Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding pag. 1

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding pag. 1"

Transcriptie

1 Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding pag. 1 Hoofdstuk 1 Archeologische en historische achtergrond 1.1 Vondstomstandigheden pag Landschappelijke context pag Datering pag Inrichting grafveld pag Historische context pag. 3 Hoofdstuk 2 Doelstelling en onderzoeksvraag pag. 5 - Deelvraag 1 Demografie pag. 5 - Deelvraag 2 Gezondheidsstatus pag. 5 - Deelvraag 3 Socio-economische klasse pag. 5 Hoofdstuk 3 Materiaal, methoden en werkwijzen pag Instrumentarium pag Het menselijk botmateriaal, mogelijkheden en beperkingen pag Selectie en werkwijze pag Nummeren van het botmateriaal pag Geslachtsbepaling pag De schedel pag Het bekken pag De onderkaak pag Weging en scores pag Aanvullende methoden voor geslachtsbepaling pag Lengtebepaling pag Volwassen individuen pag Onvolgroeide individuen pag Leeftijdsschatting pag Leeftijdsschatting voor volgroeide individuen, de Complexe methode pag De morfologische verandering van het gewrichtsvlak van het schaambeen pag De vormverandering en degeneratie van botweefsel in gewrichtskoppen pag De sluiting van de schedelnaden pag Leeftijdsschatting voor onvolgroeide individuen pag De mineralisatie en doorbraak van het gebit pag De fusie van fontanellen en sluiting van het axiale skelet pag De vergroeiing van de diafysen met de epifysen pag De metrische leeftijdsbepaling voor jonge individuen pag De MNI-bepaling pag. 16 Hoofdstuk 4 Pathologie pag Pathologie, traumata en niet-metrische kenmerken op skeletdelen pag Gewrichtsaandoeningen pag Ziekten met onbekende oorzaak pag Infectieziekten pag Tumoren pag. 21

2 4.1.5 Mechanische trauma s pag Enthesopathy pag Deficiëntieziekten, endocriene en metabolische ziekten pag Pathologische aandoeningen en traumata op schedels pag Niet-metrische kenmerken pag Septum diafragma pag Cortexdefect pag Spina bifida occulta pag Allens fossa pag Nutriënt foramen pag Extra botgroei pag Fusie facetgewrichten heiligbeen pag Wormian bones pag Sutura metopica persistens pag De schedelvorm en de cephalische-index pag De aandoeningen van het gebit en/of kaakbot pag. 29 Hoofdstuk 5 Resultaten pag Botmateriaal pag MNI-bepalingen pag MNI-bepaling middels de pijpbeenderen, compleet en gefragmenteerd pag MNI-bepaling middels de schedels, compleet en gefragmenteerd pag Seksebepalingen pag Seksebepaling aan de schedels pag Seksebepaling aan de bekkens pag Lengtebepalingen pag. 38 -lengtebepalingen mannen pag. 39 -lengtebepalingen vrouwen pag Gemiddelde lichaamslengtes van mannen en vrouwen pag Leeftijdsbepalingen a/h van schedels of gebit pag Adolescenten en kinderen pag Verhoudingen leeftijdsfasen mannen pag Verhouding leeftijdsfasen vrouwen pag Verhoudingen leeftijdsfasen van de populatie pag Leeftijdsbepaling van drie jongvolwassenen pag Kindskeletten pag Kindskelet Skkd-01 pag Kindskelet Skkd-02 pag. 52 -Overige kindskeletdelen pag Pathologieën pag Degeneratie van de wervelkolom, SJD pag voa pag DDD pag. 56

3 - Spondyl ankylose pag Oa pag Degeneratie van het postcraniale skelet, DJD pag Posositeit pag poa pag Aanwijzingen voor overbelasting of DISH pag Niet-metrische EP-kenmerken pag Septum diafragma pag Cortexdefect pag Allens Fossa pag Vergroot nutriënt foramen pag Extra botgroei pag Fusie facetgewrichtjes heiligbeen pag Spina bifida occulta pag Infectieziekten pag Deficiëntie of metabolische ziekten pag Rachitis pag Mechanische traumata pag Breuk pag DDD en avulsiefractuur pag Trauma pag OD pag Pathologie, taphonomie of natuurlijke varianten pag Afwijkingen en pathologieën mannelijke schedels pag Trauma pag. 66 -Aandoeningen pag Pathologie vrouwelijke schedels pag Aandoeningen en trauma pag Aanwijzingen voor trepanatie? pag Afwijkingen en pathologieën sekse-onbepaalde schedels pag Schedelindexeringen pag Schedels van alle individuen pag Schedels van mannen pag Schedels van vrouwen pag Schedels zonder seksebepaling pag Niet-metrische kenmerken pag Resultaten onderzoek status gebit pag Dentale status onder- en bovenkaak per individu pag Dentale status bovenkaak per individu pag Dentale status van de complete onderkaken pag Indexeringen pag. 83

4 5.20 Verbrande schedels pag Overige vondsten pag. 84 Hoofdstuk 6 Samenvatting botonderzoek pag Deelvraag 1 Demografie pag Deelvraag 2 Gezondheidsstatus pag Deelvraag 3 Socio-economische klasse pag. 88 Hoofdstuk 7 Onderzoeksresultaten in een archeologische context pag De populatie van het grafveld pag Dodenbestel pag De inrichting van het grafveld pag Gender en status pag Nederzetting pag. 92 Hoofdstuk 8 Een vergelijking met dertien gelijktijdige grafvelden pag Sekseverhoudingen pag Leeftijden pag Lichaamslengtebepalingen pag. 97 Hoofdstuk 9 Conclusies pag. 100 Hoofdstuk 10 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek pag Algemeen pag Specifiek ten aanzien van het materiaal van grafveld Katwijk-Klein Duin pag. 104 Nawoord pag. 106 Literatuur pag Bijlagen: 1- Uitwerking per doos van de genummerde botten met pathologie, niet-metrische kenmerken en overige bemerkingen pag Skeletformulier kindskelet Skkd Skeletformulier kindskelet Skkd Overzicht kenmerken van 55 schedels van Katwijk-Klein Duin 5- Gebitsschema s melk- en blijvend gebit 6- Formulier dentale status kind

5 Voorwoord Ter afronding van de researchmaster Art History and Archaeology welke ik, Astrid Mayra Koops- Besijn, volg aan de Rijksuniversiteit van Groningen heb ik als onderwerp voor mijn masterscriptie gekozen voor het opzetten en uitvoeren van een fysisch-antropologisch onderzoek aan menselijk botmateriaal. Ter voorbereiding op dit onderzoek heb ik de minor Fysische antropologie en computerapplicaties te Amsterdam gevolgd, verzorgd door Dr. E Smits en J. Waagenaar. Tevens heb ik in Leiden de cursus Fysische antropologie en het daaraan verbonden skeletpracticum gevolgd, verzorgd door prof. Dr. G.J.R. Maat. In het collegejaar heb ik in het kader van een stage gedurende vijf maanden, vanaf november 2009 tot en met maart 2010, meegewerkt aan de opgraving van een gedeelte van het Martinikerkhof te Groningen waarbij zowel het opgraven als fysischantropologisch onderzoek op de skeletten tot mijn werkzaamheden behoorden. De werkzaamheden en de resultaten van deze stage zijn beschreven in een verslag. Het botmateriaal dat voor deze afstudeeropdracht onderzocht werd, is afkomstig van een Merovingisch grafveld ( na Chr.) te Katwijk- Klein Duin dat in het begin de 20 e eeuw werd opgegraven onder leiding van M.A. Evelein en dr. J.H. Holwerda. In 1911 deed de antropoloog dr. J. Sasse onderzoek op de Katwijker schedels. Zijn bevindingen werden gepubliceerd in OMROL V, Het overige botmateriaal is daarna, tot op heden, niet onderzocht. Dat is jammer omdat er weinig vroegmiddeleeuws menselijk botmateriaal bewaard is gebleven en er dientengevolge weinig fysisch-antropologische onderzoeksgegevens aan menselijk botmateriaal uit deze tijdsperiode zijn. De interesse van dr. J. Sasse in het overige botmateriaal: om te zien, wat dat ons nog meer leert omtrent deze doden werd door mij volledig gedeeld. Daarom heb ik, een eeuw nadat dr. J. Sasse de Katwijker schedels onderzocht, het stokje van hem overgenomen. Daarbij is opnieuw de vraag gesteld wat de botten van mensen die in de vroege middeleeuwen hebben geleefd, in hun huidige hoedanigheid, ons zouden kunnen leren. Hierbij heb ik mij tevens laten inspireren door de tekst die nog vaag op het voorhoofd van de schedel staat die ik, ten behoeve van het opbouwen van een vergelijkingscollectie, van een arts heb mogen overnemen (afb. 1). Deze spreuk luidt: Mortui vivos docent ofwel: De doden onderwijzen de levenden. De vroegmiddeleeuwse doden van het grafveld Katwijk-Klein Duin zijn aan zet! Afbeelding 1. Geprepareerde schedel en het instrumentarium dat voor het fysisch- antropologisch onderzoek is gebruikt. Foto A.M. Koops-Besijn, 2011.

6 Inleiding Het menselijk botmateriaal dat in het kader van een afstudeeronderzoek is onderzocht is afkomstig van het Merovingische grafveld van Katwijk-Klein Duin met een datering van /800 na Chr. Het grafveld werd in het begin van de 20 e eeuw opgegraven onder leiding van M.A. Evelein en dr. J.H. Holwerda. Als gevolg van zandafgravingen waren de graven van de voormalige begraafplaats ernstig verstoord waardoor het in de graven aanwezige botmateriaal uit de oorspronkelijke context was geraakt. Van de uiteindelijke opbrengst aan menselijk botmateriaal dat verzameld is gedurende korte opgravingscampagnes in de jaren 1906, 1910 en 1911 ontbreekt grotendeels de vondst- en grafcontext. De menselijke botten maken onderdeel uit van de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Het grootste deel van het botmateriaal is in bruikleen bij de Rijksuniversiteit van Groningen. De eerste jaren na de opgraving verschenen er enkele artikelen over de opgravingscampagnes en de vondsten van de begraafplaats Katwijk-Klein Duin 1. Later zijn er nog enkele publicaties verschenen waarin het grafveld Katwijk-Klein Duin en de wapengraven worden beschreven 2. In het kader van een dissertatieonderzoek zal er binnenkort een nieuwe publicatie over het grafveld verschijnen 3. Een deel van het menselijk botmateriaal is in 1911 door de fysisch antropoloog dr. J. Sasse onderzocht en beschreven. Zijn onderzoek richtte zich op een aantal schedels van Katwijk-Klein Duin. Bijna honderd jaar later is een deel van het botmateriaal bekeken door studenten van de Rijksuniversiteit te Groningen. Er zijn weinig complete vroegmiddeleeuwse (deel)skeletten/ botten. Dit heeft vooral met de conservatieomstandigheden in de bodem te maken. In een zandbodem verdwijnen de botten uiteindelijk terwijl in een (natte) kleibodem organische materialen als botten meestal redelijk goed bewaard blijven. Vroegmiddeleeuwse menselijke botresten, waaronder het botmateriaal van Katwijk-Klein Duin, worden dan ook aangetroffen in de Nederlandse kustgebieden, in terpen en wierden met een hoge grondwaterstand. Vanwege de schaarste van vroegmiddeleeuws menselijk botmateriaal en het daaruit voorvloeiende gebrek aan vergelijkingsmateriaal en onderzoeksresultaten moet al het beschikbare menselijk botmateriaal uit de vroege middeleeuwen als zeer waardevol worden beschouwd. Het is van belang dat al het opgegraven vroegmiddeleeuwse menselijke botmateriaal fysisch-antropologisch wordt onderzocht om daarmee een breder referentiekader voor toekomstig fysisch-antropologisch en archeologisch onderzoek te creëren. Vanuit deze gedachte is dan ook het totale menselijke botmateriaal van Katwijk-Klein Duin dat voor dit onderzoek ter beschikking stond, onderzocht. Daarmee vormt het een bijdrage aan het gewenste bredere referentiekader. Door middel van fysisch-antropologisch onderzoek waarbij de zesde druk van het Manual for the Physical Anthropological report van Maat & Mastwijk (2007) als leidraad voor het onderzoek heeft gediend is getracht antwoord te krijgen op de centrale onderzoeksvraag: Wat kunnen de vondsten van menselijk botmateriaal van de opgravingen van het vroegmiddeleeuwse grafveld Katwijk-Klein Duin zeggen over de samenstelling en conditie van de destijds levende populatie en hoe verhoudt zich dit ten opzichte van gelijktijdige grafvelden?. 1 Artikelen van onder andere Holwerda & Krom, 1907; Evelein, 1911; Sasse, 1911; Holwerda, 1912; Martin, Enkele latere publicaties van o.a. Stein, 1967, Dijkstra & De Koning, 2002, Velde Van Der et al., Proefschrift in voorbereiding van Dijkstra, Universiteit van Amsterdam. 1

7 Hoofdstuk 1. Historische en archeologische achtergrond 1.1 Vondstomstandigheden In 1906 werden menselijke botresten aangetroffen tijdens de afzanding van het gebied Klein Duin te Katwijk (afb. 2). Het gebied was destijds voor een groot deel in bezit van baron van Wassenaer van Catwijck. Het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (RMO) werd over deze vondsten ingelicht maar van een systematische opgraving kon helaas al geen sprake meer zijn, het betreffende gebied was te veel vergraven. In 1910 en 1911 vonden kortdurende opgravingcampagnes plaats, nadat er opnieuw menselijk botmateriaal was aangetroffen. Het menselijk botmateriaal werd met de hand verzameld. Deze opgravingen maakten duidelijk dat de locatie een vroegmiddeleeuws gemengd grafveld herbergde met ten minste 54 à 55 inhumatie- en minstens 15 zekere of waarschijnlijke crematiegraven. Afbeelding 2. Locatie Katwijk met grafveld Katwijk-Klein Duin na Chr. Vanwege de ligging van de inhumatiegraven in rijen werden deze tot de groep van de Reihengräber gerekend. Dankzij de afzanding was de grondwaterstand verlaagd waardoor meerdere begravingen en tevens enkele in het noordoostelijk deel van de locatie gelegen grondsporen konden worden blootgelegd. In de zestiger jaren is de locatie geheel bebouwd met woningen. 1.2 Landschappelijke context In het gebied van de beneden-delta van de Rijn en de Maas is een concentratie van Merovingische nederzettingen aangetroffen. Deze onder de Jonge Duinen gelegen vindplaatsen werden voor een deel ontdekt tijdens één van de vele zandafgravingen die sinds de tweede helft van de 19 e eeuw op plaatsvonden. De Romeinse en vroegmiddeleeuwse nederzettingen lagen op de Oude Duinen die vanaf de vroege ijzertijd gevormd waren. De Oude Duinen lagen over de oudere mariene kleiafzettingen in het destijds nog brede mondingsgebied van de Oude Rijn. De monding van de rivier schoof in de loop van de jaren steeds verder op naar het noorden (Dijkstra & Kuijper, 1998 en 2003). In de perioden dat de rivier minder actief was vormden de oevers en strandwallen aantrekkelijke vestigingslocaties voor de mens. De rustiger perioden waarin bewoning plaats kon vinden zijn globaal gedateerd rond 1600 v. Chr., 1000 v. Chr., 250 v. Chr., 250 na Chr. en de 4 e en de 8 e eeuw na Chr. (Zijverden, 2008). Het Merovingische grafveld Katwijk-Klein Duin lag op een kleiheuvel die op de grens van de Oude Duinen en het getijdegebied was opgeworpen op de zuidoever van de Oude Rijn. Het lag iets ten noordwesten van Katwijk-Zanderij waar sporen van wisselende perioden van bewoning zijn aangetroffen vanaf de ijzertijd tot de 10 e -12 e eeuw na Chr. De kleiheuvel was oorspronkelijk een kleine, uit de Romeinse periode stammende terp met een diameter van ca. 45 m en een top van 1,40 m (Dijktra & De Koning, 2002). Om de terp heeft een greppel gelegen. Vermoedelijk had de terp in de Romeinse tijd een militaire functie als wachtpost. Langs deze plaats liep waarschijnlijk ook een militaire grensweg. 2

8 De plaats van het grafveld op de terp, halverwege de voormalige castella van Valkenburg en de Brittenburg (Lugdunum), is destijds vermoedelijk een bewuste keuze geweest. De terp lag langs de te verwachten militaire weg tussen de voormalige Romeinse forten. Het grafveld lag tussen twee plaatsen in die in de vroege middeleeuwen mogelijk nog als betekenisvolle centra werden gezien. Vanwege de hogere ligging was de locatie in de vroege middeleeuwen geschikt om als grafveld te dienen. Het grafveld vormde tegelijkertijd een wellicht door de landeigenaren bewust geplaatst markeringspunt in het landschap (Dijkstra en De Koning, 2002). In de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen was er sprake van een dynamisch landschap waar niet alleen overstromingen plaatsvonden maar ook veelvuldig zandoverstuivingen waren. Grootschalige zandoverstuivingen vonden langs de gehele Hollandse westkust plaats. Deze leidden tot de vorming van de Jonge duinen. De zandoverstuivingen waren waarschijnlijk het gevolg van erosie van de kust. Hierdoor kwamen grote hoeveelheden zand vrij die het Romeinse en vroegmiddeleeuwse bewoningslandschap uiteindelijk geheel afdekten (Dijkstra & Kuijper, 1998 en 2003). 1.3 Datering Het grafveld is in gebruik geweest vanaf ca. 570 tot 750 na Chr. en mogelijk tot 800 na Chr. Het betreft een zogenaamd gemengd grafveld met crematie- (urnen) en inhumatiegraven. De begindatering van het grafveld is gebaseerd op het vrijwel ontbreken van knikwandpotten uit perioden vóór 570 na Chr. De einddatering van het grafveld is lastig te bepalen. In drie opvallend rijke inhumatiegraven zijn wapens als bijgiften aangetroffen. Het betreft onder andere verschillende soorten zwaarden, schilden, lansen, messen en een bijl. Enkele kostbare bijgaven zijn onder andere een langsax met een verzilverd schedebeslag en een wapenschild met een verzilverde band op de schildknop. In deze drie rijke graven, de zogenaamde wapengraven zijn ook gebruiksvoorwerpen als aardewerken en glazen bekers, een gesp, een pincet en een vermoedelijk paardenbit aangetroffen 4. De drie wapengraven zijn vermoedelijk eind 7 e of begin 8 e eeuw te dateren. Er is maar één urn van het zogenaamde Badorf baksel aangetroffen dat eenzelfde datering kent als de drie wapengraven (Dijkstra, in voorbereiding, 2011). 1.4 Inrichting grafveld Volgens schattingen zijn er 54 à 55 inhumaties en ten minste 15 zekere of waarschijnlijke crematies op het grafveld zijn aangetroffen. Daarnaast moeten er meerdere brandkuilen/crematies zijn geweest die niet herkend zijn. Van 37 inhumaties is de oriëntatie (richting van de grafkuil) opgetekend. Acht inhumaties hadden een N-Z tot NO-ZW oriëntatie. Helaas is de ligging van het hoofd destijds niet opgetekend en de richting waarin het lichaam lag, is dus onbekend. Zeven van deze acht graven waren tevens de diepst gelegen graven waarvan drie tot de reeds eerder genoemde wapengraven behoorden. De overige 29 graven hadden een W-O oriëntatie. Van deze west-oost georiënteerde inhumatiegraven zonder bijgiften oversnijden twee ervan de vroeg 8 e - eeuwwapengraven en zijn daarmee aantoonbaar jonger dan de wapengraven. Een deel van deze groep wordt als Christelijke graven opgevat die vermoedelijk dateren uit de 8 e eeuw (Dijkstra, in voorbereiding, 2011). 1.5 Historische context Op het Merovingische grafveld Katwijk-Klein Duin zijn vondsten aangetroffen van Germaanse en Romeinse afkomst Er zijn talloze scherven gevonden met een datering van de 1 e tot de 4 Deze drie wapengraven zijn in een studie naar laat-merovingische Adelsgräber betrokken (Stein, 1967). 3

9 3 e eeuw na Chr. Verder zijn er Romeinse dakpannen aangetroffen, een stukje van een Romeinse muurbeschildering en brokken gedroogde klei of leem met daarin de afdrukken van takken. De klei- of leembrokken zijn vermoedelijk de resten van de wandbekleding van een gebouw dat was opgetrokken uit hout en leem. De brokken werden over het gehele terrein op en om de skeletresten aangetroffen. Bij het delven van de graven werden dergelijke brokken destijds uit de diepte opgegraven. Op één punt waar tijdens de opgraving in dieper werd gegraven dan het lijkenniveau, kwamen uitsluitend Germaanse en Romeinse scherven tevoorschijn, samen met twee bronzen munten van Vespasianus (Evelein, 1911). Vespasianus was keizer van na Chr. Uit deze vondsten blijkt dat deze locatie tussen de 1 e eeuw en ca. 800 na Chr. gedurende verschillende perioden bewoond c.q. in gebruik is geweest. De inheemse bewoners stonden in de eerste eeuwen van de bewoning onder vermoedelijk een sterke importinvloed van de in de nabijheid verblijvende Romeinen te Brittenburg. 4

