Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs
|
|
- Robert van der Wal
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs Inhoudstafel Inleiding Actieve woordenlijst 1. Persoonlijke gegevens zich voorstellen iemand voorstellen 2. Dagelijks leven 3. Relatie tot anderen 4. Eten en drinken 5. Tijd, ruimte, natuur 6. Het weer 7. Aanvullende items: o voorzetsels o voegwoorden o werkwoorden o lidwoorden o bijvoeglijke naamwoorden o vraagwoorden o bijwoorden o voornaamwoorden o telwoorden en rangtelwoorden Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 1 van 28
2 Inleiding Onderstaande thematisch geordende lijst is het resultaat van een vrijwillige samenwerking tussen de begeleidingsdiensten basisonderwijs van de drie grote onderwijsnetten: VVKBaO, OVSG en GO!. Deze servicelijst wordt door de drie netten verspreid door middel van ofwel een bijlage in het leerplan Frans ofwel een afzonderlijke didactische katern. De lijst heeft als bedoeling de leerkrachten te ondersteunen bij de keuze van inhouden. Ze is geenszins rechtstreeks bedoeld voor leerlingen, trouwens het contextloos aanleren van woordrijen raden we sterk af! We hebben geopteerd voor een minimale lijst van ACTIEVE en COMMUNICATIEVE woordenschat. Daarom zijn in de lijst zowel woorden als eenvoudige communicatieve structuren opgenomen. Er werd gekozen voor een indeling in communicatieve woordvelden zoals die in de eindtermen terug te vinden zijn. De lijst is doelbewust samengesteld met woorden, uitdrukkingen, zinnen en structuren die de leerlingen ACTIEF en in de juiste context GEBRUIKEN. Soms hebben woorden meerdere betekenissen. Indien we die niet vermelden, wil dat zeggen dat de kinderen deze betekenis(sen) niet actief moeten beheersen. Uiteraard zullen kinderen in de lagere school een grotere passieve woordenschat opbouwen en regelmatig met teksten werken die ook andere woorden en structuren bevatten. Dit heeft als gevolg dat een aantal woorden en structuren, die in de praktijk van het basisonderwijs al eens voorkomen, niet zijn opgenomen. Denken we maar aan sommige klasinstructies. Wat het gebruik van het lidwoord betreft, hebben we geopteerd voor het onbepaald lidwoord; dit om voor de leerkracht duidelijk het geslacht van het woord aan te geven. Enkel bij woorden waarbij het onbepaald lidwoord zo goed als niet in de dagelijkse omgangstaal gebruikt wordt, hebben we het bepaald lidwoord genoteerd. Wanneer het lidwoord l is, voegen we er een m. (masculin) of een f. (féminin) aan toe. Bij woorden die enkel in het meervoud bestaan, noteren we het geslacht en pl. (pluriel). Wat de nieuwe Franse spelling betreft, hebben we gekozen om zowel de klassieke als de nieuwe schrijfwijze te vermelden. De nieuwe schrijfwijze staat tussen vierkante haakjes: vingt et un [vingt-et-un]. Bij de communicatieve structuren werken we meestal met volledige voorbeeldzinnen. Het veranderlijke deel dat niet bij de structuur hoort, is cursief en kleiner gedrukt: Je voudrais du pain.. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 2 van 28
3 Tenslotte hebben we in de lijst heel wat items apart opgenomen die overkoepelend gebruikt worden in meer dan één of zelfs in alle woordvelden. Deze staan in rubriek 7 aanvullende items en zijn per woordsoort ingedeeld. Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 3 van 28
4 1. Persoonlijke gegevens zich voorstellen iemand voorstellen Naam un nom un prénom s appeler een naam een voornaam heten Leeftijd un âge un anniversaire een leeftijd een verjaardag Adres une adresse une rue une place un numéro une ville un village un pays een adres een straat een plein een nummer een stad een dorp een land la Belgique België la Flandre Vlaanderen la Wallonie Wallonië la France Frankrijk l Europe (f.) Europa habiter wonen Taal le néerlandais le français l anglais (m.) (het) Nederlands (het) Frans (het) Engels Telefoneren un GSM / un portable un message un téléphone téléphoner (à) een gsm een sms een telefoon telefoneren (naar) Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs definitieve versie 10/06/2009 pagina 4 van 28
5 Je m appelle Ik heet... Comment tu t appelles?hoe heet je? Je suis... (?) Tu as quel âge? J ai ans Hoe oud ben je? Ik ben jaar. J habite (à) Bruxelles. J habite rue de la Poste au numéro six. J habite en Belgique. Je suis Belge. Ik woon in Brussel. Ik woon in de Poststraat nummer zes. Ik woon in België. Ik ben Belg. Je ne comprends pas. Ik begrijp het niet. Pas trop vite, s il vous plaît Niet te snel (spreken) aub! [plait]! Allô! Je peux parler à?? Qui est à l appareil? Hallo! Kan ik spreken met Wie is aan de lijn?
