.41. Gemeente. Omgevingsvergunning ^grzonden 1 7 DEC 2012

Transcriptie

1 .41 F r a n c K Aan: Maatschap BJ. en S.B. Sijtsma Salverderweg PT Franeker Gemeente 6 Frânekerade tisp Omgevingsvergunning ^grzonden 1 7 DEC 2012 Burgemeester en Wethouders hebben op 12 april 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het milieuneutraal wijzigen van het stalsysteem. De aanvraag gaat over Rijksstraatweg 8 te SCHALSUM. De aanvraag is geregistreerd onder nummer O Besluit Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 en 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de bijgevoegde gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten: - Het veranderen van het stalsysteem van pluimveestallen 1 en 2. Beide stallen worden aangesloten op een mixluchtventilatiesysteem met Rav-code E 5.6. (Imago systeem); - Het wijzigen van de situering van de dieselolietank van uitpandig naar inpandig. Onderdeel van het besluit vormen: Het (milieuneutraal) veranderen van een inrichting Procedure Wij hebben dit besluit voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.2 van de Wabo. Bij brief van 17 juli 2012 hebben wij aan u ons besluit kenbaar gemaakt de gevraagde vergunning te weigeren. Op 3 augustus 2012 zijn namens u schriftelijke bezwaren ingediend tegen de weigering. Wij hebben bij besluit 17 december 2012 en onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften ons besluit van 17 juli 2012 herroepen en uw bezwaren gegrond verklaard. Wij hebben in verband hiermee dan ook besloten de omgevingsvergunning te verlenen. Wij merken op, dat dit besluit onderdeel uitmaakt van voormelde beschikking op bezwaar. Beide besluiten zijn dan ook als één gezamenlijk besluit (op bezwaar) te kwalificeren. Bijgevoegde documenten De volgende documenten worden meegezonden met het besluit en zijn als gewaarmerkte stuk bijgevoegd: Aanvraagformulier omgevingsvergunning ( ) Tekening ( ) Technische beschrijving BWL ' V3, februari

2 Rechtsbescherming Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden beroep instellen. Meer informatie over het instellen ven beroep bij de rechtbank kunt u vinden in de beslissing op uw bezwaarschrift. Franeker, 17 december 2012 Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Franekeradeel, V mr. Fred Veenstra, burgemeester! li t 7 K-''l. \ļ 't"į ^» **J, Hugo de Jong, secretaris 2

3 Inhoudsopgave De volgende onderdelen horen bij en maken deel uit van de omgevingsvergunning, verleend op 17 december 2012 aan Maatschap Sijtsma voor het project milieuneutraal wijzigen van het stalsysteem op Rijksstraatweg 8 te SCHALSUM. 4. Veranderen (van de werking) van een inrichting 7. Voorschriften mixlucht-ventilatiesysteem 3

4 Verandering (van de werking) van een inrichting Categorie inrichting Bor De activiteiten van deze inrichting zijn omschreven in categorie 1.1, categorie 7.1 en categorie 8.1 van bijlage I, onderdeel C van het Bor. Voor deze inrichting zijn wij aangewezen als het bevoegd gezag. NA W-gegevens De vergunning is aangevraagd door: Naam vergunninghouder: Maatschap Sijtsma Straat en huisnummer: Rijksstraatweg 8 Pc en woonplaats: 8813 JH Schalsum Voor een inrichting op het adres: Straat en huisnummer: Rijksstraatweg 8 Pc en woonplaats: 8813 JH Schalsum Kadastraal bekend: Gemeente Ried, sectie F, nummer(s) 796, 902 en 903. Voor de inrichting zijn eerder de volgende milieuvergunningen verleend en meldingen geaccepteerd: Oprichtingsvergunning van 12 maart 1991 voor het oprichten van een pluimveehouderij annex akkerbouwbedrijf voor het houden van stuks vleeskuikens; Uitbreidingsvergunning van 21 december 1994 voor het uitbreiden van de inrichting met stuks vleeskuikens; Uitbreidingsvergunning van 13 augustus 1996 voor het verplaatsen van de dieselolietank van binnen naar buiten, voor het plaatsen van een noodstroomaggregaat en het uitbreiden van de opslagloods; Acceptatie melding van 8 december 1994 voor het wijzigen van de inrichting met een opslagloods voor de opslag van graan, stro en machines. Op grond van het overgangsrecht (artikelen 1.2 tot en met 1.10 van de Invoeringswet Wabo) worden onherroepelijke milieuvergunningen, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wabo. Op grond van artikel 2.14, lid 5 van de Wabo in samenhang met artikel 3.10, lid 3 van de Wabo moet een omgevingsvergunning met betrekking tot het veranderen van een inrichting of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, worden verleend, indien: geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer; en de verandering niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend. De verandering betreft het wijzigen van het stalsysteem van pluimveestallen 1 en 2 en het wijzigen van de situering van de dieselolietank. Dit is niet in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten die op dit moment voor de inrichting van kracht is. 4

5 De aangevraagde verandering leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunningen is toegestaan. Wij motiveren dit hieronder als volgt. Geluid Bestaande situatie Op grond van de bestaande vergunning van 12 maart 1991 is er sprake van vergunde geluidsruimte waarmee rekening gehouden moet worden. Ten aanzien van het LAr,Lt is gesteld dat, ter plaatse van 50 meter vanaf de inrichtingsgrens het geluidsniveau afkomstig van de inrichting niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 db(a) voor respectievelijk de dag,- avond- en nachtperiode. Het LAmax mag niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 db(a) voor de te onderscheiden periodes. Invloed van de gevraagde vergunning op het milieu De akoestische situatie blijft door het toepassen van de mixluchtventilatie E 5.6 in pluimveestallen 1 en 2 en het verplaatsen van de dieselolietank van buiten naar binnen, onveranderd ten opzichte van de vergunde situatie. Bodem Binnen de inrichting vindt opslag van dieselolie plaats in een bovengrondse tank. Op grond van de vergunning van 13 augustus 1996 is vergund om de inpandige opslag van dieselolie naar buiten te verplaatsen. Dit is echter nooit gerealiseerd. De voorschriften van de onderliggende vergunning van 13 augustus 1996 dekken tevens de inpandige opslag van dieselolie. Aangezien de opslag van dieselolie altijd al inpandig heeft plaatsgevonden en in het verleden ook in deze vorm is vergund en aangezien inpandige opslag van dieselolie in overeenstemming is met de voorschriften behorende bij de vergunning van 13 augustus 1996 zijn wij van mening dat het verplaatsen van de dieselolietank geen extra negatieve impact heeft op het milieu dan welke is vergund. Lucht Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Voor veehouderijen met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden wettelijk vastgestelde afstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Voor vleeskuikens, waarvoor een geuremissienorm geldt, moet op grond van artikel 3 van de Wgv een vergunning worden geweigerd, indien de geurbelasting van de veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8 odeur units per kubieke meter lucht (ouezm3). De geurbelasting op een woning in de bebouwde kom mag maximaal 2 ouean3 bedragen. 5

6 Het ventilatiesysteem van pluimveestallen 1 en 2 blijft ongewijzigd ten opzichte van het vergunde ventilatiesysteem. De geuremissie afkomstig uit de pluimveestallen blijft dan ook ongewijzigd ten opzichte van de vergunde situatie. Luchtkwaliteit Titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) stelt (de toename van) de concentraties van N02 en fijnstof centraal. Op basis van de desbetreffende bepalingen uit de Wm moet worden beoordeeld of de activiteiten die zijn aangevraagd van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Hierbij moeten de grenswaarden voor stikstofdioxide, stikstofoxiden en zwevende deeltjes (PM 10) in acht worden genomen. Fijnstof: De fijnstof-depositie in de gevraagde situatie zal ongewijzigd blijven ten opzichte van de vergunde situatie. Het stalsysteem in de bestaande situatie (Rav E 5.100) heeft een emissiefactor van 22 g PMlO/dier/jaar. De bestaande pluimveestallen 1+2 worden uitgevoerd volgens Rav-code E 5.6 en ook met een emissiefactor van 22 g PMlO/dier/jaar. De wijziging heeft dus geen invloed op de componenten stikstofdioxide en stikstofoxiden. Deze blijven dan ook ongewijzigd ten opzichte van de vigerende vergunning. Ammoniak Het stalsysteem van pluimveestallen 1 en 2 wordt gewijzigd. Beide stallen worden aangesloten op een mixluchtventilatiesysteem met de Rav-code E 5.6. (imago systeem). Dit is een systeem dat in bestaande stallen kan worden toegepast. De bestaande stal moet hierbij wel voldoen aan de technische beschrijving van het stalsysteem. In de technische omschrijving van dit stalsysteem is aangegeven dat de totale vloerconstructie een isolatiewaarde (Rc-waarde) van minimaal 2,0 m 2.C /W. moet hebben. In de berekeningen, welke behoren tot de aanvraag, is voor pluimveestallen 1 en 2 een zandpakket tot een diepte van 5,5 meter in de bodem meegenomen om aan te tonen dat de vloerconstructie voldoet aan de voorgeschreven Rc-waarde. Met verwijzing naar het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften heeft u in voldoende mate aangetoond dat de bestaande pluimveestallen 1 en 2 voldoen aan de isolatiewaarde van de vloer conform de technische omschrijving van het stalsysteem E 5.6. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden om de uitvoering en het gebruik van het stalsysteem te waarborgen. Bij het stalsysteem hoort een technische beschrijving. Om de duidelijkheid voor de inrichtinghouder en het bevoegd gezag te vergroten zijn de eisen uit de technische beschrijving als voorschriften opgenomen. De voorschriften zijn uitdrukkelijk niet opgenomen in verband met andere of grotere milieugevolgen van de aangevraagde wijziging ten opzichte van de vergunde situatie. Tevens leidt de verandering niet tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend. Tenslotte geldt voor de aangevraagde verandering geen verplichting om een milieueffectrapportage te maken. Conclusie Er is geen aanleiding om de gevraagde vergunning te weigeren. 6

7 Voorschriften mixlucht-ventilatiesysteem 1.1 Bouwkundige uitvoeringseis De totale vloerconstructie moet een isolatiewaarde (Rc-waarde) hebben van minimaal Technische voorzieningen Pluimveestallen 1 en 2 moeten zijn uitgevoerd met een mixluchtventilatiesysteem Het mixluchtventilatiesysteem moet zijn uitgevoerd met kokers die zijn voorzien van een regelbare ventilator De kokers moeten verticaal zijn opgehangen in tenminste twee rijen in de lengterichting van de stal, waarbij de kokers in dwarsrichting van de stal niet op één lijn zijn geplaatst; binnen de stal is sprake van een evenredige verdeling Voor een goede werking mag het bestreken vloeroppervlak maximaal 150 m 2 per koker bedragen De uitblaasopening (onderkant) van de koker is zodanig uitgevoerd dat de lucht over het strooiseloppervlak wordt geblazen; uitvoering volgens opgave leverancier. r.2.6 De volgende registratieapparatuur moet aanwezig zijn: apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de mixluchtventilatoren (urenteller, kwh-meter, toerenteller of meetventilator); apparatuur voor registreren van de instellingen van de regeling van de Mixluchtventilatoren. 1.3 Het gebruik van het systeem Het leefoppervlak bij vleeskuikens moet minimaal 417 cm 2 en maximaal 556 cm 2 per dier bij opzet (18 24 dieren per m 2 ) zijn Het te installeren debiet is 1,8 m 3 per dier per uur bij een tegendruk van O Pa (Door de aanwezigheid van een verdeelplaat onderin de koker treedt weerstand op bij het blazen van lucht uit de koker. De hoeveelheid lucht die bij de maximale stand uit de koker wordt geblazen is daardoor lager. Tijdens de metingen (bij vleeskuikens) bedroeg de werkelijke capaciteit ongeveer 0,6 m 3 per dier per uur. ) De lucht uit het bovenste deel van de stal (onder het dak/nok van de stal) wordt via de kokers naar beneden geleid en vervolgens over het strooiseloppervlak geblazen De afstand tussen vloer en onderzijde koker mag maximaal 120 cm zijn Voor de in te stellen capaciteit van de mixluchtventilatoren wordt het volgende schema aangehouden: dag 0 en dag 1, geen mixluchtventilatie; vanaf dag 1, geleidelijke toename capaciteit, oplopend van 10 Vo van het maximum naar 100 Vo op dag 130. (Indien noodzakelijk kan tijdens korte perioden worden afgeweken van deze instellingen (bijvoorbeeld tijdens ziekten). De reden van afwijking dient te worden geregistreerd in een logboek. 7

8 1.3.6 Te behoeve van een controle op de werking van het mixluchtsysteem moeten de volgende gegevens automatisch worden geregistreerd: het aan staan van de mixluchtventilatoren; de instelling van de capaciteit van de mixluchtventilatoren van de geregistreerde waarden moet tijdens de controle een uitdraai van huidige en de vorige productieronde opvraagbaar zijn.