10 Hoofdstuk 2. Doelstelling en onderzoeksvraag De primaire doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van antwoord op de centrale onderzoeksvraag: Wat kunnen de vondsten van menselijk botmateriaal van de opgravingen van het vroegmiddeleeuwse grafveld Katwijk-Klein Duin zeggen over de samenstelling en conditie van de destijds levende populatie en hoe verhoudt zich dit ten opzichte van gelijktijdige grafvelden?. Voor het beantwoorden van het eerste deel van de centrale onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1 Hoe is de demografische opbouw binnen de onderzoekspopulatie? 2 Wat is de algemene gezondheidsstatus van de onderzoekspopulatie? 3 Welke aanwijzingen zijn er voor de socio-economische klasse van de onderzoekspopulatie? Voor het beantwoorden van deelvraag 1 zijn de sekse, lichaamslengte en de leeftijd van de verschillende individuen van de onderzoekspopulatie onderzocht. Daarnaast is het MNI (= minimum aantal individuen) bepaald dat het menselijk botmateriaal vertegenwoordigt. Voor het beantwoorden van deelvraag 2 zijn de indicatoren voor pathologische aandoeningen onderzocht en beschreven. Daarbij is de gemiddelde lichaamslengte voor volwassen mannen en vrouwen van belang. Een geringere gemiddelde lichaamslengte dan de voor die tijd gevonden gemiddelden kan wijzen op een gebrekkige groeiontwikkeling als gevolg van een karig en/of eenzijdig dieet. Voor het beantwoorden van de deelvraag 3 zijn de aanwijzingen voor metabolische stoornissen, deficiëntieziekten en ontstekingsverschijnselen onderzocht. Dergelijke ziekteverschijnselen zijn socio-economische indicatoren, omdat ze vaak door opnametekort aan bepaalde essentiële bouwstoffen worden veroorzaakt of door een teveel aan voedingsstoffen. Deze indicatoren alleen zijn niet toereikend voor het bepalen van de socio-economische klasse. Immers, ook het gegoede deel van een populatie kan hebben geleden onder een (tijdelijk) gebrek aan voedsel, deficiëntieziekten en metabolische stoornissen. Enkele graven van Katwijk-Klein Duin bevatten grafgiften. Dergelijke grafvondsten vormen in samenhang met de vondstcontext, de grafinrichting en het grafveld zelf belangrijke archeologische indicatoren voor sekse, gender, sociale afkomst, levensstijl en/of eventuele status van een persoon of familie. Het onderzoek op de grafgiften en de betekenis van dergelijke grafgiften en de vondstcontext valt buiten het kader van dit fysisch-antropologisch onderzoek. De resultaten van het fysisch-antropologisch onderzoek naar de demografie van het grafveld en de socio-economische indicatoren vormen in samenhang met de archeologische onderzoeksresultaten een multidisciplinair referentiekader voor interpretaties van de vondsten en het grafveld Katwijk-Klein Duin. Voor het beantwoorden van het 2 e deel van de centrale onderzoeksvraag zijn de onderzoeksresultaten gebruikt van de drie deelvragen. De resultaten worden vergeleken met de gegevens van gelijktijdige grafvelden. 5

11 Hoofdstuk 3. Materiaal, methoden en werkwijzen Het fysisch-antropologisch onderzoek op de menselijke botresten van Katwijk-Klein Duin heeft op macroscopisch niveau plaatsgevonden. De botdelen die voor de doelstellingen van dit onderzoek relevant waren zijn bestudeerd en onderzocht op uiterlijkheden als o.a. vorm, kleur, staat van voorkomen, afmetingen, overeenkomsten en afwijkingen. De onderzoeksresultaten zijn vastgelegd in dit verslag en in een database. Omwille van de leesbaarheid is ervoor gekozen niet-nederlandse benamingen niet cursief te plaatsen. 3.1 Instrumentarium De botten en gebitselementen zijn macroscopisch onderzocht, eventueel met behulp van een loupe. De botmetingen zijn uitgevoerd met gebruikmaking van verschillende meetinstrumenten. Voor de lengtemetingen van de lange pijpbeenderen is een meetbak gebruikt. De diameters van de pijpbeenderen zijn gemeten met een digitale schuifmaat. De schedelmetingen zijn verricht met een krompasser en een grote, analoge schuifmaat. Verschillende botten zijn schoongeborsteld met een zachte kwast. Voor het onderscheiden van oneffenheden en gaatjes in gebitselementen zijn verschillende tandartshaakjes gebruikt (afb.1). 3.2 Het menselijk botmateriaal, mogelijkheden en beperkingen Het menselijk botmateriaal van de opgravingen van Katwijk-Klein Duin bestaat uit losse botten. De losse botten zijn na de opgraving in het begin van de vorige eeuw opgeborgen in dozen. Deze dozen bevatten een mix van diverse botten en botdelen van verschillende individuen. Het is niet meer mogelijk skeletelementen aan individuen toe te wijzen. Er zijn dozen waarin alleen schedels zijn opgeborgen. Van veertien schedels en één onderkaak is een (vermoedelijk) grafnummer bekend. De conservatie van de botten varieert sterk, van goed naar redelijk tot slecht en zeer slecht. Veel botten zijn gefragmenteerd. Het botmateriaal was, op een aantal schedels en kaken na 5, ongenummerd. De zesde druk van het Manual for the Physical Anthropological report van Maat & Mastwijk (2007) heeft als leidraad voor het onderzoek gediend. In dit handboek wordt stapsgewijs de methodiek beschreven voor onderzoek op (min of meer) complete skeletten. De aard van het onderzoeksmateriaal heeft de onderzoeksmogelijkheden om sekse, leeftijd en lichaamslengte te bepalen en pathologie te herkennen beperkt. Er zijn noodgedwongen keuzes gemaakt in de te hanteren methoden en werkwijzen voor het bepalen van geslacht, de leeftijd, lichaamslengte en het herkennen van pathologie. In hoofdstuk 3 (geslachts-, leeftijds en lichaamslengtebepaling) en hoofdstuk 4 (pathologie) worden hierover nadere toelichtingen gegeven. 3.3 Selectie en werkwijze Alle botten en botdelen die essentieel zijn voor het bepalen van het MNI (minimum aantal individuen), de lichaamslengte, de leeftijdsfase en de sekse zijn genummerd, onderzocht en ingevoerd in de voor dit onderzoek speciaal ontworpen Access-database. Dit betreft alle (min of meer complete) schedels (crania), onderkaken (mandibulae), sleutelbeenderen (claviculae), opperarmbeenderen (humeri), ellepijpen (ulnae), spaakbeenderen (radii), heiligbeenderen (sacra), bekkenbeenderen (os coxae), dijbeenbotten (femora) en scheenbeenderen (tibiae). De overige bot(delen) zijn, voor zover zij geen pathologische verschijnselen vertonen, niet genummerd en buiten het onderzoek gehouden. Sommige van deze botten zijn gevoelig 5 Diverse schedels van de opgraving uit 1906 zijn door prof. Bolk bestudeerd en voorzien van een inventarisnummer. In 1911 zijn deze schedels opnieuw bekeken en genummerd door antropoloog dr. J. Sasse die zijn bevindingen publiceerde in OMROL V,

12 voor fragmentatie en/of komen in grotere getale voor in het lichaam waardoor deze minder geschikt voor de MNI-bepaling. Dit betreft de wervels (vertebrae), kuitbeenderen (fibulae), knieschijven (patellae), ribben (costae), de hand- en voetbeenderen (ossa carpalia en ossa tarsalia), de middenhandsbeenderen van hand en voet (metacarpalen en metatarsalen), de vingeren voetkootjes (phalanges) en de schouderbladen (scapulae). Al deze botten zijn dus wel onderzocht op pathologie, maar alleen genummerd, beschreven en ingevoerd in de database indien er afwijkingen of aanwijzingen voor pathologie werden aangetroffen. Van de schedelfragmenten zijn alleen de fragmenten in het onderzoek betrokken waaraan een eenduidige links-rechtsbepaling kon worden gedaan. Deze links-rechtsbepaling is van belang voor het bepalen van het minimum aantal individuen dat het botmateriaal vertegenwoordigt. Daarnaast zijn alle schedelfragmenten met kenmerken die voor de seksebepaling bruikbaar zijn, bijvoorbeeld het uitstekende deel van het rotsbeen (mastoideus processus), in het onderzoek betrokken. Al deze delen zijn genummerd en opgenomen in de database. De nummers die bij eerder onderzoek door het RMO aan schedeldelen zijn toegekend zijn ook opgenomen in de database. De overige fragmenten van schedels, dat zijn dus de delen die niet bijdragen aan een MNI-bepaling en waarop geen pathologische verschijnselen zijn aangetroffen, zijn buiten het onderzoek gehouden. Dit zijn onder andere kleinere delen van het schedeldak (calvaria) en inwendige schedelbotten/fragmenten. 3.4 Nummeren van botmateriaal Om de botten voor het onderzoek uit elkaar te kunnen houden en ze vervolgens in een database in te kunnen invoeren moesten deze worden genummerd. Dhr. Heikki Pauts, registrator bij het RMO, Rapenburg 28 te Leiden, is voorafgaand aan het onderzoek akkoord gegaan met het voorstel de botten te voorzien van een doosnummer dat gevolgd wordt door een uniek volgnummer, bijvoorbeeld (doos- + volgnummer). Deze doos- en volgnummers zijn als bot-identificatienummers (id-nummer) in de database opgenomen. Eventuele door het RMO aangebrachte inventarisatienummers op de botten en zaknummers waarin botten verpakt waren, zijn opgenomen in een aparte kolom in de database. Hiermee zijn de door het RMO toegekende inventarisnummers altijd te koppelen aan de doos- en volgnummers en kan de oorspronkelijke situatie waarin de botten zijn opgeborgen worden herleid. Gebroken botdelen die aan elkaar pasten, hebben hetzelfde nummer gekregen zodat deze als één bot(deel) in de database voorkomen. Botdelen die bij elkaar horen, zoals bijvoorbeeld een heiligbeen en een heupbeen, en daarmee dus afkomstig blijken te zijn van één individu, hebben hetzelfde bot-identificatienummer gekregen met daarachter een letter van het alfabet, te beginnen bij de A. Bij botten waarvan op grond van uiterlijke kenmerken en/of opbergwijze (bijvoorbeeld samengebonden botten) wordt vermoed dat deze van eenzelfde individu afkomstig zijn is dezelfde werkwijze toegepast, namelijk eenzelfde bot id-nummer met een letter van het alfabet met daarachter een vraagteken. In al deze gevallen staat er een vermelding in de kolom opmerkingen van de database. 3.5 Geslachtsbepaling Bij menselijke skeletten is sprake van osteologisch waarneembaar geslachtsdimorfisme. Dit betekent dat er waarneembare verschillen zijn tussen skeletdelen van mannen en vrouwen. De verschillen tussen mannen- en vrouwenskeletdelen zijn zowel morfologisch, dat wil zeggen verschillen in vorm, als van metrische aard. Een geslachtsbepaling is nooit voor de volle 100% zeker, omdat er een grote individuele variatie bestaat binnen groepen van mannen en vrouwen. De schedel en het bekken (of een bekkenhelft) zijn de belangrijkste delen van een ske- 7

13 let voor een geslachtsbepaling vanwege de morfologische kenmerken van deze botdelen die wat betreft robuustheid en vorm per sekse verschillen. Mannelijke skeletelementen zijn over het algemeen robuuster dan vrouwelijke skeletelementen. Deze methode is goed bruikbaar omdat er niet beslist complete en gave skeletten nodig zijn om de methode toe te kunnen passen. Bij kinderen en onvolgroeide jonge individuen is een betrouwbare geslachtsbepaling vrijwel onmogelijk daar de geslachtsbepalende kenmerken nog niet of onvoldoende ontwikkeld zijn De schedel Een schedel van een man is over het algemeen groter en zwaarder dan die van een vrouw en heeft meer geprononceerde spieraanhechtingsplaatsen. Het voorhoofd heeft een sterkere helling, de wenkbrauwbogen zijn forser ontwikkeld, het uitsteeksel bij het achterhoofd (protuberantia occipitalis externa) is sterker ontwikkeld, de bovenrand van de oogkas is meer afgerond en het botuitsteeksel direct achter de gehoorgang (processus mastoideus) is groter (Constandse-Westermann et al., ). Op de schedel kunnen maximaal elf kenmerken worden beoordeeld (Broca, 1975; Acsádi & Nemeskéri, 1970; Wea, 1980) Het bekken Het bekken van vrouwen heeft niet alleen een dragende functie, maar speelt tevens een belangrijke rol bij de zwangerschap en het baren van kinderen. Dit functieverschil maakt dat de geslachtskenmerken van het bekken duidelijker en betrouwbaarder zijn dan die van de schedel. Bij de geslachtsbepaling van een skelet is het bekken dan ook doorslaggevend. Het gemiddelde vrouwelijke bekken is over het algemeen breder en lager dan het gemiddelde mannelijke bekken. De rand van het heupbeen (iliac crest) toont bij een vrouw van bovenaf gezien zwakker S-vormig dan bij een man. Het bekken van een man kan een uitgesproken S-vorm aannemen. Het heupbeen (ilium) van mannen is hoger en smaller en heeft meer spierreliëf. De hoek (incisura inschiadica major) onder het heupbeen is bij vrouwen minder scherp en diep dan bij een man. Tussen deze hoek en het gewrichtsvlak met het heiligbeen (sacrum) vertoont het heupbeen van een vrouw soms een groeve (sulcus preauricularis) die bij mannen meestal vlakker of afwezig is. Er zijn enkele kenmerken die alleen bepaald kunnen worden als het complete bekken aanwezig is. Deze kenmerken konden bij de losse bekkenhelften waaruit het menselijk botmateriaal van de begraafplaats Katwijk-Klein Duin voornamelijk bestaat, dus niet worden beoordeeld. Dit geldt onder andere voor de vorm van de doorgang van het bekken. Deze doorgang wordt door de beide bekkenhelften en het heiligbeen gevormd. Deze is bij mannen meer hartvormig en bij vrouwen ovaal en breed. Tevens kon de hoek (angulus pubis) die door de beide schaambeenderen (ossa pubes) wordt gevormd, niet worden beoordeeld. Deze hoek is bij mannen scherp en bij vrouwen stomp en afgerond. Op het bekken kunnen maximaal tien geslachtskenmerken worden onderscheiden (Acsási & Nemeskéri, 1970: WEA, 1980). Bij dit onderzoek konden maximaal acht geslachtskenmerken op een bekkenhelft worden beoordeeld. 6 WEA is de afkorting van Workshop of European anthropologists. Tijdens een symposium in 1972 te Praag werden gedurende deze workshop aanbevelingen opgesteld ten aanzien van de te hanteren methoden voor het diagnosticeren van leeftijd en sekse van skeletten. Pas in 1977 was er overeenstemming bereikt en waren de richtlijnen en criteria vastgesteld. In 1980 publiceerde de Academis Press Inc. Londen de Recommendations for Age and Sex Diagnoses of Skeletons in de Journal of Human Evolution, pp

14 3.5.3 De onderkaak Aan de onderkaak kunnen maximaal vier geslachtskenmerken worden onderscheiden. De onderkaken van Nederlandse vrouwen neigen naar een mannelijk score. Daarom mogen onderkaken niet betrokken worden bij de definitieve geslachtsbepaling (Maat et al.,1997). Omdat het botmateriaal van een Nederlandse begraafplaats afkomstig is, is bij de geslachtsbepaling uitgegaan van de score van de schedel exclusief de score van een eventueel bijbehorende onderkaak. Voor de meeste onderkaken is niet bekend bij welke schedel ze horen. Deze onderkaken die niet bij een schedel behoren zijn niet op geslachtskenmerken beoordeeld. Wel zijn zeer mannelijk of vrouwelijk ogende onderkaken bij de opmerkingen in de database vermeld Weging en scores Hoe meer kenmerken er per skeletelement kunnen worden bekeken, hoe betrouwbaarder de seksebepaling is. Elk geslachtskenmerk heeft een vaststaande gewichtsscore (W) van 1 tot 3. De hoogste gewichtsscorescore, in dit geval een 3, wordt gegeven aan de meest betrouwbare geslachtskenmerken. Hoe lager de score, hoe minder betrouwbaar de deeldeterminatie is die verkregen is via dit kenmerk. De kenmerken van de individuele botten worden beoordeeld met een getal (X) dat varieert tussen -2 en +2. Een -2 betekent dat een kenmerk als uitgesproken vrouwelijke vorm wordt beoordeeld. Een +2 geeft aan dat een kenmerk als uitgesproken mannelijk wordt beschouwd. Een score 0 (nul) geeft aan dat een bepaald kenmerk noch als mannelijk, noch als vrouwelijk kan worden geïnterpreteerd omdat het onvoldoende vrouwelijk of mannelijk is ontwikkeld. Het positieve of negatieve getal (X) dat aan een kenmerk is gegeven wordt vermenigvuldigd met de voor dat kenmerk vaststaande gewichtsscore (W). Door de positieve en negatieve uitkomsten van deze vermenigvuldiging bij elkaar op te tellen wordt een positief of negatief getal verkregen. Dit getal wordt gedeeld door het aantal kenmerken dat bij de determinatie van het skeletonderdeel (bekken of schedel) kon worden betrokken. De formule hiervoor is = De eindscore geeft aan of het onderzochte skeletonderdeel een overwegend vrouwelijke of mannelijke vorm heeft. Een analyse aan het bekken is bijna 100% betrouwbaar. De betrouwbaarheid van de geslachtsdiagnose aan de kenmerken van de schedel is iets lager (Maat et al.,1997). In dit onderzoek is een score vanaf +0,3 en hoger als overtuigend kenmerkend voor een man beschouwd en een score vanaf -0,3 en lager als overtuigend kenmerkend voor een vrouw. Een onzekere score is één die dicht bij de nul ligt zoals +0,1 of +0,2 (onzeker mannelijk kenmerkend) en -0,1 of -0,2 (onzeker vrouwelijk kenmerkend). Vooraf wordt nadrukkelijk gesteld dat de in de scriptie gehanteerde termen zekere score of zekere sekse-bepaling in deze context de score van de mannelijke en vrouwelijke kenmerken betreffen. De term zeker betreft dus niet het bepaalde geslacht. Schedels kunnen typisch mannelijk of vrouwelijke kenmerken vertonen die afwijkend kunnen zijn van het daadwerkelijke geslacht. Dergelijke schedels scoren dan ook afwijkend van het daadwerkelijke geslacht. De term ten aanzien van een individu met een zekere-seksebepaling moet dan ook worden opgevat als een schedel /bekken met een zekere score voor de waarneembare mannelijke of vrouwelijke kenmerken. Ditzelfde alles geldt uiteraard ook voor de term onzeker. 9

15 3.5.5 Aanvullende methoden voor geslachtsbepaling Middels bepaalde metingen aan de dij- en scheenbeenderen kunnen gegevens voor de seksebepaling van een skelet worden verkregen. Deze metingen worden als aanvullende methode beschouwd op de seksebepaling van het bekken en de schedel. Er zijn twee verschillende metingen verricht, waarbij de antero-posterior- en de maximale diameter zijn bepaald van de linker- en rechter dij- en scheenbeenderen 7. De antero-posterior diameter van het dijbeen wordt verkregen door het aantal mm tussen de voor- en achterzijde van het dijbeen te meten met een schuifmaat. De meting moet worden verricht door de beide bekdelen van de schuifmaat tegen de voor- en achterzijde van het bot te plaatsen. De schuifmaat moet daarbij aan de achterzijde van het dijbeen op het dikste gedeelte van de linea aspera (aanhechtingsribbel voor pezen) worden geplaatst. Bij het scheenbeen worden de bekdelen van de schuifmaat ter hoogte van het foramen nutricium geplaatst dat zich aan de dorsale (achterzijde) van het scheenbeen bevindt, iets onder het proximale einde van het scheenbeen. De maximum diameter wordt bepaald door het dij- of scheenbeen vanuit deze (voorgaande beschreven) positie vervolgens om zijn lengteas te draaien, geklemd tussen de bekdelen van de schuifmaat tot deze op de twee verst van elkaar verwijderde punten liggen. De meetresultaten van de antero-posterior en de maximum meting van het linker- en rechterdijbeen worden bij elkaar opgeteld en gemiddeld, hetzelfde gebeurt met de meetresultaten van het linker en rechterscheenbeen. Omdat de skeletcontext van de botten onbekend is, ontbreekt de mogelijkheid de seksebepalingen van de pijpbeenderen in samenhang met de betrouwbaarder seksebepalingen van het bekken en de schedel te brengen en te beoordelen. De seksebepalingen van de lange pijpbeenderen zijn onontbeerlijk voor een lengteschatting van mannen en vrouwen. Daarom zijn de metingen op de losse botten verricht waarbij marges zijn gehanteerd voor een seksebepaling van een bot 8. Een dij- of scheenbeen met een diameter van meer dan 30 mm bij zowel de anteroposterior als de maximum diameterscore is als mogelijk mannelijk beschouwd. Indien de beide scores van een het bot lager waren dan 28,0 mm is het bot als mogelijk vrouwelijk geregistreerd. Voor botten met een score van 28,0 mm tot en met 30,0 mm is een geslachtsbepaling achterwege gebleven. Indien de scores van de antero-posterior en een maximum diametermeting van een bot verschillende geslachtsbepalingen aangaven is zelfs een mogelijke geslachtsbepaling achterwege gelaten. Van de losse dij- en scheenbeenderen van deze opgraving waren tevens geen gemiddelden van metingen per individu te bepalen omdat niet met zekerheid is vast te stellen welke linker- en rechterdijbeenderen en linker- en rechterscheenbeenderen tot één individu hebben behoord. Omdat er geen gemiddelden konden worden berekend is uitgegaan van de verkregen meetscores per bot. Er is alleen een mogelijke geslachtsbepaling toegekend aan dij- en scheenbeenderen die overtuigend, dat wil zeggen bij beide metingen, mannelijk of vrouwelijk scoren. 3.6 Lengtebepaling De lichaamslengte wordt deels bepaald door de genetische aanleg. De uiteindelijk bereikte 7 De term antero-posterior is overgenomen uit: Manual for the physical anthropological report (Maat & Mastwijk, 2007). 8 De marges zijn benoemd door paleoantropoloog P. Storm tijdens de cursus fysische antropologie in 2009 van prof. G. J. R. Maat in het LUMC te Leiden. 10

