50102 Stofwisseling en Water-zout-huishouding 1 25 april uur

Transcriptie

1 u me Faculteit der Medische Wetenschappen Bloktoets Datum Aanvang Stofwisseling en Waterzouthuishouding 1 25 april uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWJZNGEN EN NSTRUCTE: Dit tentamen bestaat uit 83 meerkeuzevragen De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur Controleer of uw tentamenset compleet is Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord Acht u alle alternatieven na zorgvuldige bestudering even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren dan moet u de vraag wel beantwoorden Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HBpotlood Corrigeer fouten met gum Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken"?" in De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt Op uw tafel mogen uw studenten en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen Etuis moeten van tafel Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! ndien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening De vragen worden als volgt gescoord: an woor"l en: oe OU open t d G d F t 2 keuzevraag Punten 3 keuzevraag 1 0 Punten 4 keuzevraag 1 1/3 0 Punten 5 keuzevraag 1 Y4 0 Punten Lever na afloop het antwoordformulier in ndien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier tbv het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets LET OP 11 ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULER VEEL SUCCES! Voorblad MC/28J2014

2 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 l < Vraag 1 Welk celtype is niet aanwezig in de maagklieren?, <\ 1 Enterocyt H ootdeel c \, 1 \ " < ;? \ 3 Mukeuze halscel,, 1 C \_;\, J 4 Wandcel Vraag 2 Bestudeer onderstaande tekening en geef aan welke combinatie van hoofdletter en term correct is _ P = meeriagig verhoornd epitheel 2 Q = muscularis mucosae R = sphincter ani externa 4 S = vasa vasorum Page 1 of 20

3 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 > Vraag 3 Kenmerkend voor het driehoekje van Kiernan in de lever is de aanwezigheid van: t: bloed dat stroomt vanaf de centrale vene richtins de (aftakking van de) vena porta poc4lc:\cà{;,i een dubbele driehoekige structuur op de rand van een leverlob een of twee vertakkingen van de artaria hepatica /4:: twee galbuisjes met kubisch epitheel,_ / Vraag 4 Het enzym glucose6fosfatase zet glucose6fosfaat om in glucose Welke van onderstaande cellen bezitten dit enzym? 1 darmcellen 2 levercellen r; \\L( c 1\C o,s e"\e0 Q_ spiercellen 4 vetcellen? Vraag 5 Elke cel van ons lichaam bezit een bepaalde isovorm van de glucosetransporteur Deze isovormen verschillen van elkaar in hun affiniteit voor glucose De glucosetransporteur met de hoogste affiniteit voor glucose zit in de: bètacellen van de pancreas hersencellen 3 levercellen Vraag 6 Tijdens een infectie of ontsteking wordt in verhoogde mate spiereiwit afgebroken De producten van deze afbraak worden door de lever gebruikt voor de aanmaak van: C) acute fase eiwitten 2 albumine 3 glucose /A< stollingsfactoren Vraag 7 De afbraak van de haemgroep van hemoglobine leidt tot verschillende roducten Welke van deze producten is slecht oplosbaar in water? Dat is: bilirubine v caa; biliverdine 3 stereobiline Page 2 of 20

4 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 8 Een man van middelbare leeftijd komt bij de huisarts met een geelverkleuring van huid en ogen De arts laat vervolgens het bloed testen met als uitkomst een verhoging van de plasmaconcentraties van de enzymen alkaline fosfatase (ALP) en gammaglutamyl transpeptidase (GGP) Op grond van deze waarnemingen is de meest waarschijnlijke diagnose: 1 intrahepatische geelzucht X prehepatisch geelzucht D posthepatische geelzucht t Vraag 9 Bij een man van middelbare leeftijd is een posthepatische geelzucht geconstateerd Vervolgonderzoek laat een duidelijk verlengde protrombinatijd zien Dit beeld duidt op een: verlaagde productie van stollingsfactoren door de lever verminderde opname van vitaminekvanuit het voedsel specifieke deficiëntie van een van de stollingsfactoren Wanneer cholesterol uit het lichaam wordt verwijderd gebeurt dit voornamelijk in de vorm van: 1 galzuren 2 mevalonzuur 8: ongebonden cholesterol X t veresterd cholesterol t)y\o: De opname van cholesterol in de darm geschiedt door middel van: % gefaciliteerd actief transport gefaciliteerd passief transport 3 ongefaciliteerde diffusie "> Vraag 12 Galzuren zijn onontbeerlijk voor een goede vetvertering in de darm Om goed te kunnen werken is van belang dat de alvleesklier voldoende bicarbonaat secreteert Dit bicarbonaat zorgt er namelijk voor dat de galzuren: 1 amfipatischer worden hydrofiel er worden 3 lipofieler worden Vraag 13 Het enzym lipoproteïne ipase (LPL) hydrolyseart de triacylglycerolen die aanwezig zijn in VLDLende chylomicronen Elk orgaan/weefsel heeft een eigen LPL met een eigen affiniteit voor het substraat De affiniteit van het eigen LPL voor het substraat is het laagst in: delever de spier vetweefsel Page 3 of20

