Eureka 2M volledig herziene 5 e druk,

Transcriptie

1 Eureka 2M volledig herziene 5 e druk, Antwoordkernen zijn vrijwel nooit volledige zinnen. Antwoordkernen geven alleen aan, wat er beslist in het antwoord moet staan. De bedoeling is, dat je eerst zelf de antwoorden vindt/bedenkt. Daarna maak je er zelf goede eigen zinnen van. Pas achteraf controleer je, of je antwoord goed is. Vaak is het geen kwestie van goed of fout, maar van volledig of niet volledig. Wat zijn de regels voor het maken en nakijken van opdrachten: Indelen 1. Voor in het schrift komen de aantekeningen te staan en ook de uitwerkingen 2. Achterin het schrift komen de opdrachten te staan Opdrachten: 3. Alle opdrachten moeten gemaakt worden. De antwoorden moeten in HELE zinnen uitgeschreven worden. 4. Je slaat steeds een regel over tussen de opdrachten. 5. Alle antwoorden moeten nagekeken worden: a. Is een antwoord goed, dan zet je met RODE pen een voor de kantlijn. b. Is een antwoord fout en je snapt waarom je antwoord fout is verbeter je met RODE pen. c. Is een antwoord fout en je snapt niet waarom je antwoord fout is dan zet je met RODE pen een? voor de kantlijn. Dat moet je dus vragen inde les. Soms komt er bij de antwoordkernen xxx: dat betekent: zo'n antwoord moet je helemaal zelf bedenken. Vaak gaat het dan om een eigen mening, of een eigen voorbeeld: zoiets kunnen we natuurlijk niet voor je bedenken. betekent: de opdracht is geen vraag. Je moet alleen de opdracht lezen. De vraag komt dan daarna: zie bij opdracht 3 ; de vraag staat bij 3.1. betekent, dat wat op de stippellijn moet, overgenomen moet worden uit het boek.

2 De Nederlanden in de tijd van pruiken en revoluties 9.1 Economie 1. Stagnatie 1.1 bloei 1.2 Gouden eeuw 1.3 bloei van handel, kunst en wetenschap 1.4 oorzaak 2. Engeland Frankrijk Alleen Nederlandse goederen met Nederlandse schepen naar Engelse havens. Mercantilisme: invoerheffingen 3. havenarbeiders, scheepsbouwers 3.1 regenten-ondernemers 3.2 investeren in buitenlandse bedrijven, ipv zelf handelsondernemingen op te zetten 3.3 groter 9.2 Sociaal 4. regenten/patriciaat 5. investeerden geld buitenhuizen 6. teruggang in handel en vriendjespolitiek 7. verklarende vraag 9.3 Verlichting en Patriotten 8. burgerij 9. goede vaderlanders 10. verlichting feiten 12.2 meningen 12.3 argumenten Kezen 13.2 Ezel 13.3 tegenstander: patriotten worden belachelijk gemaakt 13.4 subjectief 13.5 hoog 13.6 (eigen antwoord) 14. subjectief hoog aanhanger van patriotten

3 15. Bron 1: Subjectief hoog Bron 2: informatief matig Bron 3: Objectief laag 9.4 Achteruitgang en ondergang van de de 17 de 18 de 19 de Jaartallen Begrippen Opstand Gouden Eeuw Pruikentijd Bataafse Koninkrijk Holland Nederland bij Frankrijk 17. A, C, E, G, H, J 18. xxx Bespreek met de docent in de les.

4 De Nederlanden in de tijd van Burgers en stoommachines. Toelichting op het tijdvak 1. Wind, water, spier 2. Industriële Revolutie 3. 1 Economische 2 sociaal 3 politiek 4 cultuur 4. Grotere rijkdom, meer invloed. 4.1 lage lonen, slechte werk- en leefomstandigheden. 4.2 beschaving brengen naar minder beschaafde werelddelen, zoals Afrika en Azië Franse Tijd 1. Bataafse republiek Koninkrijk Holland Franse provincie statenbond eenheidsstaat Geen grondwet grondwet met alle rechten en plichten van het volk en de verdeling van de macht timocratie 3.2 democratie 3.3 monarchie 3.4 niet, want Frankrijk was een monarchie, en Nederland werd daar een onderdeel van bestuur vanuit Parijs - burgerlijke stand - dienstplicht 10.2 De komst van Willem I 5. NL + B + Lux samen één land. 6. positief, mensen juichen/zwaaien. 7. lege schatkist. 7.1 Fransen hadden het geplunderd voor hun oorlogen Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ( ) 8. bufferstaat 8.1 voldoende inwoners en geld, voor een groot leger. 9. Industrie kon produceren; het noorden zou vervolgens verhandelen. 10. Koning-koopman 10.1 Projecten die de handel moesten bevorderen Invloed katholieken op het onderwijs beperken Nederlands