16 lichaamslengte is beïnvloed door dieet, woonmilieu en tijdens het leven opgelopen pathologische aandoeningen. Uit de lengten van een aantal pijpbeenderen kan uiteindelijk de lichaamslengte van een individu (man of vrouw) worden berekend 9. De hiervoor gebruikte methoden zijn gebaseerd op de verhoudingen tussen de lengten van de verschillende pijpbeenderen en de lichaamslengte van bepaalde bevolkinsgroepen. De berekende lichaamslengte komt binnen een bepaalde marge, de standaarddeviatie (sd) tot stand. De beste methode voor het berekenen van de lichaamslengte van een individu is om de berekeningen voor een aantal botten van eenzelfde individu uit te voeren en de uitkomsten te middelen (Constandse-Westermann et al., ). Hoe meer pijpbeenderen van één individu in de lengteberekeningen zijn betrokken, hoe kleiner de sd en betrouwbaarder de lengteindicatie is. Uiteraard is het streven altijd naar de kleinste sd door zoveel mogelijk pijpbeenderen van één individu te meten. Helaas was dit bij het onderzoek van de losse botten van deze opgraving niet mogelijk. De berekende lichaamslengtes zijn alle gebaseerd op de meting van slechts één bot, waarvan de seksebepaling niet zeker is. Vanwege deze beperkingen zijn de lengtebepalingen niet zeer betrouwbaar Volwassen individuen Omdat de formules voor het berekenen van de lichaamslengten verschillend zijn voor mannen- (Trotter, 1970; Breitinger, 1937) en vrouwenbotten (Trotter & Gleser, 1958) was een lengteberekening slechts mogelijk bij de scheen- en dijbeenderen, waaraan een mogelijke sekse kon worden toegekend. De methode van Breitinger (1937) is alleen geschikt voor botten die afkomstig van mannen. Bij deze methode worden zoveel mogelijk pijpbeenderen gemeten van alleen de rechterzijde van het skelet. Van alle rechterdij- en scheenbeenderen van het grafveld Katwijk- Klein Duin met een mannelijke seksebepaling zijn de lichaamslengten berekend middels zowel de methode van Trotter (1970) als ook de methode van Breitinger(1937). Voor de linkerbotdelen met een mannelijke seksebepaling is alleen middels de methode van Trotter (1970) een lichaamslengte bepaald. De methode van Breitinger (1937) is waarschijnlijker geschikter voor de onderzoekspopulatie van Katwijk-Klein Duin dan de methode van Trotter (1970). Het model van Breitinger is namelijk gebaseerd op onderzoek aan West-Europese mannen, in plaats van de blanke Amerikanen waarop het model van Trotter (1970) gebaseerd is. Omdat de methode van Breitinger (1937) echter niet zo vaak wordt toegepast, wat de vergelijksmogelijkheden met andere populaties beperkt, zijn beide methoden gebruikt Onvolgroeide individuen Een schatting van de lichaamslengte is alleen mogelijk bij volwassenen. Er zijn geen erkende methoden voor de berekening van lichaamslengtes van kinderskeletten. 3.7 Leeftijdsschatting Aan de hand van een aantal criteria kan de leeftijd worden geschat van een individu op het tijdstip van overlijden. Er bestaat gedurende de ontwikkeling echter een grote mate van individuele variatie in de veranderingen in het skelet (WEA, 1980). Daarnaast wordt het bepalen van een juiste leeftijdsschatting bemoeilijkt doordat factoren als voedselgebrek, ziekte en een eenzijdige voeding, invloed hebben op te ontwikkeling, groei en veranderingen van het skelet. 9 Methodes voor de lengteberekening van mannen zijn Trotter (1970) en Breitinger (1937). Voor de lengteberekening van vrouwen wordt de methode van Trotter & Gleser (1958) gebruikt. 11

17 Dit betekent dat middels de beschikbare criteria niet de kalenderleeftijd, maar de zogenaamde biologische leeftijd van een skelet wordt bepaald. Deze biologische leeftijd kan afwijken van de daadwerkelijke (kalender)leeftijd van het individu. Afhankelijk van de ontwikkeling voor onvolgroeide of volgroeide individuen worden verschillende methoden gebruikt. De leeftijdsschatting van onvolgroeide individuen berust op de ontwikkelingskenmerken van het skelet Leeftijdsschatting voor volgroeide individuen, de Complexe methode De leeftijd van volgroeide individuen wordt afgeleid uit de degeneratiekenmerken van het skelet. Dit wordt de Complexe methode genoemd (Maat & Mastwijk, 2007 A) 10. De degeneratie van het skelet zet in vanaf het moment dat het skelet volgroeid is. De toenemende ouderdom en de mate van belasting en gebruik van het lichaam hebben invloed op de mate en snelheid van slijtage en de afbraak van het skelet. Bot wordt door osteoclasten afgebroken maar ook weer opgebouwd door osteoblasten. De slijtage en afbraak uiten zich in morfologische veranderingen van het skelet. De veranderingen worden gebruikt voor de leeftijdsschatting van volgroeide individuen. Omdat de mate van degeneratie en morfologische veranderingen van het skelet afhankelijk zijn van externe factoren als de leefwijze en voedingspatroon, wordt de leeftijdsschatting bij toenemende ouderdom minder nauwkeurig (Acsàdi & Nemeskéri, 1970). De Complexe methode is gebaseerd op de relatie tussen vier leeftijdsindicatoren. De morfologische veranderingen van de indicatoren worden ingedeeld in (maximaal) zes opeenvolgde fasen (I-VI). Daarbij staat de eerste fase voor het beginstadium van de morfologische verandering. Aan deze morfologische veranderingsfasen worden leeftijdsfasen gekoppeld. De vier indicatoren zijn: 1 De morfologische verandering van het gewrichtsvlak van het schaambeen. Bij deze methode worden de morfologische veranderingen van het gewrichtsoppervlak van het schaambeen (facies symphysialis) beoordeeld. Deze morfologische veranderingen zijn in zes fasen (van 0 t/m 5) ingedeeld (Nemeskéri et al., 1960). Aan de bepaalde morfologische veranderingsfasen worden leeftijdsfasen (1-5) gekoppeld. Dit zijn: 1: jaar (fase I), 2: jaar, (fase II), 3: jaar (fase III), 4: jaar (fase IV) en 5: jaar (fase V). Bij een vrouwelijk skelet is deze methode minder betrouwbaar omdat de belasting van het schaambeengewricht bij zwangerschap en baring invloed kan hebben op deze gewrichtsvlakken. Daardoor kunnen kleine littekens in de vorm van putjes en botuitsteeksels (osteofyten) op het gewrichtsoppervlak ontstaan. Dit kenmerk wordt daarom gewoonlijk alleen bij mannelijke skeletten gebruikt. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat ook bij mannen vergelijkbare botreacties als gevolg van extreme belasting kunnen voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van paardrijden (Constandse-Westermann et al., ). 10 De literatuurverwijzing behoeft enige uitleg. De complexe methode wordt in de publicatie van Maat & Mastwijk ; Manual for the physical anthropolological, 2007(A) besproken. De complexe methode is, evenals de methode voor de leeftijdsbepaling van onvolgroeide individuen, een samenstelling van verschillende onderzoeksmethoden van verschillende wetenschappers. In de literatuurlijst staan deze methoden apart vermeld met daarbij de namen van de betrokken wetenschappers. In de scriptie wordt daar als volgt naar verwezen: Maat & Mastwijk, 2007A (verwijst naar de complexe methode) en Maat & Mastwijk, 2007B (verwijst naar de methode voor een leeftijdsbepaling van onvolgroeide individuen). Wanneer informatie van de auteurs zelf afkomstig is wordt dit (als gebruikelijk) aangegeven met een verwijzing zonder toegevoegde letter, dus: Maat & Mastwijk,

18 2 en 3 De vormverandering en degeneratie van botweefsel in gewrichtskoppen. Deze methoden zijn gebaseerd op de degeneratie en vormveranderingen van het sponsachtige botweefsel (spongiosa) en van de cortex in de proximale gewrichtskoppen van het dijbeen en het opperarmbeen (Nemeskéri et al., 1960). Bij toenemende ouderdom breidt de mergholte in de diafyse zich steeds verder uit tot in de proximale en distale einden van het bot. Deze veranderingen zijn ingedeeld in zes opeenvolgende fasen (I-VI). Veranderingen in het spongiosa kunnen ook zijn beïnvloed door pathologische condities (anemie) of door verminderd gebruik van het bot (Constandse-Westermann et al., ). De zes leeftijdsfasen (1-6) die gekoppeld worden aan de zes morfologische veranderingsfasen (I-VI) van het dijbeen zijn: 1: jaar (fase I), 2: jaar (fase II), 3: jaar (fase III), 4: jaar (fase IV), 5: jaar (fase V), en 6: jaar (fase VI). De vier leeftijdsfasen (1-4) die gekoppeld worden aan de zes morfologische veranderingsfasen van het opperarmbeen zijn: 1: jaar (fase I), 2: jaar (fase II), 3: jaar (fase III-IV), 4: jaar (fase V-VI) De sluiting van de schedelnaden Bij deze methode (Broca, 1875) wordt gekeken naar de mate van sluiting van de kransnaad (sutura coronalis), de pijlnaad (sutura sagittalis) en de beennaad (sutura lambdoidea). Daarbij kunnen (maximaal) zestien plaatsen worden beoordeeld die een score krijgen van 0 tot en met 4 (van geheel open tot geheel dicht). Deze scores worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal beoordeelde plaatsen. Het daarmee verkregen getal wordt gekoppeld aan een fase (I V), die de zogenaamde obliteratiegraad weergeeft. Deze obliteratiegraad wordt gekoppeld aan een leeftijdsfase. De drie opeenvolgende leeftijdsfasen zijn: 1: van jaar (fase I), 2: jaar (fase II en III) en 3: jaar (fase IV en V). De laatste methode levert de meest grove leeftijdsschatting op omdat de vijf morfologische veranderingsfasen van de schedelnadenfasen slechts aan drie leeftijdsfasen gekoppeld kunnen worden. Leeftijdsschattingen middels de Complexe methode, waarbij vier indicatoren zijn betrokken, leveren een skeletleeftijd op met een betrouwbaarheidsmarge van 80-85% en een marge van 2,5 skeletjaar ( ± 5 skeletjaren). Van de vier onderzoeksmogelijkheden (indicatoren)van de complexe methode kon alleen de vierde onderzoeksmogelijkheid, het beoordelen van de sluitingsfase van de schedelnaden, worden gebruikt. De sluiting van de schedelnaden (endocraniale sutuurobliteratie) dient bij voorkeur te worden beoordeeld aan de binnenkant van de schedel. De optimale mogelijkheid voor een beoordeling van de endocraniale suturen wordt gecreëerd door het schedeldak van de schedels te zagen waardoor de schedelnaden goed zichtbaar worden. Daar de vroegmiddeleeuwse schedels hierdoor onherstelbaar zouden worden beschadigd, is ervoor gekozen deze methode achterwege te laten en de schedels intact te houden. Dit heeft een optimale beoordeling van de sluiting van de schedelnaden bemoeilijkt. De beoordelingen zijn verricht met behulp van een klein zaklampje waarmee via het achterhoofdsgat (foramen magnum) de binnenkant en (delen van) de verschillende schedelnaden werden belicht. Als aanvullende methode voor een leeftijdsschatting is het schema van D.R. Brothwell (1981) gebruikt dat het slijtagepatroon op het occlusale vlak van de molaren bij verschillende leeftijden weergeeft. Direct na het doorbreken van een element begint de slijtage (attritie). De 11 Om de fase te bepalen waarin het spongiosa en de cortex verkeren moeten de botten langs het frontale vlak worden doorgezaagd met een fijn zaagje. Röntgenologisch onderzoek is ook mogelijk. Het RMO heeft geen toestemming gegeven de botten te verzagen. 13

19 mate van slijtage toont het gebruik van het gebitselement door de jaren heen. De mate van slijtage staat in verband met het gevolgde dieet. Het soort voedsel bepaalt hoe snel de kiezen slijten en de mate van slijtage is daardoor afhankelijk van de kalenderleeftijd. Het attritiepatroon van onder- en bovenkaken vertoont slechts minieme verschillen van slijtage (Brothwell, 1981). Hierbij moet worden opgemerkt dat de wijze waarop het gebit voor andere doeleinden is gebruikt ook invloed heeft gehad op het patroon en de mate van slijtage. Deze specifieke veranderingen kunnen het gevolg zijn van bepaalde (eventueel geslachtsgebonden) activiteiten of schoonheidsidealen waarbij het gebit van mannen en vrouwen op verschillende wijze wordt gebruikt of bewerkt (Constandse-Westermann et al., ). Een andere factor die van invloed is op het al dan niet slijten van één of meerdere elementen ligt in het al of niet aanwezig zijn van tegenoverliggende gebitselementen. De slijtage van één of meerdere elementen kan gestopt zijn vanwege het ontbreken van de tegenoverliggende elementen (antagonisten). Daarom moet het schema van de methode van Brothwell (1981), dat gebaseerd is op Britse neolithische tot middeleeuwse skeletpopulaties, met de nodige voorzichtigheid worden toegepast. De methode vervult meestal bij het onderzoek van volledige skeletten enkel een ondersteunende functie. De mate van slijtage van alle complete en incomplete kaakdelen zijn beoordeeld. Bepaalde gebitten zijn door aandoeningen dusdanig aangetast dat een beoordeling van de occlusale vlakken niet meer mogelijk bleek. De resultaten van dit onderzoek moeten als aanvullende informatie worden beschouwd Leeftijdsschatting voor onvolgroeide individuen Als leidraad voor het bepalen van de skeletleeftijd van onvolgroeide individuen is naast het eerder genoemde Manuel for the physical anthropological report (Maat & Mastwijk, 2007) het boek Developmental Juvenile Osteology (Scheuer & Black, 2000) gebruikt. Er zijn vier geschikte methoden om een skeletleeftijd van onvolgroeide individuen te bepalen. Dit zijn: 1 De mineralisatie en doorbraak van het gebit De samenhang tussen de kalenderleeftijd en de mineralisatie en doorbraak van de (melk)gebitselementen vormt de meest betrouwbare maat voor het schatten van de leeftijd tot ongeveer jaar (Ubelaker, 1998) 12. Het gebit ontwikkelt zich doorgaans volgens een vast patroon dat niet of nauwelijks wordt beïnvloed door externe factoren als levensomstandigheden en/of ziektes. De ontwikkeling van het gebit levert de beste leeftijdsschattingen op, met name voor individuen die niet ouder zijn dan 10 jaar Daarbij vormt de ontwikkeling van de wortel van een element een doorslaggevende factor. Omdat de leeftijd waarop de M3 (de derde molaar ofwel de verstandskies) doorbreekt sterk varieert, is het niet-doorbreken van deze elementen niet gebruikt in de leeftijdsschatting. Verstandskiezen breken gewoonlijk door rond het 18 e levensjaar, maar kunnen ook pas na het 20 e levensjaar doorbreken of erfelijk afwezig zijn. Daarnaast kunnen de verstandskiezen diep in de kaak zijn aangelegd zonder ooit door te breken. Het al of niet doorbreken van het aantal verstandskiezen wordt beschouwd als een EP-kenmerk(epigenetisch ofwel niet-metrisch kenmerk). Indien de derde molaar was doorgebroken is dit vastgelegd in de database. 2 De fusie van fontanellen en sluiting van het axiale skelet Deze methode (Maat & Mastwijk, 2007 B) is gebaseerd op de volgorde van het sluiten van de beide fontanellen in de schedel en het verbenen en samengroeien van de verschillende skelet- 12 Methode Ubelaker, voor het eerst gepubliceerd in

20 elementen in het axiale skelet. De sluiting van een axiaal skeletdeel kan gekoppeld worden aan een kalenderleeftijd. 3 De vergroeiing van de diafyse met de epifysen Deze methode is gebaseerd op de fusie van de epifysen met de diafysen in de pijpbeenderen (WEA, 1980; Brothwell, 1981). De groeischijven (epifysaire schijven) van de pijpbeenderen beginnen rond het 14 e levensjaar volgens een redelijk vast patroon te fuseren met de diafyse. Het is de laatste fase van de lengtegroei. De leeftijd is met dit criterium redelijk betrouwbaar vast te stellen tot ongeveer jaar. De naad van de vergroeiing van de epifyse met de diafyse is na twee jaar nog zichtbaar als een lijn op het bot. Dit patroon volgt de kalenderleeftijd, waarbij het fusieproces bij jongens later start en eindigt dan bij meisjes. Omdat een seksebepaling voor pijpbeenderen van onvolgroeide individuen met macroscopisch onderzoek niet mogelijk is, zijn voor dit onderzoek de leeftijdsschattingen bepaald aan de hand van de laagste leeftijd (meisjes) waarop een botdeel minimaal begint met fuseren en de hoogste leeftijd (jongens) waarop het bot gefuseerd is. De marge is daarmee vergroot en daardoor is de leeftijdsschatting minder nauwkeurig. 4 De metrische leeftijdsbepaling voor jonge individuen Op basis van de lengte van de diafyse kan een zogenaamde metrische leeftijd worden bepaald. De methode van de metrische leeftijdsbepaling van Maresh (1955) is gebaseerd op de lengtegroei van de pijpbeenderen zonder de epifysaire schijven. Deze methode onderscheidt mannelijke en vrouwelijke kalenderleeftijden. Jongens en meisjes hebben een verschillende groeicurve. Tot de puberteit kunnen groeiverschillen tussen mannen en vrouwen worden genegeerd, daarna niet meer (Maat & Mastwijk, 2007). Seksebepaling voor onvolgroeide individuen is middels macroscopisch onderzoek niet mogelijk, daarom wordt de (metrische) skeletleeftijd bepaald aan het gemiddelde groeibereik van beide seksen. De gemiddelde lichaamslengten van populaties verschillen ten opzichte van elkaar en zijn door de tijden heen zijn veranderd. Zo is de gemiddelde lichaamslengte van populaties als gevolg van betere leefomstandigheden in met name de westerse landen door de eeuwen heen toegenomen. Jongere generaties zijn gemiddeld groter dan voorgaande generaties. De gemiddelde lengten en bijbehorende leeftijdsbepalingen volgens de methode van Maresh (1955) zijn gebaseerd op de meetgegevens van de referentiepopulatie uit de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Om de leeftijd van een vroegmiddeleeuws kind middels de metrische methode te bepalen moet de gemeten botlengte van een middeleeuws kind met een bepaalde omrekeningsfactor worden vergroot. Vervolgens kan met de vroegmiddeleeuwse gekalibreerde botlengte een leeftijdsbepaling plaatsvinden volgens de standaarden van de referentiepopulatie van Maresh (1955). De (niet-seksegebonden) omrekeningsfactor is bepaald op Deze factor is verkregen door de gemiddelde sekse-gebonden lichaamslengten naar de standaard van Maresh (1955) te delen door de gemiddelde mannelijke en vrouwelijke lichaamslengte van de onderzoekspopulatie van Katwijk-Klein Duin 14. Deze is voor de mannen van Katwijk-Klein Duin bepaald op 169,2 cm en voor de vrouwen op 159,3 cm (in 5.4 wordt de berekening van de mannelijke en vrouwelijke gemiddelde lichaamslengten verantwoord). Het standaardgemiddelde van Maresh is van mannen 178,2 cm en van vrouwen 168,2 cm. De berekeningen zijn dan als volgt: 178,2 / 169,2 =1,053 ( ) en 168,2 / 159,3 = 1, Bron voor deze methode: Manual for the physical anthropological report, Maat & Mastwijk, 2007B. 14 De seksegebonden lichaamslengtes zijn berekend volgens de methoden van Trotter & Gleser, 1958 ( ) en Trotter, 1970 ( ). 15

21 ( ). Vervolgens zijn de twee sekse-gebonden omrekeningsfactoren bij elkaar opgeteld en door twee gedeeld waarmee de niet-seksegebonden factor 1,054 is verkregen. De gemeten lengtes van botten van de onvolwassen individuen van de onderzoekspopulatie, in dit geval van de twee kindskeletten (Skkd-01 en Skkd-02) zijn vervolgens met deze omrekeningsfactor vermenigvuldigd, waarna de gekalibreerde lengtes zijn gerelateerd aan de standaarden van Maresh (1955) voor de bepaling van de skeletleeftijd van de twee kinderen. Van deze vier methoden voor de leeftijdsschatting van onvolgroeide individuen is de mineralisatie en doorbraak van de gebitselementen de meest betrouwbare methode omdat de vorming en doorbraak van de gebitselementen het minst wordt beïnvloed door de leef- en omgevingsomstandigheden (WEA, 1980). De metrische leeftijdsbepaling is de minst betrouwbare methode. 3.8 De MNI-bepaling Voor het bepalen van het MNI zijn de aantallen van complete en gefragmenteerde schedels, onderkaken, sleutelbeenderen, pijpbeenderen van armen en benen, bekkenhelften, en heiligbeenderen gebruikt. Indien mogelijk en van toepassing, werd de lichaamszijde bepaald. Tevens is waar mogelijk bepaald of de diafyse van de botten gefuseerd, fuserend of nog nietgefuseerd (open) was met de epifysaire groeischijven. Indien gebroken botfragmenten aan elkaar konden worden gepast zijn deze als één bot genummerd en geteld. 16

22 Hoofdstuk 4 Pathologie Alle botten en botresten zijn onderzocht op pathologische afwijkingen en anomalieën zoals specifieke en niet-specifieke infectieziekten, congenitale (erfelijke) of tijdens het leven verkregen degeneratieve ziekten en opgelopen trauma s. De aanwijzingen voor ziekten kunnen zich manifesteren in het gehele skelet inclusief het cranium (bijvoorbeeld arthrose, botporositeit). Daarnaast kan een schedel specifieke aanwijzingen vertonen voor een aandoening (bijvoorbeeld oorontsteking, torus palatinus) en vertoont een schedel soms specifieke, niet-metrische kenmerken (bijvoorbeeld sutura metopica persistens). De schedel-specifieke aanwijzingen voor aandoeningen en niet-metrische kenmerken zijn apart beschreven in (aandoeningen) en (niet-metrische kenmerken). De pathologie is opgedeeld in twee verschillende categorieën: 1 De pathologische aandoeningen, traumata en niet-metrische kenmerken die zijn aangetroffen op de skeletdelen; 2 De pathologische aandoeningen die zijn aangetroffen op de gebitselementen Pathologie, traumata en niet-metrische kenmerken op skeletdelen. Pathologie is de leer der ziekten. Verschillende pathologische aandoeningen kunnen botweefsel op dezelfde wijze aantasten. De uitingsvormen van een bepaalde ziekte kunnen variëren. Veranderingen aan botmateriaal kunnen post mortem (na de dood) ontstaan als gevolg van mechanische, chemische en biologische post-depositionele (taphonomische) processen als deformatie, corrosie, groei van plantenwortels en vraat. Een deel van de botafwijkingen is tijdens het leven ontstaan als gevolg van onder andere de levenswijze, het uitgeoefende beroep, de doorgemaakte ziektes, ondervoeding en eventuele verwondingen. Afwijkingen hoeven niet altijd van pathologische aard te zijn. Bepaalde afwijkingen die macroscopisch duidelijk zichtbaar zijn, hoeven tijdens het leven niet tot ziekteverschijnselen en/of ongemak hebben geleid. Vaak is de specifieke oorzaak niet meer te achterhalen en een diagnose bepalen is, zeker bij alleen macroscopisch onderzoek, vrij lastig. Omdat het onderzoeksmateriaal losse botten betreft, kan niet worden nagegaan of een verschijnsel zich op meerdere plaatsen op een skelet, systematisch voordoet of dat een bepaalde regelmaat in de locatie juist ontbreekt. Om toch enig inzicht in de gezondheidsstatus van de populatie te verkrijgen is nagegaan welke verschijnselen regelmatig voorkomen en welke beperkt aanwezig voorkomen of ontbreken. Elk bot met is apart bekeken en de aard van eventuele verschijnselen is beschreven. Daarbij is er op gelet of er sprake is van excessieve botgroei (hypertrofie), te weinig bot (atrofie) of een combinatie van deze twee. Verder is gelet op afwijkingen in vorm en stand. Tevens is het uiterlijk van afwijkend botweefsel beschreven. Hierbij is genoteerd of het bot poreus of zeer dicht is, welke de vorm de botdelen met hypertrofie of atrofie hebben (holten of vlak geërodeerd oppervlak). Indien mogelijk wordt de meest aannemelijke oorzaak van de afwijking genoemd. Voorafgaand aan de presentatie van de onderzoeksresultaten in hoofdstuk 5 worden in t/m 4.1.9,1-10 en 4.2 de aard en het voorkomen de pathologieën toegelicht die zijn aangetroffen op het menselijk botmateriaal van het grafveld Katwijk-Klein Duin. Voor alle vermelde pathologische aandoeningen, afwijkingen en (niet-metrische) EP-kenmerken die in de komende paragrafen worden beschreven, geldt dat er aanwijzingen voor zijn gevonden op het menselijk botmateriaal van Katwijk-Klein Duin Gewrichtsaandoeningen Degeneratie van het skelet als gevolg van (over)belasting, ziekten, trauma en ouderdom is 17