6 Dichte familie une famille een familie un frère een broer une sœur een zus des parents (m.) ouders un père een vader un papa een papa une mère een moeder une maman een mama des grands-parents (m.) grootouders un grand-père een grootvader une grand-mère een grootmoeder un enfant een kind un bébé een baby un fils een zoon une fille een dochter une tante een tante un oncle een oom J habite (à) (en) Ik woon in (te) Vrienden un ami une amie un copain une copine un garçon une fille een vriend een vriendin een vriend een vriendin een jongen een meisje Voici / Voilà Ziehier / Ziedaar Tu habites où? Waar woon je? Je porte Ik draag Je mets Ik trek aan. Kleding des vêtements (m.) kleren une chemise een hemd un pull een trui un pantalon een broek un jean een jeans un short een short une robe een jurk une jupe een rok un T-shirt een T-shirt une veste een vest un pyjama een pyjama des chaussures (f.) schoenen des baskets (m. et f.) sport-, basketbalschoenen des bottes (f.) laarzen des chaussettes (f.) sokken porter mettre (s )habiller dragen aantrekken (zich) kleden
7 Gezondheid un docteur een dokter un médicament een geneesmiddel un hôpital een ziekenhuis un malade een zieke een voet un genou een knie un bras een arm une main een hand un doigt een vinger Lichaamsdele n une tête een hoofd une bouche een mond un nez een neus un oeil een oog des yeux ogen une oreille een oor des cheveux (m.) haren une dent een tand un ventre Uiterlijke kenmerken grand / grande groot petit / petite klein blond / blonde blond roux/rousse ros long / longue lang court / courte kort beau / belle mooi des lunettes (f.) een bril een buik un dos een rug une jambe een been un pied
8 Je suis malade. Ik ben ziek. J ai mal à la tête. Ik heb hoofdpijn. au ventre. Ik heb buikpijn. aux dents. Ik heb tandpijn. J ai les cheveux noirs. J ai les yeux bruns. Ik heb zwart haar. Ik heb bruine ogen. Je porte des lunettes. Ik draag een bril.
9 2. Dagelijks leven Huis un appartement une maison une chambre une cuisine un garage un jardin un living une salle de bains les toilettes (f.-pl.) un étage une armoire un bureau une table une chaise un lit une lampe une douche une porte une fenêtre un fauteuil un voisin une voisine een appartement een huis een kamer een keuken een garage een tuin een woonkamer een badkamer het toilet een verdieping een kast een bureau een tafel een stoel een bed een lamp een douche een deur een raam een zetel een buurman een buurvrouw Au premier étage. verdieping. Où sont les toilettes, s il vous de wc aub? plaît [plait]? Op de eerste Waar is Vrijetijdsbesteding un jeu un ordinateur l Internet (m.) un une balle un ballon ballon le cinéma bioscoop un film une télé une radio un CD un DVD un voyage une valise les vacances une promenade un match un sport le foot, le football le tennis le basket la gym le vélo la musique une chanson een spel een computer het internet een een bal (klein) een bal (groot), een de cinema, de een film een tv een radio een cd een dvd een reis een valies de vakantie een wandeling een match een sport voetbal tennis basketbal het turnen het fietsen (de) muziek een lied(je) Surfer sur l Internet. J aime Je n aime pas J ai gagné! Surfen op (het) internet. Ik hou van Ik hou niet van. Ik heb gewonnen!
10
11 faire du sport jouer se promener nager danser chatter surfer School een sport beoefenen spelen wandelen zwemmen dansen chatten surfen Je fais du basket. Je fais de la musique. Je joue du piano. Je joue de la guitare. Je joue à la balle. Je joue au foot. Je joue aux cartes. Ik basket. Ik speel muziek. Ik speel piano. Ik speel gitaar. Ik speel met de bal. Ik speel voetbal. Ik speel met de kaarten. une école un directeur une directrice un prof / une prof lerares un élève / une élève leerlinge een school een directeur een directrice een leraar / een een leerling / een Madame Leen Monsieur Leo Juf Leen Meester Leo Klas/ schoolmateriaal une classe een klas un banc een bank un bureau een lessenaar, een bureau un tableau een bord un cahier een schrift une feuille een blad un livre een boek un ordinateur een computer un (ordinateur) portable een laptop une photo een foto un stylo een pen un crayon een potlood une gomme een gom un mot een woord une phrase een zin un texte een tekst une page een bladzijde un devoir een huiswerk un exercice een oefening une leçon een les une faute een fout apprendre lire écrire écouter regarder commencer travailler parler raconter leren lezen schrijven luisteren kijken beginnen werken spreken vertellen
12 Verplaatsingen un avion un bateau un (auto)bus une moto le métro un train un tram un vélo une voiture un camion un carrefour un rond-point un agent (de police) tout droit à gauche à droite les feux (m. pl.) een vliegtuig een boot een (auto)bus een motor de metro een trein een tram een fiets een auto een vrachtwagen een kruispunt een rotonde een politieagent rechtdoor naar links naar rechts de verkeerslichten Je prends le bus. Ik neem de bus. Je vais à pied. Ik ga te voet Je vais en avion / bateau. Ik ga met het vliegtuig / de boot. Je vais en / à vélo. Ik ga met de fiets. C est en Belgique. C est à Paris. On y va! Het ligt in België. Het ligt / is in Parijs. We vertrekken! Prenez la première, deuxième, Neem de eerste, tweede, rue à droite / gauche. straat rechts / links. Où est...? Waar is...? Waar bevindt zich...? Je cherche Ik zoek Boodschappen doen un magasin een winkel un supermarché een supermarkt le prix de prijs la caisse de kassa un euro een euro un cent (un eurocentime) een (euro)cent un kilo een kilo une bouteille een fles un cadeau een geschenk ouvert open fermé gesloten Je voudrais Ça fait combien? het? Ça fait huit euros. un kilo de cent grammes de Ik wil graag. Hoeveel kost Het kost 8 euro. een kilo honderd gram acheter vendre payer kopen verkopen betalen
13 3. Relatie tot anderen Begroeten / afscheid nemen Bonjour, (Goeden)dag, Monsieur Mademoiselle Madame mevrouw meneer juffrouw content, contente blij sympa sympathiek bien mal goed slecht amoureux, amoureuse verliefd aimer houden van Bedanken merci merci beaucoup merci bien bedankt, dank u hartelijk bedankt dank U (wel) Feliciteren / wensen Beleefdheidsrituelen s il vous plaît [plait]? (s.v.p.?) alstublief? (a.u.b.) (bij vragen) s il te plaît [plait]? (s.t.p.?) alsjeblief? pardon pardon, sorry excusez-moi excuseer mij, sorry beleefdheidsvorm vous (= U) de rest: tu (= je) Gevoelens uitdrukken heureux, heureuse gelukkig malheureux, malheureuse ongelukkig triste droevig, triestig
14 Ça va? Gaat het? Ça va bien. Het gaat goed. Et toi / vous? En met jou / U? Bonne chance! Super! Veel geluk! Super! Comment ça va? Salut! Au revoir! À demain! À bientôt! Hoe gaat het? Dag! Tot (weer) ziens! Tot morgen! Tot binnenkort! Non, merci! Neen, dank u! De rien! Graag gedaan! Zonder dank! Je suis heureux / heureuse. Ik voel mij gelukkig. Bravo! C est chouette! Formidable! Bon anniversaire! Bravo! t Is tof! Geweldig! Gelukkige verjaardag! J ai peur! schrik! D accord! C est intéressant! Ik ben bang! Ik heb Akkoord! Het is interessant!
