Inleiding tot de economie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Inleiding tot de economie"

Transcriptie

1 Inleiding tot de economie 1. Problemen van schaarste Eindige hoeveelheid van bijv. grondstoffen, lucht 2. Gevolgen van schaarste 2.1. Keuzes maken Juist omdat er schaarste is 2.2. Concurrentie Samenwerken om de concurrentie te lijf te gaan 3. Optimisering Het nut van hun keuze optimiseren om een zo hoog mogelijke winstfactor te behalen 3 Grote Productievragen 1. Wat produceren? Indien geen schaarste, zouden we alles kunnen produceren 2. Hoe produceren? 3. Voor wie produceren? 3.1. gelijkheidsbeginsel : iedereen hetzelfde behoefteprincipe : verdelen ifv behoefte van de mensen 3.2. prestatiebeginsel : hard werkenden krijgen meer afgezwakt door sociale zekerheid Productiemogelijkhedencurve of Transformatiecurve 1. De 3 Productiefactoren Def: goed of dienst dat we vandaag gebruiken om andere goederen of diensten te maken 1.1. kapitaal (kapitaalgoederen of materiele rijkdom) 1.2. arbeid 1.3. natuur (zon, grondstoffen, ) 2. De curve Duidt de maximale hoeveelheid aan die we van beide goederen kunnen produceren, gegeven de productiefactoren A: In punt A zitten we nog niet op de limiet. Er is werkloosheid, kapitaal dat niet gebruikt wordt, C: In punt C kunnen we slechts meer van B produceren indien we minder van K produceren. We zitten op de limiet. (= efficiënt) D: Als we uit D een éénheid naar boven verschuiven, dan moeten we x naar links gaan. We noemen x de kostprijs 1

2 van de eenheid B. Deze kostprijs wordt ook wel alternatieve kost of opportuniteitskost genoemd. Opvallend aan deze kromme is dat ze concaaf is. Hoe meer brood je wilt produceren, hoe groter en groter de kostprijs wordt. De reden hiervoor kunnen we eenvoudig inzien vermits niet alle productiefactoren die we voor K gebruiken even geschikt zijn voor B. Keuze tussen private en collectieve goederen Def: - privaat : als je het niet graag hebt of nodig hebt, koop je het niet - collectief : hier kan je niet kiezen of je het wilt kopen of niet, je wordt gedwongen; geen exclusief eigendomsrecht Stel dat we de collectieve goederen toch privaat zou maken en je mensen er vrijwillig voor laat betalen. Dan heb je sowieso een hele hoop mensen die er niet meer voor betalen al zeggend: de rest zal er wel voor opdraaien. Dit noemt men Freeriders of vrijbuiters. Keuze tussen consumptie vandaag en morgen K: kapitaalgoederen C: consumptiegoederen K1: de hoeveelheid kapitaalgoederen die we vandaag produceren om alle kapitaalgoederen volgende periode te kunnen vervangen zodat we met evenveel kapitaalgoederen verder kunnen. A: in situatie A blijven we de volgende periode in dezelfde curve 1 A : in situatie A zullen we ervoor kiezen minder consumptiegoederen te produceren en meer kapitaalgoederen zodat we de volgende periode zijn geëvolueerd van curve 1 naar curve 2. Door deze extra kapitaalgoederen hebben we immers meer vermogen ontwikkeld om meer goederen te ontwikkelen. De afstand y noemen we de nettoinvestering en x noemen we het sparen. Opm.: China investeert bijna 50% in kapitaalgoederen om zo zeer snel te kunnen groeien, wat ook lukt. Economische systemen 1. Marktsysteem Geen centrale plannen, chaotisch, niet georganiseerd Gebaseerd op vele markten waar vragers en aanbieders elkaar treffen 1.1. Wat produceren? De regering beslist over de collectieve goederen, welke een invloed heeft op de private goederen. Daarom beslist de consument slechts ten dele. 2

3 1.2. Hoe produceren? Zo goedkoop mogelijk Technologische vooruitgang zorgt voor hogere productiesnelheid en lagere kost voor deel voor de consument, nadeel voor de werknemer (kans op ontslag) 1.3. Voor wie produceren? Prestatiebeginsel Soms stappen we ervan af; 2 redenen hiervoor : Idee van fairness: iedereen moet kans op leven krijgen Egoïsme/eigenbelang: ik kan ook achteruitgaan 1.4. Adam Smith : the invisible hand Het individueel handelen gedreven door eigenbelang dient het algemene belang. Voorbeeld: Schaarste aan tomaten in bepaalde wijk in Brussel. Handelaar daar doet zijn prijs stijgen (vraag groter dan aanbod) om grotere winsten te maken. De groothandelaar gaat tomaten leveren bij die handelaar om zo ook meer geld te krijgen voor zijn tomaten. Hierdoor komen er terug veel tomaten binnen bij de handelaar en is de schaarste verholpen. Opm.: werkt alleen als er concurrentie is; bij monopolies houdt de producent producten in om zo artificiële schaarste te creëren en zo superwinsten te maken doordat de prijs de hoogte ingaat. Binnen de E.U. worden zulke situaties vermeden en aangepakt indien nodig. Verdeling : puur prestatiebeginsel vormt probleem Externaliteiten: vermits lucht en water vrije goederen zijn zou men geen rekening kunnen houden met het verbruik en vervuiling van deze goederen in de boekhouding, waardor men hoge winsten krijgt. De overheid zal daarom toch die bedrijven een prijs hiervoor laten betalen. 2. Centrale planning 2.1. Wat produceren? Beslist door centraal brein. Gevolg: vaak lokale schaarste 2.2. Ondergang Rond 1980 zijn in enkele dagen/weken tijd bijna alle regimes die aan centrale planning deden ingestort 2.3. Oorzaken van ondergang/problemen met de centrale planning Informatieprobleem Alle informatie moet eerst via het centrale brein zodat die instructies kan geven. Dit zorgt voor een enorme vertraging. In het marktsysteem wordt lokale informatie zeer snel opgenomen door de lokale bedrijven die daar onmiddellijk op in spelen Incentieven Werknemers doen niet meer dan gevraagd, bedrijven produceren niet meer dan gevraagd. Zelf extra winst maken is toch onmogelijk dus waarom de moeite doen. Vernieuwing is ook niet nodig, vermits de overige bedrijven, allemaal onder leiding van het centrale brein, ook niet vernieuwen. Enorme technologische achterstand opgelopen tov landen met marktsysteem 3

4 3. Het grote verschil tussen centrale planning en marktsysteem DYNAMIEK : zoeken naar vooruitgang, vernieuwing, mogelijkheden voor meer te produceren, dus meer winst te maken, inzet, Economische kringloop Soorten markten 1. Aantal aanbieders en vragers 4

5 Vele : individuele beslissingen, hetzij van de vrager, hetzij van de aanbieder, hebben geen invloed op de marktprijs Monopolie: bijv. NMBS (binnenkort komt daar verandering in) Monopolie s ontstaan vaak onder invloed van de staat Oligopolie: bijv. energiesector (hier hebben beslissingen van aanbieders wel een effect) speltheorie : rekening houden met de verwachtte reactie van de concurrentie strategische overwegingen Monopsonie: bijv. de overheid die de vrager is 2. Informatie Assymetrische informatie : 2.1. de verkoper weet meer over product dan de koper bijv. verkoper tweedehandswagens creëert problemen : onzekerheid bij de consument prijs wordt midden van goede en slechte auto s enkel slechte auto s worden aangeboden; veel meer winst 2.2. de koper weet meer bijv. verzekeringen verzekeringsmaatschappij gaat wel zoveel mogelijk proberen achterhalen door middel van tests maar een aantal dingen zullen toch nog verborgen blijven 3. Homogeniteit Def: geen grote verschillen tussen producten van verschillende producenten Bijv. eieren Tegenvoorbeeld : laptops consument zal moeten investeren in informatie Analyse van het begrip concurrentie / vraag-aanbod 1. Vraag 1.1. Vraagfunctie Q i v = f i (p, p A, y i, k, o) Q = quantiteit v = vraag f = functie i = individu-afhankelijk p = prijs p A = prijs van alternatief y i = budget (individu-afhankelijk) k = kwaliteit o = promoties De functie Q is dus afhankelijk van deze vijf paramaters. Hoeveelheid beschikbaar van een product zit er niet tussen omdat deze juist de parameter prijs gaat beïnvloeden. Als consument trek je je niet aan hoeveel producten van die soort zich er in de winkel bevinden, enkel de prijs is belangrijk. Stel nu dat allen onveranderlijk zijn buiten de parameter p. (Ceteris paribus) Dan kunnen we p ten opzichte van Q plotten. 5