23 oorzaak van één van de meest voorkomende afwijkingen van het skelet die archeologisch macroscopisch waarneembaar zijn. Een voorbeeld van een degeneratieproces is bijvoorbeeld osteoporose. Bij osteoporose wordt de botcortex steeds dunner en poreuzer en het botweefsel ontkalkt. De botten worden hierdoor poreus en bros. Osteoporose kan bij vrouwen optreden na de menopauze doordat er minder oestrogeen wordt aangemaakt en de botafbraak sneller verloopt. Er wordt dus meer bot afgebroken dan er wordt aangemaakt. Een andere oorzaak is dat de botvormende cellen (osteoblasten) in aantal afnemen en er een gebrek aan calcium bestaat door het verouderingsproces. Osteoporose komt als gevolg van de hormonale veranderingen na de menopauze meer en in heviger mate voor bij vrouwen, mede doordat vrouwen over minder massieve botten beschikken dan mannen. Osteoporose geeft op zichzelf geen klachten maar met name de botten van vingers, polsen en heupen kunnen makkelijker breken. Overige voorbeelden van degeneratieprocessen in gewrichten zijn: osteolyse, hierbij valt het bot uiteen of het bot verdwijnt, osteofytose, hierbij ontstaan botuitsteeksels (osteofyten) en ankylose, het aan elkaar vergroeien van twee beenderen waardoor gewrichtsverstijving optreedt. De (degeneratieve) aandoeningen zijn ingedeeld in Degenerative Joint Disease (DJD) en Spinal Joint Disease (SJD). Onder DJD vallen onder andere poa, (peripheral osteoarthritis, in het Nederlands bekend onder de naam gewrichts-artrose, -slijtage) en artritis. Artritis betreft de reumatoïde aandoeningen die aanleiding geven tot degeneratieve processen in de gewrichten (Constandse- Westermann et al., ). Onder SJD vallen de degeneratieprocessen de wervelkolom betreffen. Veelvoorkomende vormen van degeneratie zijn en voa (vertebral Osteoarthritis) en DDD (Degenerative Disc Disease). Artrose (Oa) is een niet infectueuze, progressieve aandoening. Oa wordt zowel in de wervelkolom (voa) als in de overige gewrichten (poa) waargenomen. VOa en poa zijn eenzelfde vorm van gewrichtsdegeneratie die het gevolg is van (over)belasting van het lichaam in een voortschrijdend verouderingsproces. De artrose wordt dus afhankelijk van de plaats waar de aandoening zich op het skelet manifesteert, voa of poa genoemd. VOa staat voor artrose in de wervelkolom, poa staat voor artrose in de overige, perifere gewrichten. De term Oa wordt gebruikt wanneer de aandoening zich op een andere plaats op het skelet bevindt dan in de synoviale gewrichten (poa) of in de wervelkolom (voa), bijvoorbeeld op het gewrichtsvlak van de ribben. In de meeste gevallen (80%) is de oorzaak van deze aandoening onbekend en wordt vooral in verband gebracht met een natuurlijke degeneratie van de gewrichten. Daarbij spelen zaken als overgewicht, genetische aanleg en eventueel opgelopen trauma s een rol. VOa betreft dus de gewrichtsdegeneratieziekte van de wervels van de wervelkolom. Deze aandoening wordt ook spondylarthrosis genoemd. Het kraakbeen bij de facetgewrichten van de wervelbogen degenereert, vaak als gevolg van overbelasting van de rug (Maat & Mastwijk, 2007). Deze aandoening gaat vooral gepaard met de vorming van osteofyten langs de randen van de wervellichamen. POa (perifere Osteoarthrose), ofwel gewrichtsartrose betreft alle holle synoviale gewrichten, dus alle gewrichten met gewrichtsvloeistof anders dan de wervelkolom. POa ontstaat door degeneratie van het gewrichtskraakbeen. Herhalende tear and wear krachten veroorzaken gewrichtsslijtage. Het kraakbeen wordt steeds minder elastisch, verkalkt en verdwijnt op den duur geheel. Het gewrichtsvlak een één bot of van articulerende botten wordt poreus, onder het gewrichtsvlak ontstaan kleine holtes, subchondrale cysten, die het gewrichtsvlak ondermijnen. De gewrichtsvlakken van de articulerende botten worden na het 18

24 verdwijnen van het kraakbeen gaandeweg steeds ruwer omdat er sprake is van direct bot op bot en gewrichtsvloeistofcontact. De voortdurende bot op bot wrijving heeft botreacties rondom de gewrichtsvlakken tot gevolg. De botveranderingen die bij artrose (voa en poa) kunnen worden waargenomen zijn: - Calcificatie, degeneratie en het verdwijnen van het kraakbeen; - Porositeit, subchondrale cysten (holten van max. 1 cm) die het gewrichtsoppervlak ondermijnen; - Groei van marginale osteofyten (botuitsteeksels) en zelfs ankylose; - Lipping (botrandjes) langs de gewrichtsvlakken; - Bindweefselvorming en verdikking van de gewrichtskapsels in een later stadium; - Polijsting van het gewrichtsoppervlak (eburnatie) met eventuele groeven en de vorming van secundair bot over (een deel van) het gewrichtsoppervlak. Het laatste punt, eburnatie, is hét kenmerk voor artrose, dus gewrichtsdegeneratie als gevolg van langdurige (over)belasting. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen artritis en artrose. Artritis is degeneratie van gewrichten die als gevolg van een ontsteking optreedt, zoals reumatoïde artritis. Artrose is degeneratie van gewrichten die niet als gevolg van ontsteking (osteitis) maar door voortdurende belasting van het lichaam optreedt. De Engelse terminologie maakt geen onderscheid tussen deze twee verschillende oorzaken van degeneratieve aandoeningen van de gewrichten. Artrose (als gevolg van slijtage) en artritis (reumatoïde aandoening) vallen in de Engelse terminologie beide onder de benaming arthritis. Artrose en artritis gaan vaak samen. Voor de diagnose is de wijze van voorkomen belangrijk, daarbij wordt gekeken of de predilectieplaatsen (voorkeursplaatsen waar een ziekte zich openbaart) symmetrisch of asymmetrisch over het skelet verdeeld zijn. Het onderscheid tussen artrose en artritis is vanwege het ontbreken van een skeletcontext van de botten van dit onderzoek niet gemaakt. Wel zijn de termen DJD, SJD, poa, voa en Oa gebruikt. Ten aanzien van de aandoeningen is eventueel aangegeven welke aandoening een aannemelijke oorzaak is voor de geconstateerde pathologie (bijvoorbeeld SJD/vOa). De reeds eerder genoemde degeneratieziekte, DDD (die onder SJD valt) betreft de degeneratie van de tussenwervelschijven. Het verouderen van het weefsel is een normaal, natuurlijk proces. Gedurende het verouderingsproces ontstaan in het as-skelet bepaalde verschijnselen zowel in de beweeglijke delen van het skelet als ook in het bot. Dit is een vorm van degeneratie. Het proces begint in de discus (tussenwervelschijf van kraakbeen), vermoedelijk in de nucleus pulposus. Deze verliest rond het 20 e levensjaar zijn elasticiteit. Sluitplaatfracturen kunnen onder invloed van overbelasting hierin ook een rol spelen. Door veroudering verliest de discus steeds meer sulfaat en water waardoor de souplesse en turgor van de discus afneemt. De discus wordt ook steeds minder hoog waardoor de sluitplaten steeds dichter bij elkaar komen te liggen 15. De vezels van de anulus krijgen daardoor in toenemende mate te maken met druk- in plaats van trekkrachten, waardoor een toename van desintegratie ontstaat 16. De kwaliteit van de schokbrekersfunctie van de nucleus pulposus gaat gedurende de jaren steeds verder achteruit. Dit proces wordt ook wel discopathie genoemd. De afname van elasticiteit kan leiden tot een starre en dunne discus met scheuren in de anuluslamellen en uitpuiling van de wervelschijf, met name in het dorsale deel. Deze uitpui- 15 Sluitplaten zijn de relatief dunne beenplaatjes die zich aan de onder- en bovenzijde van het wervellichaam bevinden (Klok et al., 1989). 16 De anulus is de bindweefselring van een tussenwervelschijf waarbinnen een zachte kern gelegen is (klok et al., 1989). 19

25 ling staat bekend als protrusie of bulging disc. Uiteindelijk kan een scheur volledig zijn en doorbreken waardoor de nucleus naar buiten wordt gedrukt, dan is er sprake van een hernia nuclei pulposi (Verhaar & Van Mourik, 2008). Door de verdroging van de tussenwervelschijven komen de wervellichamen steeds dichter tegen elkaar aan te liggen en neemt de druk op de wervellichamen toe. Op den duur worden als gevolg hiervan langs de randen van de wervellichamen papegaaibek-vormige botreacties (marginale osteofyten) gevormd. Deze botuitsteeksels houden onder andere de naar buiten drukkende, met vloeistof gevulde tussenwervelschijven op hun plaats. De osteofyten kunnen op een gegeven moment in elkaar grijpen (kissing osteophyts) waardoor de wervels aan elkaar vastgroeien. DDD is een ouderdomsverschijnsel en heeft lichaamsstijfheid en soms pijnklachten en tot gevolg. Kenmerkend voor DDD zijn de Schmorlse noduli. Dit zijn impressies in de sluitplaten van de wervelschijf Ziekten met onbekende oorzaak DISH (Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis) is ook bekend onder de naam Forestier s disease. Deze ziekte wordt gekenmerkt door een vrij uitgebreide verbening van ligamenten en peesaanhechtingen. De term idiopathic (idiopathisch) betekent dat de oorzaak van de ziekte onbekend is. De ziekte van Forestier is geen auto-immuunziekte, maar er wordt wel een verband gezocht met auto-immuunziekten waaronder ouderdomsdiabetes 17. Ook wordt er een verband gelegd tussen deze ziekte en een hoge(re) sociale status van de persoon, en dus met een rijker voedselpatroon. De verschijnselen doen zich vaak voor op middelbare leeftijd en in veel gevallen zal de persoon er weinig last van hebben. Wel kan er, wanneer de leeftijd vordert, stijfheid optreden in de wervelkolom en de gewrichten, een verschijnsel dat onder de zogenaamde ouderdomsstijfheid wordt geschaard. De ligamenten aan de rechtervoorzijde van de wervellichamen verbenen waardoor deze op den duur met elkaar worden verbonden. Het beeld is vaak asymmetrisch en het sacroiliacale gewricht wordt niet aangetast (Verhaar & Van Mourik, 2008). Vooral de kaarsvetachtige verbening (candle wax phenomenon) van het ligament aan de rechtervoorzijde van de wervellichamen is één van de meest karakteristieke kenmerken van deze ziekte. Bij DISH zijn de entheses systematisch over het skelet verdeeld. De plaatsen waar de verschijnselen veelvuldig voorkomen zijn de aanhechtingsplaatsen van ligamenten en spieren van: de axis (tweede halswervel, de draaier), het spaakbeen en de ellepijp (bij de ellepijp op het olecranon), op de rand van het darmbeen, het dijbeen (langs de linea aspera en aan distale zijde), het scheenbeen, de knieschijf, het hielbot, de gewrichtskapsels van de schouders, de elleboog, heup- en kniegewrichten en bij de facetgewrichten van de wervelbogen. Overige verbeningsplaatsen zijn de spieraanhechtingsplaatsen en het kraakbeen van onder andere het strottenhoofd (larynx) en de heupgewrichtskom (Maat & Mastwijk, 2007). Osteochondrose (OD) wordt geassocieerd met avascular necrosis, het afsterven van botcellen als gevolg van een stagnatie in de bloedvoorziening. Deze aandoening staat bekend onder de naam gewrichtsmuis. Als gevolg van een erfelijk onvolledig gevormd bloedvatstelsel onder de gewrichtsoppervlakten en voortdurende of incidenteel voorkomende mechanische trauma s kunnen kleine stukjes kraakbeen losraken. Deze stukjes kraakbeen drijven rond in de gewrichtsvloeistof van het synoviale gewricht en komen vast te zitten tussen de bewe- 17 Schriftelijke informatie uitgereikt door docente dr. E. Smits bij een pathologiepracticum dat een onderdeel was van de minor fysische-antropologie, gevolgd aan de universiteit van Amsterdam in

26 gende gewrichtsdelen waardoor deukjes op de oppervlakte ontstaan. Na verloop van tijd kunnen het bot en kraakbeen resorberen waardoor een soort kratervormig defect ontstaat in het betreffende botdeel. Dit verschijnsel kan solitair of in meerdere gewrichten voorkomen. OD komt vooral voor in de mediale condylus van het dijbeen. De gewrichtsmuis kan echter in elk gewricht voorkomen, met name in de grotere gewrichten van het skelet zoals het elleboog-, heup-, knie- en enkelgewricht, en openbaart zich vaak op latere leeftijd (Maat & Mastwijk, 2007). De gewrichtsmuis kan het gevolg zijn van een acuut trauma van het gewricht, maar ook andere oorzaken zijn mogelijk zoals een abnormale verbening van het kraakbeen, contact met pezen of erfelijkheids- en geslachtsfactoren. Bij een volledig skelet kan worden vastgesteld of de aandoening eenzijdig is, wat een indicatie zou zijn voor een trauma, of dat het skelet op meerdere plaatsen was aangetast, wat een indicatie zou zijn voor een aandoening Infectieziekten In en/of rond het bot kunnen verschillende ontstekingen voorkomen die zichtbare sporen achterlaten op het bot. Bij specifieke infecties zijn de directe veroorzakers bekend. Voor nietspecifieke infecties zijn niet-specifieke veroorzakers (bacteriën) verantwoordelijk. Osteomyelitis is een niet-specifieke bacteriële ontsteking van het beenmerg. De ontstekingshaard zit in het bot (Ortner & Putschar, 1985). Voor de afvoer van pus ontstaan openingen (cloaca) in de cortex; hieraan is osteomyelitis goed herkenbaar. De achterliggende oorzaak van osteomyelitis is niet altijd te achterhalen. De bacteriën die de infectie hebben veroorzaakt kunnen het beenmerg zijn binnengedrongen door een verwonding van buitenaf. In dat geval komt de ontsteking aan één zijde van het skelet voor. De micro-organismen kunnen ook via de bloedbaan vanuit een ontsteking elders in het lichaam zijn aangevoerd, dan komt de aandoening links en rechts voor. Met name het scheenbeen is gevoelig voor deze infectie bij een trage doorstroming van het bloed in de benen. De bacteriën kunnen zich dan gemakkelijk nestelen. Osteomyelitis gaat meestal gepaard met een ontsteking van de cortex (osteitis) en/of van het beenvlies (periostitis). Deze beide ontstekingen kunnen ook afzonderlijk voorkomen. Periostitis is een minder ernstige en vaker voorkomende, niet-specifieke infectie dan osteomyelitis. Het achterhalen van de oorzaak van deze ontsteking is vaak niet mogelijk. Het beenvlies kan als gevolg van lokaal trauma beschadigd zijn, waardoor micro-organismen gemakkelijk naar binnen kunnen dringen waarna het beenvlies ontstoken is geraakt. De aantasting van het beenvlies is zichtbaar door callusvorming op het bot. Het hierbij in gang gezette genezingsproces veroorzaakt een reactieve botgroei. Deze is archeologisch waarneembaar als extra botvorming op het bot en dus een verdikking van het bot. Een periosteal hematoom kan het gevolg zijn van periostitis, veroorzaakt door bijvoorbeeld een trauma of een infectie. Het ontstane hematoom heeft het periosteum van het bot losgemaakt waardoor de depositie van nieuw botmateriaal onder het periost geactiveerd is. Dit materiaal verbeend vervolgens (Mann & Hunt, 2005). Een chronische otitis media (middenoorontsteking) kan tot gevolg hebben dat het botuitsteeksel van het rotsbeen van de schedel achter het oor (mastoideus processus) wordt aangetast. Het bot wordt geperforeerd en geresorbeerd. Dit is een zeldzaam verschijnsel. Alleen radiografisch onderzoek kan deze aandoening bevestigen (Mann & Hunt, 2005) Tumoren Botwoekeringen kunnen als gevolg van trauma, maar ook spontaan ontstaan. Tumoren zijn niet altijd even goed te onderscheiden van callusvorming rond een fractuur of botwoekeringen na een infectie. Gezwellen kunnen goed- of kwaadaardig zijn. 21

27 Een goedaardige tumor verdringt het omliggende weefsel zonder het aan te tasten en zaait zich niet uit. Een kwaadaardige tumor (carnicoom) doordringt en verandert het omringende weefsel en zaait zich uit. Goedaardige tumoren kunnen na verloop van tijd kwaadaardig worden. Een osteoom is een goedaardig, parelvormig en langzaam groeiend botgezwel dat uit compact bot bestaat. Dergelijke goedaardige gezwellen komen met name voor op het schedeldak en de onderkaak; ze zijn meestal gering van omvang en geven geen klachten. Een hemangioom is een tumor die ontstaat als gevolg van verwijde bloedvaten met vetcellen die het merg vervangen. Deze afwijking heeft vaak een ronde vorm van enkele cm doorsnede en verwoest zowel de binnenste als de buitenste laag van het (schedel)bot (Ortner & Putchar, 1985) Mechanische trauma s Een trauma ontstaat door langdurige mechanische (over)belasting waardoor er botveranderingen optreden die veelal gepaard gaan met artrose. Een acuut trauma ontstaat door krachten van buitenaf die op het lichaam worden uitgeoefend door bijvoorbeeld een val, een botsing of door één of meerdere slagen of stoten met een lichaamsdeel of een stomp of scherp voorwerp. Een bot kan als gevolg van te zware, onevenredige en/of langdurige belasting, beschadigen en uiteindelijk breken. Als dat gebeurt, is er sprake van een fractuur. Na ongeveer een week begint vanuit het omliggende weefsel de callusvorming waarbij de breuk overbrugd wordt door nieuw gevormd, nog ongeordend botmateriaal (woven bone), dat zichtbaar is aan de buitenkant van de breuk. Vooral het beenvlies (periosteum) heeft een belangrijke rol in dit proces. De aard van de fractuur (bijvoorbeeld door buiging, draaiing of compressie) bepaalt de positie van de gebroken botstukken ten opzichte van elkaar en daarmee tevens de mogelijkheden en de wijze van genezing. Uiteraard heeft de behandeling van de breuk ook veel invloed. Een goed gezette breuk waarbij de breukvlakken correct op elkaar aansluiten, is na genezing meestal niet meer zichtbaar. Een niet gezette of slecht gezette breuk veroorzaakt blijvende veranderingen in en/of rond het bot. Complicaties die bij een breuk kunnen optreden zijn onder andere infectie, necrose (afsterven van botdelen) en ankylose (gewrichtsverstijving). Geheelde fracturen zijn herkenbaar aan: - Scheve hoekstand: een verkeerde positie waarin botdelen aan elkaar vergroeid kunnen zijn. - Verkort bot na verkeerde zetting (te vergelijken met een symmetrisch botdeel); - Callus, de massa ongestructureerd woven bone dat de plaats van de fractuur omringt, callus stabiliseert de fractuur tijdelijk; na verloop van tijd wordt deze massa meer gestructureerd; - Pseudo artrose: bij onvoldoende stabilisatie van een bot na een fractuur kan na verloop van tijd een nieuw gewricht (pseudogewricht) worden gevormd; - Secondary osteoarthrosis bij aangrenzende botdelen door de onnatuurlijke mechanische druk van een geheelde fractuur in een scheve hoekstand. Een avulsiefractuur kan worden veroorzaakt door een plotselinge hyperextensie (overstrekking) en/of hyperflexie (overmatige buiging) van de wervelkolom, bijvoorbeeld als gevolg van een val, waarbij de wervelkolom kortdurend te zwaar belast is geweest. Hierdoor ontstaan kleine botfracturen en weefselscheurtjes. Het resultaat van een dergelijke kortdurende belasting en eventuele verplaatsing van een wervellichaam kan een in elkaar gedrukt of afgebroken deel van een wervelsluitplaat inhouden die anterior als zogenaamde step-off in de onderste of bovenste sluitplaat zichtbaar is (Maat & Mastwijk, 2007). Als gevolg van overbelasting van de ruggengraat kan tevens een compressiefractuur ontstaan, waarbij de complete wervellichamen samengedrukt worden. Hierbij raken de wervels vaak bekneld. 22