15 4. Eten en drinken Eten un légume een groente une salade een sla une tomate een tomaat une carotte een wortel un champignon een paddenstoel un fruit een stuk fruit une pomme een appel une poire een peer une banane een banaan une orange een sinaasappel un kiwi een kiwi un pain een brood une baguette een stokbrood un croissant een croissant la viande het vlees la charcuterie de fijne vleeswaren le jambon de hesp une tartine een boterham la confiture de jam le fromage de kaas le beurre de boter un œuf een ei le sucre de suiker la soupe de soep un poisson een vis des frites (f. pl.) frieten une pomme de terre een aardappel des spaghettis (m.- pl.) spaghetti une pizza een pizza une sauce een saus la mayonnaise de mayonnaise un dessert een dessert une glace een ijsje le chocolat de chocolade boire drinken manger eten Drinken le vin l eau (f.) le lait une bière une limonade un coca un jus de fruit(s) un café een koffie un thé un chocolat (chaud) chocolademelk de wijn het water de melk een bier(tje) een limonade een cola een fruitsap een thee een (warme)
16 Je voudrais du pain. Ik zou brood willen. Je voudrais de la salade. Ik zou sla willen. Je voudrais des croissants. Ik zou croissants willen. J ai envie de / d Ik heb zin in J ai mangé du jambon. Ik heb hesp gegeten. J ai mangé de la viande. Ik heb vlees gegeten. J ai mangé des champignons.ik heb paddenstoelen gegeten. Maaltijd un repas een maaltijd un petit déjeuner een ontbijt un déjeuner een middagmaal un dîner een avondmaal un menu een menu une assiette une tasse een tas un verre een glas une fourchette een vork une cuillère/une cuiller een lepel un couteau een mes un restaurant een restaurant mettre la table de tafel dekken avoir faim honger hebben avoir soif dorst hebben een bord À table! Aan tafel! Bon appétit! Smakelijk! Passe-moi la viande, s il te plaît Geef mij het vlees door, aub. [plait]. À votre santé! (f.) Gezondheid! Proost! un verre de / d... een glas... une tasse de / d... een tas... une bouteille de / d... een fles
17 Encore un peu de? C est bon! Nog een beetje? Het is lekker / goed! J ai faim. J ai soif. Ik heb honger Ik heb dorst.
18 5. Tijd ruimte natuur Tijd jaar un an une année een jaar een jaar (duur) seizoenen le printemps l été (m.) l automne (m.) l hiver (m.) de lente de zomer de herfst de winter maanden un mois janvier (m.) février (m.) mars (m.) avril (m.) mai (m.) juin (m.) juillet (m.) août [aout] (m.) septembre (m.) octobre (m.) novembre (m.) décembre (m.) een maand januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december dagen une semaine lundi (m.) mardi (m.) mercredi (m.) jeudi (m.) vendredi (m.) samedi (m.) dimanche (m.) een week maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag un week-end [weekend] een weekend aujourd hui vandaag hier gisteren demain morgen
19 au printemps en été en automne en hiver in de lente in de zomer in de herfst in de winter Aujourd hui, nous sommes is het le premier mars. 1 maart. le trois juin. 3 juni. Vandaag
20 uuraanduidingen / tijdmarkeerders le temps la date un jour une journée le matin midi (m.) l après-midi (m. f.) le soir la nuit minuit (m.) une heure une minute une seconde après avant déjà tard tôt maintenant tout de suite jamais; ne jamais jusqu à toujours une fois de tijd de datum een dag een dag (duur) de ochtend middag (12 uur) de namiddag de avond de nacht middernacht een uur een minuut een seconde na voor al laat vroeg nu onmiddellijk nooit tot altijd een keer feesten une fête Pâques Noël le nouvel an le carnaval Pasen Kerstmis Nieuwjaar carnaval een feest
21 Il est midi. Il est minuit. Het is middag. Het is middernacht. Il est quelle heure? Hoe laat is het? Il est une heure. Het is één uur. Il est deux heures et demie. Het is halfdrie. Il est sept heures dix. Het is tien over zeven. À quelle heure? À neuf heures. Hoe laat? Om negen uur. Joyeux Noël! Bonne année! Vrolijk kerstfeest! Gelukkig Nieuwjaar!