6 Q 1 v2 Q 1 v1 Q 1 v Q 2 v2 Q 2 v1 Q 2 v Het individu uit grafiek 2 heeft een veel hogere prijsgevoeligheid dan het individu in grafiek 1. Bij een forse prijsstijging zal individu 2 minder geneigd zijn het product nog aan te schaffen dan individu 1. Bij zeer steile curven kunnen we spreken van een sterke afhankelijkheid van het individu aan het product. Marginaal nut of grensnut-grafiek Bij aanschaf van een volgende exemplaar van een product zal de consument maar een lagere prijs willen betalen. Normaal altijd een dalend verloop. Q i v 1.2. Vraagcurve Het optellen van alle curven van de verschillende individuen. M.a.w. voor elke p i de waarden van de Q i v optellen. Dit zal als resultaat ook een dalende kromme geven. Q v = SUM(Q i v ) for i = 1,..., N 6

7 1.3. Marktvraag Prijselasticiteit = negatief getal dat aanduidt hoe sterk consumenten reageren op prijsverminderingen v ε p = v q v q p p (de noemers zijn de initiële waarden) v v v Q 1 Q 2 v v dq p ε p = (1 ste factor staat voor de afgeleide van de curve) v dp q Enkele specifieke gevallen Q v ε p = 0 0-prijsgevoeligheid Duidt op verslaving v ε p = producten die makkelijk vervangbaar zijn v q v q 1.4. Relaties tussen verschillende producten Bijv. bij substituten (margarine en boter), complementen (auto en benzine), maar ook bij onafhankelijke goederen die de koopkracht van de consument kunnen doen dalen, zoals bijv. huurprijs van de woning; dan is er ook een invloed. Als prijs van substituut stijgt, dan zal de vraag naar dit product toenemen (verschuiving naar rechts). Omgekeerd krijgen we een verschuiving naar links bij prijsdaling van substituut. v v q1 q2 v q Als prijs van het complement stijgt, dan zal de vraag juist dalen en verschuift grafiek naar links. Bij prijsdaling van het complement krijgen we een verschuiving naar rechts, d.w.z. een stijging van de vraag. 7

8 Als het inkomen stijgt, dan zal hoogstwaarschijnlijk ook de vraag stijgen, of alleszins toch niet dalen. We definiëren de inkomenselasticiteit, wat dus normaal gezien een positief getal betreft. v ε y = v dq v q dy y v v q1 q2 v q In een enkel geval kan deze grootheid negatief zijn, bijv. als het gaat om inferieure goederen zoals klompen, die nu na stijging van het loon, niet meer hoeven gedragen te worden wegens de mogelijkheid tot aanschaf van betere schoenen. 2. Aanbod 2.1. Aanbodsfunctie A q = g ( p, w, e, p ) i i k q = quantiteit A = aanbod g = functie i = individu-afhankelijk p = prijs w = loonkosten e = kosten aan energie/grondstoffen p k = prijzen alternatieve producten die met zelfde machines kunnen worden geproduceerd 8

9 2.2. Prijselasticiteit ε = p a dq q dp p a i a i waarbij de getalwaarden in de noemers van elke breuk de initiële waarden zijn. Deze coëfficiënt is eveneens altijd groter dan nul enkele specifieke gevallen: voorbeeld van voorkomen : prijsstijging tarwe er kan op het moment zelf niet extra geproduceerd worden vermits de oogst voorbij is; men moet wachten op volgende oogst. Kan ook voorkomen wanneer men op maximale productiecapaciteit zit. De enige manier om dan nog meer te produceren is door eerst te investeren in extra productiefactoren, wat ook tijd kost. kan leiden tot cyclische bewegingen in de tijd in prijzen en quantiteiten Je kan niet eeuwig bij een zelfde prijs blijven extra produceren; na een tijdje zit je op maximale productiecapaciteit en de enige manier om dan meer winst te maken is door prijsstijging Externe invloeden op curves 9

10 3. Evenwicht in de markt Automatisch evenwicht : aanbodoverschot leidt tot prijsdaling, vraagoverschot tot stijging idee van the invisible hand Dit geldt natuurlijk alleen voor het marktsysteem. Bij centrale planning wordt alles op voorhand berekend en beredeneerd en geeft men dan bevelen door om bijv. prijs te doen dalen of stijgen, aanbod te vergroten of verkleinen, enz. 10

11 4. Consumenten- en producentensurplus consumentensurplus : consument zou een prijs p 1 willen betalen voor de eerste eenheid, maar moet maar prijs p E betalen, dus maakt winst/surplus Producentensurplus : Producent is tevreden met prijs p 1 voor de eerste eenheid, maar krijgt er de prijs p E voor betaald, dus maakt winst/surplus Zo dicht mogelijk bij het evenwichtspunt is het optimale voor zowel producent als consument, maar als de prijs/aanbod zich van dit evenwicht verwijdert is een afwijking naar links optimaler dan een afwijking naar rechts. Langs rechts zit men immers met aanbodoverschotten die weggesmeten moeten worden. 11

12 5. Beperkingen van de welvaartsanalyse 5.1. Externaliteiten Kosten die worden teweeggebracht die niet onmiddellijk gedragen worden door het bedrijf zelf, bijv. pollutie van het milieu opl.: overheid presenteert daarvoor kostenplaatje, maar toch niet voor alles, vooral voor internationale grensoverschrijdende milieupollutie (bijv. Kyoto-akkoord) 5.2. Verdeling Mensen zonder inkomen zijn niet opgenomen in deze analyse; als 50% geen inkomen heeft en crepeert, kunnen we moeilijk over een evenwicht spreken opl.: we stellen de analyse op gegeven de verdeling en zoeken zo naar een evenwicht 5.3. Concurrentie Monopolie Als er geen concurrentie is, dan zal de producent de productie beperken om de prijs te doen stijgen; in de p,q-grafiek komt dit dan neer op een uitwijking naar links op de aanbod curve. Algemeen besluit : Er is een overheid nodig die toch enkele correcties aanbrengt voor het welzijn van iedereen. Een volledig vrije marktsysteem zou geen rekening houden met deze beperkingen en na een tijd problemen beginnen te ondervinden. 6. Vraag- en aanbodschokken Zij y een aanduiding voor het inkomen van de werkende mens, en zij y2 > y1, dan zal de vraag naar goederen stijgen doordat het budget van de consument gestegen is. Het evenwicht zal met een schok doorbroken worden en zich terug naar een nieuwe evenwichtspunt begeven. (rode pijlen) Bij een plotse energijprijsstijging zal het evenwicht zich naar boven verschuiven en zit men met een aanbodoverschot dat zal weggewerkt worden door een prijsdaling zodat een nieuw evenwichtspunt bereikt zal worden met een prijs p 1 die toch hoger ligt dan de vorige evenwichtsprijs p E. 12

