Spelvormen voor de jeugd Doel: spelregelkennis vergroten en jeugd voorbereiden voor toets Official 1

Transcriptie

1 Spelvormen voor de jeugd Doel: spelregelkennis vergroten en jeugd voorbereiden voor toets Official 1 Auteur: Resie Knops-Dullens Redactie: Petra Boers Conceptversie 26 juni 2013 Drie concepten: 1. Batje rood, batje zwart 2. Spelregel warming-up 3. Tien voor tafeltennis Spelregelvragen voor de jeugd Deze vragen kunnen worden gebruikt bij alle drie de spelvarianten. Algemene instructie voor de trainer Voor het leren van spelregels is het belangrijk dat je uitleg geeft bij het antwoord. Beantwoording van de waaromvraag zorgt ervoor dat spelers het antwoord beter onthouden. Geef de spelers ruimte om hun vragen te stellen en commentaar te formuleren. Als je als trainer het antwoord niet weet, mag je ook zeggen dat zoeken we op! Maak dan wel afspraken wie wat opzoekt en kom er op terug! 1. Batje rood, batje zwart Voor de trainer Voor deze spelvorm kun je de spelers het beste in een kring om je heen laten zitten. Aan tafel in de kantine kan natuurlijk ook. Van belang is dat je de spelers, maar vooral het batje dat ze moeten opsteken, goed kunt zien. Kies van tevoren een aantal spelregelvragen uit waaraan je deze keer aandacht wilt besteden. Neem niet te veel vragen in één keer. Tien vragen zijn genoeg. Meer informatie kunnen de spelers niet onthouden. Stel de vragen en laat de spelers met behulp van hun batje antwoord geven. Voor de spelers Je krijgt zo meteen een aantal vragen over de spelregels van tafeltennis. Bij elke vraag krijg je twee antwoorden te horen. Daarvan is er maar één goed. Gebruik je batje om aan te geven welk antwoord volgens jou goed is.

2 Laat de trainer de rode kant zien als je denkt dat het rode antwoord goed is. Laat de trainer de zwarte kant zien als je denkt dat het zwarte antwoord goed is. Luister goed naar de vraag. Bedenk zelf wat het goede antwoord volgens jou moet zijn. Na elke vraag krijg je uitleg bij het goede antwoord. Veel plezier! 2. Spelregel warming-up Voor de trainer: Leg in de speelzaal aan de ene kant een rood batje neer en aan de andere kant een zwart batje. Verzamel met de spelers in het midden van de zaal. Stel de spelregelvragen en geef daarbij de spelers de opdracht om te hinkelen op het linkerbeen naar het juiste batje; te hinkelen op het rechterbeen naar het juiste batje; zijwaarts te bewegen naar het juiste batje; in kruispas te bewegen naar het juiste batje; te rennen naar het juiste batje en ondertussen met je hakken je billen aan te tikken; in kikkersprong naar het juiste batje te springen; te springen naar het juiste batje en je telkens zo lang mogelijk te maken; in zigzagsprong naar het juiste batje te bewegen; met de rechter arm te zwaaien;. Nadat de kinderen hun antwoordbatje hebben opgezocht geef je uitleg over het juiste antwoord. Je moet ook de tijd nemen om te reageren op eventuele vragen of opmerkingen van de spelers. Is dat afgerond, dan verzamel je weer in het midden van de speelzaal voor de volgende vraag. Voor de spelers Je krijgt zo meteen een aantal vragen over de spelregels van tafeltennis. Bij elke vraag krijg je twee antwoorden te horen. Daarvan is er maar één goed. Ga op de manier die de trainer aangeeft naar één van de batjes. Kies het batje dat volgens jou bij het goede antwoord hoort. Luister goed naar de opdracht van de trainer. Moet je hinkelen of springen of achteruit lopen? Ga naar het rode batje als je denkt dat het rode antwoord goed is. Ga naar het zwarte batje als je denkt dat het zwarte antwoord goed is. Luister goed naar elke vraag. Bedenk zelf wat het goede antwoord volgens jou moet zijn. Na elke vraag krijg je uitleg bij het goede antwoord. 2