22 Ruimte waar hier daar rechts, rechter- links, linker- naast dichtbij ver van achter voor tussen tegen in onder op naar (plaats) te, in (+ stad) aan, met, naar, une entrée une sortie un coin un mètre un kilomètre où ici là droit, droite gauche à côté de près de loin de derrière devant entre contre dans sous sur à tegen entrer sortir een ingang een uitgang een hoek een meter een kilometer (na bep. werkwoorden) binnenkomen buitengaan Natuur la nature un arbre une fleur la mer l eau (f.) un bois une feuille la campagne une montagne un animal un chat un chien un lapin un poisson un oiseau un cheval une vache un cochon un coq une poule de natuur een boom een bloem de zee het water een bos een blad het platteland een berg een dier een kat een hond een konijn een vis een vogel een paard een koe een varken een haan een kip
23 6. Het weer le temps het weer le vent le soleil un parapluie regenscherm la neige de wind de zon een paraplu, de sneeuw
24 Quel temps fait-il? Il fait beau. Il fait chaud. II fait mauvais. Il fait froid. Il y a du vent. wind. Il y a du soleil. Welk weer is het? Het is mooi weer. Het is warm. Het is slecht weer. Het is koud. Er is Er is zon. Il pleut. Il va pleuvoir. regenen. Il neige. Il va neiger. sneeuwen. Het regent. Het gaat Het sneeuwt. Het gaat
25 7. Aanvullende items Voorzetsels à avec chez (un ami) de / d en (train) en (France) pour sans met, om, naar, op, aan, te, in (+ stad) met bij (een vriend) van met (de trein) in (Frankrijk) voor, om te zonder Voegwoorden et mais ou parce que en maar of omdat Werkwoorden aider helpen Il faut We moeten / Je moet / Het moet aller gaan (s )amuser (zich) amuseren C est fini. Het is gedaan / voorbij. (s )arrêter stoppen arriver aankomen attendre wachten avoir hebben chanter zingen chercher zoeken comprendre begrijpen, verstaan compter tellen connaître kennen courir lopen devoir moeten dire zeggen donner geven dormir slapen entendre horen être zijn faire doen, maken fermer sluiten (se) laver (zich) wassen se lever opstaan mettre plaatsen, zetten montrer tonen ouvrir openen, opendoen penser (à) denken (aan) prendre nemen pouvoir mogen, kunnen rentrer terugkeren rester blijven
26 savoir sortir tomber trouver venir voir vouloir kennen, weten buitengaan vallen vinden komen zien willen Lidwoorden le, la, l les un, une des de (enkelvoud) de (meervoud) een - (wordt niet vertaald!) Bijvoeglijke naamwoorden chaud, chaude froid, froide jeune vieux, vieille bon, bonne mauvais, mauvaise fort, forte joli, jolie nouveau, nouvelle gentil, gentille blanc, blanche noir, noire bleu, bleue vert, verte rouge jaune orange brun, brune gris, grise rose mauve warm koud jong oud goed slecht, niet goed sterk mooi, aardig, lief nieuw aardig, lief wit zwart blauw groen rood geel oranje bruin grijs roze paars Vraagwoorden qui? quoi? que? qu est-ce que? pourquoi? comment? quand? où? combien? quel, quelle? wie? wat? wat? wat? waarom? hoe? waarmee? wanneer? waar? hoeveel? welk(e)?
27 Bijwoorden aussi beaucoup bien encore mal moins non oui ne pas ne pas de / d peu peut-être plus très trop vite ook veel goed nog slecht minder neen ja niet geen weinig misschien meer heel, zeer te, te veel snel, vlug Voornaamwoorden je, j tu il elle on nous vous ils elles tout le monde qui la / l le / l les ce, cet cette ces ik jij, je hij zij, ze men, we wij, we jullie, U zij, ze (mv.) zij, ze (mv.) iedereen die haar, het, ze hem, het hen, ze deze, die, dat (mannelijk) deze, die, dat (vrouwelijk) deze, die (mv.) na voorzetsel beklemtonend moi mij ik toi jou jij lui hem hij elle haar zij nous ons wij vous jullie u elles hen (vrouwelijk) zij (vrouwelijk) eux hen (mannelijk) zij (mannelijk) mon / ma / mes ton / ta / tes son / sa / ses mijn jouw, je zijn, haar
28 notre / nos votre / vos leur / leurs ons, onze uw, jullie hun Telwoorden en rangtelwoorden zéro nul un één deux twee trois drie quatre vier cinq vijf six zes sept zeven huit acht neuf negen dix tien onze elf douze twaalf treize dertien quatorze veertien quinze vijftien seize zestien dix-sept zeventien dix-huit achttien dix-neuf negentien vingt twintig vingt et un [vingt-et-un] éénentwintig vingt-deux tweeëntwintig trente dertig trente et un [trente-et-un] éénendertig trente-deux tweeëndertig quarante veertig cinquante vijftig soixante zestig septante zeventig quatre-vingts tachtig nonante negentig cent honderd deux cents [deux-cents] tweehonderd mille duizend deux mille [deux-mille] tweeduizend un million een miljoen premier, première deuxième troisième quatrième cinquième dernier, dernière eerste tweede derde vierde vijfde laatste
Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.
Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.
Nadere informatiedag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee
dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Gaat het? Het gaat goed. Dat is tof. Vanwaar ben je? goed dank je, dank u vanwaar?
Nadere informatieÉventail-junior. woordkaarten
Éventail-junior En action 6 woordkaarten 2 Unité 21 un oncle une tante l anglais (m.) 21 la mer un pays un village une ville jouer de la guitare jouer du piano parler (anglais) parler à (Sam) travailler
Nadere informatieU21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.
