgische kiezers die in België verblijven: 7.726.632

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Woord vooraf Inleiding 13

Inhoudsopgave. Woord vooraf Inleiding 13 Woord vooraf 11 1 Inleiding 13 1.1 De schaalgrootte van de lokale politiezones: vraagstuk tijdens de politiehervorming 13 1.2 De schaalgrootte van de lokale politiezones: vraagstuk na de politiehervorming

Nadere informatie

VR DOC.0160/1

VR DOC.0160/1 VR 2017 2102 DOC.0160/1 DE VLAAMSE MINISTER-PRESIDENT De VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft:

Nadere informatie

Vertaling Geschiedenis De Belgische staatshervorming

Vertaling Geschiedenis De Belgische staatshervorming Vertaling Geschiedenis De Belgische staatsherv Vertaling door een scholier 1551 woorden 6 september 2005 5,9 17 keer beoordeeld Vak Geschiedenis 1. Inhoudstafel 1. Inhoudstafel 2. Vlaams Parlement 3. Franse

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Ukkel

Uw gemeente in cijfers: Ukkel Inleiding Ukkel : Ukkel maakt deel uit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Buurgemeentes zijn Beersel, Brussel, Drogenbos, Elsene, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Vorst (Brussel-Hoofdstad) en Watermaal-Bosvoorde.

Nadere informatie

Deelakkoord splitsing kiesring Brussel Halle Vilvoorde.

Deelakkoord splitsing kiesring Brussel Halle Vilvoorde. Deelakkoord splitsing kiesring Brussel Halle Vilvoorde. Basis: CD&V formuleerde duidelijke voorwaarden en hield vol. Nu boeken we resultaat. We hebben altijd gezegd: eerst een oplossing voor BHV. Die eerste,

Nadere informatie

De Franse keizer Napoleon voerde rond 1800 veel oorlogen in Europa. Hij veroverde verschillende gebieden, zoals Nederland en België. Maar Napoleon leed in 1813 een zware nederlaag in Duitsland. Hij trok

Nadere informatie

PERSDOSSIER Is er een tekort aan huisartsen in Brussel? Het Brussels Gewest brengt zijn huisartsen in kaart

PERSDOSSIER Is er een tekort aan huisartsen in Brussel? Het Brussels Gewest brengt zijn huisartsen in kaart PERSDOSSIER 08.05.18 Is er een tekort aan huisartsen in Brussel? Het Brussels Gewest brengt zijn huisartsen in kaart Is er een tekort aan huisartsen in Brussel? Het Brussels Gewest brengt zijn huisartsen

Nadere informatie

Geschiedenis van het Nederlands. Het Nederlands in het Zuiden: een verhaal apart

Geschiedenis van het Nederlands. Het Nederlands in het Zuiden: een verhaal apart Geschiedenis van het Nederlands Het Nederlands in het Zuiden: een verhaal apart Lectuur (optioneel) Het Nederlands in het Zuiden: een verhaal apart. In: Guy Janssens en Ann Marynissen, Het Nederlands vroeger

Nadere informatie

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie stuk ingediend op 651 (2009-2010) Nr. 1 21 september 2010 (2009-2010) Voorstel van resolutie van de heren Johan Deckmyn, Filip Dewinter, Wim Wienen en Felix Strackx betreffende de splitsing van de Koninklijke

Nadere informatie

Vastgoedprijzen stijgen opnieuw

Vastgoedprijzen stijgen opnieuw ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECON ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT - 2 augustus 21 Vastgoedprijzen stijgen opnieuw Het jaar 29 werd gekenmerkt door dalende vastgoedprijzen,

Nadere informatie

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November 2009-821- VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL Vraag nr. 33 van 7

Nadere informatie

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 19 juli 2007 Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies Eén op de tien Belgen werkt in een ander gewest; één op de vijf in een andere

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012 PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012 De regionale inkomensverschillen onder de loep Hoe verhoudt de inkomensevolutie zich ten opzichte van de inflatie? In welke regio liggen de gemiddelde inkomens het

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE. van mevrouw Sonja Becq en mevrouw Veerle Heeren c.s.

