Thematischer Wortschatz Kapitel 1 Ich und meine Welt Ich, mein Dorf, meine Stadt und meine Umgebung

Transcriptie

1 Thematischer Wortschatz Kapitel 1 Ich und meine Welt Ich, mein Dorf, meine Stadt und meine Umgebung wonen (bij / in) het dorp de (hoofd-)stad het gebied het land de bakker de slager de groenteman de supermarkt het plein de kerk het zwembad het weiland de sloot de straat de weg het huis de wijk de nieuwbouwwijk de bioscoop het warenhuis de winkel het theater verhuizen de verhuizing de huurwoning de flat wohnen (bei / in) das Dorf die (Haupt-)stadt die Region das Land der Bäcker der Metzger das Obstgeschäft der Supermarkt der Platz die Kirche das Schwimmbad die Wiese der Graben die Strasse der Weg das Haus das Viertel das Neubauviertel das Kino das Kaufhaus das Geschäft das Theater umziehen der Umzug die Mietwohnung das Hochhaus aus der Hoempage unserer Partnerschule 1

2 Meine Familie / Mein Haus / Mein Zimmer de achternaam de voornaam spellen de woonplaats leven Nederlands Europees de nationaliteit de verjaardag de geboorteplaats (op-)groeien de jongen / de jongens het meisje / de meisjes de man / de mannen de vrouw / de vrouwen de broer / de broers de zus / de zussen broers en zussen de relatie de ouders samen gescheiden de grootouders de oom de tante de nicht de neef het beroep de leeftijd het gezin de (overige) familieleden der Nachname / der Familienname der Vorname / der Rufname buchstabieren der Wohnort leben niederländisch europäisch die Nationalität / die Staatsangehörigkeit der Geburtstag der Geburtsort (auf-)wachsen der Junge / die Jungs das Mädchen / die Mädchen der Mann / die Männer die Frau / die Frauen der Bruder / die Brüder die Schwester / die Schwestern die Geschwister die Beziehung die Eltern zusammen getrennt die Großeltern der Onkel die Tante die Nichte / die Cousine der Neffe / der Cousin der Beruf das Alter die Familie die Verwandten aus der Hoempage unserer Partnerschule 2

3 de vriend / de vriendin het bed de muur de meubelen de stoel de wastafel de tafel de bank de kast de slaap- / woonkamer de badkamer het bad de wc de keuken de deur het bureau de trap de (eerste / tweede) verdieping de begane grond het dak het tv-toestel de huishouding schoonmaken opruimen afwassen afdrogen (stof)zuigen saai gezellig de ligging rustig het uitzicht de stereoinstallatie der Freund / die Freundin das Bett die Wand die Möbel der Stuhl das Waschbecken der Tisch die Couch der Schrank das Schlaf- / Wohnzimmer das Badezimmer die Badewanne / das Bad die Toilette/ das WC die Küche die Tür der Schreibtisch die Treppe der (erste / zweite) Stock das Erdgeschoss das Dach der Fernseher der Haushalt saubermachen aufräumen abwaschen abtrocknen (staub)saugen langweilig gemütlich die Lage ruhig die Aussicht die Stereoanlage aus der Hoempage unserer Partnerschule 3

4 Meine Schule De scholengemeenschap De leerling(e) het lesuur het lesrooster de Pauze het vak / de vakken de leraar / lerares de mentor / mentrix de conciërge het schoolplein het vakkenpakket de schooltas de (on) voldoende het rapport / de cijferkaart blijven zitten overgaan spieken het spiekbriefje de afdelingsleider het briefje het lievelingsvak het huiswerk de agenda te laat komen de ouderavond de excursie het profielwerkstuk de fietsenstalling de fiets de scooter de bus die Gesamtschule der Schüler / die Schülerin die Stunde der Stundenplan die Pause das Fach / die Fächer der Lehrer / die Lehrerin der Mentor / die Mentorin der Hausmeister der Schulhof die Fächerkombination die Schultasche die (un)genügende Note das Zeugnis durchfallen durchkommen spicken der Spickzettel der Abteilungsleiter der Zettel das Lieblingsfach die Hausaufgaben die Agenda zu spät kommen der Elternabend der Ausflug die Profilarbeit der Fahrradstand das Fahrrad der Mofa der Bus aus der Hoempage unserer Partnerschule 4