U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon. Je m appelle Ric. / Mon nom est Verdonk. Quel est ton
Nadere informatieVocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit
Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Markeer de mannelijke woorden in het blauw en de
Nadere informatieTalenquest Frans 2thv: Grammatica
Talenquest Frans 2thv: Grammatica Épisode 1: Onregelmatige werkwoorden Er zijn in het Frans naast regelmatige werkwoorden ook onregelmatige werkwoorden. Het is lastig om van onregelmatige werkwoorden de
Nadere informatieVOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.
basiswoordenschat en uitdrukkingen bonjour goeiedag voilà daarzo salut hallo voici hierzo oui ja aussi ook non nee d accord ok et en les de merci (bien) bedankt les parents de ouders un / une een des /
Nadere informatieHuiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis
1 Dam: Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi suis dag, goeiedag ik ben Ellen (ik), ik ben Achmed. ja Ben jij Camle? En jij? Jij bent Manon! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 2 Naam:
Nadere informatieWoordenschat van unité 1 tot en met unité 20
Woordenschat van unité 1 tot en met unité 0 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 1 à (Paris) in (Parijs) 16 une adresse een adres 16 Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 un âge een leeftijd
Nadere informatieGemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs
Gemeenschappelijke actieve woordenlijst Frans basisonderwijs Inhoudstafel Inleiding Actieve woordenlijst 1. Persoonlijke gegevens zich voorstellen iemand voorstellen 2. Dagelijks leven 3. Relatie tot anderen
Nadere informatieUNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!
UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté! Oefening 1: Cherchez les phrases dans le texte. Ecrivez les phrases sans fautes. Zoek volgende zinnen in de tekst. Schrijf ze correct over. - In de namiddag,
Nadere informatieGEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS
GEMEENSCHAPPELIJKE ACTIEVE WOORDENLIJST FRANS BASISONDERWIJS TOELICHTING Onderstaande thematisch geordende lijst is het resultaat van een vrijwillige samenwerking tussen de begeleidingsdiensten basisonderwijs
Nadere informatiebasiszinnen spreekvaardigheid
basiszinnen spreekvaardigheid Formele en informele spreektaal In dit hoofdstuk krijg je allerlei uitdrukkingen die je in veel voorkomende gesprekssituaties kunt gebruiken. Er zijn, net zoals in het Nederlands,
Nadere informatienaam :.. nr. : klas :.. computer :..
Je hebt het in de vorige module flink gewerkt. Nu kan je zelfstandig verder werken aan module 12. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet
Nadere informatiela mer un pays un village parler à Je parle un peu français. Le père de Vic est seul.
Unité 21 un oncle une tante l anglais (m.) 21 U21 U21 U21 la mer un pays un village U21 U21 U21 une ville jouer de la guitare jouer du piano U21 U21 U21 parler (anglais) parler à (Sam) travailler U21 U21
Nadere informatieQ U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.
35 unité 1 Welke letters van het alfabet vind je niet terug in het kader? Schrijf ze in de goede volgorde op, dan kun je er een korte Franse zin mee maken. Hoe zeg je hetzelfde in het Nederlands? Q U K
Nadere informatieWoordenschat van unité 21 tot en met 32
Woordenschat van unité 21 tot en met 32 à (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22 À demain! Tot morgen! 30 acheter* kopen 24 un agent (de police)
Nadere informatienaam :.. nr. : klas :.. computer :..
Je hebt het in module 8 knap gedaan. Je mag daarom zelfstandig verder werken aan module 9. Je hebt daarvoor wel je boek 2B nodig. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je
Nadere informatie4 nummer 1 nummer 2 nummer 3
Chapitre 0: C est parti 1 a 1) 2 a les vacances de school la nourriture la famille la maison l école les passe-temps het huis de familie de vakantie het eten de hobby s 2 b les vacances la nourriture la
Nadere informatieWoordenschat van unité 1 tot en met unité 16
Woordenschat van unité 1 tot en met unité à (Paris) in (Parijs) une adresse een adres Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? un âge een leeftijd Tu as quel âge? Hoe oud ben jij? ah ha, o, och, zo 3
Nadere informatieVocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit
Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Studeer de woorden in door af te dekken. Woordjes die je
Nadere informatie6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?
Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni 2017 6,6 19 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Grandes Lignes Phrases Clés Hoofdstuk 1 Ça va? = Hoe gaat het? Comment tu t'appelles? = Hoe heet
Nadere informatieWoordenschat van unité 1 tot en met unité 20
Woordenschat van unité 1 tot en met unité 0 à: (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 1 à (Paris) in (Parijs) 16 une adresse een adres 16 Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? 16 un âge een leeftijd
Nadere informatieExercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.