3 Veel plezier! 3. Tien voor tafeltennis Voor de trainer Tien voor tafeltennis is een combinatie van het beantwoorden van spelregelvragen en het oefenen van vaardigheden. Het doel van het spel is een tien letterwoord te raden. Neem tien letterwoorden die met de sport te maken hebben, bijvoorbeeld kampioenen of Vriesekoop. Kies bij voorkeur woorden die met de tafeltennissport te maken hebben. En natuurlijk mag het woord ook meer of minder letters hebben als dat zo uitkomt! Je kunt voor dit spel de spelregelvragen gebruiken die verderop staan afgedrukt. In plaats van batje rood, batje zwart begin je met de goede of foute letter van het tien letterwoord. Zorg voor voldoende papier en pennen. De spelers kunnen deelnemen met hun competitieteam, maar het spel kan ook met individuele spelers gespeeld worden. In het eerste deel van het spel krijgen de spelers tien spelregelvragen. Met elk antwoord kunnen ze een letter verdienen. Een goed antwoord levert een letter uit het tien letterwoord op. Een fout antwoord levert een letter op die niet in het tien letterwoord zit. Nadat elke speler of elk team tien letters heeft verzameld zijn praktische opdrachten aan de beurt. Bijvoorbeeld: 1. serveer twee keer achter elkaar met je forehand diagonaal; 2. laat de bal minstens tien keer achter elkaar stuiten op de backhandkant van je batje; 3. kies iemand uit en speel een rally van minimaal 10 slagen; Je kunt als trainer beslist nog meer opdrachten bedenken! Elke keer als de opdracht goed is uitgevoerd mag de speler een letter kiezen. Jij vertelt vervolgens op welk plekje de letter in het tien letterwoord past. Is een spelregelvraag fout beantwoord, dan geef je aan dat het antwoord fout is. De speler of het team dat als eerste het woord raadt wint het spel. Vergeet niet aan het eind om de juiste antwoorden te bespreken en uitleg te geven! Voor de spelers Je krijgt zo meteen tien vragen over de spelregels van tafeltennis. Bij elke vraag krijg je twee antwoorden te horen. Daarvan is er maar één goed. Bij elk antwoord hoort een letter. Schrijf de letter op van het antwoord dat volgens jou goed is. Aan het eind van de spelregelvragen heb je dan tien letters. Het kunnen tien goede letters zijn, maar er kunnen ook foute letters tussen zitten. Als jij een spelregelvraag fout beantwoordt, krijg je ook een foute letter. De tien letters staan niet in de goede volgorde. Maar, ze vormen samen een woord dat met tafeltennis te maken heeft. 3

4 De trainer heeft nog een aantal oefeningen voor je bedacht. Voor elke oefening die je goed uitvoert vertelt de trainer op welk plekje een letter moet staan. Wie het eerste het tien letterwoord heeft geraden is de winnaar. Veel plezier! 4