28 Enthesopathy Een enthesofyt is een verbening van de aanhechtingsplaats van een pees of ligament op plaatsen waar deze aan het bot hechten. Deze enthesofyten komen in de meeste gevallen solitair voor. Soms zijn er meerdere die op zowel de linker- als de rechterbotten kunnen voorkomen, soms symmetrisch verdeeld over het skelet. De meest voorkomende oorzaak is een chronische overbelasting van bepaalde structuren waardoor de aanhechtingsplaatsen van ligamenten en spieren verbenen. Enthesofyten komen algemeen voor op het hielbot, het olecranon van de ellepijp, de knieschijf, het acromion van het schouderblad en op het heupbeen van het bekken. De vorming van enthesofyten wordt beschouwd als een gevolg van stress of spanning met eventuele daarbij gepaard gaande ontstekingen van de aanhechtingsplaatsen van pezen en ligamenten. Enthesofyten worden sterk geassocieerd met hoge ouderdom (Mann & Hunt, 2005) Deficiëntie, endocriene en metabolische ziekten Deficiëntieziekten zijn een gevolg van tekorten aan bepaalde stoffen als vitamines, bouwstoffen en mineralen. Als gevolg van deze tekorten kunnen hormoon- en stofwisselingsziekten ontstaan. De oorzaken en mogelijke gevolgen van de hormoon- en stofwisselingsziekten waarvoor aanwijzingen zijn gevonden op het menselijk botmateriaal van Katwijk-Klein Duin, worden voorafgaand in deze paragraaf besproken. Rachitis ofwel Engels ziekte wordt veroorzaakt door een tekort aan vitamine D. Dit tekort wordt veroorzaakt door onvoldoende blootstelling aan zonlicht en/of kwalitatieve tekorten in de voeding. De ziekte manifesteert zich tijdens periodes van snelle groei en treedt het meest frequent op bij kinderen in de leeftijd van vier maanden tot twee jaar. Meestal openbaart rachitis zich na de vierde levensmaand; tot die tijd is er nog voldoende via de placenta verkregen vitamine D in het kinderlichaam aanwezig. Indien rachitis bij een individu wordt aangetroffen dat jonger dan vier maanden is, vormt dat een aanwijzing dat de moeder tijdens de zwangerschap onvoldoende vitamine D heeft kunnen doorgeven omdat ze zelf een vitamine D-gebrek had. Vitamine D speelt een essentiële rol bij de opname van bestanddelen uit het voedsel waaronder calcium, een stof die stevigheid aan botten verleent. De darmen nemen als gevolg van een vitamine D-tekort te weinig calciumfosfaat op waardoor problemen met de stofwisseling ontstaan. De mineralisatie van het eiwit in het bindweefsel (collageen) en het (jonge) botweefsel wordt hierdoor verstoord. De mineralisatiestoornis treedt op in zowel het spongiosa als het corticale bot en ook het kraakbeen tussen de epifyse en de diafyse wordt aangetast 18. De hoeveelheid ongemineraliseerde organische matrix neemt toe waarbij het gecalcificeerde deel afneemt en de matrix van de epifysaire schijven blijven onvoldoende gemineraliseerd. Hierdoor kan de groei van deze schijven achterblijven en kunnen de pijpbeenderen niet de normale lengte bereiken. De kraakbeenzones verbenen uiteindelijk en op die wijze ontstaat de voor rachitis kenmerkende verbreding van de botuiteinden (Verhaar & Van Mourik, 2008). De metafysen van de distale lange pijpbeenderen verwijden zich (flaring, Engelse term). De hoek van de dijbeenhals (coxa vara) wordt verkleind, er ontstaat groeiachterstand en de botten worden slecht aangelegd, zijn te licht en breekbaar. Bij een kind in de groei dat aan rachitis lijdt, buigen de botten onder invloed van de zwaartekracht en de spierspanning door, wat tot ernstige vervormingen van met name het 18 Er zijn grofweg twee soorten bot, spongiosa (trabeculair) en het corticaal bot. De pijpbeenderen van bijvoorbeeld het bovenbeen bevatten centraal het beenmerg en hebben aan de buitenkant stevig bot. Dit is corticaal bot. Wervels hebben een soort vlechtwerk van bot. Dit is spongiosa of trabeculair of bot. 23

29 bekken en de pijpbeenderen kan leiden. Er treedt extra botvorming op aan de binnenzijde van de doorbuigende botten waardoor sabelvormige pijpbeenderen ontstaan. Rachitis uit zich op verschillende plaatsen van het skelet. Afwijkingen komen voor op de schedel, die uitstulpingen vertoont op het voorhoofdsbeen en de wandbeenderen (bossing, Engelse term). Het ribbenkraakbeen vertoont verdikkingen (rachitische rozenkrans) en de wervelkolom vervormt. Sporen van rachitis op het skelet kunnen zich grotendeels herstellen als het individu tijdens de groeifase alsnog wordt voorzien van voldoende zonlicht en/of vitamine D. Bij volwassenen is ook een vorm van deze ziekte bekend onder de naam osteomalacie. De aandoening cribra orbitalia kenmerkt zich door poreusheid van het dak van de oogkas en is daar plaatselijk duidelijk herkenbaar aan de gaatjes en putjes in het bot. De ziekte laat vooral gedurende de kinderjaren haar sporen na. In de archeologie wordt cribra orbitalia vaak in verband gebracht met bloedarmoede en dan vooral die vorm waarbij, als gevolg van een tekort aan ijzerinname via het voedsel, een verlaging van de hemoglobineconcentratie in de rode bloedcellen ontstaat (ijzerdeficiëntieanemie). Er zijn echter meerdere vermoedelijke oorzaken. Het kan ook worden veroorzaak door een verhoogde vernietiging van de rode bloedcellen, een afwijkende vorm van de rode bloedcellen, als gevolg van infecties van de ingewanden door parasieten of door chronisch of frequent bloedverlies, bijvoorbeeld tijdens de maandelijkse cyclus van de vrouw (Maat & Mastwijk, 2007). Als de oorzaak voor cribra orbitalia een ijzerdeficiëntie-anemie is dan wordt er onvoldoende hemoglobine aangemaakt. Het tekort aan hemoglobine heeft een beperking in het zuurstoftransport tot gevolg en de rode bloedcellen worden door gebrek aan hemoglobine kleiner en hebben tevens een kortere levensduur omdat het lichaam al het aanwezige ijzer gebruikt voor de aanmaak van nieuwe bloedcellen. Het gevolg van deze overmatige aanmaak van bloedcellen is een volumetoename (hypertrofie) van het beenmerg. Dit gaat ten koste van bedekkende schors en de beenmerg omhullende cortex wordt poreus (Groen & Ridder, 2007). Ook het caput femoris (gewrichtskop van het dijbeen), het collum femoris (de hals onder het caput van het dijbeen) en de distale zijden van het dijbeen kunnen porositeit vertonen (cribra femora). Cribra femora is tevens een aanwijzing voor chronische anemie of bloedarmoede 19. Ondervoeding remt de vorming van botweefsel waardoor groeistoornissen ontstaan. Groeistoornissen zijn soms alleen waarneembaar middels röntgenologisch onderzoek. De lengtegroei van pijpbeenderen vindt plaats door botvorming vanuit de kraakbeenschijven tussen de diafyse en epifyse. De botgroei wordt afgeremd of stopgezet door bijvoorbeeld (periodieke) voedseltekorten. Hierdoor ontstaat een zone met een verdichting van het bot, vergelijkbaar met de vorming van jaarringen bij bomen. Deze zogenaamde Harris lines zijn alleen röntgenologisch als dwarse lijn waarneembaar. Zij komen met name voor in de scheenbeenderen. Door het bepalen van de afstand van de lijnen tot de uiteinden van het bot kan de leeftijd waarop de stoornis zich heeft voorgedaan, worden ingeschat. Een vergelijkbaar verschijnsel zijn de dwarse lijnen die soms op gebitselementen kunnen worden waargenomen (glazuurhypoplasie). Deze lijnen ontstaan door een remming of stilstand in de aanleg van de glazuurkappen van de gebitselementen gedurende bepaalde perioden. Hierdoor kunnen lijnen en putjes in het glazuur ontstaan. Deze zijn met het blote oog waarneembaar. De plaats waar deze lijnen en putjes zich voordoen kunnen een indicatie vormen voor de leeftijd waarop de groeistoornis zich voordeed. Glazuurhypoplasie kan een erfelijke, infectieuze of hormonale oorzaak hebben of worden veroorzaakt door een voedseltekort of een chronische ziekte. 19 Mondelinge informatie tijdens het skeletpracticum van P. Storm, paleoanthropoloog en één van de begeleiders tijdens het skeletpracticum aan de universiteit van Leiden,

30 4.1.8 Pathologische aandoeningen en traumata op schedels. Lacunae laterales zijn ondiepe endocraniale depressies, gelegen aan beide zijden van de sutara sagittalis. Lacunae laterales komen alleen voor op de beide wandbeenderen achter het bregma. Ze dienen voor het herbergen van grote clusters arachnoidea granulationes. Arachnoidea granulationes worden ook wel pacchioni granulationes of pacchionian bodies (Engelse term) genoemd. Het zijn vlokvormige, vaatloze uitstulpingen van de ruimte onder het spinnewebvlies (arachnoidea), vlak onder de sutura sagittalis. Het spinnewebvlies is het middelste van de drie hersenvliezen (Klok et al.,1989). Pacchionian pits (Engelse term) zijn kleine, soms geclusterde endocraniale kuiltjes met scherp gedefinieerde randen, veroorzaakt door erosie van kleine clusters arachnoidea granulationes. Zij komen zowel voor op de binnenzijde van de beide wandbeenderen als ook op het voorhoofd en tevens in de lacunae laterales. Er bestaan verschillende theorieën over de vraag waarom de binnenzijde van de schedel erodeert middels de arachnoidea granulationes. Het is bekend dat deze primair dienen voor de filtering en terugkeer van het hersenvocht (CSF, cerebrospinal fluid). In sommige gevallen kunnen lacunae laterales eroderen, waardoor op die locaties de bloemkoolachtige, verbeende arachnoidea granulationes door het buitenste, dikkere hersenvlies breken tot in de aderholten/nerven van de hersenen. Daardoor kan CSF de hersenen verlaten en in de bloedstroom terechtkomen. De kuilen ontstaan door erosie van de binnenste laag van het schedeldak door vergroting en verbening van de arachnoidea granulationes. Gedurende het ouder worden vergroten de arachnoidea granulationes. Ze worden bloemkoolvormig en eroderen het schedeldak wat resulteert in kuilen die variëren in grootte en vorm. Pacchionian pits variëren van klein (2 mm) tot groot (5 mm). Beide depressies, de lacunae laterales en de pacchionian pits zijn algemeen en veelvoorkomend in alle populaties en nemen met de leeftijd, en mogelijk ook bij ziekte, toe in zowel aantal als diepte. Bij jonge individuen zijn de kuilen zeer smal en klein. Perforatie van de schedel, anders dan door pot mortem processen, zijn zeldzaam (Mann & Hunt, 2005). Een venous lake (Engelse term) is een vasculaire structuur, die algemeen voorkomt aan het eind (of door en langs de baan) van één of meerdere bloedvatgroeven (sulci arteriosi et venosi). Vaak bevindt zich in deze onregelmatig gevormde depressies een bloemkoolachtige structuur. Deze depressies breken regelmatig door de binnenkant van de schedel heen tot in het diploë, de spongieuze binnenlaag die zich tussen de binnenste en buitenste harde botlaag van de platte beenderen van het schedeldak bevindt. Soms perforeren ze gedurende het leven de buitenste laag van de schedel, of eroderen ze post mortem door de schedel (Mann & Hunt, 2005). Bij torus mandibularis is er sprake van ronde, meestal symmetrische botgroei langs de bovenste, linguale rand of onder de premolaren van de onderkaak. Deze botgroei kan verder doorlopen langs de kaakrand. De bobbels ontstaan vanuit de corticale laag. Bij deze ontwikkelingsafwijking kunnen de knobbels als twee verdikte randen doorlopen tot vlak onder de twee voorste snijtanden waarbij ze elkaar ternauwernood raken. Als de zwelling erg groot is kan de beweging van de tong worden belemmerd. Chronische tandvleesontsteking kan eenzelfde beeld opleveren waarbij de zwelling minder groot is. Extoses, benige uitwassen aan de buitenzijde van een bot, komen vaker bij mannen voor dan bij vrouwen (Mann & Hunt, 2005). Mogelijk spelen genetische en omgevingsfactoren hierbij een rol. De aanwezigheid van botknobbels neemt in frequentie toe bij hogere leeftijden. De oorzaak kan ook chronische ontsteking van het tandvlees zijn. Bij torus palatinus is sprake van een verhoogd plateau langs de middenlijn van het gehemelte. De ernst van dit kenmerk varieert. Onderzoek heeft uitgewezen dat er geen relatie bestaat tussen leeftijd en dit kenmerk (Mann & Hunt, 2005). 25

31 Aan de onderzijde (inferiorzijde) van de schedel zijn soms ronde, onregelmatig gevormde perforaties in het slaapbeen zichtbaar. Deze gaten zijn aanwijzingen voor een ontwikkelingsstoornis waarbij de foramina van Huschke niet zijn gesloten. Deze foramina zijn zichtbaar bij alle jonge kinderen en groeien na verloop van tijd dicht. In een enkel geval zijn deze nog zichtbaar na het vijfde levensjaar. Bij sommige onderzoeken worden hoge aantallen mannen aangetroffen waarbij de foramina van Huschke niet gesloten zijn. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat het kenmerk seksegebonden zou zijn (Mann & Hunt, 2005). Vervorming van de schedel kan post mortem optreden als gevolg van depositionele processen. Het is ook mogelijk dat de schedel gedurende het leven is vervormd. De vervorming kan het gevolg zijn van bewust menselijk handelen. In sommige oud-indiaanse culturen werden de hoofdjes van jonge kinderen aan de voor- en achterzijde, tussen klemmende latten vastgebonden. Op die manier werd het voor- en achterhoofd afgeplat waardoor de schedel uiteindelijk vervormd volgroeide. Een andere techniek voor het vervormen van een schedel was door deze strak in te binden. Deze laatste techniek was met name wijdverspreid onder zowel uitgestorven als huidig levende, Zuid-Amerikaanse stammen. Er zijn ook voorbeelden van Europese schedeldeformaties waarvan sommige uit de neolitihische periode dateren. Er zijn een paar gedeformeerde schedels bekend, afkomstig van Brits archeologisch materiaal (Brothwell, 1981). Schedels raken ook (onbedoeld) vervormd tijdens het leven. De natuurlijke oorzaken hiervoor zijn aangeboren afwijkingen of vroegtijdige sluiting van de schedelnaden. Delen van de schedel kunnen als gevolg daarvan uitstulpen waarbij de schedelnaden afwijkend (asymmetrisch) over de schedel lopen (Mann & Hunt, 2005) Niet-metrische kenmerken Het fysisch-antropologisch onderzoek naar EP-kenmerken is vrij jong en nog volop in ontwikkeling. EP-kenmerken zijn niet-pathologische, morfologische ontwikkelingsaanpassingen of varianten aan het skelet die zijn ontstaan onder invloed van de omgeving (extrinsieke factoren) zoals klimaat, dieet en populatiedruk of de genetische aanleg (intrinsieke factoren) zoals inteelt en de gene flow (Groen & De Ridder, 2007). De verandering van de EP-kenmerken vindt tijdens de ontwikkeling van de foetus in de baarmoeder plaats en komt pas jaren later, na de geboorte eventueel tot uiting. De suggestie bestaat dat dergelijke EP-kenmerken zich ontwikkelen door een samenspel van een aantal genen en van impulsen uit de omgeving. Een aantal EP-kenmerken wordt mogelijk verklaard uit biologische verwantschap. Zoals reeds eerder vermeld zijn (aanwijzingen voor) de EPkenmerken die worden besproken, aangetroffen op het botmateriaal van grafveld Katwijk- Klein Duin na Chr Septum diafragma In het fossa olecranon, de holte aan het distale eind van de opperarm waarin het olecranon van de ellepijp scharniert, zitten soms afgeronde gaten. Dergelijke gaten die bekend staan als septum diafragma (Engelse term is septal aperture), komen regelmatig voor en kunnen variëren in diametergrootte van een stopnaald tot een potlood. De oorzaak van een degelijke perforatie is onbekend. Het zou een aangeboren, een ontwikkelings/mechanisch of een erfelijke aandoening kunnen zijn. De perforatie komt bij vrouwen algemeen voor (Mann & Hunt, 2005). De aandoening wordt zelden aangetroffen bij jongvolwassenen. Bij volwassenen komt de aandoening vaker in de linker- dan in de rechterbovenarm voor en voornamelijk bij vrouwen. De opening zit 26

32 vaak op de plaats waar het coronoid (depressie in de holte van de opperarm) en het olecranon van de ellepijp elkaar raken Cortexdefect Cortexdefecten kunnen zich onder andere op de bovenarm manifesteren. Onder het caput is op de spieraanhechtingsplaats van de teres major van de bovenarm soms een poreuze groef waarneembaar; dit is een aanwijzing voor een cortexdefect. In jong volwassenen is dit een algemeen voorkomend defect. Gedurende het leven verandert deze groef, wordt ingevuld en verdwijnt uiteindelijk. De groef kan dieper worden als gevolg van acuut en/of chronisch trauma van de schouder. De groef wordt nauwelijks gevonden bij volwassenen. Eenzelfde soort verschijnsel betreft een groef die zich op de spieraanhechtingsplaats van de pectoralis major bevindt. Deze groef wordt als een normale anatomische variant beschouwd die later verandert en dichtgroeit. Deze defecten zijn algemeen voorkomend bij over-beweeglijke adolescenten (10-16 jaar) en jongvolwassenen, maar zeldzaam bij de minder beweeglijke volwassenen Spina bifida occulta Spina bifida occulta ofwel een open ruggetje is een sluitingsdefect in de wervelkolom. Occulta betekent verborgen. Spina bifida occulta wordt ook wel verborgen spina bifida genoemd. Uitwendig hoeft het defect namelijk niet zichtbaar te zijn. Het is de minst ernstige vorm van spina bifida waarbij enkele wervels in de wervelkolom, als gevolg van een stoornis tijdens de embryonale ontwikkeling, niet geheel zijn gesloten. Vaak beperkt het zich tot een niet sluiten van de boog van L4, L5 of S1 (lumbale en sacrale wervels). In 1% van de gevallen komt het voor in de eerste halswervel, de atlas (Maat & Mastwijk, 2007). Een open 4 e en 5 e wervel wordt als een natuurlijke, individuele of populatievariant beschouwd (Roberts & Manchester, 2007). Het is waarschijnlijk het meest algemeen voorkomende ontwikkelingsdefect dat binnen de archeologie wordt gerapporteerd. Spina bifida komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Genetische en omgevingsfactoren zoals een tekort aan selenium, vitamine B12 en zink kunnen bij een zwangere vrouw van invloed zijn op de ontwikkeling van de foetus en de oorzaak voor deze aandoening zijn. Spina bifida occulta geeft (meestal) geen merkbare gevolgen voor het individu. Tijdens het leven wordt de kwaal regelmatig niet opgemerkt door het individu omdat men er geen last van ondervindt en het defect geen belemmeringen oplevert. Vaak zijn er geen of weinig zenuwen beschadigd. Op latere leeftijd kan men last krijgen van rugpijn (Verhaar & Van Mourik, 2008). Spina bifida occulta kan heupafwijkingen en dislocatie tot gevolg hebben. Spina bifida occulta komt vaak samen voor met hydrocephalis (waterhoofd), afwijkingen aan de ribben en een horrelvoet (Mann & Hunt, 2005). De minder vaak voorkomende maar veel ernstiger spina bifida cystica heeft vaak een fatale afloop (Roberts & Manchester, 2007) Allens fossa Dit is een gladde compressie in het antero-superior 21 oppervlak van de hals van het dijbeen. Hiervoor zijn twee mogelijke oorzaken bekend. Eén daarvan is dat de compressie wordt veroorzaakt door de druk van de pees van de meest voorliggende spier van het dijbeen. Deze spier (rectus femoris) buigt de heupen en strekt de knieën. 20 Bron: internet: Ancient Monuments Laboratory, English Heritage Centre for Archaeology, Fort Cumberland, Eastney, Portsmouthe PO4 9LD, UK. Link, 21 Antero is voorzijde, superior is bovenzijde, 27

33 De pees van deze spier loopt over de hals van het dijbeen. Een tweede oorzaak is mogelijk frequent hurken waardoor de hals van het dijbeen in de rand van het acetabulum wordt gedrukt Nutriënt foramina Nutriënt foramina, openingen in het bot ten behoeve van een bloedvat, zijn normaal gesproken maximaal 1 mm in doorsnede. Vergrote nutriënt foramina die worden aangetroffen op metatarsalen en metacarpalen van de voet en hand worden verklaard door een toename van de bloedtoevoer bij bepaalde ziekten (Fink et al., 1984). Een vergroot nutriënt foramen elders op een skeletdeel is mogelijk een natuurlijke variant ofwel een niet-metrisch kenmerk Extra botgroei Op het collum van onder andere de dijbeenderen kan een extra laagje bot voorkomen waardoor het ter plekke verdikt is. Dit wordt veroorzaakt door articulatie met het acetabulum. Dergelijke verdikkingen zijn veelvoorkomend Fusie facetgewrichten heiligbeen De facetgewrichten van het heiligbeen fuseren soms daar waar ze articuleren met het gewrichtsvlak van het heupbeen. Dit is meestal op het niveau van de eerste of tweede dorsale foramen van het heiligbeen. Dit is een veelvoorkomend verschijnsel (Mann & Hunt, 2005) Wormian bones Wormian bones, ook bekend als sutural bones zijn extra, onregelmatig gevormde botdeeltjes binnen en rondom een sluitingsnaad (suture) van de schedel. De verbeningen komen nauwelijks voor langs de sutura coronalis en de sutura sagittalis. Daarom beperkt de term zich tot de verbeningen die voorkomen langs de sutura lambdoidea, de naad tussen de wandbeenderen en het achterhoofdsbeen. Er bestaan verschillende verklaringen zoals stofwisselingsstoornis, erfelijkheid of omgevingsfactoren (stress) voor het voorkomen van wormian bones. Dit kenmerk moet niet verward worden met de zogenaamde Inca bones waarbij etiologische factoren een rol spelen (Brothwell, 1981) Sutura metopica persistens Dit EP-kenmerk betreft een niet geheel gesloten voorhoofdsnaad (sutura frontalis). Deze naad sluit zich gewoonlijk voor het tweede levensjaar. Een niet volledig gesloten voorhoofdsnaad heeft geen klinische gevolgen en varieert in frequentie per populatie (Scheuer & Black, 2000) De schedelvorm en de cephalische-index De schedelvorm wordt sterk beïnvloed door omgevingsfactoren. De indexering van het schedeltype (en overige EP-kenmerken) kunnen indicaties opleveren voor het voorkomen van homo- of heterogeniteit binnen de onderzoekspopulatie. De erfelijkheid binnen een geografisch geïsoleerde groep die geen genetische contacten onderhoudt met de buitenwereld kan ertoe bijdragen dat er wat betreft de schedelvorm homogeniciteit ontstaat binnen deze groep. Echter, vanwege de plasticiteit van kinderschedels 22 Mondelinge mededeling van G. Bergsma, archeologe en fysisch-antropologe bij het Archeologisch Regionaal Centrum te Groningen. 23 Mondelinge mededeling G. Bergsma, archeologe en fysisch-antropologe bij het Archeologisch Regionaal Centrum te Groningen. 28