Libre Service Junior 1 HV Kennistoets versie A Unité 4 Toets Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. 5 points / R 1 Dans ma rue, il y a beaucoup de magasins. 2 L
Nadere informatieJaarwerkplan voor En action 5
1 Jaarwerkplan voor En action 5 Vaardighe Naamwoor naamwoor Voornaamwoor Bijwoor Voorzetsels Werkwoor 1 Bonjour! Moi, je suis... - iemand groeten. - mezelf voorstellen. - tot 10 tellen. je tu moi toi bonjour
Nadere informatieWoordenschat van unité 21 tot en met 36
Woordenschat van unité 21 tot en met 36 à (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22 À demain! Tot morgen! 30 À table! Aan tafel! 33 acheter* kopen
Nadere informatieJaarwerkplan voor En action 6
1 Jaarwerkplan voor En action 6 Voor 21 De nouveaux élèves! - mezelf en anderen voorstellen. - zeggen hoe oud ik ben. - zeggen vanwaar ik ben en waar ik woon. welke taal iemand spreekt. - iets vertellen
Nadere informatieMEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1
MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden
Nadere informatie6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )
Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari 2015 6,2 11 keer beoordeeld Vak Methode Frans D'accord! 1.-Woorden SO en GP Frans (15/20-01-15) https://www.scholieren.com/verslag/84625 Pagina 1 van 5 Frans
Nadere informatiel'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.
bon anniversaire Bon anniversaire, mon petit. l'argent Donne. L'argent! le quartier Tu habites dans le quartier? le ticket T'as le ticket? pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! donne Donne. L'argent!
Nadere informatieEn action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.
Salut! Voor het tweede jaar op rij leer je Frans. Misschien heb je intussen ook al Frans kunnen spreken met Franstaligen. Lukte dat al? Of vond je het nog moeilijk? Bedenk dan dat je vorig jaar nog helemaal
Nadere informatieEen ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...
Luister en vul aan of teken. Hoeveel leerlingen zitten er in de klas? Een ideale school Emma, Ruben et Shun imaginent leur école idéale! Emma Ruben Shun 31-36......... Welk uniform dragen ze? Hoe gaan
Nadere informatieBEGINNERSCURSUS DAG 2
1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone
Nadere informatienaam :.. nr. : klas :.. computer :..
Je hebt de vorige modules knap gewerkt, dus mag je nu alleen verder werken met module 8. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet Wanneer je een dialoog of een oefening moet beluisteren, beluister
Nadere informatieSECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden
SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden INTRODUCTION Alle persoonlijke voornaamwoorden vormen tezamen een groot en essentieel deel van de Franse taal en dan met name op het gebied
Nadere informatieJ' à Amersfoort, Lindenlaan 23.
Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist,
Nadere informatieSchrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam
1 Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam. 19 (chatter) Amina 1 avec Barry. (danser) Madame Renard, vous 2 avec moi? ité (écouter) Nic et moi,
Nadere informatieLES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)
LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO) De zéro à quarante Van nul tot veertig 0 zéro 1 un 11 onze 21 vingt et un 31 trente et un 2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux 3 trois 13 treize 23 vingt-trois
Nadere informatieVocabulaire: Francofan 6 de leerjaar
Vocabulaire: Francofan 6 de leerjaar Naam: à naar (plaats), in (stad) au printemps in de lente à côté de naast Au revoir. Tot ziens. À demain. Tot morgen. aujourd hui vandaag à droite naar rechts aussi
Nadere informatieAantekening Frans les pronoms personnels
Aantekening Frans pronoms personnels Aantekening door een scholier 648 woorden 16 februari 2016 0 keer beoordeeld Vak Frans Pronoms personnels Plaats in de zin: Voor alle persoonlijke voornaamwoorden die
Nadere informatieVendredi le dix-huit de cembre 2015.
2 Vendredi le dix-huit de cembre 205. Aangezien het jullie eerste jaar Frans is, is het belangrijk dat je continu blijft oefenen! (Dus ook in de vakanties ) Om jullie een beetje te verplichten alles bij
Nadere informatieMÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.
Unité 1 MÉTRO, BOULOT, DODO Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan. 1. Aujourd hui, c est la rentrée. Les enfants a reprennent b rangent c terminent l école
Nadere informatieLe logement. In deze les leert u
Le logement In deze les leert u een woning beschrijven: Ta maison, elle est grande? vragen waar iemand vandaan komt: Je suis de Marseille. Et vous, est-ce que vous êtes d ici? de vormen van het bepaald
Nadere informatieIk stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde
Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen se présenter RAPPEL wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer habiter une maison un appartement un frère une soeur un demi-frère
Nadere informatiebonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. oui Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! non un deux trois quatre cinq six sept huit neuf dix
Unité 1 bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. 1 U1 U1 U1 oui Tu es Camille? Et toi? U1 U1 U1 Tu es Manon! non un U1 U1 U1 deux trois quatre U1 U1 U1 cinq six sept U1 U1 U1 huit neuf dix U1 U1 U1 219
Nadere informatieWie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...
Naam:... Voornaam:... Datum:... 65 Luister en kies de juiste foto. Éditions VAN IN Onderweg! 3 Reproduction autorisée. Weet je het nog? Wie helpt? Klas:... 142 Onderweg3 GUIDE PROF.indd 142 1/12/14 20:56
Nadere informatieC'est fini les vacances!
Contact 1 C'est fini les vacances! un 1 Écoute les 4 dialogues. ote le numéro de chaque dialogue dans le bon dessin. uister naar de 4 dialogen. oteer het nummer van elke dialoog bij de juiste tekening.