5 Sprechmittel Kapitel 1 Ich und meine Welt Je vertelt waar je woont Je vertelt waar en wanneer je geboren bent Je vertelt hoe lang je al / pas in. woont Geef je mening over je dorp/stad (uitstekend / saai) Beschrijf het soort huis waarin je woont (rijtjes-)huis, boerderij, flat, appartement Beschrijf de ligging van jullie huis (aan de buitenkant, in het centrum, in een woonwijk) Je vertelt of je een eigen kamer hebt Je beschrijft je kamer Je beschrijft je gezin Je vertelt dat je opa en oma nog leven / al gestorven zijn Je vertelt hoe lang je ouders getrouwd zijn Je ouders zijn je beste vrienden. Je zegt dat het je ouders niet uitmaakt, hoe laat je thuis bent. Je zegt dat je beslist om twaalf uur thuis moet zijn. Je vertelt dat je ouders je s nachts niet alleen over straat willen laten lopen. Je vertelt dat je ouders je komen ophalen. Vertel dat je ouders je kleren betalen. Leg uit, waarom je ouders nauwelijks zakgeld geven. (erg zuinig) Vertel op welke school je zit Je vertelt waar je op de basisschool gezeten hebt Vertel hoe je naar school gaat Je woont heel dicht bij de school Vertel hoe lang je daar over doet Ich wohne in. / Mein Wohnort ist. Ich bin am.. in geboren. Ich wohne schon / erst. Jahre in. Ich finde das ein tolles Dorf / eine tolle Stadt.. ist langweilig. Ich wohne in einem Haus, Bauernhof, Hochhaus, in einer Wohnung Es liegt am Rand, im Zentrum, in einem Wohnviertel Ich habe ein eigenes Zimmer, ich habe ein Zimmer mit meinem Bruder / meiner Schwester zusammen. Ich habe ein kleines / großes Zimmer Ich habe einen Vater, eine Mutter, einen Bruder (zwei Brüder), eine Schwester (zwei Schwestern) Meine Grosseltern leben noch / sind gestorben. Meine Eltern sind... Jahre verheiratet. Ich kann gut mit meinen Eltern auskommen. Meinen Eltern ist es egal, wie spät ich nach Hause komme. Spätestens um zwölf Uhr muß ich zuhause sein. Meine Eltern lassen mich nachts nicht alleine über die Straße gehen. Meine Eltern holen mich ab. Meine Eltern bezahlen meine Kleidung/Klamotten. Meine Eltern sind sehr sparsam. Ich besuche die Oscar Romero Schule in Hoorn. Ich habe die Grundschule in... besucht. Ich fahre mit dem Fahrrad / Mofa / Bus zur Schule. Ich gehe zu Fuß zur Schule Das dauert ungefähr... Minuten aus der Hoempage unserer Partnerschule 5

6 Vertel met wie je meestal meerijdt Meistens fahre ich mit. zur Schule Vertel welk profiel je gekozen hebt Mein Profil ist Kultur und Gesellschaft / Ökonomie und Gesellschaft / Natur und Technik / Natur und Gesundheit Je noemt je vakkenpakket In meiner Fächerkombination habe ich.. Je noemt je favoriete schoolvak. finde ich das tollste Schulfach. Je noemt je saaiste schoolvak. finde ich das langweiligste Schulfach. Je vertelt hoe laat de school begint Die Schule beginnt um. Je vertelt hoe laat je uit bent Um.. bin ich aus. Je vertelt wanneer je je huiswerk maakt Ich mache meine Hausaufgaben nachmittags / abends / im Wochenende. Je houdt niet van gesjouw met boeken Ich habe ein Schließfach in der Schule. Je vertelt wie je beste vriend (-in) is... ist mein bester Freund / meine beste Freundin. Zeg dat je over een jaar / over 2 jaar Ich mache in. Jahren Abitur. eindexamen doet De pauzes vind je op school het leukst Die Pausen gefallen mir in der Schule am besten. Na een schooldag heb je het wel gehad Nach der Schule bin ich müde. Je vertelt welke talen je op school hebt Meine Sprachen sind.. Je hoopt op een goed rapport Ich hoffe, dass ich ein gutes Zeugnis kriege Je hebt een (on)voldoende Ich habe eine (un)genügende Note Je vertelt over het beroep van je vader / Mein Vater / meine Mutter ist als moeder tätig. Je praat over het leeftijdsverschil Mein Bruder / meine Schwester ist.. Jahre älter / jünger als ich. Je ruziet wel eens thuis Manchmal gibt es Streit zu Hause. Je vindt. wel een aardige leraar / Herrn / Frau. finde ich einen netten lerares Lehrer / eine nette Lehrerin. Je zegt op welke school je zit Ich besuche die Oscar Romero Schule in Hoorn Je zegt dat je op een Oscar Romero ist eine Gesamtschule scholengemeenschap zit Je zegt dat je op het HAVO zit Je zegt dat je op het VWO zit Ich bin Schüler(in) der Realschule Ich mache Gymnasium, aber dann ohne klassische Sprachen. aus der Hoempage unserer Partnerschule 6