5 Spelregelvragen voor de jeugd Hieronder volgen een aantal spelregelvragen voor de jeugd met twee antwoordopties. Het juiste antwoord is onderstreept. Gebruik de uitleg om het juiste antwoord toe te lichten. De beantwoording is alvast aangepast voor Batje rood, batje zwart. Deze vragen kunnen ook gebruikt worden voor de andere spelvarianten. Vraag 1 Waar moet je bij de opslag op letten? Batje rood: Dat je de bal opgooit. Batje zwart: Dat je de bal eerst op de grond stuit voor je slaat. Uitleg: Bij tafeltennis moet je bij de opslag de bal opgooien. Vraag 2 Mag je met een vierkant batje spelen? Batje rood: Ja, dat mag. Batje zwart: Nee, dat mag niet. Uitleg: Ja, er zijn in de spelregels geen afspraken gemaakt over de vorm van het batje. Dus je mag ook met een driehoekig batje spelen! Vraag 3 Wat moet je roepen als je scheidsrechter bent en er stuit een balletje van de buren op jouw tafel? Batje rood: STOP. Batje zwart: LET. Uitleg: Het goede antwoord is LET, want dat betekent stop in tafeltennisland en dat niemand een punt heeft verdiend. Vraag 4 Het tafeltennispubliek klapt graag voor een mooie rally. Maar wat is een rally eigenlijk? Batje rood: Een rally noemen we de periode dat een bal in het spel is, dus vanaf het moment van de opslag totdat een punt is gescoord. Batje zwart: Een rally noemen we een balwisseling die eindigt met een smash. Uitleg: Als de bal na de opslag heel vaak heen en weer wordt gespeeld is sprake van een lange rally. Als de ontvanger gelijk mis slaat is het een korte rally. Er hoeft dus geen smash aan te pas te komen. 5

6 Vraag 5 Hoeveel punten moet je hebben om een game te winnen? Batje rood: Wie het eerst elf punten heeft wint de game. Batje zwart: Wie het eerst elf punten heeft wint de game, maar je moet wel twee punten meer hebben dan je tegenstander. Uitleg: Als beide spelers tien punten hebben wint degene die als eerste twee punten meer heeft dan zijn tegenstander Vraag 6 Na hoeveel punten moet de opslag wisselen? Batje rood: Na twee punten moet de opslag wisselen en wordt de serveerder de ontvanger. Behalve als beide spelers tien punten hebben, dan moet om de beurt worden opgeslagen. Batje zwart: Na vijf punten moet de opslag wisselen en wordt de serveerder de ontvanger. Uitleg: Vroeger, toen je een game pas gewonnen had met 21 punten werd om de vijf geserveerd. Nu heb je gewonnen bij elf punten en moet je van opslag wisselen om de twee punten. Vraag 7 Mag je spelen met een batje met een geel rubber? Batje rood: Ja, dat mag. Batje zwart: Nee, dat mag niet. Uitleg: Eén kant van het bat moet rood zijn en de andere kant moet zwart zijn. Spelen met een geel rubber mag dus niet. Vraag 8 Mag je spelen met een batje met aan de ene kant een rood rubber en aan de andere kant zwarte verf? Batje rood: Ja, dat mag onder bepaalde voorwaarden. Batje zwart: Nee, dat mag nooit. Uitleg: Ja, dat mag, maar dan mag je met de zwarte kant de bal niet raken. Misschien heb je wel eens op tv een Chinees zien spelen met penhouder, die gebruiken maar één kant van het batje om te slaan. Vraag 9 Jij bent scheidsrechter. Wat moet je doen als bij de opslag de bal het net raakt? 6