Nadere informatieUnité 6 Diagnose Kopieerblad 1
Unité 6 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet
Nadere informatieUnité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,
Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist
Nadere informatieBonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)
SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO) 1 Lisez la lettre et complétez la fiche. (compréhension écrite) Lees de brief en vul de fiche aan. Bonjour, Je m'appelle Peter Versteene et j'ai treize ans. J'habite à Steenderen
Nadere informatie15 et qui paie le loyer?
g r a m m at i c a 15 et qui paie le loyer? Maak de zinnen af met de juiste vorm van payer en het voorwerp op de foto* 1 2 3 4 5 6 1 Paul le 2 Moi, je la 3 Mon frère et moi, nous 4 Les cousins la le 5
Nadere informatieTaalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden
Taalregels In dit grammaticaoverzicht kun je kiezen uit: S Volgorde in de Franse zin S Man, huis, deur, en zwaar, geel, zelfst. naamwoord en bijv. naamwoord S Le, la, les, de lidwoorden S Praten, hebben,
Nadere informatieHerhalingen over grammatica (voor de examens)
1. Modale hulpwerkwoorden Herhalingen over grammatica (voor de examens) Vertaal in het Nederlands. 1. Vous pouvez (avoir la possibilité) manger un plat ou un dessert. 2. Ils doivent aller au magasin de
Nadere informatieUnité 5 Diagnose Kopieerblad 1
Unité 5 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet
Nadere informatieécoutez, lisez, jouez
Je hebt de vorige module knap gewerkt, dus mag je nu alleen verder werken met module 7. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet beluisteren,
Nadere informatieDe mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6
1 De mogelijke overstap van Bien sûr! 5 naar En action 6 Dit document geeft informatie voor wie leerlingen bij de aanvang van het 6e leerjaar wil laten overstappen van Éventail-junior Bien sûr! 5 naar
Nadere informatieGEZONDHEID (La santé)
FICHE LEXICALE NEERLANDAIS 1/5 GEZONDHEID (La santé) a. Wat zijn hun klachten? (De quoi se plaignent-ils?) A C B G I H 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. E D Klachten hoest moet overgeven ben verkouden heb
Nadere informatieWat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.
103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar
Nadere informatieLEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL
LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL Tamara Buyck Liezelotte De Schryver Leen Van Craesbeek Acco Leuven / Den Haag VOORWOORD Deze Lexique de base is bestemd voor leerkrachten lager onderwijs en
Nadere informatieJ aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.
Je regrette. Ce n est pas grave. Ce n est pas normal. C est bête. J accepte tes excuses. J en ai marre! Oublions-le. Ne t inquiète pas! N en parlons plus. Profites-en! As-tu envie de Vous avez encore d
Nadere informatieBEGINNERSCURSUS DAG 8
1 BEGINNERSCURSUS DAG 8 A. FORCING Tekst: Bij de dokter B. GRAMMATICA Gebruik van de infinitief: dubbele inf. om + te + inf. aan het + inf. te + inf. De stamtijden (Dag 6 pagina s 8-11) C. CONVERSATIE
Nadere informatie3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord
3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord Plaats 1. De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord, zeker als het bijvoeglijk naamwoord meer dan een lettergreep heeft. un livre
Nadere informatieMijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:
Mijn vriendenboek Voornaam: Naam: Woonplaats: Leeftijd: Verjaardag: Broers of zussen: Kleur van het haar: Kleur van de ogen: Lengte: Gewicht: Klas: Hobby s: Favoriete sport: Lievelingsvak op school: Lievelingseten:
Nadere informatiepagina 1 van 5 VAN IN
Éventail-junior En action 6 21 1 Luisteren: basistekst Éventail-junior En action 6 21 2 Luisteren: woordenschat Éventail-junior En action 6 21 3 Luisteren: venir Éventail-junior En action 6 21 4 Woordenschat
Nadere informatieVOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10
VOCABULAIRE ET GRAMMAIRE basiswoordenschat en uitdrukkingen... 2 Het weer... 2 bepaling van tijd... 3 voorzetsels... 4 bezittelijke voornaamwoorden... 4 aanwijzende voornaamwoorden... 4 vraagwoorden...
Nadere informatiela bière une pression une demie
la carte le jus de pomme le jus d orange le jus de raisin le jus de pamplemousse l eau minérale plate l eau minérale pétillante le vin blanc le vin rouge la bière une pression une demie une grande tasse
Nadere informatieBEGINNERSCURSUS DAG 6
1 BEGINNERSCURSUS DAG 6 A. FORCING Tekst: Het telefoongesprek B. GRAMMATICA Vorming van de V.T.T. gebruik Onregelmatige werkwoorden C. CONVERSATIE Telefoneren 2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Het
Nadere informatiek ga naar school e vais à l ecole
Nederlandstalig onderwijs k ga naar school e vais à l ecole Nederlands Français k ga naar school e vais à l école Wat heb ik goed geslapen. Mama helpt me bij het wassen en aankleden. Ze vertelt me dat
Nadere informatieLe Français des vacances. Niveau
Le Français des vacances Niveau 1 Unité 1 Se Présenter 1. Lees de volgende uitspraken. Wat zeggen deze mensen? Bonjour Bonsoir Salut Ça va? Ça va, et toi? Ça va, et vous? 2. Luister naar de dialoog. Wat
Nadere informatiejanvier Maak nu zelf de meervoudsvormen van de volgende woorden. 1. la fête 2. le café 3. le nom 4. l'hôtel 5. le canal 6. la voix
9 janvier Gisteren heb je de bepaalde lidwoorden voor het enkelvoud geleerd. Vandaag volgt de meervoudsvorm. Je leert ook hoe je het meervoud van het zelfstandig naamwoord maakt. De meervoudsvorm van de
Nadere informatieIII. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé
III. 1. Accord de l adjectif 1.1 prend s 1.2 + E 1.3 substantivé 2. Les degrés de comparaison 2.1 Les comparatifs 2.2 Les superlatifs 2.3 Les irréguliers 1 III. 1. Accord de l adjectif 1.1. prend S Quand
Nadere informatieQuel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk
Boekverslag door A. 1461 woorden 16 mei 2005 6.1 445 keer beoordeeld Vak Frans Frans Proefwerk hoofdstuk 12-13-14: Taalvaardigheid: Comment tu t appelles? Comment t appelles tu? Je m appelle Henrike. Wat
Nadere informatieReizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91
inhoud lente zomer herfst winter Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85 Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87 Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89 Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 Mode & schoonheid 14 15 40 41
Nadere informatienaam :.. nr. : klas :.. computer :..