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE. van mevrouw Sonja Becq en mevrouw Veerle Heeren c.s. Stuk 2226 (2003-2004) Nr. 1 VLAAMS PARLEMENT Zitting 2003-2004 9 maart 2004 VOORSTEL VAN RESOLUTIE van mevrouw Sonja Becq en mevrouw Veerle Heeren c.s. betreffende uitbreiding en aanpassing van de werking

Nadere informatie

Inburgeringsbeleid: taaldiversiteit als politieke uitdaging voor Brussel en de Vlaamse Rand

Inburgeringsbeleid: taaldiversiteit als politieke uitdaging voor Brussel en de Vlaamse Rand Nederlands Home BRIO-matrix BRIO Home > BRIO-matrix > FICHE - Inburgeringsbeleid Inburgeringsbeleid: taaldiversiteit als politieke uitdaging voor Brussel en de Vlaamse Rand Download FICHE Inburgeringsbeleid:

Nadere informatie

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (2001), Statistiek van de aangesloten vennootschappen jaar 2000, 68 p. Begin juni

Nadere informatie

Toelichtingsnota bij de overzichtstabel van de kandidaten per verkiezing en per kieskring

Toelichtingsnota bij de overzichtstabel van de kandidaten per verkiezing en per kieskring 1/7 Toelichtingsnota bij de overzichtstabel van de per verkiezing en per kieskring ELEKTRONISCHE STEMMING MET PAPIEREN BEWIJSSTUK - VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN 1. Algemene procedure. a. Inleiding De stemprocedure

Nadere informatie

'ALLE KINDEREN IN BRUSSEL ZOUDEN MOETEN LEREN LEZEN EN SCHRIJVEN IN HET NEDERLANDS'

'ALLE KINDEREN IN BRUSSEL ZOUDEN MOETEN LEREN LEZEN EN SCHRIJVEN IN HET NEDERLANDS' Philippe Van Parijs 'ALLE KINDEREN IN BRUSSEL ZOUDEN MOETEN LEREN LEZEN EN SCHRIJVEN IN HET NEDERLANDS' Knack, 11 juli 2012, pp. 6-9 Meer nog dan het Frans vormt het snel oprukkende Engels een gevaar voor

Nadere informatie

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.6 Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Tijd van burgers en stoommachines 1800 1900. 8.6 Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd? Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd? Kenmerkende aspecten: * Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces. * De opkomst van

Nadere informatie

Taal en identiteit bij de Brusselaars

Taal en identiteit bij de Brusselaars BRIO-FICHE 2 Taal en identiteit bij de Brusselaars IN HET KORT: Het taalbarometeronderzoek toont de toenemende culturele en taaldiversiteit van de Brusselse bevolking aan. Tegelijk is de politieke en maatschappelijke

Nadere informatie

BAROMETER. Taalgebruik in de Vlaamse Rand

BAROMETER. Taalgebruik in de Vlaamse Rand FEBRUARI 2015 BAROMETER Taalgebruik in de Vlaamse Rand Deze nieuwe editie van de barometer gaat in op het onderzoek Taalgebruik in de Vlaamse Rand dat Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum

Nadere informatie

Graag zou ik beschikken over de gegevens van de inschrijvingsprocedure voor het schooljaar

Graag zou ik beschikken over de gegevens van de inschrijvingsprocedure voor het schooljaar SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 333 van JO DE RO datum: 21 april 2016 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Onderwijs - Weigering inschrijving leerlingen

Nadere informatie

Belgen bevraagd

Belgen bevraagd 1 41.420 Belgen bevraagd De PVDA vroeg 41.420 Belgen hun mening over de crisis, armoede, werk, koopkracht, de toekomst van de jongeren, discriminatie & justitie, klimaat & milieu, democratie en energie.

Nadere informatie

GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN.

GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN. GEAUTOMATISEERDE STEMMING VOORSTELLING VAN DE SCHERMEN 1 Algemene procedure a Inleiding De stemprocedure wordt op gedetailleerde wijze beschreven in artikel 7 tot 8bis van de wet van 11 april 1994 houdende

Nadere informatie

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN Frederik Heylen Jan Beyers Te gebruiken referentie: HEYLEN F. & BEYERS J. (2016). MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË: EERSTE RESULTATEN. UNIVERSITEIT

Nadere informatie

IMPULSEO I. Gert Merckx Kennisdomeinverantwoordelijke huisartsenkringen Leuven - 8 november 2016

IMPULSEO I. Gert Merckx Kennisdomeinverantwoordelijke huisartsenkringen Leuven - 8 november 2016 IMPULSEO Als steunpunt voor Impulseo helpt Domus Medica u met uw aanvraag. Voor meer informatie: mail naar annemie.verwilt@domusmedica.be of surf naar http://www.domusmedica.be/impulseo IMPULSEO I Gert

Nadere informatie

DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN

DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN Deze brochure wil in vogelvlucht zonder volledig te willen zijn en in een begrijpelijke taal de lezer een inzicht geven in de bevoegdheidsverdeling

Nadere informatie

DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN

DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN DE PARLEMENTEN VAN BELGIË EN HUN INTERNATIONALE BEVOEGDHEDEN Deze brochure wil in vogelvlucht zonder volledig te willen zijn en in een begrijpelijke taal de lezer een inzicht geven in de bevoegdheidsverdeling