7 Batje rood: Je steekt je hand op en roept: LET, netservice. De speler die zojuist netservice heeft gemaakt moet opnieuw opslaan. Batje zwart: Je kijkt of de tegenstander last heeft van de netservice. Alleen als hij last heeft roep je LET, netservice. Uitleg: Als de opslag goed is (dat betekent één keer stuit op je eigen speelvlak en één keer op het speelvlak van de tegenstander), maar onderweg het net raakt is het altijd netservice. Of een tegenstander daar last van heeft of niet, maakt niks uit. Bij een netservice wordt geen punt gescoord. De speler die de netopslag heeft gemaakt moet opnieuw opslaan. Vraag 10 Jij bent scheidsrechter. Wat moet je doen als een speler drie keer achter elkaar netservice maakt? Batje rood: Na drie keer moet je laten doorspelen alsof het een gewone opslag is. Batje zwart: Je steekt je hand op en roept LET, netservice. De speler die zojuist netservice heeft gemaakt moet opnieuw opslaan. Uitleg: Al slaat een speler 100 keer achter elkaar een netopslag, dan moet hij 100 keer opnieuw opslaan! Vraag 11 Jij bent scheidsrechter. Bij de opslag van een speler raakt de bal het net. Daardoor draait de bal omhoog en raakt de tafelhelft van de tegenstander niet. Wat doe je? Batje rood: Je steekt je hand op en roept: LET, netservice. De speler die zojuist netservice heeft gemaakt moet opnieuw opslaan. Batje zwart: Je roept: FOUT en geeft een punt aan de tegenstander. Uitleg: De bal moet aan beide kanten van het net één keer op tafel stuiten. Ook als de bal het net raakt. Als de bal daardoor omhoog vliegt en niet meer op de tafelhelft van de ontvanger stuit, is de opslag fout. Vraag 12 Jij bent scheidsrechter. Voor het begin van de wedstrijd moet getost worden. Wat is tossen? Batje rood: Door een klein spelletje beslissen wie begint met opslaan. Batje zwart: Beslissen hoeveel punten je moet maken om te winnen. Uitleg: Voor de wedstrijd tost een scheidsrechter. Een bondsscheidsrechter tost met een tosmunt. Jij tost door het balletje onder tafel in je linker- of rechterhand 7

8 te nemen en de speler een hand te laten kiezen. Als de speler het goed heeft mag hij zeggen wie begint met opslaan. Vraag 13 Een speler wint de tos. Mag die speler kiezen aan welke kant van de wedstrijdtafel hij wil beginnen? Batje rood: Ja, dat mag. Batje zwart: Nee, dat mag niet. Uitleg: De speler die de tos wint moet één van de volgende vragen beantwoorden: Wil ik als eerste opslaan? Ja, ik begin met opslaan of nee, mijn tegenstander slaat als eerste op, Wil ik een kant van de wedstrijdtafel kiezen? Ik wil aan de linkerkant beginnen (omdat ik dan mijn moeder niet kan zien in het publiek) of wil ik aan de rechterkant beginnen (omdat ik dan lekker dicht bij mijn coach kan spelen). De winnaar van de tos moet kiezen welke vraag hij wil beantwoorden. De winnaar mag niet allebei de vragen beantwoorden. De winnaar mag ook niet de tegenstander een vraag als eerste laten beantwoorden. Vraag 14 Tijdens de eerste game slaat een speler het balletje stuk. Wat nu? Batje rood: Pech, je moet de game afspelen met het balletje waarmee je begonnen bent. Batje zwart: Je mag een nieuw balletje pakken. Uitleg: Een balletje dat stuk is mag je natuurlijk inwisselen voor een nieuw balletje. Let wel op dat het nieuwe balletje dezelfde kleur heeft en van hetzelfde merk is. Het is handig om voor het begin van de wedstrijd al een reservebal mee te nemen naar de wedstrijdtafel. Vraag 15 Welk sportshirt trek je aan bij een competitiewedstrijd? Batje rood: je clubshirt. Batje zwart: het nieuwe shirt dat je van je oma gekregen hebt. Uitleg: Je clubshirt is het beste shirt om wedstrijden mee te spelen, omdat: bij competitiewedstrijden alle spelers van het team in hetzelfde shirt moeten spelen; de bond afspraken heeft gemaakt over shirts. De club kent deze afspraken en heeft bij het kiezen van het clubshirt rekening gehouden met deze afspraken. 8