Je hebt het in de vorige module goed gedaan. Je mag daarom zelfstandig verder werken aan module 11. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet
Nadere informatieVeertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel
Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl
Nadere informatieMogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):
Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten): 1. Contact 1 t.e.m. 4 (onthoudboek blz. 20-26) 1.1 Parler des vacances. (spreek over jouw bestaande of gedroomde vakantie) Mogelijke
Nadere informatieReizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?
- Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt
Nadere informatieBilan 4 «À la recherche»
Begeleid zelfstandig leren Bilan 4 «À la recherche» Tijdsduur: 50 minuten Benodigdheden: een blauwe en groene balpen Nom:............ Classe:............................ N :............ Een woordje uitleg:
Nadere informatieReizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie
- Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous
Nadere informatieIk stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR
Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer een halfzus een huisdier (het) een hond een kat een konijn (het) een dwergkonijn (het)
Nadere informatieLES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1
12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.
Nadere informatiegeen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )
Voorzetsels zijn altijd lastig in een vreemde taal. Wanneer vertaal je op met sur, wanneer met de, wanneer met à? Je moet het maar net weten. Of hier opzoeken natuurlijk :-) voorzetsels prépositions geen
Nadere informatie6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld
Aantekening door K. 1880 woorden 15 november 2014 6,1 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, B.V. un grand magasin = een
Nadere informatieReizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie
- Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_?
Nadere informatieReizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt
- Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt
Nadere informatiependant le mieux serait de il vaut mieux
en fin de sinon le passe-temps favori le lundi après-midi un dîner de famille grave pendant le mieux serait de il vaut mieux il est facile de il m arrive de j ai appris à parler français de toute façon
Nadere informatieFrans grammatica hoofdstuk 1 en 2
Samenvatting door Een scholier 768 woorden 30 september 2015 7,3 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Regelmatige ww. Werkwoorden op er Werkwoorden op ir Werkwoorden op -re Présent J habite
Nadere informatieALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN
STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?
Nadere informatieJ' à Amersfoort, Lindenlaan 23.
Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist,
Nadere informatieLes 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30
Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden
Nadere informatieHerhalingen over grammatica (voor de examens)
1. Modale hulpwerkwoorden Herhalingen over grammatica (voor de examens) Vertaal in het Nederlands. 1. Vous pouvez (avoir la possibilité) manger un plat ou un dessert. Jullie kunnen een hoofdgerecht of
Nadere informatieWoordenschat van unité 1 tot en met 36
Woordenschat van unité 1 tot en met 36 à à (Paris) in (Parijs) 16 (aller) à (Namur) naar (Namen gaan) 17 (donner) à (Joëlle) aan (Joëlle geven) 22 de (2) heures à (5) heures van (2) uur tot (5) uur 22
Nadere informatieBien sûr! 6 - Handleiding voor de leerkracht - Bijlage 5 - Alfabetische lijsten Unités Woordenschat van unité 21 tot en met unité 36
Woordenschat van unité 21 tot en met unité 36 Al deze woordjes heb je al geleerd. Ken je ze nog? Dek een kolom af en vertaal. à: (aller) à la maison naar huis (gaan) 28 à: (aller) à l'école naar school
Nadere informatiel' anglais (m.) la mer un oncle une tante un peu une ville un pays un village seul seule 21 près de divorcé divorcée 21 méchant méchante 21 parler à
un oncle une tante l' anglais (m.) la mer un pays un village une ville un peu divorcé divorcée méchant méchante seul seule près de jouer de la guitare jouer du piano parler anglais parler à travailler
Nadere informatieChapitre 4, Ensemble!
ntwoorden 47 Chapitre 4, Ensemble! Orientation Exercice 1a 1 Grégoire 2 Julia 3 Julia 4 Camille 5 Romain 6 Hugo Exercice 1b B Exercice 1c 1 B 3 4 C 5 6 B 7 B Exercice 2 près le bac, je vais faire des études
Nadere informatieUnité 6 Diagnose Kopieerblad 1
Unité 6 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet
Nadere informatieDrs. M. Bredius-Hoogendam. Drs. M. Koot. Tu dis. Gespreksvaardigheid Frans voor klas 3,4 havo/vwo. Walvaboek
Drs. M. Bredius-Hoogendam. Drs. M. Koot Tu dis Gespreksvaardigheid Frans voor klas 3,4 havo/vwo Walvaboek 1 Woord vooraf Tu dis is bestemd voor klas 3,4 havo/vwo en bevat vocabulaire, idioomzinnen en spreekoefeningen.
Nadere informatie- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,
Les chiffres talige Doelen - De leerlingen herhalen de cijfers van één tot zeven wanneer de leerkracht ze voorzegt. (1. herhalen) - De leerlingen herkennen de cijfers van één tot zeven. - De leerlingen
Nadere informatieIedereen kan Frans leren
ZIEN EN BEGRIJPEN Voor beginners Taalcursus Frans Iedereen kan Frans leren Je vous invite chez moi! Je suis un symbole français. Je suis une grande tour à Paris. Je suis La Tour Eiffel l' escargot vin
Nadere informatieSECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord
SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord INTRODUCTION Zo we zijn al lekker op weg! Je hebt nu voldoende bagage om zelfstandige naamwoorden met de juiste lidwoorden te combineren. Twee essentiële
Nadere informatie