13 Overheid grijpt in op de markt 1. Rechtstreeks 1.1. Maximumprijs Een maximumprijs zal worden ingevoerd onder druk van de consumenten. Helaas zal dit geen volledige oplossing zijn voor de consument. Er zal immers een vraagoverschot ontstaan, dat niet automatisch weggewerkt wordt doordat er een maximumprijs ingesteld is. Vermits sommige consumenten voor dat bepaald product veel meer willen geven zolang ze het maar in hun bezit krijgen, ontstaan er illegale praktijken zoals op de zwarte markt. Mogelijke oplossingen om deze praktijken in de kiem te smoren zijn: Rantsoeneren De overheid deelt bonnetjes uit aan de bevolking die elke bezitter van een bonnetje het recht geeft een bepaalde hoeveelheid van het product aan te schaffen bij inlevering van het bonnetje. Hierdoor zal het product gelijkmatig verspreid worden over de bevolking. Toch zullen er ook hier mensen zijn die dat bepaald product niet nodig hebben en deze bonnetjes beginnen doorverkopen Overheid produceert zelf of geeft subsidies Een andere oplossing is dat de overheid er zelf voor zorgt dat er toch meer goederen op de markt komen. Dit kan door zelfproductie of door de bedrijven die het product maken subsidies te verlenen zodat ze toch meer van het product zouden produceren al zijn de prijzen laag. Het verlies dat het bedrijf dan zogezegd maakt wordt weggewerkt door de subsidies Minimumprijs Dit soort ingrijpen komt vooral in de landbouwsector voor. Schetsen we eerst de achtergrond waarom dit gebeurt. In de landbouwsector is op korte termijn de aanbodscurve een verticale. Men is niet in staat als de oogst al voorbij is, nog meer van een bepaald product op de markt te toveren. De vraagcurve heeft eveneens een lage prijselasticiteit, vermits de consument niet veel minder gaat eten als de prijzen stijgen. Stel nu dat door goede weersomstandigheden het verwachtte aanbod A overschreden wordt 13

14 door A. Als we dan de nieuwe evenwichtsprijs beschouwen, merken we dat een kleine stijging van het aanbod een enorm prijsverschil teweeg brengt. Zij het groene gedeelte de verwachtte winst voor de boeren bij aanbod A en het rode gedeelte de verwachtte winst bij aanbod A, dan ziet men dat de winst meer dan gehalveerd is. Dit brengt enorme problemen teweeg voor de boeren die hun inkomsten de dieperik in zien gaan. Daarom zal de overheid overgaan tot het instellen van een minimumprijs. Dit heeft tot gevolg dat er een aanbodsoverschot ontstaat. Als de overheid niet ingrijpt, zal dit weer tot illegale praktijken leiden, zoals boeren die dan toch onder de minimumprijs zullen beginnen verkopen omdat weinig geld toch beter is dan geen geld. Om dit te vermijden zal de overheid de overschotten opkopen. De prijs die het hiervoor betaalt is aangegeven door het rode gedeelte. Deze overschotten worden dan ofwel opgeslagen in frigo s, gratis weggegeven aan arme landen of ook vaak gewoonweg vernietigd/verbrand. Op lange termijn zal de aanbodscurve er niet meer verticaal uitzien (A), maar eerder zoals de curve (A ). De boeren, onder invloed van de hoge prijs, zullen meer gaan produceren omdat ze goede winsten ruiken. Hierdoor zal de overheid nog meer geld moeten uitgeven om de overschotten uit te geven (groene gedeelte). Ook zullen boeren uit het buitenland, of wat de EU betreft, buiten de EU, hun producten gaan invoeren en op onze markten brengen tegen een goedkopere prijs dan de minimumprijs. Ook deze goederen zal de overheid dan moeten beginnen opkopen Dit kon niet blijven duren. Daarom zijn volgende oplossingen in leven geroepen: Import- en exporttarieven De overheid zal op goederen die ingevoerd worden een tarief t heffen gelijk aan het verschil van de minimumprijs met de wereldprijs of evenwichtsprijs in de wereld. Zo zullen boeren buiten de EU minder geneigd zijn hun goederen hier aan te bieden. Ook zal de overheid boeren die hun goederen buiten de EU tegen de wereldprijs verkopen, subsidiëren en wel zo dat ze het verschil t dat ze verlies maken terugbetaald krijgen. Dit alles was een perfecte oplossing wat de inwoners en boeren van de EU betreft. Boeren buiten de EU daarentegen zullen door de exportgoederen uit de EU hun prijzen eveneens zien dalen en vermits er daar niet zoiets bestaat als minimumprijzen of importtarieven, zullen deze hun winsten meedogenloos zien krimpen. Vooral voor de arme Caribische boeren is dit een probleem, met als gevolg fel protest over de hele wereld tegen de EU. Andere oplossingen zijn noodzakelijk. 14

15 Opleggen van quota s, minimumprijzen laten dalen, markt terug vrij laten In plaats van minimumprijzen gaat de EU nu de boeren een minimuminkomen garanderen, hoeveel ze ook produceren of hoe hoog of laag de prijs ook ligt, zodat de markt terug vrij komt. Ook zal de overheid een maximum van productie of quota opleggen aan de boeren. Dit laatste doet al sterk denken aan een geleide planeconomie dus is niet de ideale oplossing. Toch zullen we deze hieronder kort bespreken Quota Door het opleggen van een quota creëert men een enorm verschil tussen de productieprijs en de consumentenprijs (prijs die de consument voor het product wil betalen). Dit heeft als gevolg dat handel in dit soort goederen een bijzonder winstgevende bezigheid wordt. Dit is natuurlijk een bron voor illegaliteit die men zo creëert. En de enige oplossing binnen deze maatregel, is de productiegrens nog te verlagen, wat dan de mogelijke winstfactor nog verhoogt zodat er nog meer criminelen door de hoge winsten worden aangetrokken. Men zit in een vicieuze cirkel. De enige echte oplossing is de quota s af te schaffen. 2. Onrechtstreeks 2.1. Belastingen Directe belastingen Personenbelasting Vennootschapsbelasting (belasting op winst van bedrijven) Bijdragen aan SZ (sociale zekerheid) o Werkgevers (patronale) en werknemers bijdrage o Tegenwoordig zijn deze 2 niet meer voldoende om alle kosten van de SZ te dekken en gaat ook een deel van de personenbelasting naar de SZ o Dit soort belastingen wordt onmiddellijk van het loon afgehouden Indirecte belastingen BTW : procentuele waarde, meestal ongeveer 21 % Accijnzen : een vaste waarde per hoeveelheid van een bepaald product Voorbeeld: op benzine is de totale belastingsprijs nu ongeveer 60 %! 45 % van het BBP (bruto binnenlands product) gaat naar de overheid in de vorm van belastingen = belastingsdruk; dit geld komt natuurlijk terug in de economie terecht onder de vorm van staatsuitgaven 15

16 Werkgever betaalt 2 keer zoveel dan dat werknemer krijgt! De prijs van het product zal stijgen door de belasting op het product maar de producent zal het zo spelen dat hij deze kost van belasting gedeeltelijk naar de consument zal kunnen schuiven. De nieuwe evenwichtsprijs is immers hoger dan de vorige. Bij een verticale aanbodscurve, zijnde een niet flexibele producent/aanbieder (geen prijselasticiteit) zal de kost van de belasting volledig naar de producent gaan vermits de evenwichtsprijs niet verandert. Bij een horizontale vraagcurve, zijnde een niet flexibele consument (geen prijselasticiteit) zal de kost van de belasting volledig naar de consument gaan. Voorbeelden van niet flexibele consumenten zijn verslaafden. 16

17 Beschouwen we nu het verband tussen het belastingstarief dat de overheid invoert en de belastingsopbrengst voor de staat. De opbrengst voor de staat, gegeven door T, zal kunnen geschreven worden als het product van het belastingstarief (t) met het aantal verkochte producten (q). Verhogen van het tarief t heeft natuurlijk een gevolg op het aantal aangeboden producten q. Bij een stijging van t zal q dalen. We zien dat bij een kleine stijging van t (t1 t 2 ) de opbrengst voor de staat (aangegeven in het rood als een rechthoek) verhoogt. Maar dit zal niet eeuwig blijven duren en dat kunnen we eenvoudig inzien als men het extreem tarief t N beschouwt. Er zal nu niets meer aangeboden worden zodat de opbrengst T voor de staat ook nul zal zijn. Er zal dus een bepaald tarief t M bestaan waarvoor de opbrengst T maximaal is. De studie van deze effecten wordt weergegeven in de Laffer curve, waarbij T M staat voor de maximale opbrengst voor de staat. Aanduiding van de stijging voor de prijs van een product, waarop een belasting is gehoffen in de vorm van BTW, bij een bepaald aanbod. Onder invloed van de procentuele stijging zal het verschil tussen de niet belaste prijs en de belaste prijs steeds groter worden. De verhouding tussen a en b moet steeds gelijk blijven. Dit in tegenstelling tot bij accijnzen, waar er een vaste prijstoename heerst per hoeveelheid van het product. 17