9 Vraag 16 Wat is een set? Batje rood: Het aantal games dat je nodig hebt om te winnen. Batje zwart: Twee games samen noem je een set. Uitleg: Een set bestaat uit de meeste gewonnen games van elk oneven aantal. Speel je best of three (beste van drie games), dan heb je de set gewonnen als je twee games gewonnen hebt. Maar je kunt ook best of five (beste van vijf games), best of seven (beste van zeven games) of best of nine (beste van negen games) spelen! Vraag 17 Hoeveel games moet je winnen om een set te winnen? Batje rood: Meestal spelen we sets best of five, dat betekent dat je met drie gewonnen games de set wint. Batje zwart: Meestal spelen we sets best of seven, dat betekent dat je met vier gewonnen games de set wint. Uitleg: De meeste sets worden gespeeld in best of five. Heb je drie games gewonnen, dan win je de set. De set kan dus al na drie (3-0) games afgelopen zijn. Maar een set kan ook vijf (3-2) games duren. Vraag 18 Hoeveel spelers mogen van jouw team meespelen bij een competitiewedstrijd? Batje rood: Drie spelers Batje zwart: Vier spelers. Uitleg: Er mogen vier spelers meespelen met een competitiewedstrijd. Drie spelers spelen drie enkelspelen. De vierde speler speelt mee bij het dubbelspel. Vraag 19 Wat is enkelspel? Batje rood: Enkelspel betekent dat je met een speciaal bandje om je enkel speelt. Batje zwart: Enkelspel betekent dat één speler tegen één andere speler speelt. Uitleg: Spelen met een enkelbandje mag altijd, zeker als je van mening bent dat het geluk brengt! Maar eigenlijk is dit een onzinantwoord. Een enkelwedstrijd is een wedstrijd tussen twee spelers. Eén speler aan de ene kant van de tafel en een tweede speler aan de andere kant. Vraag 20 9

10 Wat is dubbelspel? Batje rood: Dubbelspel is dat twee spelers samen spelen tegen twee tegenstanders. De spelers van één team moeten dan om de beurt slaan. Batje zwart: Dubbelspel betekent dat je met twee batje tegelijk mag spelen. Eén batje in je linkerhand en één batje in je rechterhand. Uitleg: Je spreekt van dubbelspel als twee teamgenoten samen aan tafel spelen tegen twee andere spelers. Bij een competitiewedstrijd van de jeugd wordt altijd één dubbelspel gespeeld. Vraag 21 Uit hoeveel sets bestaat een competitiewedstrijd bij de jeugd? Batje rood: Zeven sets, drie spelers spelen twee enkelwedstrijden (3 x 2= 6) en twee spelers spelen samen één dubbelwedstrijd (6+1= 7). Batje zwart: Tien sets, drie spelers spelen drie enkelwedstrijden (3 x 3= 9) en twee spelers spelen samen nog één dubbelwedstrijd (9+1= 10). Uitleg: In de Eredivisie tafeltennis worden zeven sets gespeeld. In de duocompetitie worden vijf sets gespeeld. In de jeugdcompetitie worden tien sets gespeeld. Vraag 22 Wat doe je als je een set gewonnen hebt? Batje rood: Je loopt meteen naar je teamgenoten en geeft iedereen een high five. Batje zwart: Je geeft je tegenstander een hand en zegt: Bedankt voor de wedstrijd. Uitleg: Je wilt je feestje graag vieren met je teamgenoten. Maar het is sportiever om je tegenstander eerst een hand te geven. Pas als je de tegenstander bedankt hebt is de wedstrijd afgelopen. En niet vergeten: controleer ook even of de uitslag goed is opgeschreven! Vraag 23 Je moet een wedstrijd gaan spelen. Wat doe je tien minuten voordat de wedstrijd begint? Batje rood: Een warming-up, want dan maak je je spieren al lekker warm. Batje zwart: Je eet nog snel even een boterham met pindakaas. Uitleg: Natuurlijk moet je genoeg gegeten hebben als je een wedstrijd moet spelen. Maar het is niet verstandig om dat kort voor de wedstrijd te doen. Daar krijg je misschien wel buikpijn van. Je kunt beter een beetje gaan rennen en je 10