34 van mogelijke migranten kan de schedel zich na verloop van tijd qua vorm aan gaan passen aan de nieuwe omgevingsfactoren (Groen & de Ridder, 2007). Onderzoek naar de schedelvorm binnen een populatie wordt verricht met de zogenaamde cephalische-index waarvoor twee variabelen met een krompasser worden gemeten. Omdat deze index slechts gebaseerd is op twee variabelen kan en mag deze index nooit gebruikt worden als hét bewijs voor de mate van homo- of heterogeniteit van mensen binnen een bevolkingsgroep. De hypothese die berust op de indexering van schedels zal door vervolgstudie op zijn validiteit moeten worden onderzocht. De twee variabelen van de schedel zijn: 1: Maximale lengte van de schedel, dit is de rechtlijnige afstand gemeten in cm langs het mediaanvlak tussen de glabella (het meest naar voren springende deel van het voorhoofdsvlak) en het ophistocranium (de uitstekende punt van het achterhoofdsbeen). 2: Maximale breedte van de schedel; dit is de rechtlijnige afstand gemeten in cm, haaks op het mid-sagittale vlak tussen de meest laterale punten op de wandhoofdsbeenderen (ossa parietalia). Uit de verkregen meetresultaten wordt de craniale-index bepaald volgens de formule: Maximale breedte (cm) x 100 Maximale lengte (cm) De schedels worden vervolgens als volgt geclassificeerd 24 : Dolichocraan (lange schedel): score < - 74,9 Mesocraan (gemiddelde schedel): score 75,0-79,9 Brachycraan (korte schedel): score 80,0 - > 4.2 De aandoeningen van het gebit en kaakbot. Alle volgroeide boven- en onderkaken zijn onderzocht op aandoeningen. Per kaak is bepaald hoeveel gebitselementen zijn doorgebroken. Omdat alleen door röntgenologisch onderzoek met zekerheid kan worden vastgesteld of de derde molaren (M3) erfelijk afwezig zijn is dit kenmerk niet beoordeeld. Alle doorgebroken derde molaren zijn genoteerd, evenals het aantal dat in de kaak geinspecteerd kon worden. Verder is bij alle complete onder- en bovenkaken het aantal elementen bepaald dat voor de dood verloren is gegaan of na de dood is verdwenen. In het geval van ante mortem-verlies is de tandkas (alveole) na enige tijd dichtgegroeid. Indien een gebitselement post mortem is verdwenen is de tandkas nog open en zijn er scherpe botrandjes zichtbaar. De aanwezigheid en de mate van de vorming van tandsteen (calculus) en cariës is beoordeeld en vastgelegd in de database. Tandsteen is een afzetting van calcium en fosfaat. Calciumafzettingen zijn opgebouwd uit etensresten die onder invloed van bacteriën zijn omgevormd in verkalkte laagjes die rondom de tanden en kiezen zit, de zogenaamde tandplaque. Tandplaque bestaat uit een door bacteriën gevormde matrix waarop bacteriën zich concentreren. Deze matrix is voor een deel ontstaan uit proteïnen die in het speeksel voorkomen (Hillson, 1996). Tandplaque wordt deels verwijderd door het kauwproces en kan goed worden verwijderd door het gebit zorgvuldig te poetsen. Wanneer poetsen achterwege wordt gelaten of wanneer het niet grondig genoeg wordt gedaan dan blijft de tandplaque tussen de tanden en kiezen zitten, vlak boven de tandwortels op de overgang tussen de tandwortel en het tandglazuur. Tandsteen ontwikkelt zich uiteindelijk het sterkst op die plaatsen waar de tandplaque niet is verwijderd door kauwen en/of poetsen. Er is tevens een verband tussen de plaatsen waar het tandsteen is afgezet en het gevolgde dieet (Groen & De Ridder, 2007). 24 Bron: Physical anthropological report, Maat,

35 Onder cariës wordt tandbederf verstaan. Cariës is een chronische ziekte van het gebit die gepaard gaat met infecties. Cariës aan de tandwortel wordt veroorzaakt door het terugtrekken van het tandvlees. De tandwortels komen daardoor bloot te liggen en zijn onbeschermd tegen de bacteriële werking die de elementen aantast. Dit leidt uiteindelijk tot pulpitis (ontsteking van de pulpa). Cariës ontstaat door voortdurende ontkalking van het tandglazuur ( ) en het tandbot (dentine). Naarmate de cariës voortwoekert, gaan tandelementen ante mortem verloren. Cariës kan voorkomen aan de kroon en aan de tandwortel. Cariës aan de kroon is meestal het gevolg van een zetmeel- en/of suikerrijk dieet (Langsjoen, 1998). Het zetmeel dat in de tandplaque aanwezig is wordt omgezet in suikers. Suikers bevorderen het tandbederf omdat bepaalde bacteriën de suikers opnemen en daardoor sterk in aantal toenemen. Het zuur dat deze bacteriën afscheiden is zwak maar schadelijk voor het gebit en door de grotere aantallen bacteriën en de toename van zuren worden gebitselementen aangetast. De aantasting begint bij het buitenste tandglazuurlaagje, dit laagje wordt als gevolg van afbraak door zuren steeds dunner. Uiteindelijk kan er een gaatje in het glazuur ontstaan. Door dit gaatje kan het tandbot door zuren worden aangetast. Bij voortschrijding van het proces wordt uiteindelijk het levende deel van het element, de pulpa, door de zuren bereikt en aangetast. Aantasting van de pulpa (pulpitis) gaat gepaard met tand/kiespijn. Eventueel voorkomende ontstekingen zijn beoordeeld en vastgelegd in de database. Er bestaat onderscheid tussen parodontale en periapicale ontstekingen. Bij parodontale ontstekingen vindt destructie van het tand-ondersteunende weefsel (parodontium) plaats, met als primaire oorzaak de afbraak van de glazuurboog die verschillende elementen met elkaar verbindt. De afbraak van de glazuurboog wordt vaak veroorzaakt door gebitsslijtage en/of irritatie van tandsteen. Etensresten kunnen vanwege het ontbreken van de boog gemakkelijk tussen de gebitselementen terechtkomen. Als dergelijke resten daar blijven zitten leidt dit tot irritatie van het tandvlees, dat uiteindelijk kan gaan ontsteken (parodontitis) en zich terugtrekt. Als het bij alleen een ontsteking van het tandvlees blijft is dit archeologisch niet waarneembaar. Bij een vergevorderde, chronische ontsteking van het parodontium worden niet alleen de vezels in het kaakbot waar de tand of kies mee in de kaak vastzit, afgebroken maar kan uiteindelijk ook het botweefsel worden aangetast. Dit kenmerkt zich door de resorptie van het tandkasbot (alveolaire atrofie) waardoor de tandkassen ondieper worden en er zogenaamde periodontale pockets ontstaan. Deze pockets zijn archeologisch herkenbaar aan de dunne, soms scherpe botrandjes aan de rand van een kaakbot rondom een gebitselement. Door het verlies aan kaakbot worden de tandkassen steeds ondieper. Daardoor komen de gebitselementen steeds losser in de kaak te staan en deze worden uiteindelijk nog tijdens het leven verloren. Het huidige idee is dat een groot deel van het gebitselementverlies boven het veertigste jaar het gevolg is van parodontale ziekten (White, 1988; Langsjoen, 1998). Onder periapicale ontstekingen worden alle infecties verstaan die zich zijn manifesteren in of rondom de tandwortel waarbij de pulpa dood is, meestal als gevolg van cariës. Na vernietiging van de pulpa breidt de ontsteking zich uit via het wortelkanaal tot in de tandwortelpunt. Het kaakbot waarin de tandwortel ligt, wordt aangetast en sterft af en er ontstaat een met pus gevulde holte (periapicaal abces of granuloom). Een abces kan acuut, gepaard gaande met pijn en zwelling, of chronisch zijn. Een abces bij de wortelpunt is archeologisch te herkennen als een duidelijk begrensde, kogelvormige holte met scherpe randen (Groen & De Ridder, 2007). Omdat de bloedvaten bij de wortelpunt erg dun zijn kan het pus zich daar heel gemakkelijk ophopen, waardoor de bloedcirculatie wordt belemmerd en mogelijk staakt. De tandzenuw ontvangt daardoor onvoldoende of geen voedingsstoffen meer en sterft af. Het abces kan zich uitbreiden tot het tandwortelvlies (periodontium) met als gevolg een acute periodontitis, of tot het beenvlies (periosteum) wat een 30

36 acute periostitis tot gevolg heeft. Daarbij kan een subperiostaal abces worden gevormd. Dit is een opeenhoping van pus onder het periost, de zwelling die daarbij wordt veroorzaakt is uiterst pijnlijk (Stegenga et al., 2000). Er kan ook een botafbrekende cyste ontstaan. Onder de toenemende druk van het pus kan er een gat (fistula) in het kaakbot ontstaan waardoor het pus naar buiten gaat en in het weke weefsel of in een holte van het kaakbot terechtkomt. Dit kan tot levensbedreigende ontstekingen in de kaak en/of borst leiden waarbij in het ergste geval spieren, huid en bindweefsel in de kaak- en borstholte afsterven. Echter, meestal valt het gebitselement uit doordat het als gevolg van botverlies steeds losser in de kaak kwam te staan, waardoor het pus in de mondholte kan stromen. De mate waarin dergelijke aandoeningen voorkomen is aangegeven met gebruikmaking van de standaarden van Brothwell (1981). Indien de aandoening afwezig is staat dat aangegeven met een nul (0). Een lichte mate van de aandoening is aangegeven met één plusteken (+), een gemiddelde mate van voorkomen wordt met aangegeven met twee plustekens (++), een zware mate van voorkomen van de aandoening wordt aangegeven met drie plustekens (+++). Om een vergelijking op populatieniveau te kunnen maken worden vier verschillende indexen gebruikt 25. Voor het bepalen van de eerste twee indexen zijn alleen de scores gebruikt die afkomstig zijn van complete kaken waarbij de aan- en afwezigheid van alle elementen beoordeeld kon worden. De eerste index, de PM-index betreft de mate van post mortem verlies. De PM-index wordt als volgt berekend: N PM verloren elementen x 100 (N doorgekomen elementen-n ontbrekende tandkassen) N AM verloren elementen De tweede index, de AM-index betreft de mate van het ante mortem verlies. De AM-index wordt als volgt berekend: N AM verloren element x 100 N doorgekomen elementen N ontbrekende tandkassen De derde index, de Cariësindex betreft de mate van cariës. De cariësindex is het percentage gebitselementen dat aangetast is door cariës binnen het totale aantal geïnspecteerde gebitselementen. De Cariës-index wordt als volgt berekend: N cariës x 100 N geïnspecteerde elementen De vierde index is de DM-index. Om de percentages van de cariësindex te kunnen interpreteren moet de mate van de samenhang tussen cariës, ante mortem verlies en post mortem verlies worden bepaald. Hiervoor wordt de DM-index (Decayed and Missing-index) gebruikt. De DM-index wordt als volgt berekend: ( N carieuze elementen + N AM verloren elementen) x 100 ( N doorgekomen elementen - N ontbrekende tandkassen) - N PM verloren elementen 25 Bron voor methode berekenen indexen: Vlakverslag van Groen & De Ridder,

37 Hoofdstuk 5 Resultaten Omwille van de leesbaarheid is waar mogelijk gebruik gemaakt van de Nederlandse benaming. In bepaalde tabellen zijn de Latijnse benamingen gebruikt daar deze vaak korter zijn en daardoor beter in de tabellen waren in te passen. In de vorige hoofdstukken zijn de meeste gangbare Latijnse en Engelse termen voor botdelen en ziekten verklaard. 5.1 Botmateriaal In totaal zijn 762 complete botten of botfragmenten uit het totaalaanbod geselecteerd, onderzocht, genummerd en ingevoerd in de database. Het betreft 134 schedels of schedelfragmenten en 628 complete of gefragmenteerde overige skeletdelen (tabel 1). Van 64 kaken of kaakfragmenten zijn de gebitselementen onderzocht. De genummerde skeletdelen zijn ingevoerd in een Access database. Daarnaast zijn alle onderzoeksresultaten van de schedels beschreven en is per doos, van alle skeletresten met pathologische aanwijzingen, niet-metrische kenmerken, overige waarnemingen en bijzonderheden, verslag gedaan (bijlage 1). De botresten van in totaal 18 dozen met de volgende nummers zijn onderzocht: nr (twee dozen met nr.1830), 1831, 1832, 1833, 1834, 1835, 1841, 1867, 1868, 1869, 1876, 2381, 2382, 2383, 2384, 2385, Het botmateriaal moest voorafgaand aan het onderzoek worden genummerd. Een deel van de schedels is bij eerder onderzoek reeds van nummers voorzien. Sommige schedel(delen) hebben op de zijkant een met witte inkt geschreven inventarisatienummer dat is toegekend door het RMO. Deze schedels of schedeldelen zijn daarnaast meestal voorzien van een met rode inkt of verf aangebracht nummer op het voorhoofd dat voorafgegaan wordt door een hoofdletter K (de K staat voor Katwijk). Deze K-nummers zijn tijdens onderzoek in 1911 toegekend door de fysisch antropoloog Dr. J. Sasse. Beide soorten nummers (RMO inventarisatienummers en de K-schedelnummers) zijn opgenomen in de database. De dozen met de nummers 1845 en 1875 zijn niet onderzocht, deze waren niet in Groningen aanwezig. In doos 1831 zijn crematieresten aangetroffen. Deze zijn verpakt in een vondstzak met daarop een etiket waarop vermeld staat: urn k1910/5.31 Riethoven 26. Deze resten zijn niet afkomstig van de begraafplaats van Katwijk-Klein Duin en daarmee uitgesloten voor dit onderzoek. Tevens zijn enkele botten uitgesloten die, apart verpakt in een zak, werden aangetroffen in doos Het is onduidelijk of deze botten van de begraafplaats Katwijk-Klein Duin afkomstig zijn. Deze botdelen zijn vergeleken met de overige zeer vuile botten uit dezelfde doos, opvallend schoon en gaaf. Sommige botten waren geprepareerd. Zo waren bij een schedel het schedeldak en de jukbeenderen met de maxilla zorgvuldig losgemaakt. Bij deze botten zat een kaartje in de zak waarop vermeld staat: schelet. Vermoedelijk hebben de schone en geprepareerde botten/botdelen tijdens eerder onderzoek als referentiemateriaal gediend. Het gaat om de volgende skeletdelen: 1x voorhoofdsbeen, 1x aangezicht (geprepareerd, de beide jukbeenderen zijn doorgezaagd, het schedeldak ontbreekt), 2x onderkaak (één linker- en één rechterhelft, niet bij elkaar passend), 1x deel van een voorhoofdsbeen (gezaagd), 1x wiggebeen (compleet), 3x complete onderkaak, 1x compleet rechterschouderblad, 2x slaapbeen (1x linkerdeel, 1x incompleet slaapbeen, mogelijk ook een linkerdeel), 2x opperarmbeen (beide links), 1x ellepijp ( rechts), 26 Deze crematieresten zijn afkomstig van een opgraving in 1909 van Riethoven, uitgevoerd door het RMO en gepubliceerd door Evelein, M.A., Opgravingen bij een urnenveld bij Riethoven (N-NBR.) In: Oudheidkundige Mededeelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (OMROL), Oude reeks IV. Pp , afb. XII- XVIII. De crematieresten behoren in doos 831 te zijn opgeborgen en niet bij het Katwijkse botmateriaal. Mogelijk tijdens eerder onderzoek per abuis in doos 1841 van Katwijk-Klein Duin terecht gekomen (schriftelijke mededeling in 2011van dhr. H. Pauts, werkzaam bij het RMO te Leiden). 32

38 1x lumbale wervel, 1x linkerdijbeen, 1x linkerscheenbeen dat zowel proximaal als distaal is voorzien van ijzerdraad dat door de botuiteinden steekt, 1x linkerkuitbeen. Dit levert een MNI op van drie individuen maar deze zijn niet meegeteld. Tabel 1. Overzicht van de aantallen complete (N-compleet) en gefragmenteerde (N-fragment) botten, exclusief de schedels, van grafveld Katwijk- Klein Duin, na Chr. die voor deze scriptie zijn onderzocht. De botten staan per soort aangegeven met daarbij, indien van toepassing, de links-rechtsbepaling van het bot in het lichaam. In de laatste kolom staan de totalen van de aantallen complete en gefragmenteerde linker- en rechterbotten en de botten zonder plaatsbepaling per soort. Onderaan staan de totalen van alle complete en gefragmenteerde botten vermeld. Bot N compleet L R N-fragment L R L/R? Totaal Dijbeen Scheenbeen Opperarmbeen Ellepijp (L?) 57 Spaakbeen Bekken Sleutelbeen Heiligbeen Rib Knieschijf Schouderblad Hielbeen Kuitbeen 1 1(?) 3 2(?) 1(?) 4 Metatarsalen Wervels Epifysen 1 l TOTAAL In totaal zijn er 230 complete postcraniale botten aangetroffen. Het grootste deel van het totaal van 628 onderzochte botten, 398 stuks, betreft incomplete, gefragmenteerde botten. De conservatie van het materiaal is zeer wisselend. De botten/botdelen zijn, op een enkele uitzondering na, in mindere of meerdere mate verweerd. Als gevolg van erosie van de botschors kan niet altijd worden vastgesteld of een botdeel fuserend of gefuseerd is. Tussen het botmateriaal is een aantal ongefuseerde botten aangetroffen die qua ontwikkeling en uiterlijk bij elkaar passen. Het gaat mogelijk om de skeletten van twee kinderen. Deze twee kindskeletten worden later in dit verslag apart worden besproken (zie 5.7). 5.2 MNI-bepaling Het minimumaantal individuen is bepaald aan het aantal (min of meer complete) schedels als aan de totaalopbrengst van de botten van het postcraniale skelet. 33

39 -MNI-bepaling middels de pijpbeenderen,compleet en gefragmenteerd Als eerste is het aantal botten, de plaatsbepaling in het skelet en de ontwikkelingsfase van de complete botten bepaald (tabel 2). Tabel 2. Overzicht van de complete botten van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. die zijn onderzocht voor de scriptie. Hierin zijn alle complete botten opgenomen die van belang zijn voor een MNI-bepaling. Hierin staan de aantallen per skeletdeel, indien van toepassing en waar mogelijk de plaatsbepaling in het lichaam links/rechts en de ontwikkelingsfase (gefuseerd, fuserend of open) van de botten vermeld. Het vraagteken staat voor een mogelijk fuserend. De rechterkolom geeft per skeletdeel de totalen weer van de aantallen complete linker- en rechterbotten. De onderste kolom geeft de totalen weer van alle linker- en rechterbotten Bot rechts Gefuseerd Fuserend open links gefuseerd Fuserend open Totaal Dijbeen Scheenbeen Opperarmbeen Ellepijp ? 3 18 Spaakbeen ? Bekken Sleutelbeen F, 2? ? 2 19 Totaal Er zijn 21 complete linkerdijbenen aangetroffen waarvan 17 gefuseerd zijn en vier nietgefuseerd (open). Er zijn ook vier niet-gefuseerde rechterdijbenen aangetroffen. Hiermee kan een MNI worden bepaald van 21 individuen. In tabel 3 staan de aantallen van de overige fragmenten van de dij-, scheen- en opperarmbeenderen weergegeven. Deze drie verschillende skeletdelen zijn geselecteerd omdat deze, in aflopende volgorde, de drie hoogste MNI- aantallen opgeleverd hebben, namelijk 21 linkerdijbenen, 19 linkerscheenbeenderen en 15 linkeropperarmbeenderen. Tabel 3. Overzicht van fragmenten van dij- en scheen- en opperarmbeenderen van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr., welke betrokken zijn voor deze scriptie. Per linker- en rechterbotfragment is aangegeven of het een proximaal deel (pr) het bovenste deel, een proximaal deel plus een diafyse (pr + df), een diafyse (df), het middendeel van een bot, een diafyse plus een distaal deel (df + dis) of een distaal deel (dis), het onderste deel van een bot betreft. Waar mogelijk is aangegeven of het bot gefuseerd (g), fuserend (f) of open (o) dus nietgefuseerd is. Bot pr g f o pr+df g f o df df+dis g f o dis g f o Totaal Dijbeen r Dijbeen l Dijbeen l/r? Scheenbeen r Scheenbeen l Scheenbeen l/r? Opperarm r Opperarm l Opperarm r/l? Totaal Evenals bij de complete botten zijn de dijbeenderen ook binnen het gefragmenteerde botmateriaal het vaakst vertegenwoordigd. Het zijn de grootste botten in het volwassen menselijk ske- 34

40 let. Deze worden bij opgravingen minder snel over het hoofd gezien. Daarbij zijn deze grote pijpbeenderen sterk en minder breekbaar dan de kleinere skeletdelen. Dat heeft invloed op de mate van fragmentatie en vermoedelijk daarmee ook de conservatie. Dit geldt voor alle grotere pijpbeenderen zoals het scheen- en opperarmbeen. De fragmenten kunnen aanvullende informatie opleveren voorde MNI-bepaling. De gebroken botdelen van alle skeletdelen die aan elkaar konden worden gepast zijn gelijmd en als één botdeel meegenomen in het onderzoek. In totaal zijn er 123 fragmenten van dijbeenderen aangetroffen waarvan 50 rechter- en 54 linkerdelen en 19 in plaatsbepaling onzekere delen. Van de linkerdijbenen zijn drie proximale- en 16 proximale fragmenten met diafysen aangetroffen waarvan ten minste 13 gefuseerd zijn en één fragment nog fuserend was. Samen zijn dit ten minste 19 linkerdijbeenderen. Samen met de 21 complete linkerdijbeenderen die zijn aangetroffen levert dit een minimum aantal op van 40 individuen (inclusief de twee vermoedelijke kindskeletten). Daarnaast zijn er vier proximale delen van dijbenen gevonden waarvan de links/rechtsbepaling onzeker is. Deze zijn afkomstig van minimaal twee individuen. Daarmee leveren de pijpbeenderen een MNI-bepaling op van 42 individuen. De 25 diafysefragmenten van linkerdijbenen zijn niet gebruikt voor de MNI- bepaling omdat niet met zekerheid is uit te sluiten dat deze fragmenten, die uit diverse dozen afkomstig zijn, aan elkaar en/of aan de proximale en distale botfragmenten hebben vastgezeten. Omdat veel van de 25 diafysefragmenten van het linkerscheenbeen grotere delen zijn, is het aannemelijk dat het om meer dan 42 individuen gaat. Twee vermoedelijke skeletten zijn afkomstig van jonge individuen met een geschatte leeftijd van jaar (Skkd-01) en 4-5 jaar (Skkd-02) (bijlagen 2 en 3). Twee nietgefuseerde zijn de rechterdijbenen van kinderen. Het betreft nr dat afkomstig is van een kind dat jonger was dan 4 jaar, en nr van een kind van ca. 3 jaar op het tijdstip van overlijden. Daarnaast is er één niet-gefuseerd linkerdijbeentje nr dat vermoedelijk afkomstig is van een kind van ca. 6 jaar. De leeftijdsindicaties van de kinderskeletten en enkele skeletdelen vertonen overlap in leeftijd namelijk: 1 Skelet Skkd-01, ca jaar samen met schedel , leeftijd 8,5-13 jaar 2 Skelet Skdd-02 ca. 4-5 jaar) samen met schedel (K37), leeftijd 3-5 jaar 3 Schedel (K11), leeftijd 5-9 jaar, samen met linkerdijbeen , ca. 6 jaar 4 Rechterdijbeen van een kind jonger dan 4 jaar 5 Rechterdijbeen van een kind van ca. 3 jaar Op grond van de leeftijdsbepalingen van de verschillende kinderskeletten en skeletdelen kan een MNI van vijf kinderen worden bepaald. Omdat het niet is uitgesloten dat het (langere) linkerdijbeentje ) bij één van de twee (kortere) rechterdijbeentjes ( of ) hoort is het MNI bepaald van vier kinderen, maar waarschijnlijk zijn het er minimaal vijf geweest. -MNI-bepaling middels de schedels, compleet en gefragmenteerd Aan de hand van aantal het schedels en schedelfragmenten gedaan is ook een MNI-bepaling In totaal zijn 55 al of niet complete schedels, schedeldaken met voorhoofdsbeen en losse voorhoofdsbeenderen aangetroffen (bijlage 4). De betreffende bijlage geeft een overzicht van de onderzoeksresultaten van de seksebepaling, de leeftijdsbepaling en de schedelmetingen met een daaraan verbonden schedeltype van de 55 schedels/schedeldelen. 35