18 3. Welvaartsaspecten van belastingen Verticale stijging van de curve A naar de curve A onder invloed van belasting in de vorm van een accijns. P F = prijs die ondernemingen ontvangen in de markt P F P G = deel van hun inkomst dat ze onder vorm van belasting moeten afstaan aan de overheid Herinner dat we bij onze bestudering van evenwicht in de markt ook al de surplus hadden onderzocht. Toen was de totale surplus gelijk aan de hele driehoek (rood, blauw, groen en grijs) en zagen we dat de grootte van het oppervlak gelijkstond met de grootte van de welvaart. Nu zien we dat er een deel van de surplus wegvalt, niet alleen onder de vorm van de belastingsinkomsten van de staat, maar eveneens een deel dat volledig wegvalt (grijs). Dit lijdt dus tot efficiëntie verlies, zijnde verlies aan welvaart. Hoe hoger de belastingen, hoe meer Q F zich naar links zal begeven en hoe groter de oppervlakte van de grijze driehoek zal worden (meer dan lineair). Belastingen zorgen dus voor een verlies aan welvaart. Toch zullen in sommige gevallen belastingen toch positief zijn. Denken we maar een externaliteiten zoals CO 2 - uitstoot die niet in rekening worden gebracht in normale marktstudies, vermits de lucht voor iedereen bereikbaar is. Door middel van belastingen kunnen deze geïnternaliseerd worden, waarbij de belasting dan staat voor de prijs die de onderneming betaalt voor bijv. CO 2 - uitstoot per eenheid van hun product dat ze aanmaken. Een deel van deze kost wordt doorgeschoven naar de consument die nu meer zal moeten betalen voor het product. Moeilijk blijft evenwel de exacte kost te weten veroorzaakt door deze CO 2 -uitstoot. De belasting door de overheid gehoffen zal dus louter een gok zijn naar deze kost. 18

19 4. Subsidies het gespiegelde effect van belastingen Als de prijs zakt tot P F, dan zullen onder normale omstandigheden de ondernemingen veel minder gaan produceren, maar dankzij de subsidies aan hen overhandigd door de staat (= P E P F ), zal het bedrag dat zij ontvangen terug stijgen tot P E waardoor zij toch evenveel zullen blijven produceren. Ook kan het zijn dat er geen prijsdaling is, maar dat de staat gewoon wil dat de onderneming meer zal produceren aan de prijs P E. Dan kan men de subsidie zien als een stimulans om meer te produceren (ivp Q E, nu QK). Zoals we bij onze studie over belastingen hebben gezien, zal het voordeel/nadeel van belastingen gedragen worden door zowel producent als consument. Ook hier zal een deel van het voordeel van de subsidie, die eigenlijk bedoeld is voor de producent, gaan naar de consument, zoals te zien op onderstaande grafiek. Toch zullen we bij de producent niet echt over een voordeel kunnen spreken vermits hij eigenlijk niet zo veel wou produceren aan de nieuwe lagere prijs en de subsidie eigenlijk maar voor een deel naar hem toekomt. Omgekeerd kan men ook aan de consument subsidies aanbieden. Hier zal de consument onder invloed van de subsidie, evenveel van het product willen aanschaffen voor een duurdere prijs (verschil zit in subsidie) ofwel meer van het product willen aanschaffen. 19

20 Ook hier zal een deel van het voordeel van de subsidie gaan naar de producent. Deze al kunnen verkopen aan PG ipv aan P E. Het ander deel gaat naar de consument die nu kan kopen aan P K (want subsidie betaalt het verschil tussen P G en PK) ipv aan P E. De verhouding van het voordeel van de producent tov het voordeel van de consument hangt vanzelfsprekend af van de prijselasticiteit van zowel consument als producent. Is bijvoorbeeld de prijselasticiteit van het aanbod gelijk aan nul, dan zal het volledige voordeel van de subsidie naar de producent gaan, die nu aan een veel hogere prijs kan verkopen zonder dat hij zijn aanbod verandert. De grafiek hier links toont aan dat subsidies geven aan de producent of aan de consument een gelijkaardig effect kan hebben wat de hoeveelheid Q betreft, en eveneens een gelijke verdeling van de subsidie aan producent en consument kan geven. Toch is er wel degelijk een groot verschil, namelijk het verschil in prijs (P K > P F ). Subsidies aan consumenten zorgen ervoor dat de marktprijs stijgt, terwijl subsidies aan producenten voor een daling van de marktprijs zorgen. Afhankelijk van de economische situatie (denken we aan inflatie) kan de overheid dus verkiezen om een prijsstijging of daling te creëren zonder consument of producent te bevoordelen of te benadelen. 20

21 Overheid grijpt in op de arbeidsmarkt 1. Algemeen Hier zal het bedrijf de vrager zijn, namelijk de vrager naar arbeidsuren N met vergoeding W. De arbeiders zullen hun diensten aanbieden aan de bedrijven. Hoe hoger het loon, hoe minder uren arbeid het bedrijf zal vragen / hoe meer uren de arbeider zal willen werken. Wanneer de lonen blijven stijgen, dan zal de arbeider na verloop van tijd voor vrije tijd gaan kiezen ipv nog meer te werken (men gaat geen 20 uur per dag willen werken, hoe hoog het loon ook is!). De aanbodscurve zal verticaler worden. Wanneer de lonen nog meer stijgen kan de aanbodscurve zelfs naar links beginnen uitwijken omdat de arbeider er bijv. voor kiest om zijn totaal loon constant te houden en vermits het uurloon toeneemt, zal hij dan minder moeten gaan werken voor het zelfde totaal loon. 2. Directe ingrepen op de arbeidsmarkt door de overheid Bij het vastleggen van een minimumloon zal het bedrijf bij elke uur dat het meer vraagt, een verlies lijden, overeenkomstig met de rode rechthoek. Dit zal het bedrijf vermijden en het zal zijn gevraagde arbeidsuren verminderen, waardoor er werkloosheid ontstaat. Minimumlonen zijn dus niet altijd een goede oplossing. 21

22 Door het invoeren van een patronale bijdrage die het bedrijf als vorm van belasting moet betalen aan de overheid, zal het bedrijf ofwel zijn lonen laten dalen overeenkomstig de patronale bijdrage, ofwel zijn vraag naar arbeidsuren laten dalen. Door het invoeren van de personenbelasting die het de arbeider moet betalen als vorm van belasting aan de overheid, zal de arbeider ofwel hogere lonen vragen voor het zelfde aantal uren werk, ofwel minder gaan werken. We zien dus dat beide partijen (arbeider en bedrijf) de lasten onder de vorm van belastingen, naar elkaar door trachten te spelen. Brengen we nu beide belastingen tegelijk in rekening in de volgende grafiek: W B = bruto loonkost W F = bruto loon W B W F = verlies voor werkgever W M = netto loon W F W M = verlies voor werknemer We zien dus dat beide partijen enorm lijden onder de belastingen. Werkgevers zullen daarom ipv meer loon meer vrije tijd geven. Vrije tijd is immers niet belast en werknemers verdienen toch niet veel extra aan meer loon omwille van de belastingen. Door het enorm lijden onder de belasting ontstond ook zwart werken, een illegale praktijk, maar niet belast wat een grote besparing is voor zowel werkgever als werknemer. 22