5 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 14 Bij een persoon wordt een hyperlipidemie geconstateerd die geassocieerd is met een toename van onder andere de hoeveelheid chylomicron remnants in het plasma De oorzaak is gelegen in een verliesvanfunctie mutatie in het gen dat codeert voor een van de apolipoproteïnes om welk apolipoproteïne gaat het? 1 apo A 2 apo 848 apoe ( Vraag 15 Een lipoproteïne, dat het apolipoproteïne 848 bevat, is gemaakt in: CV de darm 2 delever 3 het vetweefsel ":> Vraag 16 Wanneer de lichaamscellen meer cholesterol produceren dan ze nodig hebben dan wordt deze overmaat afgevoerd naar de lever Via welk lipoproteïne komt het grootste deel van deze overmaat uiteindelijk terecht bij de leverceflen? 1 HDL 2 DL G LDL Vraag 17 Levercellen brengen onder andere de scavenger receptorb tot expressie Deze receptor bindt HOL voor opname door de cel van: de aanwezige apolipoproteinen de aanwezige triglyceriden het aanwezige cholesterol LoL 4 het volledige lipoptoteïne Vraag 18 Op het moment dat de chylomicronen door de darmepitheelcellen worden afgegeven aan het lymfevatenstelsel bezitten ze nog geen apo E Circulerende chilomicronen blijken wel apo E te bezitten Dit apo E komt voornamelijk van: CD HOL 2 DL 3 LOL 4 VLDL Page 4 of20

6 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 19 Het "cholesteryl ester transfer protein" (CETP) zorgt ervoor dat VLDL en DL een deel van hun triglycerides afgeven aan HDL en daar cholesterolesters voor terug krijgen Ratten, muizen en honden bezitten, in tegenstelling tot de mens, geen CETP Vergeleken met de mens is de kans dat deze dieren atherosclerose ontwikkelen: 1 even groot r2) groter 3 kleiner Vraag 20 De aktiepotentiaal in een gladde spier wordt bepaald door het openen en sluiten van ionkanalen Hierbij wordt de initiële depolarisatiefase verzorgd voltageafhankelijke: 1 calciumkanalen 2 kaliumkanalen 3: natriumkanalen Vraag 21 De aktiepotentiaal in een gladde spier kent verschillende vormen met ieder een eigen naam Welke curve in onderstaande figuur beschrijft een "slow wave"? Dat is curve: 1 A 2 B c +10 t < A 8 c mv! t! < t \ < < " " " :: : \, d> <>>n< Ö H)ö Time (rnsec) Time {n1st=jc) 5 " Page 5 of 20