11 spieren opwarmen. Dat verkleint de kans op blessures. Het helpt je bovendien om je te concentreren op de wedstrijd. Vraag 24 Wanneer mag je tijdens een set naar je coach om advies te vragen? Batje rood: Na elke rally. Batje zwart: Na elke game. Uitleg: Als een game is afgelopen mag je naar je coach voor advies en tips. Je coach mag geen aanwijzingen geven als jij aan het spelen bent. Vraag 25 Wat doe je als je een set verloren hebt? Batje rood: Je geeft je tegenstander een hand en zegt: Gefeliciteerd met de overwinning. Batje zwart: Je gaat snel naar de kleedkamer, want je baalt verschrikkelijk. Uitleg: Het is niet leuk om te verliezen. Sportief sporten betekent ook sportief verliezen. Dus geef je de tegenstander een hand en zegt: Gefeliciteerd. Als je moeite hebt om je tranen binnen te houden, mag je daarna naar de kleedkamer. Vraag 26 Welke regel geldt alleen bij het dubbelspel? Batje rood: Dat je parallel moet opslaan. Batje zwart: Dat je diagonaal moet opslaan. Uitleg: Bij het dubbelspel moet de serveerder diagonaal (dit is schuin over tafel) opslaan vanuit het rechter speelvlak. Vraag 27 Wat doe je bij een competitiewedstrijd als je een set niet hoeft te spelen of te tellen? Batje rood: Dan zit je rustig aan de kant. Ondertussen stuur je met je mobieltje een berichtje aan je vrienden met de tussenstand. Batje zwart: Dan zit je aan de kant en moedigt je teamgenoot aan. Uitleg: Competitie spelen doe je met een team. Als je zelf niet hoeft te spelen blijf je bij de wedstrijdtafel om je teamgenoot aan te moedigen. Ondertussen kun je ook naar de tegenstander kijken. Dan weet je beter hoe je spelen moet als hij jouw tegenstander is. Natuurlijk mag je tussendoor naar het toilet. Maar je gaat niet met je mobieltje in de weer! Bij voorkeur zet je je mobiel uit voor de wedstrijd 11

12 begint en pas weer aan als alles is afgelopen. Na de wedstrijd kun je natuurlijk aan iedereen een berichtje sturen. Vraag 28 Wat mag je niet vergeten als je een competitiewedstrijd gaat spelen? Batje rood: Je batje, je sportschoenen en je bondskaart. Batje zwart: Je batje, je sportschoenen en je handdoek. Uitleg: Het is heel vervelend als je de handdoek vergeet. Maar je zweethand kun je nog aan je shirt afdrogen. Als je de bondskaart niet meeneemt, kun je het wedstrijdformulier niet invullen. De meeste clubs hebben een lijst met bondsnummers in de speelzaal. Maar je speelt ook wel eens een uitwedstrijd! Vraag 29 Je zit midden in een rally en slaat per ongeluk je batje stuk tegen het puntje van de tafel. Wat nu? Batje rood: De scheidsrechter roept let en je mag naar de kleedkamer om uit je tas een ander batje te halen. Batje zwart: De scheidsrechter roept let. Je moet bij de wedstrijdtafel blijven. Je teamgenoot mag naar het kleedlokaal om je reservebatje te halen. Uitleg: Het kan natuurlijk altijd gebeuren dat tijdens de wedstrijd je materiaal stuk gaat. Het kan je batje zijn of je schoen. Jij moet dan bij de wedstrijdtafel blijven en je coach of je teamgenoten moeten vervangend materiaal aanreiken. Vraag 30 Jij bent scheidsrechter. Tijdens een rally struikelt een van de spelers. Hij valt en heeft een bloedend wondje aan zijn knie. Wat doe jij? Batje rood: Je laat de rally afspelen en vraagt een de speler of hij pijn heeft. Batje zwart: Je roept meteen let en vraagt de coach (of iemand die er verstand van heeft) om het wondje te verzorgen en alle bloedresten op te ruimen. Uitleg: Als iemand in de speelruimte bloedt, moet het spel onmiddellijk worden onderbroken. Het gaat pas verder als de persoon behandeld is en alle bloedsporen zijn opgeruimd. 12