23 Wet van het afnemend grensnut en de Condorcet-paradox 1. Wet van het afnemend grensnut Beschouwen we als voorbeeld de opeenvolgende waarden van Q als eenheden pintjes drinken. De opeenvolgende consumpties geven steeds minder genoegen/satisfactie. Hierdoor is men minder bereid om een hoge prijs te betalen voor de volgende pintjes. Op een gegeven moment bevindt men zich in het saturatiepunt. Nog een extra pintje zal een negatief nut hebben, wat in deze context bijv. misselijkheid is. De integraal over heel de kromme tussen de Q 0 waarde en de eindwaarde van Q waar men zich bevindt, geeft het totaal nut. Beschouwen we bijvoorbeeld water (linkse grafiek) en diamant (rechtse grafiek). Hieruit blijkt dat zeer nuttige dingen een heel lage kost hebben, terwijl meer onnuttige dingen vele keren duurder zijn. Is dit dan geen waardeparadox? Natuurlijk heeft dit deels te maken met de zeldzaamheid van beide producten. Laten we 2 definities van het begrip waarde bekijken, volgens Marx : waarde = aantal uren arbeid erin gestoken (niet helemaal correct) Huidige economie : waarde = bereidheid van de consumenten om ervoor te betalen 2. Condorcet-paradox Een rationeel individu zal als hij A > B en B > C, ook A > C. Dit noemt met transistiviteit. Beschouwt men nu 3 personen die elk een volgorde van voorkeur aannemen tov A, B en C. 1) A > B > C - een meerderheid verkiest dus A > B 2) C > A > B - een meerderheid verkiest ook B > C 3) B > C > A - maar een meerderheid verkiest ook C > A de transistiviteit is hier niet gerespecteerd!! 23

24 Dit principe is veralgemeend door een zekere M. Arrow. Een collectieve preferentieordening heeft dus geen transistiviteit. Enige oplossing zou zijn het aanstellen van een dictator die toch rationele beslissingen kan nemen, maar ook dit is niet echt te verkiezen. In politieke kringen kan men dus door een bepaalde volgorde van stemmingen vast te leggen andere resultaten krijgen dan wanneer men een andere volgorde van dezelfde stemmingen neemt. Invloed op deze volgorde is in politieke kringen dus heel belangrijk (bepalen van de politieke agenda). De onderneming 1. Balans 2 manieren waarop een onderneming geld kan krijgen : - lening bij de bank of obligatielening intrest obligaties meestal over grotere bedragen en periodes dan gewone leningen - aandelen je krijgt een percentage van de winst, maar winst is niet altijd een zekerheid waarde van het aandeel staat niet vast bij een obligatie krijg je alles terug, hier niet altijd 2. Resultatenrekening 24

25 verschil van beide bepaald winst of verlies = het saldo Balans = een stock; voorraadconcept (punt in de tijd) Resultatenrekening = een flow; stroom (periode in de tijd; typisch 1 jaar) het opstellen en bestuderen van deze is één van de taken van een bedrijfsrevisor, deze zal zich eveneens bezighouden met de beleggingen van het bedrijf 3. Juridische vormen 3.1. NV (= Naamloze Vennootschap) Vroeger Eigen vermogen en vermogen van eigen bedrijf werden met elkaar vermengd; eveneens zo voor aandeelhouders Nu - Beide zijn van elkaar gescheiden - Je kan aandeel verliezen maar je eigen vermogen wordt niet geschaad - Aandelen worden verkocht via de NV - Een onbeperkt aantal mensen kan van een bepaald bedrijf aandelen kopen (zoveel bedrijf maar wil aanbieden). Als ze veel aanbieden, creëert dit voor het bedrijf in kwestie grote mogelijkheden omwille van de fikse stijging van hun kaptitaal 3.2. BVBA Nu - beperkt aantal vennoten - controle over bedrijf als 1 persoon 50 % + 1 van aandelen heeft. - Goed voor kleine startende onderneming - Stap naar NV vaak moeilijk omdat gevreesd wordt dat de controle zal verloren worden 3.3. Het begrip Algemene vergadering - samenkomst van alle aandeelhouders van een NV - het nieuwe management wordt aangeduid - hoe meer aandelen men bezit, hoe meer invloed men heeft bij het leiden van het bedrijf, kiezen van het management, enz. 25

26 4. Management problemen Aandeelhouders willen dat onderneming zoveel mogelijk geld verdient/winst maakt die dan uitbetaald wordt in de vorm van dividenten. Topmanagement, gekozen door aandeelhouders, willen zo weinig mogelijk geld uitgeven aan de aandeelhouders. Geven dan veel geld uit aan het prestige van het topmanagement. Willen de ondernemingen zo groot mogelijk maken, door bijv. nieuwe gebouwen te zetten, privé jets aan te schaffen, Dit allemaal om de winst miniem te houden, zodat niet al te veel geld verloren gaat naar de aandeelhouders. Dit conflict creëert problemen binnen het bedrijf. Hierop heeft men volgende oplossingen gevonden: Men betaalt het management geen vast loon meer (buiten basisloon) maar eerder een grote deelname in de winst, zodat ze wel geld willen behouden voor winst; ook het aanbieden van optiecontracten of kortweg opties om in een keer zeer veel aandelen te kopen aan een vaste prijs op voorhand vastgelegd; bij de eigenlijke aankoop kan de waarde dus hoger zijn dan de prijs wat hoge winsten met zich meebrengt. De manager zal er dus alles aan doen om die aandelen te laten stijgen en dit kan door juist weinig geld uit te geven aan het te veel uitbouwen van het bedrijf. Deze trend is zeer populair de laatste tijd en zorgt ervoor dat de top van het management verschrikkelijk veel geld kan verdienen. Dit is natuurlijk aanlokkelijk om een overdreven positief beeld te geven van het bedrijf, bepaalde gegevens te manipuleren, zodat de aandelen stijgen. Denken we zo aan Enron, Lernaut & Hauspy, 5. Optiecontracten Deze bieden aan de koper aan een bepaalde hoeveelheid aandelen te kopen binnen typisch 3, 6 of 9 maanden aan een prijs die op het moment van schrijven van het contract wordt vastgesteld (bijv. P*). Op deze manier kan men dus als de waarde van het aandeel de prijs P* overschrijdt, een winst genereren. Indien de waarde niet hoger komt dan P*, dan vervalt de waarde van de call optie (als je dan verkoopt, maak je verlies). Het aankopen van zulk contract kan bijv. bij de bank. Natuurlijk is dit niet volledig gratis omdat je anders enkel winst kan maken. Er hangt een kleine premie/prijs aanvast afhankelijk van de waarde van het aandeel op het moment dat de prijs P* wordt vastgesteld. Deze premie, welke in de grafiek hiernaast wordt aangeduid door het verschil tussen de zwarte en de rode kromme, is maximaal voor 26

27 waarde aandeel gelijk aan P* omdat er op die plaats het meeste onzekerheid bestaat. Deze premie die men dan betaalt, gaat naar de schrijver of leverancier van de aandelen. De premie is een vergoeding voor de risico s die deze persoon neemt. Het verlies kan immers snel oplopen. De tegenhanger van de Call Optie, noemt men de Put Optie. Deze biedt aan uw aandelen te verkopen aan een vooraf vastgestelde prijs. Als de waarde van het aandeel dan daalt onder de waarde P*, dan maak je winst. Ook hier betaal je weer bij aankoop een kleine premie om het risico voor de aankoper van de aandelen te dekken. 6. Productiefunctie q= f( q, q ) technische relatie tussen productie en productiefactoren A K q A = hoeveelheid arbeid q K = hoeveelheid kapitaal (cte) De marginale productiviteit (MPR=tan β) is in dit geval kleiner dan de gemiddelde productiviteit (GPR=tan α). Door toevoegen van nieuwe arbeiders die een mindere productiviteit hebben, zal de gemiddelde productiviteit dalen. 27

28 In dit geval zullen de bijkomende arbeiders in het begin voor een stijging van de GPR zorgen (positief!) In het punt QA2 valt de GPR samen met de MPR, een omslagpunt. De GPR bereikt zijn maximumwaarde. Voorbij dit punt zal de GPR weer dalen voor toekomende arbeiders. De MPR kromme zal een maximum bereiken wanneer de invloed van de extra arbeider maximaal is. 7. Schaalopbrengsten q= f( q, q ) q' = f( k q, k q ) proportionele stijging, bijv. k = 2 q' q' q' A K A K > kq stijgende schaalopbrengsten : de ondernemer kan door op grotere schaal te gaan opereren, efficiënter gaan werken (nog niet op maximale efficiëntie) = kq constante schaalopbrengsten : de ondernemer zal door op grotere schaal te gaan opereren, een stijging van zijn productiviteit met k ondervinden (zit op maximale efficiëntie) < kq dalende schaalopbrengsten : de ondernemer zal door op grotere schaal te gaan opereren, een daling van zijn efficiëntie ondervinden. Dit kan te wijten zijn aan managementproblemen of gewoon aan het feit dat de onderneming te groot geworden is. λ 28