Nadere informatie

Bijlage 10: Het kustgebied

Bijlage 10: Het kustgebied Bijlage 10: Het kustgebied Om de kustmigraties te bestuderen, moet er een kustgebied afgebakend worden om te onderzoeken. Om dit op een verantwoorde manier te doen, zijn we vertrokken van de migratiegegevens

Nadere informatie

Sociaal-ruimtelijke relaties tussen Brussel en Vlaams-Brabant. Steunpunt Sociale Planning

Sociaal-ruimtelijke relaties tussen Brussel en Vlaams-Brabant. Steunpunt Sociale Planning Sociaal-ruimtelijke relaties tussen Brussel en Vlaams-Brabant Profiel (deel)gemeenten Pendel Inhoud Verhuisbewegingen: richting Vlaams-Brabant I. Omvang en evolutie II. Het profiel van de verhuizers III.

Nadere informatie

EINDELIJK EEN PUBLIEKRECHTELIJK KADER VOOR GEDECENTRALISEERDE VLAAMS-FRANSE SAMENWERKING

EINDELIJK EEN PUBLIEKRECHTELIJK KADER VOOR GEDECENTRALISEERDE VLAAMS-FRANSE SAMENWERKING EINDELIJK EEN PUBLIEKRECHTELIJK KADER VOOR GEDECENTRALISEERDE VLAAMS-FRANSE SAMENWERKING Prof. dr. Jan Wouters en Maarten Vidal * Hoewel in de praktijk lokale, gedecentraliseerde overheden (gemeenten,

Nadere informatie

Een federale kieskring: alweer een stap vooruit

Een federale kieskring: alweer een stap vooruit OPINIE Een federale kieskring: alweer een stap vooruit In een ingezonden bijdrage tonen Kris Deschouwer en Philippe Van Parijs, woordvoerders van de Paviagroep, zich verheugd over het voornemen de federale

Nadere informatie

Uw gemeente in cijfers: Anderlecht

Uw gemeente in cijfers: Anderlecht Inleiding Anderlecht : Anderlecht maakt deel uit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Buurgemeentes zijn Brussel, Dilbeek, Drogenbos, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Pieters-Leeuw en Vorst (Brussel-Hoofdstad).

Nadere informatie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie Die publieke opinie in de Europese Unie Opiniepeiling besteld en gecoördineerd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Communicatie. Dit werd opgesteld voor de Vertegenwoordiging van de Europese

Nadere informatie

Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal vragen om de kennis te toetsen. Het betreft steeds drie multiplechoicevragen en drie open vragen.

Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal vragen om de kennis te toetsen. Het betreft steeds drie multiplechoicevragen en drie open vragen. 1 Inleiding In wetten worden veel zaken geregeld: studiefinanciering, de huur van een studentenkamer, de koop van studieboeken en kleding, maar ook verkeersregels en belastingheffing. Hiermee en met vele

Nadere informatie

Stuk 1328 ( ) Nr. 1. Zitting februari 1999 ONTWERP VAN DECREET

Stuk 1328 ( ) Nr. 1. Zitting februari 1999 ONTWERP VAN DECREET Stuk 1328 (1998-1999) Nr. 1 Zitting 1998-1999 26 februari 1999 ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van het decreet van 7 november 1990 houdende vaststelling van het wapen, de vlag, het volkslied en de feestdag

Nadere informatie

Persbericht, 26 juli 2013

Persbericht, 26 juli 2013 Persbericht, 26 juli 2013 Verbrusseling neemt op verscheidene plaatsen dramatische proporties aan Nieuwe geboortecijfers Kind en Gezin: aandeel Nederlandstaligen in Halle-Vilvoorde blijft dalen Drie jaar

Nadere informatie

Geschiedenis Amerika en Frankrijk in de tijd van pruiken en revoluties: een overzicht. Een les van: Bor

Geschiedenis Amerika en Frankrijk in de tijd van pruiken en revoluties: een overzicht. Een les van: Bor Geschiedenis Amerika en Frankrijk in de tijd van pruiken en revoluties: een overzicht. Een les van: Bor Terugkijken: Bij de ene revolutie ontstaat een nieuw en onafhankelijk land. Vrijheid is voor de inwoners

Nadere informatie

BRUSSEL EN DE RAND. Hoe omgaan met een functionele realiteit? Peter Cabus 17 februari 2009

BRUSSEL EN DE RAND. Hoe omgaan met een functionele realiteit? Peter Cabus 17 februari 2009 EN DE RAND Hoe omgaan met een functionele realiteit? Peter Cabus 17 februari 29 TWEE REALITEITEN: Functionele realiteit: De maatschappij functioneert ongeacht bestaande grenzen Grensoverschrijdende interacties

Nadere informatie

nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS

nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Inschrijvingen onderwijs Stand van zaken De

Nadere informatie