41 In dit overzicht ontbreekt schedel K2. Deze schedel die als losse vondst in doos 2381 zou moeten zitten, is niet aangetroffen 27. Van deze 55 schedeldelen is door passen en vergelijken vastgesteld dat het op zichzelf staande delen zijn, afkomstig van 55 verschillende individuen. Het totaal van 55 schedeldelen betreft 20 min of meer complete schedels, 26 schedeldaken met voorhoofdsbeen, drie schedeldaken zonder voorhoofdsbeen, vijf voorhoofdsbeenderen met een deel van het schedeldak en één los voorhoofdsbeen. Bij zeven schedels is een mogelijk bijbehorende onderkaak aanwezig. Van de 55 schedels zijn 52 van (jong)volwassenen en drie van kinderen. De drie kinderschedels zijn schedel (K13) van een kind van 11 jaar ± 30 maanden, schedel (K11) van een kind van 7 jaar ± 24 maanden en schedel (K37) van een kind met een geschatte leeftijd van tenminste 3, mogelijk 4-5 jaar 28. Daarnaast zijn er 39 onderkaken of delen daarvan aangetroffen. Het betreft elf complete onderkaken, waarvan tien van volwassen individuen zijn en één kaakje ( ) van een kind van ca. 6 jaar ± 24 maanden. Het kinderkaakje heft geen consequenties voor het minimum aantal kinderen, het past qua leeftijdsindicatie bij schedel (K11). Er zijn elf linker- en acht rechterhelften van onderkaken aangetroffen van jongvolwassnen/volwassenen. Het minimum aantal individuen dat is opgegraven op de begraafplaats van Katwijk- Klein Duin is aan de hand van het botmateriaal van het post-craniale skelet bepaald op minimaal 42 individuen waaronder minimaal vier kinderen. Daarbij is opgemerkt dat het vermoedelijk meerdere personen betreft vanwege de 25 fragmenten van de linkerdiafyse van dijbeenderen met daaronder enkele grotere exemplaren. Aan de hand van de schedels en schedelfragmenten is een MNI bepaald van minimaal 55 individuen. Omdat er drie kinderschedels zijn aangetroffen en uit het overige botmateriaal blijkt dat er minimaal vier kinderen waren, moet ervan worden uitgegaan dat ten minste één kinderschedel verloren is gegaan. Het MNI-aantal individuen gesteld op Seksebepalingen -Seksebepaling aan de schedels Alle 52 schedel(delen) van volwassen individuen zijn beoordeeld op sekse-gebonden kenmerken. De schedel(delen) die te zwaar gefragmenteerd zijn en de schedeldelen die een nul hebben gescoord waardoor de sekse onbepaald is gebleven, zijn buiten beschouwing gelaten voor het berekenen van de verhoudingen tussen mannelijke en vrouwelijke schedels. In totaal kon voor 36 schedels, dat is 69% van het totaal van 52 schedels van volwassen, de sekse worden bepaald met een zekere score (fig. 1). Vijftien schedels hebben een mannelijke score waarvan negen schedels zeker, en zes schedels onzeker mannelijk scoorden. Van de 21 schedels met een vrouwelijke score hebben er zeventien een zekere- en vier een onzekere vrouwelijke score Schedel K2 in doos 2381 wordt als mannelijke losse schedelvondst omschreven in oude databasegegevens uit 2001 van M. Dijkstra. 28 Volgens databasegegevens van M. Dijkstra van 2001 betreft het een kind van 4-5 jaar. Eigen onderzoek levert een leeftijdsbepaling op van een jong kind vanaf drie jaar. 29 Dr. J. Sasse beoordeelde schedel nr (K4) als mannelijk (Sasse, 1911). De schedel toont echter niet alleen zeer vrouwelijk, de score van -0,6 gebaseerd op alle elf te beoordelen kenmerken is ook overtuigend vrouwelijk. Op grond waarvan dr. J. Sasse de schedel als mannelijk kenmerkt is onbekend. In OMROL V, schrijft hij zelf dat: de schedel zeer vrouwelijk oogt. Desondanks schaart hij zonder opgaaf van redenen de schedel toch onder mannelijk. Aangezien er anno 2011 meer uitgebreide en verbeterde onderzoeksmethoden zijn ontwikkeld om een schedel te beoordelen op sekse-gebonden kenmerken ten opzichte van die in 1911 en omdat de redenen waarom dr. J. Sasse de schedel, ondanks de waargenomen vrouwelijke kenmerken, toch als mannelijk benoemd onbekend zijn, is afgegaan op eigen onderzoeksresultaten en is de betreffende schedel als vrouwelijk beoordeeld. 36

42 Schedels met seksebepaling van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=36 onzeker 11% zeker 47% zeker 25% onzeker 17% Figuur 1. Cirkeldiagram met percentages van 36 mannelijke en vrouwelijke schedels met een zekere of onzekere seksebepaling, afkomstig van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Van de 36 schedels scoort 58% vrouwelijk, 11% daarvan heeft een onzekere vrouwelijk seksebepaling. De overige 42% van de schedels scoort mannelijk, 17% daarvan heeft een onzekere seksebepaling. In totaal zijn er 16% meer schedels met vrouwelijke kenmerken. Indien de schedels met een onzekere geslachtsbepaling worden weggelaten worden de verhoudingen anders. De verhouding vrouwelijk scorende schedels is dan bijna twee keer zo groot als de mannelijk scorende schedels (figuur 2). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze percentages gebaseerd zijn op slechts 50% (26 van de in totaal 52 schedels) van individuen. Schedels van grafveld Katwijk-Klein Duin met zekere seksebepaling, na Chr. N=26 zeker 65% zeker 35% Figuur 2. Cirkeldiagram met percentages van 26 mannelijke en vrouwelijke schedels met een zekere seksebepaling, afkomstig van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. -Seksebepaling aan de bekkens Omdat de seksebepaling aan het bekken betrouwbaarder is dan die aan de schedel is onderzocht hoeveel bekkens een seksescore opleveren en welke invloed dat heeft voor de percentages man-vrouw. Voor 27 van de in totaal 67 bekkenbeenderen/fragmenten zijn seksekenmerken beoordeeld (tabel 4). Dat is 23% van de 104 bekkenhelften die je in totaal mag verwachten bij een aantal van 52 volwassenen. Tabel 4. Overzicht van de bekkenbeenderen van mannelijke en vrouwelijke individuen met zekere of onzekere seksebepalingen, van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Bekkenhelft Zekere score Onzekere score Zekere score Onzekere score Totaal Links Rechts Totaal

43 Het botmateriaal is afkomstig van minimaal 17 individuen. Dat is 32% van de in totaal 52 volwassen individuen. Dertien bekkenhelften scoren mannelijk (zekere + onzekere seksebepalingen) en 14 bekkenhelften scoren vrouwelijk (zekere + onzekere seksebepalingen). Bekkenhelften met seksebepaling van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=27 onzeker 19% zeker 33% onzeker 18% zeker 30% Figuur 3. Cirkeldiagram met percentages van 27 mannelijke en vrouwelijke bekkenhelften met een zekere of onzekere seksebepaling, afkomstig van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Wanneer alle 27 bekkenhelften worden meegerekend om de verhoudingen tussen mannelijk en vrouwelijk scorende bekkenhelften te bepalen zijn de vrouwelijk scorende bekkens iets in de meerderheid met een percentage van 52% tegen een percentage van 48% mannelijk scorende bekkens. De percentages zijn vervolgens berekend voor alle bekkenhelften met een zekere seksebepaling. Daarbij zijn alle helften, dus zowel de linker- als de rechterhelften met een zekere score meegerekend, omdat onbekend is óf en welke linker- en rechterhelften van één individu afkomstig zijn en tevens om zoveel mogelijk beoordeelde bekkenhelften in de berekening mee te kunnen nemen. Acht bekkenhelften hebben een zekere mannelijk seksebepaling en negen hebben een zekere vrouwelijke seksebepaling (fig. 4). Bekkenhelften met zekere seksebepaling van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=17 zeker 53% zeker 47% Figuur 4. Cirkeldiagram met percentages van 17 mannelijke en vrouwelijke bekkenhelften met een zekere seksebepaling, afkomstig van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. De percentages mannen en vrouwen blijven nagenoeg gelijk ten opzichte van de percentages waarin alle bekkens met een mannelijke of vrouwelijke seksebepalingen zijn opgenomen. Er is slechts een verschil van 1% meer vrouwen bij de bekkenhelften met een zekere score (53%) ten opzichte van het percentage vrouwen (52%) van alle vrouwelijke bekkens. De scores van de bekkenhelften zijn gebaseerd op een klein percentage (32%) van het aantal van 52 volwassenen. De sekseverhoudingen op basis van de schedel berusten op 69% van alle schedels met een seksebepaling, en op 50% van alle schedels met een zekere seksebepaling. Het vrouwelijk aandeel is het grootst, 65% wanneer alleen de schedels met een zekere seksebepaling worden meegeteld. Het aandeel vrouwen is in alle berekeningen het grootst. 5.4 Lengtebepalingen Aan 38 dij- en scheenbeenderen met een mannelijke of vrouwelijke sekse-gebonden score konden lengtemetingen worden verricht. Het betreft 21 dijbeenderen en 17 scheenbeenderen. 38

44 Hiervan zijn 16 dijbeenderen als vrouwelijk beoordeeld en vijf als mannelijk. Van de scheenbeenderen scoren 16 stuks mannelijk. Daarvan scoren drie scheenbeenderen (nr , en ) niet overtuigend mannelijk met slechts enkele tienden boven de 30 mm. Daarom zijn deze drie buiten beschouwing gelaten. Slechts één scheenbeen scoort vrouwelijk. Aan veel scheenbeenderen kon geen vrouwelijke seksebepaling worden toegekend vanwege de marges die daarvoor gehanteerd zijn. Wellicht is deze methode voor scheenbeenderen van de onderzoekspopulatie minder geschikt. - Lichaamslengtebepalingen mannen Aan acht linkerscheenbeenderen van volwassen individuen met mannelijke kenmerken was een lichaamslengtebepaling mogelijk. Dit is een percentage van 15% op het totaal van 52 volwassen individuen (tabel 5). Tabel 5. Lengte-indicaties + standaarddeviaties (sd) in cm. Berekeningen volgens de methoden van Trotter (1970) en Breitinger (1937) van het totaal van 18 rechter- en linkerdijbenen en rechter- en linkerscheenbeenderen met mannelijke kenmerken van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Rechterbot + vondstnr. Dijbeen sd Lengteindicatie Trotter Lengteindicatie Breitinger sd Linkerbot + vondstnr. Dijbeen Lengteindicatie Trotter ,8 3,27 163,7 4, ,0 3, ,7 3,27 178,2 4, , ,8 3,27 Scheenbeen Scheenbeen ,7 3,37 158,0 4, ,7 3, ,5 3,37 162,1 4, ,2 3, ,5 3,37 163,3 4, ,7 3, ,3 3,37 171,5 4, ,3 3, ,4 3,37 173,7 4, ,0 3, ,8 3, ,0 3,37 sd ,2 3,37 De lichaamslengte varieert volgens de methode van Trotter (1970) van minimaal 158,7 ± 3,37 cm tot maximaal 182,7 ± 3,27 cm en volgens de methode van Breitinger (1937) van minimaal 158,0 ± 4,7 cm tot maximaal 178,2 ± 4,8 cm (tabel 6). Tabel 6. Aantallen van de verschillende lichaamslengte-indicaties volgens de methoden van Trotter (1970) en Breitinger (1937) van de mannen van de onderzoekspopulatie van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Lichaamslengte-indicaties Meth. Trotter Meth. Breitinger N % N % ,9 cm ,9 cm ,9 cm ,9 cm Totaal aantal metingen % 7 100% Van de 18 metingen van de afzonderlijke botten variëren negen lichaamslengtes, ofwel 50%, volgens de methode van Trotter (1970) tussen de ,9 cm met een maximale standaarddeviatie van ± 3,37 cm (fig.5). 39

45 Percentages mannelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=18 Meth. Trotter (1970 ) max. sd 3,37 cm 11% N=2 22% N=4 17% N=3 50% N= ,9 cm ,9 cm ,9 cm ,9 cm Figuur 5. Cirkeldiagram met de percentages van de mannelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Methode Trotter (1970). Sd ± 3,37 cm (maximaal). Volgens de methode van Breitinger (1937) varieert 43% van de mannelijke lichaamsengtes tussen de ,9 cm en eenzelfde percentage tussen de ,9 cm met een sd van ± 4,8 cm. Het aantal mannen tussen de ,9 cm, sd ± 4,8 cm is volgens de methode van Breitinger (1937) daarmee bijna twee keer zo groot als het aantal mannen waarvoor volgens de methode van Trotter (1970) deze lichaamslengte ( ,9 cm, sd ± 4,8) is bepaald. De lichaamslengtes van ,9 cm vervalt bij toepassing van deze berekeningsmethode (fig. 6). Percentages mannelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=7Meth. Breitinger (1937) max. sd 4,8 cm 14% N=1 43% N=3 43% N= ,9 cm ,9 cm ,9 cm Figuur 6. Cirkeldiagram met de percentages van de mannelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Methode Breitinger (1937). Sd ± 4,8 cm (maximaal). De methode van Breitinger (1937) geldt als betrouwbaarder dan de methode van Trotter (1970). De resultaten van de lichaamslengteberekeningen voor mannen volgens de methode van Trotter (1970) berusten op een gering aantal botten en bij de methode van Breitinger (1937) op een zeer gering aantal botten wat mogelijk gevolgen heeft voor de betrouwbaarheid. Het percentage van de lichaamslengte van mannen tussen de ,9 cm is het grootst. - Lichaamslengtebepalingen vrouwen Aan tien linkerdijbeenderen van volwassen individuen met vrouwelijke kenmerken was een lichaamslengtebepaling mogelijk. Dit is een percentage van 19% op het totaal van 52 volwassen individuen. (tabel 7). 40

46 Tabel 7. Lengte-indicaties + standaarddeviaties in cm middels de methoden van Trotter & Gleser (1958) van de 17 rechter- en linkerdij- en rechter- en linkerscheenbeenderen met vrouwelijke kenmerken van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. Lichaamslengte Meth. Trotter & Gleser Rechterbot + vondstnr. Lengte-indicatie r. sd Linkerbot + vondstnr. Lengte-indicatie l. sd Dijbeen Dijbeen /B* 150,1 3, /A* , ,1 3, ,1 3, ,3 3, ,1 3, ,8 3, ,0 3, ,2 3, ,3 3, ,1 3, ,3 3,72 Scheenbeen ,1 3,66 *Vermoedelijk één individu, dijbeenderen waren bij elkaar gebonden /B 161,7 3, ,8 3, ,4 3, ,0 3,72 De lichaamslengte varieert volgens de methode Trottrer & Gleser (1958) van minimaal 1,50 cm ± 3,72 cm tot maximaal 170,1 cm ±3,72 cm. Negen lengte-indicaties liggen tussen de ,9 cm (tabel 8). Tabel 8. Aantallen van de verschillende lengte-indicaties volgens de methoden van Trotter & Gleser (1958) van de vrouwen van de onderzoekspopulatie van grafveld Katwijk-Klein Duin na Chr. Lichaamslengtes meth. Trotter N % & Gleser (1958) ,9 cm ,9 cm ,9 cm 2 12 Totaal % Van de 17 metingen van de afzonderlijke botten liggen negen SLlengtes (53% ) volgens de methode van Trotter & Gleser (1958) tussen de ,9 cm met een maximale standaarddeviatie van ± 3,72 cm (fig.7 en tabel 8). Percentages vrouwelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk-Klein Duin, na Chr. N=17 Meth. Trotter & Gleser (1958) max. sd 3,72 cm ,9 cm 12% N=2 35% N=6 53% N= ,9 cm ,9 cm Figuur 7. Percentages van de vrouwelijke lichaamslengtes van grafveld Katwijk- Klein Duin, na Chr. Methode volgens Trotter & Gleser (1958). Sd ± 3,72 cm (maximaal). 41

Breda Valkenberg

Breda Valkenberg Breda Valkenberg 1994-1995 Fysisch antropologisch onderzoek L. de Jonge MA Erfgoedrapport Breda 182 ISSN: 2210-9552 COLOFON Titel: Valkenberg 1994 1995, fysisch antropologisch onderzoek Erfgoedrapport

Nadere informatie

Het Menselijke skelet vertelt

Het Menselijke skelet vertelt Het Menselijke skelet vertelt o 1 Hoi! Ik ben Evy Cuypers, archeologe! Ik ben François-Xavier, fysisch antropoloog! "Op de opgravingen te Tell Tweini in Syrië hebben we een graf ontdekt. Na het voorzichtig

Nadere informatie

Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep

Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep Archeologieatelier - vondstenmateriaal onder de loep fibula 102 In het depot nemen archeologen het opgegraven vondstenmateriaal onder de loep. Tijdens het bestuderen van het vondstenmateriaal maken ze

Nadere informatie

Publiekszaken Stadsarchief en Archeologie. VLAK-verslag 15.3. Gat in de Markt 01.101 Het menselijk botmateriaal uit de periode 1000-1050

Publiekszaken Stadsarchief en Archeologie. VLAK-verslag 15.3. Gat in de Markt 01.101 Het menselijk botmateriaal uit de periode 1000-1050 Publiekszaken Stadsarchief en Archeologie VLAK-verslag 15.3 Gat in de Markt 01.101 Het menselijk botmateriaal uit de periode 1000-1050 W.J. Groen en T. de Ridder, onder redactie van C. Van Loon, A.H.L.