29 8. Kostenanalyse 8.1. Inleiding Winst = het verschil tussen totale ontvangsten en totale kosten W = TO( q) TK( q) (beide afhankelijk van het productieniveau q) Max W als marginale ontvangst gelijk is aan marginale kost, dus als dto dtk = dq dq MO= MK we bereiken optimum als die laatste eenheid evenveel opbrengt als ze kost 8.2. Korte termijn Bepaalde productiefactoren veranderen niet TK = FK + VK met FK = Fixed kost = vaste kost (bijv. huur) VK = Variabel kost = variabele kost (bijv. bij uitbreiding moeten ook andere zaken uitgebreid worden) Arbeid is een voorbeeld van een variabele kost. 29

30 TK GK = q FK VK GK = + q q dtk MK = dq dfk dvk MK = + dq dq 0 want FK = vaste kost met GK = gemiddelde kost MK = marginale kost (extra kost ten gevolge van laatste eenheid productie) FK GFK = = gemiddelde vaste kosten q VK GVK = = gemiddelde variabele kosten q MK gaat door minimum van zowel GK als GVK (grafiek onder rechts) 30

31 8.3. Lange termijn productiefactoren zijn geen constante meer Als we het bedrijf gaan uitbreiden, productiefactoren gaan laten stijgen, dan zal ten eerste de vaste kost stijgen, maar de winsten kunnen ook stijgen, waardoor de variabele kost daalt. Het evenwicht tussen beide wordt hier op deze figuur getoond onder de vorm van de curven GK (gemiddelde kost) welke de som is van de FK en de VK. We zien dat we bij een FK2 een optimale productiehoeveelheid behalen. Nog meer uitbreiden zou het bedrijf geen goed doen. Denken we zo aan dalende schaalopbrengsten. Bijv. een bedrijf met FK1 en in minimum van GK(FK1) zonder uitbreiden zou voor grotere q een veel grotere GK zijn (we lopen voer GK(FK1)-curve) met uitbreiding zou voor grotere q, GK dalen (nu lopen we over LGK-curve) beslissen over uitbreiding is goed als productie toeneemt, maar zeer slecht als productie niet toeneemt (want dan met zelfde q van GK(FK1) naar GK(FK2) wat dan weer een stijging van GK met zich meebrengt expansie = risico (beslissing is gebaseerd op voorspellingen) o slecht : uitbreiden zonder grotere q OF niet uitbreiden met grotere q o goed : uitbreiden met grotere q 9. Opbrengstanalyse 9.1. Perfecte Mededinging beslissing van 1 producent heeft geen invloed op prijs in de markt <-> monopolie Totale ontvangst = TO( q) = p q (p nemen we hier constant om te laten zien dat het buiten de wil is van de producent in perfecte mededinging, maar eigenlijk kan p dus wel veranderen) Gemiddelde ontvangst = TO GO = = p Marginale ontvangst = q dto MO= = p dq 31

32 We weten dat we het optimum vinden als MO = MK. Op de rechtse grafiek beschouwen we dan 2 gevallen waar we een maximum hebben. Op alle punten q voor het punt q 0 hebben we een grotere kost dan opbrengst; we maken dus verlies. Vanaf het punt q 0 zal de opbrengst groter worden dan de kost; in het punt q 0 is het verlies dus gemaximaliseerd. Als we in het punt q B aankomen, dan zal de rode opp = gele opp en dan hebben we al het verlies weggewerkt; de winst = 0; dit punt noemen we het breakeven-point. Elk punt na q B tot q 1 zal zorgen voor een toename van de winst; in het punt q 1 zal onze winst dan ook gemaximaliseerd zijn. Vanaf daarna zal de kost weer groter zijn en begint onze winst weer te dalen. W = TO TK = ( GO GK) q winst (groen)?????????????? Vragen aan dries en jeroen want hun notities zijn super onduidelijk en spreken elkaar tegen en zijn super onvolledig hierover 32

33 FK = GK GVK (vaste kost) Wanneer de prijs p1 bedraagt, bij productiehoeveelheid q, dan zal men net geen verlies maken, maar ook geen winst. Wanneer de prijs p2 bedraagt, dan maakt men verlies in het totaal, maar men kan nog door de winst op de GVK een deel van de FK (vaste kosten) betalen. Het is nog niet noodzakelijk de onderneming te sluiten. Wanneer nu de prijs onder de p3 zakt, dan zal men ook niets meer van de vaste kosten kunnen betalen en dan is het best de onderneming te sluiten. We kunnen logischerwijze inzien dat wanneer voor een bepaald productieproces de winsten groot zijn, er meer ondernemingen zullen starten met deze productie. Als gevolg zal het aanbod van het product stijgen, met daarop als gevolg een daling van de prijs. Het mechanisme van toenemende ondernemingen in deze sector wordt dus automatisch gestopt Monopolie Natuurlijk monopolie Monopolie zal spontaan ontstaan om de volgende 2 redenen : - schaalvoordelen : minimum punt van GK ligt te ver voor een te kleine markt de hoeveelheid van productie om tot het minimum te geraken, is te groot het zal zelfs moeilijk zijn 2 producenten te hebben bijv. sporen in Amerika, telefonie (vroeger, nu veranderd door technologie) - normen en standaarden : een bepaalde dienst of product wordt standaard bijv. nut van telefoon stijgt met hoeveelheid mensen die ook telefoon hebben, evenzo met besturingssystemen zoals Windows van Microsoft Wettelijk monopolie Overheid duidt onderneming aan. 33

34 Algemene bespreking van de monopolist Bij het doen stijgen van de productie van q 1 naar q 2, zal de prijs dalen van p naar p2 maar de extra winst door de grotere productie zal toch meer opbrengen dan het dalen van de prijs (groene opp is groter dan rode opp). Als men daarentegen de productie doet stijgen van q 3 naar q 4 dan zal dit een negatief effect hebben op de totale opbrengst (rode opp is groter dan groene opp) 1 Er bestaat dus een optimale q en p die een maximale opbrengst geeft! Leiden we nu het volgende af : dto TO = p( q) q = MO = 0 (want we hebben een max voor TO) dq d dp ( pq ( ) q) = q + p= 0 (invullen van de uitdrukking voor TO in dq dq MO) dq q dp q + 1= 0 en vermits ε = is in dit specifiek geval ε = 1 p dq dp p Maken we nog 1 verdere opmerking: we kunnen makkelijk inzien dat de winsten van de producent gaan stijgen of dalen al naargelang hij zijn prijs voor het product doet stijgen of dalen. Maar als voor bepaalde producten de prijselasticiteit zeer laag ligt, dan kan de producent zijn prijzen makkelijk de hoogte in sturen zonder dat hij veel minder gaat verkoper. Hoe kleiner de prijselasticiteit, hoe groter de superwinsten dus. Daarom kunnen we ook stellen dat de winsten van de monopolist evenredig zijn met 1/ε X-inefficiëntie In een markt van perfecte mededinging zal de concurrentie een externe druk uitoefenen om de onkosten te drukken, vermits er aan lage prijs moet worden aangeboden om toch nog te verkopen. Mogelijke gevolgen van deze onkosten drukking zijn ook ontslag. Dit biedt geen aangename werksfeer voor de werknemer die in voortdurende angst leeft voor ontslag. 34