5 11.3 Helpen de schatkist te vullen. 12. Steeds meer zuidelijke Nederlanders wilden een onafhankelijke Belgische staat Opstand in het Zuiden 13. Augustus Waardoor, waarom, wanneer gaat Willem luisterde niet naar de wensen van het Zuiden/ Willems impopulaire beleid katholieken wilden invloed in onderwijs houden en Rooms-katholicisme als staatsgodsdienst. - Elite wilde Frans als voertaal. - Ondernemers wilden geen overheidsbemoeienis (liberalen) Opera in Brussel: La Muette de Portici. 16. Oorlog tussen Noorden en Zuiden Nederlanden vielen uiteen. 17. Belgische legers verslagen, Franse bemoeienis zorgde ervoor dat België toch onafhankelijk werd Nederland en Nederlands-Indië 18. Nodig voor taak in Europa: Nederland zou geld kunnen verdienen aan de kolonie. 19. Johannes v/d Bosch 19.1 Indische boeren moesten producten verbouwen voor de export. Kolonie als wingewest Binnenlands en inlands 20.2 Nederland 20.3 Indië 20.4 Boeren 20.5 Leren!!! Nederland wilde zoveel mogelijk verdienen. Kolonie is er voor het moederland. Hoe meer de boeren produceerden, hoe groter de winsten voor de bestuurders In theorie wel, maar in praktijk niet Te weinig inkomsten door misoogsten, en corruptie ging ten koste van de boeren. 22. Veel projecten om Nederland te moderniseren werden betaald met de opbrengsten van het Cultuurstelsel. 23. Rond Ondernemers kregen vrije hand om geld te verdienen aan Indië en diens bevolking Mishandeld en uitgezogen Niet echt. Hij roept de koning wel op tot actie Ethische politiek. Iets terugdoen voor de bevolking. Nederland had een ereschuld. Samenvattingopdracht:

6 1795 patriotten eenheidsstaat Verlichting grondwet Lodewijk Napoleon Koninkrijk Holland Oranje Willem I Koning-koopman taal- godsdienst- en economisch beleid 1830 oorlog tussen Noorden en Zuiden Verenigd Koninkrijk viel uiteen Geld Cultuurstelsel inlandse bevolking grote winsten modernisering van de infrastructuur 10.6 Het ontstaan van het tegenwoordige Nederland 25 het liberalisme 25.2 Niet waar, de liberalen willen juist dat de overheid zich zo min mogelijk met de burger bemoeit 26 de Liberalen revoluties in Europa 27 Die werd daarmee beperkt 27.1 Het parlement 28.1 twee kamers/ Het parlement 28.2 Alleen de rijke mannen hadden kiesrecht 28.3 de meeste mensen mochten nog niet stemmen er was censuskiesrecht algemeen kiesrecht/ 1919 ook vrouwenkiesrecht 29xxx 29.1 vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging 30 De fabrieksarbeiders, vrouwen 31 strijden voor gelijke kansen en rechten Sociaaldemocraten 32 dat werktuigen op wind, water of spierkracht veelal wordt overgenomen door de stoommachine 32.2 aan de enorme band 33.1 gevolg 33.2 organiseren in een vakbond, het stemmen op een politieke partij 34 De SDAP streed voor algemeen kiesrecht, omdat dan arbeiders ook mochten stemmen. Dan zouden ze stemmen op de SDAP en dan zou de politieke partij de SDAP het kunnen opnemen voor de arbeiders in het parlement 35 verklarend 35.2 waarom is een reden

7 Confessionelen 36 scholen van de overheid. Scholen voor iedereen scholen die naast algemeen onderwijs ook les in godsdienst geven liberalen en de sociaaldemocraten 36.3 de protestanten en de katholieken 36.4 De rooms-katholieken en de protestanten waren tegen openbaaronderwijs voor hun kinderen, omdat zij vonden dat er op openbaar onderwijs te weinig aan godsdienst werd gedaan. 37 confessionelen en christendemocraten 37.1 ARP en RKSP 37.2 ARP. Abraham Kuyper RKSP priester Schaepman Feministen 38 feministen wilden kiesrecht, werk en opleiding net als mannen 38.1 de meeste mannen vonden dat politiek een zaak was van mannen 39.1 Meisjes werden voorbereid op het huishouden want 39.2 je herkende het ideale meisje aan 39.3 geschreven, primaire bron 39.4 standplaatsgebondenheid hoog = subjectief De oplossing voor de socialisten,confessionelen en de feministes 40 Arbeiders ontbreken van kiesrecht / werk leefomstandigheden Feministes gelijkheid aan man confessionelen ontevreden over het onderwijs ze willen subsidie voor bijzondere scholen 40.2 in vraag 40.1 wordt er gevraagd naar een reden, want de vraag luidt waarom mensen ontevreden zijn. Je vraagt dan naar een reden. 41 subsidie voor bijzondere scholen, algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht 41.1 in 1919, toen kregen vrouwen ook algemeen kiesrecht, dus naast passief ook actief kiesrecht. 42 Het woord democratische is onderstreept, omdat nu echt het hele volk vertegenwoordigd werd in het parlement. Het volk had dus de macht in handen.