Nadere informatie

Meer dan Botten van Dieren

Meer dan Botten van Dieren Meer dan Botten van Dieren o 1 Hoi! Ik ben Veerle Linseele, archeozoöloge. "Op de opgravingen te Tell Tweini in Syrië, onderzoek ik de resten van dieren die tussen het andere archeologische materiaal gevonden

Nadere informatie

6. Fysisch antropologische analyse Middenbeemster

6. Fysisch antropologische analyse Middenbeemster De begravingen bij de Keyserkerk te Middenbeemster 35 6. Fysisch antropologische analyse Middenbeemster Simone Lemmers, Rachel Schats, Menno Hoogland, Andrea Waters-Rist Laboratory for Human Osteoarchaeology,

Nadere informatie

Activiteitenschema Archeologie

Activiteitenschema Archeologie Activiteitenschema Archeologie Soort activiteit: Spullen opgraven uit de zandbak. Tijdsindeling: 5 Minuten de plaatjes in de zandbak verstoppen. 5 Minuten vertellen over hoe de mensen vroeger wat zochten

Nadere informatie

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen, Sinds 2010 heeft de gemeente Oss een archeologiebeleid. Vanaf 1 januari 2013 geldt dit voor het gehele grondgebied van de nieuwe gemeente Oss, inclusief Lith dus. Deze brochure is voor iedereen bedoeld

Nadere informatie

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen dr. H.A. Hiddink senior-archeoloog VUhbs, Amsterdam cursus Weerterlogie, 17-02-2016 Geologie - hooggelegen rug in Roerdalslenk

Nadere informatie

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES INFORMATIERAPPORT EN ELECTIEADVIE Proefsleuvenonderzoek Bedrijventerrein fase 2 (Homoetsestraat), Maurik, gemeente Buren Archis onderzoekmeldingsnummer 4120 Inleiding Tussen 14 en 23 februari 2011 is door

Nadere informatie

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart 2008 00:33. De Steentijd

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart 2008 00:33. De Steentijd De Steentijd Het HVR museum beschikt over een uitgebreide steentijdcollectie waarvan een representatief gedeelte permanent wordt tentoongesteld. De collecties zijn gevormd uit schenkingen en bruiklenen

Nadere informatie

Vaststellen van de identiteit van een Nomen Nescio

Vaststellen van de identiteit van een Nomen Nescio Vaststellen van de identiteit van een Nomen Nescio Laatste kans op identificatie Als het graf van een onbekende (Nomen Nescio, of NN er) wordt geruimd, dan is dit de laatste kans om de identiteit vast

Nadere informatie

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Kessel-Lo, 2016 Studiebureau Archeologie bvba Archeologienota: Het archeologisch

Nadere informatie

Acht Koningsveld Skeletten

Acht Koningsveld Skeletten Acht Koningsveld Skeletten Evert Mouw Mireille Schaap 2007-09-29 Figuur 1: Koningsveld: schilderij na de Stadsbrand. [Del03] Verslag bij het skeletpracticum van de zomercursus Fysische Antropologie, gegeven

Nadere informatie

Practicum hoogtemeting 3 e klas havo/vwo

Practicum hoogtemeting 3 e klas havo/vwo Deel (benaderbaar object) Om de hoogte van een bepaald object te berekenen hebben we geleerd dat je dat kunt doen als je in staat bent om een rechthoekige driehoek te bedenken waarvan je één zijde kunt

Nadere informatie

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen 6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen 6.3.1. Algemeen In totaal werden er tijdens het vlakdekkend onderzoek 31 sporen geregistreerd in het vlak. Vijf ervan kwamen ook reeds tijdens het vooronderzoek

Nadere informatie

1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström

1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström 1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström Dr. S.A.M. van de Schans, S. Oerlemans, MSc. en prof. dr. J.W.W. Coebergh Inleiding Epidemiologie is de wetenschap die eenvoudig gezegd

Nadere informatie

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België) Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België) RAPPORTNUMMER DATUM AUTEUR 621 27 NOVEMBER 2012 D. LENTJES & S. LANGE Colofon Titel: BIAXiaal 621 Houtskoolanalyse van

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING. Gezondheid en Demografie in Kimberley aan het Einde van de 19 e Eeuw. Een Paleopathologische Studie

NEDERLANDSE SAMENVATTING. Gezondheid en Demografie in Kimberley aan het Einde van de 19 e Eeuw. Een Paleopathologische Studie NEDERLANDSE SAMENVATTING Gezondheid en Demografie in Kimberley aan het Einde van de 19 e Eeuw Een Paleopathologische Studie Nederlandse Samenvatting Bultfontein mine compound, 1900s (McGregor Museum Kimberley

Nadere informatie

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen Henk van der Velde en Niels Bouma Inleiding In de zomermaanden van 2017 heeft er in Oosterdalfsen een publieksopgraving plaatsgevonden. Een archeoloog,

Nadere informatie

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is rcheobode Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is archeoloog. Hij hoort bij de groep archeologen die nu aan het opgraven is in Oosterhout in het gebied Vrachelen. Daar wordt over een jaar

Nadere informatie

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken http://spreekbeurten.info

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken http://spreekbeurten.info Skelet Hoofdstuk 1 Waarom een spreekbeurt over het skelet? Ik wil graag een spreekbeurt over het skelet houden omdat ik het een interessant onderwerp vind. Ik wil aan jullie laten zien dat het skelet niet

Nadere informatie

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen. 1 oktober 2013 BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen. 1. Samenvatting en conclusies t.a.v. de proeven. Aanleiding voor het onderzoek is het ontbreken van krassen in langsrichting

Nadere informatie

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld 2015 Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol) Postbus 9515 2300 RA Leiden (071) 527 33 13 www.archol.nl Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld Voorlopig evaluatierapport, Archol BV Opgraving Hengelo Winkelskamp

Nadere informatie

Pottenbakkersovens in Landgraaf

Pottenbakkersovens in Landgraaf Pottenbakkersovens in Landgraaf Schaesberg, Steenfabriek Russel, Dr. Calsstraat In 1921 twee ovens uit verschillende tijdsperken met vondsten uit de vroege en volle middeleeuwen. Ook in 1926 werd nog aardewerk

Nadere informatie

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand 18 november 2010 Inleiding Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de gemeente Loon op Zand (afb. 1). De

Nadere informatie

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Publiekssamenvatting Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Catastrofale overstromingen kwamen vaak voor in de geschiedenis van Pannerden, wat met de ligging in de driehoek tussen de rivieren

Nadere informatie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen Bewegen Om te kunnen bewegen hebben we spieren nodig, maar ook een skelet dat ons lichaam vorm geeft en de beweging mogelijk maakt. Onze gewrichten zorgen er voor dat dit mogelijk is binnen ons lichaam.

Nadere informatie

Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul

Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul RAPPORTNUMMER DATUM AUTEUR 684 FEBRUARI 2011 K. HÄNNINEN Colofon Titel: BIAXiaal 684 Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven

Nadere informatie

Onderscheid door Kwaliteit

Onderscheid door Kwaliteit Onderscheid door Kwaliteit 2010 Algemeen Binnen de intensieve overeenkomst fysiotherapie 2010 verwachten wij van u 1, en de fysiotherapeuten vallend onder uw overeenkomst, een succesvol afgeronde toets

Nadere informatie

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het Meta uit Meteren Tijdens opgravingen in het toekomstige woongebied De Plantage in Meteren (gemeente Geldermalsen) troffen archeologische onderzoekers eind 2010 een aantal crematiegraven uit de IJzertijd

Nadere informatie

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven Vondsten uit de grond van de ATV Arentsburgh De grond van deze vereniging ligt in de directe omgeving van

Nadere informatie

Inleiding. Vigerend beleid en bevoegd gezag. Quick scan archeologie: Trajectstudie Bochtverbetering Alphen a/d Rijn. Utrecht, 25 november 2012

Inleiding. Vigerend beleid en bevoegd gezag. Quick scan archeologie: Trajectstudie Bochtverbetering Alphen a/d Rijn. Utrecht, 25 november 2012 Quick scan archeologie: Trajectstudie Bochtverbetering Alphen a/d Rijn Utrecht, 25 november 2012 Inleiding De provincie heeft voornemens om de zuidwestelijke oever van de kruising van de Oude Rijn met

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Document: Archeologische Quickscan versie 2 Plangebied: Polderpark, Oudesluis, gemeente Schagen Adviesnummer: 16185 Opsteller: drs. C.M. Soonius (senior archeoloog) & drs. S. Gerritsen (senior archeoloog)

Nadere informatie

29 april - 7 mei 2017

29 april - 7 mei 2017 Meer informatie Waar? Veerweg 1,, Opheusden, Gelderland Telefoon: 0900 6363 888 E-mail: info@rivierenland.biz Website: http://www.rivierenland.nl Wanneer? 29 april 2017 30 april 2017 1 mei 2017 2 mei 2017

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologische begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Definitief ISSN 1573-5710

Nadere informatie

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas QUICKSCAN ARCHEOLOGIE KLAVER 8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente 8 2017 Horst aan de Maas Gemeente Horst aan de Maas 20 APRIL 2017 20 APRIL 2017 Contactpersonen KOOS MOL Arcadis Nederland B.V.

Nadere informatie

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Raffy Breda

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Raffy Breda Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Raffy Breda Gemeten met de CQI index Februari 2015 Samenstelling: drs. Jeroen J. Haamers, Versie: februari 2015 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 CQI-onderzoek; achtergrond

Nadere informatie

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART Opdracht 1 A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris C = caput femoris D = trochanter major E = collum femoris F = M. obturatorius internus

Nadere informatie

Spreekbeurtpakket - het skelet

Spreekbeurtpakket - het skelet Spreekbeurtpakket - het skelet Inleiding spreekbeurt voor de leerling: het skelet De voorbereiding van de spreekbeurt over het skelet. 10 tips 1. Start met het verzamelen van materiaal. Heel veel over

Nadere informatie

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V De Leystroom

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V De Leystroom Ervaringen thuiszorgcliënten V&V De Leystroom Gemeten met de CQI index Februari 2016 Samenstelling: drs. Jeroen J. Haamers, Versie: februari 2016 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 CQI-onderzoek; achtergrond

Nadere informatie

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V St. Elisabeth Gemeten met de CQI index

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V St. Elisabeth Gemeten met de CQI index Ervaringen thuiszorgcliënten V&V St. Elisabeth Gemeten met de CQI index December 2014 Samenstelling: drs. Jeroen J. Haamers, Versie: december 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 CQI-onderzoek; achtergrond

Nadere informatie

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Opsteller: B. van Sprew Opdrachtgever: H. de Jongh (H. de Jongh Advies) Datum: 22-8-2012 Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND In het najaar van 2011 en de lente van 2012 deed een team archeologen van Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) en Diachron UvA bv opgravingen in Aarle in de gemeente

Nadere informatie

Subsistence: Cursus Seniorenacademie najaar 2015

Subsistence: Cursus Seniorenacademie najaar 2015 Cursus Seniorenacademie najaar 2015 houtsnijwerk: late ijzertijd (2 e eeuw v.chr.), Ezinge Wonen op terpen en wierden. De archeologie van het Noord-Nederlandse kustgebied 5. Rituelen en religie Annet Nieuwhof

Nadere informatie

INTERPRETATIE VAN DE CRITERIA UIT HOOFDSTUK 5.2 VAN DE CODE VAN GOEDE PRATIJK

INTERPRETATIE VAN DE CRITERIA UIT HOOFDSTUK 5.2 VAN DE CODE VAN GOEDE PRATIJK INTERPRETATIE VAN DE CRITERIA UIT HOOFDSTUK 5.2 VAN DE CODE VAN GOEDE PRATIJK Vraagstelling: Moet men steeds eerst de hoogstwaarschijnlijke aan- of afwezigheid van een archeologische site aantonen alvorens

Nadere informatie

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Inleiding De toestemming van het bestuur van het Dienstencentrum maakte het

Nadere informatie

Fysieke Vaardigheid Toets DJI

Fysieke Vaardigheid Toets DJI Fysieke Vaardigheid Toets DJI Naar normering van toetstijden dr. R.H. Bakker dr. G.J. Dijkstra TGO, februari 2013 TGO Fysieke Vaardigheid Toets DJI: naar normering van toetstijden 1 TGO Fysieke Vaardigheid

Nadere informatie

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand 12 augustus 2010 Inleiding Het plangebied ligt in het noorden van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de

Nadere informatie

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09 MEMO Van : Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie Aan : Dhr. R. Teunisse namens Stichting Ipse de Bruggen Onderwerp : Quickscan Drietaktweg te Datum : 13 oktober 2010 Ons Kenmerk : V10-22710 / V10-1944

Nadere informatie

Uitpakken 3: Een merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout

Uitpakken 3: Een merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout Verschenen in: Archeologie in Limburg 79 (1999), 11-12. (1) Uitpakken 3: Een merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout Wim Hupperetz Inleiding Tijdens de inventarisatie van de collectie archeologie

Nadere informatie

Beveiligingsaspecten van webapplicatie ontwikkeling met PHP

Beveiligingsaspecten van webapplicatie ontwikkeling met PHP RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Beveiligingsaspecten van webapplicatie ontwikkeling met PHP Versie 1.0 Wouter van Kuipers 7 7 2008 1 Inhoud 1 Inhoud... 2 2 Inleiding... 2 3 Probleemgebied... 3 3.1 Doelstelling...

Nadere informatie

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein 2012 Archol bv Ivo van Wijk Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat

Nadere informatie

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Huize het Oosten Gemeten met de CQI index

Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Huize het Oosten Gemeten met de CQI index Ervaringen thuiszorgcliënten V&V Huize het Oosten Gemeten met de CQI index April 2014 Samenstelling: drs. Jeroen J. Haamers, Versie: april 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 CQI-onderzoek; achtergrond en

Nadere informatie

(bandeliersluiting) (verschillende zalfpotjes)

(bandeliersluiting) (verschillende zalfpotjes) In de stortgrond afkomstig uit deze put langs de Kanaalschans werden veel metalen voorwerpen aangetroffen met de metaaldetector. Onder andere is met de detector een ronde penning van lood gevonden. Op

Nadere informatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden 0 SOB Research, 26 juni 2014 1 1. Archeologisch onderzoek 1.1 Inleiding

Nadere informatie

De presentatie rond de trap

De presentatie rond de trap Kijktocht OER! Plus 6000 jaar geleden woonden er al mensen in dit gebied. Het is de prehistorie; de tijd van de jagers en boeren. De mensen noemen we Swifterbantmensen. Deze kijktocht helpt je ontdekken

Nadere informatie

CQi Kortdurende ambulante geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg (Verkort)

CQi Kortdurende ambulante geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg (Verkort) CQi Kortdurende ambulante geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg (Verkort) Uitkomsten voor Centrum Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Buitenpost Resultaten CQi Kortdurende ambulante geestelijke

Nadere informatie

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Hieronder worden de resultaten van de archeologische toets per deelgebied weergegeven. Drieschouwen Binnen de grenzen van het deelgebied Drieschouwen

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen

Nadere informatie

Adviesdocument 644. Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas. Projectcode: 20402MAASL5

Adviesdocument 644. Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas. Projectcode: 20402MAASL5 Adviesdocument 644 Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas Projectcode: 20402MAASL5 Auteurs: M.H.P.M. Ruijters MA & ir. G.R. Ellenkamp Opdrachtgever: Waterschap Roer

Nadere informatie

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. In de vroege zomer van 2017 heeft Archeologie West-Friesland een opgraving uitgevoerd tussen de Davidstraat, Romeinstraat en Korte

Nadere informatie

Deze activiteit MOET worden voorbereid op school, anders kunnen de opdrachten tijdens de excursie niet uitgevoerd worden.

Deze activiteit MOET worden voorbereid op school, anders kunnen de opdrachten tijdens de excursie niet uitgevoerd worden. VOORBEREIDING Mens in De Maashorst Deze activiteit MOET worden voorbereid op school, anders kunnen de opdrachten tijdens de excursie niet uitgevoerd worden. De activiteit leert leerlingen wat de rol is

Nadere informatie

Uitwerking berekening Risicomodel sector SO 2014

Uitwerking berekening Risicomodel sector SO 2014 Uitwerking berekening Risicomodel sector SO 2014 INHOUD 1. Inleiding... 1 2. Data... 1 3. Uitgangspunten bij het risicomodel... 1 3.1 Bepaling van groepen binnen het so en vso... 1 3.2 Scores op de indicatoren...

Nadere informatie

Visuele boomveiligheidscontrole en beheerinventarisatie 2011 6.421 bomen Beheergebied Hoeksche Waard

Visuele boomveiligheidscontrole en beheerinventarisatie 2011 6.421 bomen Beheergebied Hoeksche Waard Visuele boomveiligheidscontrole en beheerinventarisatie 2011 6.421 bomen Beheergebied Hoeksche Waard Visuele boomveiligheidscontrole en beheerinventarisatie 6.421 bomen Beheergebied Hoeksche Waard Opdrachtgever:

Nadere informatie

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee? Technische rapportage Leesmotivatie scholen van schoolbestuur Surplus Noord-Holland Afstudeerkring Begrijpend lezen 2011-2012, Inholland, Pabo-Alkmaar Marianne Boogaard en Yvonne van Rijk (Lectoraat Ontwikkelingsgericht

Nadere informatie

MET KWAST EN VERGROOTGLAS

MET KWAST EN VERGROOTGLAS LES 3 Activiteit Doel Duur Lesmateriaal MET KWAST EN VERGROOTGLAS Determineren van archeologische vondsten De leerling kan met hulpmiddelen een eenvoudige historische bron dateren en het gebruik omschrijven

Nadere informatie

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN Inleiding Statistische gevolgtrekkingen (statistical inference) gaan over het trekken van conclusies over een populatie op basis van steekproefdata.

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek Watou Oude Provenstraat Archeologisch onderzoek 1. Inleiding Begin november 2014 werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd langs de Oude Provenstraat in Watou ter voorbereiding van de toekomstige

Nadere informatie

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek 39 Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) 40 Bodemverstoringsvergu nning Archeologie Plangebied: Gemeente:

Nadere informatie

Aanwijzing: Lees de verhalen op de borden boven de kist goed; er staan aanwijzingen op. Kijk goed in de kist. Valt je daar iets bijzonders op?

Aanwijzing: Lees de verhalen op de borden boven de kist goed; er staan aanwijzingen op. Kijk goed in de kist. Valt je daar iets bijzonders op? Ondergronds Opdrachten groepen 5, 6 en 7 In Ondergronds gaan kinderen aan de slag als een echte archeoloog. Ondergronds is een reconstructie van een archeologische opgraving. De leerlingen werken met echte

Nadere informatie

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting Een brede kijk op onderwijskwaliteit E e n o n d e r z o e k n a a r p e r c e p t i e s o p o n d e r w i j s k w a l i t e i t b i n n e n S t i c h t i n g U N 1 E K Samenvatting Hester Hill-Veen, Erasmus

Nadere informatie

Plangebied Koningstraat 10

Plangebied Koningstraat 10 6500 voor Chr. RAAP-NOTITIE 4464 Plangebied Koningstraat 10 3750 voor Chr. Gemeente Zaltbommel Archeologisch onderzoek: een archeologische begeleiding 2200 voor Chr. 700 voor Chr. 150 na Chr. 320 na Chr.

Nadere informatie

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom. Welk bot is dit? Welk bot is dit? let op de vorm lange botten Botten die bestaan uit een lange staaf met aan beide uiteinden een gewricht. platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan Quickscan Kenmerk Betreft 1 Inleiding Provincie Noord-Holland heeft het voornemen om de provinciale weg N244 tussen de A7 bij Purmerend en de N247 bij Edam-Volendam op te waarderen tot een regionale weg.

Nadere informatie

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf Madonna met breiwerk, 1400-1410. Geschilderd door Bertram von Minden (1340-1414), detail uit het Buxtehude Altaar Onderzoek

Nadere informatie

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom Om uw rugklachten beter te kunnen begrijpen is een basiskennis van de rug noodzakelijk. Het Rughuis heeft in haar behandelprogramma veel aandacht

Nadere informatie

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen. Beschrijving schaal van Oegstgeest Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen. Figure 2: Onderaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen. De schaal heeft een diameter van 21 centimeter

Nadere informatie

Het in Halder gefabriceerde aardewerk

Het in Halder gefabriceerde aardewerk Het in Halder gefabriceerde aardewerk Joop van der Groen Nadat de pottenbakkersoven in Halder buiten gebruik was gesteld, is de ovenput gebruikt als afvalkuil. Bij het gevonden afval waren ook wat misbaksels,

Nadere informatie

Nieuwsbrief 1 maart 2012

Nieuwsbrief 1 maart 2012 Nieuwsbrief 1 maart 2012 De Heemshof Het gebied rond De Heemshof in Heemskerk wordt bedreigd door nieuwbouwplannen van de gemeente. Op verzoek van Lambert Koppers, eigenaar van De Heemshof en deelnemer

Nadere informatie

BIJLAGE LIJST MET AFBEELDINGEN. Afbeelding 27. Afbeelding 16 Afbeelding 17 Afbeelding 18 Afbeelding 19 Afbeelding 20

BIJLAGE LIJST MET AFBEELDINGEN. Afbeelding 27. Afbeelding 16 Afbeelding 17 Afbeelding 18 Afbeelding 19 Afbeelding 20 BIJLAGE LIJST MET AFBEELDINGEN Afbeelding 2 II Afbeelding 3 II Afbeelding 4 II Afbeelding 5 II Afbeelding 6 II Afbeelding 7 Afbeelding 8 Afbeelding 9 Afbeelding 10 Afbeelding 11 Afbeelding 12 Afbeelding

Nadere informatie

Menameradiel, terpen en de Friese beschaving. Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie

Menameradiel, terpen en de Friese beschaving. Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Menameradiel, terpen en de Friese beschaving Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Vragen, voorgelegd door gemeenteraad - Wie is dhr. Nicolay. Is hij echt de

Nadere informatie

Werkblad schedels groep 1

Werkblad schedels groep 1 Werkblad schedels groep 1 De lengte van het dier is ongeveer 5 keer de lengte van de schedel Hoe lang is de schedel? Meet langs de zijkant Hoe breed is de oogkas? Schedel nr 1 Schedel nr 2 Schedel nr 3

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting door S. 823 woorden 12 oktober 2014 6,8 15 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 2. De 4 functies van het skelet : Stevigheid

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen Dit proefschrift gaat over moeheid bij mensen die dit als belangrijkste klacht presenteren tijdens een bezoek aan de huisarts. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp moeheid in de huisartspraktijk kort geïntroduceerd,

Nadere informatie

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) (28 en 29 oktober 2009) Oudenburg, 2009 Colofon Archeologisch Rapport Oudenburg 4 Waarderend archeologisch Onderzoek te

Nadere informatie

2. We nu nog levende katachtige is volgens deze stamboom het meest verwant aan de Poema? A de Cheeta B de Europese lynx C de Huiskat D de Jaguar

2. We nu nog levende katachtige is volgens deze stamboom het meest verwant aan de Poema? A de Cheeta B de Europese lynx C de Huiskat D de Jaguar 14 C datering De techniek van werken met het verval van 14 C is afkomstig uit onderzoek naar de ouderdom van bepaalde fossielen. De halfwaardetijd van 14 C is 5730 jaar. Over dit onderzoek worden twee

Nadere informatie

Weerleggingen van pagina 255

Weerleggingen van pagina 255 Weerleggingen van pagina 255 "De groep homo onwikkelde zich verder..." Homo-habilis Over de homo habilis hoeft na de vorige pagina niets meer gezegd te worden dus gaan we door naar de homo erectus. Homo-erectus:

Nadere informatie

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6 Oefenvragen 1 De diafyse van een pijpbeen; a) Is het middenstuk van een pijpbeen b) Is onderdeel van de gewrichten c) Bevind zich aan de uiteinden van een pijpbeen d) Bevind zich vlak onder het periost

Nadere informatie

Rapportage vondstmelding Koksijde, Vandammestraat

Rapportage vondstmelding Koksijde, Vandammestraat Rapportage vondstmelding Koksijde, Vandammestraat I. Verslaggevers: *Naam, adres, contactgegevens, functie van de opstellers van het rapport en datum melding. Marc Dewilde, Stadenstraat 39, 8610 Kortemark

Nadere informatie

Examen HAVO. aardrijkskunde Compex. Vragen 18 tot en met 28. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Examen HAVO. aardrijkskunde Compex. Vragen 18 tot en met 28. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Examen HAVO 2008 tijdvak 1 woensdag 21 mei totale examentijd 2,5 uur aardrijkskunde Compex Vragen 18 tot en met 28 In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt. Bij

Nadere informatie

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Adviescode: 2015.020 Auteur: R. Terluin, archeoloog gemeente Vlaardingen Oktober 2017 Inleiding Scoutinggroepen worden verplaatst

Nadere informatie

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Plaats Toponiem / Straat Onderzoekskader Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam,

Nadere informatie

Obductie. Laboratorium voor pathologie. Wat is een obductie? Waarom obductie?

Obductie. Laboratorium voor pathologie. Wat is een obductie? Waarom obductie? Obductie Laboratorium voor pathologie U krijgt deze informatie, omdat iemand die u lief heeft overleden is. De behandelend arts heeft u gevraagd of obductie verricht mag worden. Deze vraag roept vaak andere

Nadere informatie

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN PROGRAMMA VAN MAATREGELEN BIJ ARCHEOLOGIENOTA 2016-055 PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN J. CLAESEN, B. VAN GENECHTEN & G. VERBEELEN DECEMBER 2016 PROJECTCODE BUREAUONDERZOEK 2016K461

Nadere informatie