35 Bij monopolisten hoeven de onkosten niet zo zeer gedrukt te worden. Men kan bijna alle extra onkosten toch naar de consumenten doorschuiven. Daarom zal hier bijna nooit iemand ontslagen worden, zelfs als deze arbeiders niet veel meer te doen hebben. Dit is eveneens een manier om de hoge winsten te verbergen tov de overheid. Soms gaat het zelfs zo ver dat er verliezen ontstaan. Dit noemt men de X-inefficiëntie. We komen dus op 2 nadelen van monopolies : - de hoge prijzen - de inefficiëntie omdat ze toch genoeg winst maken 9.4. Prijsdiscriminatie Def: aan de consumenten die meer willen betalen, een hogere prijs verschaffen Bijv. pre-release (met beperkt aantal objecten), 1 ste klas <-> 2 de klas in trein, We weten dat de opbrengst maximaal is als MO = MK. Beschouwen we nu 2 producenten in 2 verschillende landen A en B. In land B is de prijsgevoeligheid veel kleiner wat ook een vorm is van prijsdiscriminatie. Dit lokt natuurlijk mensen aan die dan producten gaan kopen in land A en deze dan verkopen in land B om grote winsten te maken. Een oplossing voor dit probleem is ofwel artificieel onder de vorm van protectionisme, ofwel natuurlijk, onder de vorm van de soms hoge transportkosten. Zo heeft IKEA bijv. in elk land andere prijzen, maar omwille van de hoge transportkosten kom je toch duurder uit als je in het buitenland koopt. 35

36 Macro-economie Def: beschouwing over meerdere markten tegelijk (prijs groot aantal goederen opgeteld) <-> micro-economie (prijs van één goed) Indien we de bovenstaande figuur beschouwen zonder de groene pijlen, dan zien we logischerwijze in dat er automatisch een evenwicht zal zijn tussen vraag en aanbod, vanwege de kringloop. J.B. Say noemt dit la loi des débouchés zeggende het aanbod creëert zijn eigen vraag. Toch zal dit niet helemaal waar zijn omwille van lekken waar geld ontsnapt uit de kringloop. Zo zal er een onevenwicht ontstaan. Deze zijn op de bovenstaande figuur aangeduid als de groene pijlen met een nummer erboven. We zullen nu alle verschillende lekken bespreken. 1. Bespreking grafiek 1.1. Geld uitgeven op buitenlandse markten in de vorm van import. de markt loopt leeg want er ontsnapt bij elke doorloping van de kringloop een bepaald percentage aan geld. Men noemt dit de deflatoire spiraal Sparen : het geld komt terecht in het financiële circuit. (aandelen, obligaties, spaarboekjes) zal op één of andere manier terug ingebracht worden in het circuit BBP = pi qi i Opm: 1) tellen we dan bepaalde dingen niet dubbel? ja, bijv. productie van banden en auto s (maken gebruik van banden) Opl: - we werken via toegevoegde waarde (de auto rond de banden gebouwd geeft een toegevoegde waarde, die we dus in rekening brengen) - we beschouwen enkel de hoofdproducten 36

37 2) er bestaat een belangrijk verschil tussen een stijging van het BBP onder invloed van vergroten van de productie of onder invloed van verhogen van de prijs 3) BBP is een absolute grootheid; bij een groter land hoort vaak een groter BBP; daarom zullen we de vgl tussen landen maken aan de hand van BBP/capita waarbij capita staat voor een persoon van de bevolking Indirecte belastingen NI (nationaal inkomen) = BBP IB (NI BBP) 1.4. Afschrijving : producenten die sparen om bij falen van bijv. machines door slijtage, deze onmiddellijk te kunnen vervangen om hun productieproces niet te laten vastlopen. NI = BBP IB AF 1.5. Subsidies aan producenten NI = BBP - IB -AF + SU 1.6. Vennootschapsbelasting NI = BBP - IB - AF + SU VB Beschikbaar inkomen (BI) = 55 % van het totaal inkomen van een werknemer 1.7. Personenbelasting en Sociale Zekerheidsbijdrage (Directe belastingen) 1.8. Sociale Zekerheids uitkering : pensioenen, BI = NI PB SZ + SU 1.9. Uitgaven van de overheid : wegen aanleggen, onderwijs, Om het onevenwicht ontstaan door het sparen op te lossen, zullen producenten investeringen doen. (geld in hun productieproces pompen, dus ook in de kringloop) Hiervoor hebben ze vaak veel geld nodig die ze halen onder de vorm van kredieten die ze aanschaffen bij banken. En dit geld in de banken komt juist van het spaargeld van de consumenten of andere producenten. Zo kan er dus terug een evenwicht ontstaan. Beschouwen de nu de 3 mogelijke gevallen tussen Sparen en Investeren. S = I V = A S > I V < A deflatoire spiraal S < I V > A inflatoire spiraal Als je optimist bent, je denkt dat de economie gaat floreren, dan ga je investeren. Onder invloed van dit investeren zal het evenwicht meer naar de kant van de inflatoire spiraal verschuiven, wat dus zeer positief is voor de economie en je zal er profijt uit halen. Voor de pessimist geldt natuurlijk het omgekeerde geval, wat zal leiden tot de deflatoire spiraal. Men noemt dit ook wel eens het Self-Fullfilling Prophecy effect van de economie. 37

38 Beschouwen we als eerste geval de figuur hierboven met als enige lekken S en I: TV = C + I TA = Y = C + S TV = TA C+ I = C+ S < > I = S met C = consumptievraag I = investeringsvraag/investering S = sparen (evenwichtsvoorwaarde voor evenwicht in de markt) Voor evenwicht is er dus evenveel investering nodig als sparen. Nemen we vervolgens ook de lekken X en M op in onze analyse TV = Cb + I + X TA = Y = S + C = S + ( Cb + M ) Cb + I + X = S + Cb + M < > X M = S I met Cb = binnenlandse consumptie X = exportvraag/export M = importsvraag/import Voor evenwicht is er nu dus een evenwicht nodig tussen X M, die we de handelsbalans noemen, en S I, welke we de spaaroverschot noemen. Stel X > M dan zal NF en NS waarbij NF staat voor netto financiële positie en NS voor netto schuldpositie. Omgekeerd zal bij X < M, NF en NS. Als zulk een situatie lang aanhoudt, ontstaat er een crisis in dit land. Oplossing zal zijn de import te doen dalen of de export te laten stijgen, maar dit is meestal veel moeilijker. 38

39 Voegen we nu ook de lekken toe door tussenkomst van de overheid, zijnde T en G. TV = Cb + I + X + G TA = Y = Yb + T = S + C + T = S + Cb + M + T Cb + I + X + G = S + Cb + M + T ( X M) = ( S I) + ( T G) met G = overheidsuitgaven T = directe belastingen S I = privé sparen T G = overheidsparen/budget Indien de overheid een tekort aan inkomen heeft via belastingen om al de uitgaven te dekken, dan zal het obligaties uitschrijven. Dit houdt in dat de overheid geld leent aan particulieren met de belofte elk jaar een zekere intrest te betalen en na een bepaalde periode al het geld terug te geven. De intrest bedraagt hier meestal ongeveer 4%. Het budget van de overheid wordt in het oog gehouden door het Rekenhof, die nakijkt of al het geld wel nuttig wordt besteed. Zo zijn er gevallen bekend waarbij de overheid gebouwen verkoopt om geld te krijgen om ze nadien terug te huren tegen een bepaalde prijs (soort van intrest die ze dan betalen), maar soms is deze huurprijs zo hoog dat na bijv. 3 jaar de huurprijs al gestegen is boven de verkoopprijs. Dit zou een intrest van maar liefst 33% inhouden! Bestuderen we nu nader de consumptietheorie (C) C = f( Y, r, phi) met Y b = beschikbaar inkomen b r = rentevoet (hier constant genomen ter vereenvoudiging) phi = psychologische factoren, zoals toekomstdenken Als de rentevoet r zou toenemen, dan zal er meer gespaard worden; bij een afname van r zal er minder gespaard worden. Nemen we vanaf nu deze r en de phi als constanten. Dan zien we dat C enkel afhangt van Y b en dus een lineaire functie is als volgt : C = c Yb+ C 0 We kunnen ook voor het sparen S een functie opstellen, volledig gelijkaardig met deze voor C S = f '( Y, r, phi) en S = s Yb+ S0 b met de volgende voorwaarden voor s en c : 0 c 1 0 s 1 en c+ s= 1 Beschouwen we nu weer het geval van enkel een spaarlek S en ook de investering I, gebruikmakend van de lineaire benadering voor C: TV = TA < > S = I Y = C+ I = c Y + C + I 1 Y = ( C0 + I) 1 c 1 Y = ( I) 1 c 0 (Yb is hier gelijk aan Y, want belasting T is hier nul) (we lossen het vorige op naar Y) (C 0 = cte, want we hebben r en phi constant genomen) 39