7 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 22 De elektrische aansturing van de hartspier en de gladde spieren kent diverse overeenkomsten Een van de overeenkomsten betreft het gebruik van: 1 apjunctions hormoongeactiveerde receptoren pacemakerpotentialen Vraag 23 De wanden van de oesofagus liggen tegen elkaar aan tijdens rust Dit komt doordat er in deze rustperiode: 1 geen lucht of vloeistof kan worden aangezogen c\c x (\ t2 de spierwand van de oesofagus gerelaxeerd is 3 de wanden door adhesie op elkaar worden gehouden K slechts één van de sfincters gesloten is ()Q\c\e Vraag 24 Achalasia is een neurologische aandoening van de oesofagus Het defect heeft tot gevolg dat: Y de bovenste sfincter niet kan contraheren 2 de bovenste sfincter niet kan relaxeren de onderste sfincter niet kan contraheren de onderste sfincter niet kan relaxeren Vraag 25 Het zenuwstelsel in het maagdarmkanaal bestaat uit een complex netwerk nderdeel hiervan is de: 1 plexus Auerbach Z plexus brachialis fr\ 3 plexus celiac 4 plexus coccygeaal Vraag 26 De circulaire gladde spiercellen in de dunne darm participeren in de mechanische processen van het maagdarmstelsel Dit betreft: (1) het kneden van voedsel 2 het voortgeleiden van voedsel beide processen Vraag 27 De maagzuursecretie staat onder invloed van diverse secretagogen Een daarvan heeft een Dit betreft de secretagoog: A: histamine 2 lithostatins 3 norepinephrine G) secretine :; Page 6 of 20

8 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 28 n welk deel van de pancreas liggen de acinaire cellen? Deze liggen in het: endocriene deel exocriene deel A:" in beide delen Vraag 29 Tijdens de diverse voedingstasen kan de maag zijn volume aanpassen Een van de processen die ten grond slag ligt aan deze aanpassing wordt de receptieve relaxatie genoemd Deze relaxatie treedt met name op tijdens de: orale fase oesotagale fase % gastrische fase Y intestinale fase Vraag 30 Actieve secretie van kalium vindt plaats in het maagdarmkanaal en dan met name m: 1 de maag 2 de dunne darm Q) de dikke darm 4 het gehele maagdarmkanaal ("" \ " Vraag 31 Sommige babys leiden aan een erfelijke chloridediarree Hierbij is een transporteiwit in de darm defect Het gaat hier om het navolgende eiwit: 1 CFTRkanaal a:hy d r tc:, r_î (V Cr/HCo3 uitwisselaar YNa+ Crcotransporteur (") * Na+ K+ crcotransporteur f;,vv\? Vraag 32 De natriumafhankelijke glucosetransporteur, SGL T1, die zich in de dunne darm bevindt, kan naast glucose ook andere suikers transporteren Naast glucose kan ook getransporteerd worden: 2 galactose "Jo maltose 4 sucrose Vraag 33 De transportprocessen van elektrolyten in de dikke darm en de verzamelbuis van de nier hebben diverse overeenkomsten n beide epithelia: %bevindt zich GLUT2 2 heeft amiloride een remmend effect komen Cajalcellen voor a\\lc c\ "(, tt on \i\ bw 4:" worden aminozuren geabsorbeerd rj n ve row S Page 7 of 20

9 Bloktoets Stofwisseling, water en 25 april2014 \,> \ ;t}v\\: \ {ec$2\1 Vraag 34 Cimetidine wordt soms aan patiënten gegeven na een dunne darmresectie Hierdoor wordt bereikt dat: 1 de reactie van de pancreas op zure darminhoud afneemt 7 het gehalte van circulerend gastrine afneemt % de productie van intrinsic factor in de maag de maagsecretie afneemt ter voorkoming van maagzweren Vraag 35 Welke stof zal niet aangetroffen worden in het bloed? 1 cholecystokinine 2 gastrine Cj) pepsinegeen 4 secretine Vraag 36 Bij patiënten met cystische fibrose werkt het CFTRkanaal in diverse epithelia niet naar behoren Hierdoor worden een aantal fysiologische processen sterk verlaagd of geremd Deze remming of verlaging betreft voornamelijk de: 1 indikking van feces in het colon 2 maagsapproductie Z NaGconcentratie in het zweet vloeistofsecretie in de luchtwegen Vraag 37 De afbraak van eiwitten in het maagdarmsysteem wordt verdeeld in verschillende fases, afhankelijk van de bron van de eiwitsplitsende enzymen De maagfase wordt gekenmerkt door de activiteit van het enzym: x elastase 2 pepsine ( trypsine Vraag 38 De opname van aminozuren uit de darm en de afgifte aan het bloed gebeuren op verschillende manieren Welk mechanisme is verantwoordelijk voor de opname van aminozuren uit het darmlumen in de darmepitheelcellen? Dat is: V endocytose gèfaciliteerde diffusie secundair actief transport,,,,, 0,; 0 < :: \ L 0, (,, l ol ;\"t Vraag 39 1 De eiwitten in de spieren kunnen gebruikt worden voor de vorming van glucose (gluconeogenese) in de lever Hiertoe worden de aminozuren in de s ieren gemetaboliseerd tot vooral glutamine en: alanine 2 alfaketoglutaarzuur melkzuur 1: :t Page 8 of 20

10 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 40 De klinischchemische methode voor het meten van de concentratie ureum in het bloed maakt gebruik van het enzym urease Urease zet ureum om tot koolstofdioxide (C02) en: % alanine ammoma carbamoylfosfaat Vraag 41 n de darm worden de peptiden afgebroken tot aminozuren, di en tri peptiden Voor de opname van deze producten maken de darmcellen onder andere gebruik van een Na+ afhankelijke: 1 antiporter symporter uniporter Vraag 42 De ureumcyclus begint met de overdracht van de aminogroep van een willekeurig aminozuur naar oxaloacetaat of alfaketogluterate De enzymen die betrokken zijn bij deze reacties zijn: 1 aminedehydrogenases Z amineoxidases Q} transaminases \ Vraag 43 De ureumcyclus wordt gekatalyseerd door een aantal enzymen Een deficiëntie in het enzym carbamoylfosfaatsynthetase leidt tot een verhoogde oncentratie in het bloed van: 1 ammonia 2 arginine 3 citrulline Vraag 44, M( r f l l t Wanneer van leucine de NH2 groep wordt verwijderd dan ontstaat een alfaketazuur dat door de cel kan worden gebruikt voor de synthese van: G) acetyicoa 2 glucose 3 pyrodruivezuur Vraag 45 Het enzym acetyicoa carboxylase speelt een sleutelrol bij de vetzuursynthese De activiteit van dit enzym zal het sterkst toenemen na een maaltijd rijk aan: eiwitten E j" 2 koolhydraten Q vetten Page 9 of20

11 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 46 Tijdens langdurig vasten zal de lever voor zijn energievoorziening vooral afhankelijk zijn van: 1 alanine glycerol % lactaat vetzuren C\ Vraag 47 Wanneer glucagon bindt aan zijn receptor dan is het eerste intracellulaire,,aces dat optreedt de: 1 activatie van een GTPbindend eiwit 2 autofosforylering van de glucagonreceptor 3 opening van een calciumkanaal in de celmembraan Vraag 48 De ureumcyclus verwerkt de stikstof die ontstaat bij het katabolisme van aminozuren Dit stikstof komt de ureumcyclus in als onderdeel van twee aminozuren Deze aminozuren zijn asparaginezuur en: 1 arginine 2 glutaminezuur k ornithine Vraag 49 De ureumcyclus is een van de manieren waarop het lichaam de balans regelt tussen de opname en het gebruik van stikstof n welke omstandigheden is de positief? Dat is: 1 bij diabetes % bij een eenzijdig dieet tijdens de puberteit Page 10 of 20

12 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 50 estudeer onderstaande tekening Welke bewering is correct? De vloeistof die aanwezig is in structuur L is: urine u oc \ De vloeistof die aanwezig is in structuur V is: bloed, ") {), ;, i \ 1 \Q De vloeistof die stroomt door structuur Z bevat ook bloedcellen / 4 Structuur W vertakt zich verder als het peritubulaire capillairen netwerk,, tll1 r \,\ : ; """,, 1 :, ; _ A l a " k» 1 lft:, \ \ \ ; \ \\,: : 20pm ;c f Vraag 51 Bestudeer bovenstaande tekening opnieuw Voor welke structuur in de tekening staat de letter K? De letter K staat voor: 1 gladde spiercellen in wand afferente arteriole 2 macula densa cellen 3 reninsproducerende epitheelcellen Page 11 of 20

13 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 52 Welk type epitheelcellen is kenmerkend voor de proximale niertubulus? Dat is eenlagig: 1 cylindrisch epitheel zonder cilia kubisch epitheel met lange microvilli 3 kubisch epitheel zonder cilia 4 plat epitheel met lamina basalis i ; \,1 _, t ;;, ; Vraag 53 n de nieren wordt het bloedplasma met een hoge doorstroomsnelheid gefiltreerd Op deze manier wordt de gehele extracellulaire vloeistof meerdere ) malen per dag gezuiverd De frequentie van deze omloop kan berekend worden uit het extracellulaire volume en de GFR De frequentie van deze omloop bedraagt ongeveer: 1 3 maal per dag 2 6 maal per dag 12 maal per dag 4 24 maal per dag i \/ i 1 ::> < ; 1 r! i 1\ ; t Vraag 54 Om de GFR nauwkeurig te bepalen krijgt een proefpersoon een infuus met inuline De inulineconcentratie in het bloed wordt langzaam verhoogd met het infuus en vervolgens wordt de inulineklaring bepaald Welke lijn in onderstaande figuur geeft de bepaalde relatie tussen de plasma inuline concentratie en de inulineklaring weer? Dit is lijn: A 2 B c r t: Q) tti ::<: Cl _ :::> c A ",;> B d ;,n, " c "" > J,,, W Plas na (mg/d!) Vraag 55 De GFR kan bepaald worden aan de hand van de klaring van bepaalde stoffen Zon stof dient aan een aantal voorwaarden te voldoen Hierbij geldt dat deze stof in de nier: gemetaboliseerd wordt 2 geresorbeerd wordt gesecreteerd wordt vrijelijk gefiltreerd wordt Page 12 of 20

14 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 56 Het filtratieproces wordt bepaald door een aantal krachten Welke kracht is hier te verwaarlozen? Dat is de: 1 hydrostatische druk in de ruimte van Bowman 2 hydrostatische druk in het glomerulaire capillair Q) oncotische druk in de ruimte van Bowman 4 oncotische druk in het glomerulaire capillair Vraag 57 n onderstaand schema ziet u de excretie van een aantal ionen in een proefdier als verloop van de tijd gedurende de dag Welke stof heeft het proefdier toegediend gekregen tijdens de periode aangegeven met de pijlen? G)Aidosteron 2: KV asopressine _, 1" T P\ tjc\ \t c cj cc 400 ; :, : < t 1 : ) 1 :, ; :, : " : :: :: ::,, ""> \ 4<,, : <> : :: :;: : : : ", """"""" :: :: :: : : : :: ::,, : ;,: : l:: : : : <i, : : :: ; : : : : ;: :: :: : : : : : : r; : :: : : : : : ;; : : t\,,, i,, ;_; :: :: :: :::_:_:::_ ::_:: :: :: ::_ :_,_:: :::_:_::::::_::: :::::;_::;;: ) :,:::: ;: : :l ;::i i :: :, : : :: ::::;::: : ; :; : : : : : : > {) E > : > ; : Vraag 58 Wanneer de voorurine de verschillende netronsegmenten passeert, kan de osmolariteit veranderen Wat is de osmolariteit van de voorurine net achter de lus van Henle? t: lsotoon 2 Hypertoon 3 Hypotoon! \ \! 9! j \ \ / ;, Page 13 of 20

15 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april Phosphate excreted* or reabsorbed (o1motelmin) : :::: :+ ::{:):},,:: :: : : ::: : :: : y: TF : i::: ;:: ;;; " :" _ 1 _: ; /()()\)()[)(_,_ 1 _: _[/ _, _ :: : : :: """""",, """ ", ;: _ ;m,_ :;::;;;>"" _ j : _ u:: ;, : : N +" : : : :: ::: : : ::::: : : : (t :",,,:,, " ;;,> : ::: :: :: :: :::: : :::: :: :; :: ;: : :: :: :: ;: : : : ::: : : : " : :: :: : : : : :: :: :: :: ;:: ; : :: :::::; :: : :: : :, :, :, : ", i: : ::::,, : : : : ;,,,, :: : :: :: :: :: :: :: : ;:: : :: :i :,,,, Y?i,,, :: :: :: :: ;: :: :: :: :: : :: :::: :::: :: :: :, ; : s 7 8 g 10 Plasma ooocentmtton Vraag 59 n bovenstaande grafiek zijn met 3 verschillende lijnen de excretie, resorptie en filtratie (in mmol/min) weergegeven als functie van de fosfaatconcentratie in het plasma Hoeveel fosfaat wordt erjiitgescheiden via de urine bij een plasma concentratie van 1 0 mm? 18 mmoi/min Z 0,48 mmoi/min 1,08 mmoi/min 4 1,25 mmoi/min Vraag 60 Door de toediening van een infuus kunnen hormoonspiegels in het bloed veranderen Welk hormoon zal in het bloed toenemen als via een infuus een isotonische oplossing bij een gezonde volwassene wordt toegediend? 1 Aldosteron Q) Atriaal natriuretische peptide 3 Renine,\,,,l E, \ ::s, l :\, t "i, F V t \, ( \/ :: t : ;? \,, \ ()J " Page 14 of 20

16 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 61 n onderstaande afbeelding is een niercel weergegeven met daarin een aantal transporteiwitten (genummerd met 1, 2 en 3) Welk transporteiwit geeft een primair actief transport weer? Na Acetaat Acetaat H Vraag 62 De nier is opgebouwd uit een groot aantal verschillende epitheelcellen n onderstaande afbeelding wordt een epitheelcel weergegeven uit de: i HO H spaoe 0 Amtnoaàd (M ) Na / / H; O ", " ;!!!Jii",, : = : :: :: :: =: : ", : : ::"::" : : ::: : : : :: : :,,,,,, : ::: :, " " H 0 ua u P o e 2JC Na,*" : Ä A proximale tubulus dalende lus van Henle stijgende lus van Henle A: verzamelbuis Page 15 of 20

17 Boktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Vraag 63 n onderstaande afbeelding wordt weergegeven hoe 4 verschillende verbindingen (substance A,B,C en D) het nefron passeren Bij welke afbeelding wordt de route van het aminozuur alanine weergegeven? A B c D,! j l! i >! l < i!! l ; i i! 1 L! l,!! \, _ J r;,» " V ( i,) """ "" 28 Cc A:"D \ Vraag 64 Na+ wordt opgenomen vanuit het lumen in de proximale tubulus waarna het aan de baselaterale kant aan het bloed wordt afgegeven n dit resorptieproces is de opname van Na+: 1 actief passief \ "" s lil 7 r l, 1_ 0 Vraag 65, Een gezonde vrouw heeft afgelopen jaar een zoutarm dieet gebruikt en besluit nu geleidelijk over te schakelen op een dieet dat juist rijk is aan zout Wat gebeurt er met de plasma concentratie van het arterieel natriuretisch peptide? Deze: 1 blijft onveranderd r neemt af <> neem toe Vraag 66 De toediening van vocht kan de concentratie van verschillende hormonen in het lichaam beïnvloeden Het meeste vasopressine wordt vrijgemaakt bij een infuusvloeistoftoediening die: AC\1 1 hyperosmotisch is _, hypotonisch is 3 isotonisch is Page 16 of 20

18 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 Vraag 67 Waterresorptie in de nier wordt vooral geregeld door het hormoon: 1 angiotensine 11 aldosteron vasopressine Vraag 68 Een activerende mutatie in de vasopressine type2 receptor leidt tot: 1 hypernatrem ie 2 hypervalemie 3 hyponatremie )Y hypovalemie Î V raag ")o ( \ 69 / r Furosemide is een diureticum dat aangrijpt op het zouttransporterend eiwit gelegen in: % de proximale tubulus (PT) Z de verzamelbuis (CD) het dikke opstijgende deel van de lus van Henle (TAL) 4 het distaal convoluut (DCT) Vraag 70 Remming van de zoutopname in het dikke opstijgende deel van de lus van + Henle leidt vaak tot een hypokalemie als gevolg van: 1 verhoogde kaliumsecretie in het distaal convoluut _ : 2 verhoogde kaliumsecretie in de verzamelbuis \( verlaagde opname van kalium in de darm Vraag 71 Een verlaagde bloeddruk zal de bloedspiegel van vasopressine: (D verhogen 2 verlagen 3 niet beïnvloeden Vraag 72 Het consumeren van een bovengemiddelde hoeveelheid zout leidt tot een aantal fysiologische veranderingen met een vaste volgorde De juiste volgorde van de eerste twee veranderingen is: 1 hypernatremie hypervalemie hypernatremie + hypovelemie 3 hypervalemie, hypernatremie 4 hypovalemie, hypernatremie j\j) \::;; r {> ( Page 17 of 20

19 Bloktoets Stofwisse,ing, water en zouthuishouding 25 aprit 2014 APCAL BASAL, H20 H20 H20 H20 l [ AQP2 j [ AQP 3141 j 1 K+ K+, K+ K+, 2 K+ 2 K+ \_(,,/ \,( Na+ Na+ 3 Na+ 3 Na+ )JCA ENaC Na,KATPasej Na+ H+ H+ NHE*1 Na+ \J C\, r \ \ ;Jo Vraag 73 Bestudeer het bovenstaande plaatje Van welk segment van het nefron is cel afkomstig? 1 De proximale tubulus (PT) 2 Het dikke opstijgende deel van de lus van Henle {TAL) 3 Het distaal convoluut De verzamelbuis (CD) Vraag 74 Een hypovalemie leidt hormonaal activatie van het renineangiotensinealdosteron systeem en verhoogde AVPafgifte % activatie van het renineangiotensinealdosteron systeem en verlaagde AVPafgifte 3 remming van het renineangiotensinealdosteron systeem en verhoogde AVPafgifte / remming van het renineangiotensinealdosteron systeem en verlaagde AVPafgifte Vraag 75 Welke van de onderstaande geneesmiddelen is het best te gebruiken bij een h perreninemie? 1 ACEremmers 2 Amiloride Angiotensine 11 receptorblokkers 1 4 Furosemide Vraag 76 Welke van de onderstaande diuretica is het best te gebruiken bij primaire hyperaldosteronisme? Q) Amiloride Furosemide 3 Thiazide Page 18 of 20

20 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april2014 _ Vraag 77 Een patiënt isl nadat hij onwel is geworden, opgenomen bij de spoedeisende dienst De volgende bloedanalyse is verkregen: pc02 8 kpa (normaal 4, 7 6,4 kpa), 1 ph 6,8 (normaal ),,: \ HC mmolil (normaal 2228 mmoi/l) 1 De verstoring in de zuurbase balans is een: (D metabole acidose met respiratoire compensatie Z: metabole alkalose met respiratoire compensatie ([)respiratoire acidose met renale compensatie k respiratoire alkalose met renale compensatie, \ ( " ; /"\, \ " ) 1 r \, :,( Vraag 78 De ademhalingsfrequentie kan veranderen om een eventuele zuurbasestoornis te compenseren Bij hypoventileren treedt er: 1 een afname op in de C02spanning in de longen 2 een afname op in de 02spanning in de longen toename op in de C02spanning in de longen 4 geen verandering op in de 02spanning in de longen ;,, : Vraag 79 De hoeveelheid kalium in het lichaam heeft een direct effect op de zuurbasebalans Een langdurig hoge kaliumconcentratie in het bloed veroorzaakt een: (t) metabole acidose 2 verhoging van de HCOauitscheiding in de urine 3 verlaging van de NH4 +uitscheiding in de urine, Vraag 80 Een gezonde sportvrouw heeft gesport waardoor er een yerlaagde HCo 3 concentratie in het bloed is ontstaan Welk van de volgende zuurbasernissen is een gevolg van deze activiteit? metabole acidose metabole alkalose respiratoire acidose 4 respiratoire alkalose Page 19 of 20

21 Bloktoets Stofwisseling, water en zouthuishouding 25 april 2014 Bestudeer onderstaand regelschema waarin een relatie wordt weergegeven tussen de zuurbasebalans en de kaliumsecretie in de urine Wat gebeurt er met de kaliumsecretie bij 1? De kaliumsecretie: 1 blijft onveranderd is geremd 3 is ges ti mu leerd, : " :: : ",,"" ": " Vraag 82 Een patiënt heeft de afgelopen dagen herhaaldelijk overgegeven Wat zal er gebeuren met de kaliumbalans? c\\\;{ C\ = < geen effect hypokalemie hyperkalemie, / " " ",, (", \ :) (, \ * Q Vraag 83 Aldosteron is een hormoon dat naast de opname van natrium nog een aantal elektrolyten reguleert Wat is het effect van dit hormoon op het K+ en H+transport in de verzamelbuis? 1 remmen van de H+ secretie en stimuleren van de K+ secretie 2 remmen van de K+ secretie en de H+ secretie 3 stimuleren van de H+ secretie en remmen van de K+ stimuleren van de K+ secretie en de H+ secretie ENDE VAN DE BLOKTOETS Page 20 of 20