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt De perfect werkende markt is een model dat beschrijft hoe markten het meest optimaal zouden functioneren. Bij het bestuderen van echte markten

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. Examenvragen economie 12 juni 2002. De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. --------------------------------------------------------------------------------- 1)

Nadere informatie

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken Economie, een Inleiding Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken 1 Elasticiteiten en Schokken - Inhoudstafel 1. Elasticiteiten 2. De markt in werking 3. Prijsregulering 4. Quota s 5. Indirecte belastingen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid

Nadere informatie

Katern 2 Markten en welvaart

Katern 2 Markten en welvaart Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de

Nadere informatie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

Examen januari De productiemogelijkhedencurve in luilekkerland ziet er als volgt uit

Examen januari De productiemogelijkhedencurve in luilekkerland ziet er als volgt uit Examen januari 2006 1. De productiemogelijkhedencurve in luilekkerland ziet er als volgt uit appelen 150 100 peren De alternatieve kost van één peer is A. 1,5 appelen B. 1 appel C. 0,666 appelen D. Onmogelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen

Nadere informatie

Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors

Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors Naam: Richting: Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors Algemeen 1. U hebt tijd van 13.30 tot 15.30 2. Dit examen bestaat uit 25 meerkeuzevragen (20 punten). 3. Beantwoord de meerkeuzevragen

Nadere informatie

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Eco samenvatting; hs 2 + 5 Samenvatting door Inge 1413 woorden 12 januari 2014 7,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco samenvatting; hs 2 + 5 2.1 Hoe verkoop je een product? Martkaandeel is het aandeel van een product

Nadere informatie

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein markt: volkomen concurrentie Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW

Nadere informatie

HOOFDSTUK 6: DE OUTPUTBESLISSING VAN DE ONDERNEMING. Centrale vraag : Kies outputvolume zodat winst gemaximaliseerd wordt.

HOOFDSTUK 6: DE OUTPUTBESLISSING VAN DE ONDERNEMING. Centrale vraag : Kies outputvolume zodat winst gemaximaliseerd wordt. 1 HOOFDSTUK 6: DE OUTPUTBESLISSING VAN DE ONDERNEMING Centrale vraag : Kies outputvolume zodat winst gemaximaliseerd wordt. 1. DE KOSTENANALYSE 1.1. Kosten op korte termijn Op korte termijn (# productiefactoren

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting door Suzanne 4057 woorden 20 september 2017 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 16,17,18 Paragraaf 16.1

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is

Nadere informatie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn

Nadere informatie

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Grafieken Economie Hoofdstuk 7 Economie: Grafieken Hoofdstuk 7 1 Inhoud Grafieken Economie Hoofdstuk 7 door ieter Nobels ONDERNEMERSGEDRG BIJ OLKOMEN CONCURRENTIE... 3 GLOBL MRKTEENWICHT... 3 ERSCHUIINGEN N RG- EN NBODCURE (GLOBLE MRKT)...

Nadere informatie

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden door een scholier 1164 woorden 25 maart 2004 5,1 76 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: productie en productiefactoren

Nadere informatie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen. Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 1 De vraagcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q d = 200 P. De aanbodcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q s = 2*P 40. Stel dat de overheid de totale omzet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

Uitwerking Examentraining havo voor economisch tekenen

Uitwerking Examentraining havo voor economisch tekenen Uitwerking Examentraining havo voor economisch tekenen Opgave 1 Vraag- en aanbodcurve met consumenten- en producentensurplus. Qv = -0,5p + 10 Qa = 0,5p 2 Qa = Qv Prijs in euro, q in stuks. 1. Teken de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Kenmerken: Veel aanbieders Homogeen goed Vrije toe- uittreding Transparante

Nadere informatie

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Voorwoord Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Dit overzicht is geschreven naar eigen inzicht van

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent

Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent Samenvatting door een scholier 2032 woorden 16 januari 2003 8,1 27 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent Hfst 1 De klant 1.1 het marktaandeel

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 2139 woorden 16 oktober 2005 7,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Paragraaf 1 Micro-economie: als we de productie door 1

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! Opgaven vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Markt & Overheid

Samenvatting Economie Markt & Overheid Samenvatting Economie Markt & Overheid Samenvatting door S. 1169 woorden 25 april 2017 7,6 9 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: De telefoniemarkt Markt van volledige concurrentie /

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen Samenvatting door A. 1641 woorden 27 januari 2013 7,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1 Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in

Nadere informatie

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten. Samenvatting door D. 1289 woorden 4 oktober 2015 3,5 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 - STEEDS MEER MOBILITEIT 1 - Hoe verplaatsen we ons? Manieren van vervoeren: Fiets - Scooter - Auto - Bus

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 12

Extra opgaven hoofdstuk 12 Extra opgaven hoofdstuk 12 Opgave 1 In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een strakke definitie van het begrip marktvorm, waarna verschillende marktvormen zijn ingedeeld aan de hand van twee criteria. a.

Nadere informatie

H3 Hoe werken markten

H3 Hoe werken markten H3 Hoe werken markten 3.1 Markten marktmechanisme Organisatie door Marktmechanisme Vragers en aanbieders met eigen belang Aanbieders passen aan aan vragers. Soorten markten één, enkele of veel aanbieders

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod Economie, een Inleiding Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod 1 Vraag en Aanbod - Inhoudstafel 1. De vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen 2. Het aanbod als uitdrukking van marginale kosten 3. Prijsvorming

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.

Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product. Boekverslag door M. 988 woorden 11 oktober 2015 9.3 4 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 2 Betalingsbereidheid: Geeft aan hoeveel iemand (maximaal) bereid is om uit te geven aan een bepaald product.

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging Economie, een Inleiding Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging 1 Volmaakte mededinging - Inhoudstafel 1. Kenmerken van de competitieve marktvorm 2. Individueel aanbod van de competitieve onderneming 3. Het

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 13

Extra opgaven hoofdstuk 13 Extra opgaven hoofdstuk 13 Opgave 1 Stel, dat een markt voor product X zich als volgt ontwikkelt. Aanvankelijk zijn er voor dit product veel aanbieders en veel vragers. Na verloop van tijd loopt de vraag

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

Prijsvorming bij monopolie

Prijsvorming bij monopolie Prijsvorming bij monopolie Wanneer we naar het evenwicht van de monopolist op zoek gaan, gaan we op zoek naar die afzet en die prijs waar de monopolist een maximale winst bereikt (of minimaal verlies).

Nadere informatie

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen. Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: Verklaar bondig waarom de prijzen in onderstaande tekstjes veranderd zijn door middel van een grafiek met vraag- en aanbod(wijzigingen). a. Stijging olieprijs

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

UIT externe effecten

UIT externe effecten Externe effecten van de productie. Als bedrijven produceren is er vaak sprake van bijkomende effecten die niet in de prijs van het product zijn opgenomen. Als een bedrijf auto s produceert dan put het

Nadere informatie

Evenwichtspri js MO WINST

Evenwichtspri js MO WINST Volkomen concurrentie Volledige mededinging Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren Veel vragers en veel aanbieders

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod 1. Studeer opnieuw de leerstof van vraag en aanbod in. Tracht steeds zeer inzichtelijk te studeren: ga na dat je alle redeneringen die we in de klas / cursus maakten snapt.

Nadere informatie

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6 Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6 1 Nog niet zo lang geleden had je als boer te maken met een melkquotum. Een melkquotum betekent dat je een maximale hoeveelheid

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie 3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

Vraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING 2010 1 - WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST

Vraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING 2010 1 - WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST Vraag 11 MK, MO MK MO Beschouw bovenstaande figuur. De onderneming produceert een hoeveelheid q 1. Beoordeel de volgende uitspraken: I. De onderneming zal haar winst zien toenemen indien ze meer zou produceren.

Nadere informatie

Oefeningen vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal

Nadere informatie

Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn?

Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn? Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn? 1 Intro Een onderneming produceert 3 000 eenheden van haar product en maakt daarbij 27 500 euro kosten. De variabele kosten verlopen

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie