PRAKTIJKNOTITIE Fiscaal. 1. Inleiding. 2. Oudedagsverplichting (bij leven) 2.1. Inleiding

Transcriptie

1 Van: NOAB Adviesgroeplid Marree & Van Uunen Belastingadviseurs Datum: Oktober 2017 Onderwerp: Oudedagsverplichting in detail 1. Inleiding Sinds 01 april 2017 heeft de DGA de mogelijkheid om zijn pensioen in eigen beheer met een fiscaal aantrekkelijke korting af te kopen, of om te zetten in een oudedagsverplichting. Inmiddels zijn er al vele DGA s die van deze regeling gebruik gemaakt hebben. Bij dat proces zijn diverse praktische vragen opgekomen. Daarbij speelt het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (hierna: CAP) van de Belastingdienst een belangrijke rol. Het CAP heeft op haar website 1 enkele Vraag & Antwoord besluiten geplaatst, in deze notitie zal op sommige momenten ook worden verwezen naar die uitingen (bijvoorbeeld: zie V&A ). Daarnaast heeft het CAP op individuele basis enkele vragen beantwoord. Gaandeweg worden zaken duidelijk die eerst nog onduidelijk waren. Dat betekent echter niet dat de praktijk daar altijd mee geholpen is, want sommige antwoorden roepen juist nieuwe praktische vragen op. Deze praktijknotitie gaat in op de praktische aandachtspunten van de oudedagsverplichting. De eerste versie is opgesteld in juli Naar aanleiding van de op 29 september 2017 uitgevaardigde V&A inzake de oprenting van de ODV en voorts naar aanleiding van de door de Belastingdienst uitgevaardigde Handreiking ODV-aanspraken en overlijden van 13 oktober 2017 is besloten om deze notitie bij te werken. Paragraaf 2.3 is aangepast, maar stemt qua inhoud nog redelijk overeen met onze eerdere notitie. Onze eerdere visie op de oprenting van de ODV wordt namelijk grotendeels bevestigd in V&A Verder zijn in paragrafen 3.1 en 3.3 nieuwe tekstblokken opgenomen naar aanleiding van voornoemde handreiking. Om inzichtelijk te maken hoe de visie op deze problematiek is gewijzigd en wat het belang van deze handreiking voor de praktijk is, is ervoor gekozen om de oude tekst in stand te laten en waar nodig aan te vullen met de visie zoals deze in de handreiking uit de doeken wordt gedaan. Verder zijn paragraaf 4.2 en 4.3 aangepast. 2. Oudedagsverplichting (bij leven) 2.1. Inleiding De regelgeving waarop de oudedagsverplichting (hierna: ODV) is gebaseerd, is door de wetgever bewust zo eenvoudig mogelijk gehouden. Eenvoud staat voorop. In vergelijking met alle voetangels en klemmen van het pensioen in eigen beheer (hierna: PEB) is dat uiteraard een enorme verlichting voor de praktijk. Aan de andere kant zorgt die eenvoud er juist voor dat er wat flexibiliteit verloren gaat. Daar zijn wel oplossingen voor, maar dat vereist dat u als adviseur daar bijzonder alert op bent. De boot missen betekent in de meeste gevallen namelijk dat de DGA vast zit in het starre keurslijf van de ODV. In deze praktijknotitie gaan wij daarom uitgebreid in op de ODV en op de mogelijkheden en de onmogelijkheden van de ODV. Als de ontwikkelingen in de praktijk daartoe aanleiding geven, dan streven wij ernaar om deze notitie binnen een maand te actualiseren. Wij raden u echter aan om telefonisch contact op te nemen met de NOAB helpdesk ( ) als u vragen heeft over de ODV, zodat u altijd op de hoogte gesteld kunt worden van de laatste stand van zaken. 1 Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 1/15

2 2.2. Pensioen in eigen beheer omzetten in ODV tegen de fiscale waarde Tussen 01 april 2017 en 31 december 2019 heeft de DGA de mogelijkheid om zijn pensioen in eigen beheer (hierna: PEB) tegen de fiscale waarde om te zetten in een ODV (zie ook V&A ). Het gaat daarbij om de fiscale waarde ten tijde van het omzettingsmoment en uitdrukkelijk niet de fiscale waarde van de pensioenvoorziening op bijvoorbeeld 31 december De fiscale waarde op het omzettingsmoment moet dus op de juiste wijze berekend worden als men van deze regelgeving gebruik wil maken. De omzetting van het PEB in een ODV, betekent dat de DGA (en eventueel ook de partner) alle pensioenrechten prijsgeeft. De gehele pensioenvoorziening moet omgezet worden in een ODV. In ruil daarvoor krijgt de DGA in feite een vordering 2 op de BV (de ODV) en stijgen zijn/haar aandelen in waarde omdat de zogenoemde dividendklem vervalt. 3 Voor nadere toelichting op dit laatste punt verwijzen wij naar de eerdere praktijknotitie over het uitfaseren van het PEB Geen opbouw, wel oprenting De mogelijkheid om op basis van het salaris pensioen in eigen beheer op de bouwen zijn op 01 juli 2017 definitief beëindigd. De Wet Uitfaseren PEB is op 01 april in werking getreden en op basis van een besluit van 22 maart 2017 (nummer ) liep er nog een coulancetermijn van drie maanden vanaf dat moment waarop pensioenopbouw in eigen beheer werd gedoogd. DGA s die ervoor kiezen om in de pensioensfeer te blijven gaan dus verder met een zogenoemde premievrije aanspraak. Die aanspraak moet nog altijd actuarieel (dus rekening houdend met sterftekansen) bepaald worden, waarbij fiscaal gezien geen rekening mag worden gehouden met bijvoorbeeld leeftijdsterugstelling, indexatie en de marktrente (verplicht rekenen met rente 4%). Deze rekenregels zijn opgenomen in artikelen tot en met Wet Inkomstenbelasting 2001 en artikel 8 lid 6 Wet op de vennootschapsbelasting Ook aan de ODV mag niet gedoteerd worden op basis van het salaris. Staatssecretaris Wiebes zag geen heil in een afkoopregeling voor het bestaande pensioen, om vervolgens een nieuwe regeling in het leven te roepen waarmee wederom een oudedagsvoorziening in eigen beheer gevormd zou worden. Vandaar dat ervoor gekozen is om de ODV slechts te laten toenemen met de marktrente (of afnemen als de marktrente negatief is). De rentebijschrijving is een aftrekbare last voor de winstbepaling en daarmee van invloed op de verschuldigde vennootschapsbelasting. De marktrente wordt jaarlijks gesteld op het gemiddelde maandelijkse U-rendement over het voorliggende jaar. Om misverstanden te voorkomen wordt dit in art 12.3a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 jaarlijks opgenomen. Zo is de rente over 2017 vastgesteld op het gemiddelde U-rendement over De oprenting van de ODV over het jaar 2017 verloopt daarmee tegen een rentevoet van 0,059%. Oprenting moet volgens de wettekst van artikel 38p lid 1 Wet op de loonbelasting 1964 jaarlijks plaatsvinden. Dat lijkt op het eerste oog duidelijk, maar dat is het niet. Vandaar dat het CAP op 29 september 2017 in een vraag en antwoordbesluit (V&A17-027) aan de hand van enkele voorbeelden heeft toegelicht hoe de oprenting van de ODV dient te verlopen. Er moet voor de oprenting onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde uitstelfase (dat is de periode waarin de ODV nog niet tot uitkering is gekomen) en de uitke- 2 Deze vordering is een niet tot het loon behorende aanspraak. Op grond van de rangorderegeling in de inkomstenbelasting is deze vordering derhalve geen tbs-vordering of box 3 vordering. 3 De omzetting van het PEB in een ODV kan derhalve een fiscaal nadeel opleveren als de DGA komt te overlijden, terwijl hij/zij een partner heeft met recht op nabestaandenpensioen. In dat geval kan er meer erfbelasting en inkomstenbelasting verschuldigd zijn bij overlijden. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 2/15

3 ringsfase. Tijdens de uitstelfase kan een keuze gemaakt worden voor het moment van oprenting, namelijk oprenting op de zogenoemde omzettingsverjaardag 4 of oprenting per balansdatum. Ook tijdens de uitkeringsfase blijft de oprenting doorlopen, maar vervalt de keuze voor het moment van oprenting. In de uitkeringsfase dient oprenting steeds plaats te vinden op de zogenoemde uitkeringsverjaardag 5. En bij de overgang van de uitstelfase naar de uitkeringsfase zal er in de meeste gevallen tussentijds opgerent moet worden. Hierna volgen enkele voorbeelden van de oprenting van de ODV in de uitstelfase, in de uitkeringsfase en in de fase daartussen (het jaar waarin de ODV tot uitkering komt). Voorbeeld uitstelfase: Een DGA heeft op 1 augustus 2017 zijn pensioenvoorziening omgezet in een ODV. De fiscale waarde van de pensioenvoorziening was Hoe verloopt de oprenting als de DGA de ODV nog niet in laat gaan? Mogelijkheid 1 oprenten op omzettingsverjaardag Op 1 augustus 2018 is de eerste omzettingsverjaardag. De ODV moet dan opgerent worden over de periode 1 augustus 2017 tot 31 juli De toe te passen rente is het gewogen gemiddelde van de rente over 2017 en De rente over 2017 is vastgesteld op 0,059% en stel dat de rente over 2018 op 0,080% is vastgesteld. Het gewogen gemiddelde is dan 5 maanden (1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017) een rente van 0,059% en 7 maanden (1 januari 2018 tot en met 31 juli 2018). Ofwel [(5 x 0,059%) + (7 x 0,080%)] / 12 = 0,07125%. De stand van de ODV op 1 juli 2018 is derhalve x (1 + 0,07125/100) = De oprenting is gelijk aan 0,07125% x = 171. Mogelijkheid 2 oprenten op balansdatum Volgens V&A mag de ODV echter ook opgerent worden op balansdatum (31 december). De oprenting over 2017 verloopt dan tijdsevenredig aan de hand van de rente over En de oprenting over 2018 dient naar onze mening dan eveneens tijdsevenredig te verlopen, waarbij de toe te passen rente over 2018 wordt losgelaten op de stand van de ODV op de laatste omzettingsverjaardag (en dus niet op de stand van de ODV per balansdatum). De rente over 2017 is vastgesteld op 0,059% en stel dat de rente over 2018 op 0,080% is vastgesteld. De oprenting van de ODV van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 is x 5/12 x 0,059% = 59. De stand van de ODV per 31 december 2017 is derhalve De oprenting van de ODV van 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2017 is x 7/12 x 0,080% = 112. De stand van de ODV per 1 augustus 2018 is derhalve Als de oprenting over deze periode toegepast zou worden over de stand van de ODV per balansdatum, dan zou de oprenting te hoog worden (rente over rente). 4 De omzettingsverjaardag is telkens op de dag waarop het pensioen in eigen beheer is omgezet in een ODV. Als een pensioengerechtigde bijvoorbeeld op 15 november 2017 het besluit heeft genomen om zijn/haar pensioenrechten af te stempelen en om te zetten in een ODV, dan is de eerste omzettingsverjaardag op 15 november De uitkeringsverjaardag is telkens op de dag waarop de ODV voor het eerst tot uitkering is gekomen. Stel dat iemand op 15 december 2017 besluit om zijn/haar ODV tot uitkering te laten komen, dan is de eerste uitkeringsverjaardag op 15 december Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 3/15

4 Als de ODV tot uitkering is gekomen, dan moet oprenting volgens het CAP plaatsvinden op de uitkeringsverjaardag. Wat tot gevolg kan hebben dat de uitkeringen gedurende het jaar omhoog of omlaag bijgesteld moeten worden vanwege de toevoeging van de rente. De mogelijkheid om per balansdatum op te renten vervalt. Voorbeeld uitkeringsfase: Een DGA zet op 1 augustus 2017 zijn pensioenvoorziening om in een ODV. De fiscale waarde van de pensioenvoorziening was Stel dat de DGA kort daarvoor de AOW gerechtigde leeftijd bereikt, zodat de ODV uitkeringen direct moeten ingaan (waarover later meer). Hoe verloopt de oprenting? De eerste uitkering wordt vastgesteld op 1/20 e deel van , ofwel per jaar. Er kan gekozen worden voor een maandelijkse ODV-uitkering van bruto. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de BV loonheffing moet inhouden op deze uitkeringen. Op 1 augustus 2018 wordt de eerste uitkeringsverjaardag bereikt. De stand van de ODV is op dat moment Oprenting vindt plaats door op dat moment 5/12 e deel (augustus t/m december) van de ODV te vermenigvuldigden met de rente over 2017 (0,059%, zie boven) en 7/12 e deel (januari t/m juli) van de ODV tegen de rente over 2018 (nog niet bekend, maar stel dat deze 1% is). Stand ODV per 1 augustus 2018: BIJ: 5/12 e x x 0,059% 56 BIJ: 7/12 e x x 1% Nieuwe stand ODV per 1 augustus 2018: De volgende jaaruitkering is 1/19 e hiervan, ofwel voor het gehele jaar. In het jaar waarin de ODV voor het eerst tot uitkering komt, wordt er overgestapt van een oprenting op omzettingsverjaardag of balansdatum naar een oprenting op iedere uitkeringsverjaardag. I verband hiermee moet er op de dag waarop de uitkeringen aanvangen eerst een oprenting plaatsvinden over de verstreken periode tussen de laatste omzettingsverjaardag of balansdatum (afhankelijk van de systematiek die wordt toegepast) en de dag waarop de ODV-uitkeringen dienen in te gaan. Voorbeeld overgangsfase: Een DGA heeft op 1 juli 2017 zijn pensioenvoorziening omgezet in een ODV. De fiscale waarde van de pensioenvoorziening was Stel dat de DGA op 1 januari 2019 de AOW gerechtigde leeftijd bereikt, zodat de ODV uitkeringen uiterlijk twee maanden later op 1 maart 2019 moeten ingaan (waarover later meer). Hoe verloopt de oprenting? Op 1 juli 2018 is de eerste omzettingsverjaardag. De ODV moet dan opgerent worden over de periode 1 juli 2017 tot 30 juni De toe te passen rente is het gewogen gemiddelde van de rente over 2017 en Ook kan gekozen worden voor oprenting per balansdatum. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 4/15

5 Bij ingang van de ODV termijnen op 1 maart 2019 moet de ODV op dat moment worden opgerent, zodat de juiste ODV termijnen berekend kunnen worden. Mogelijkheid 1 - Als oprenting steeds heeft plaatsgevonden per omzettingsdatum, dan is dat over de sinds de laatste omzettingsverjaardag (zijnde 1 juli 2018) verstreken periode. Er wordt dus opgerent over de periode 1 juli 2018 tot en met 28 februari 2019, waarbij de toe te passen rente het gewogen gemiddelde is van de rente over 2018 en Mogelijkheid 2 - Als echter wordt opgerent per balansdatum, dan dient de rente over de periode 1 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 nog aan de ODV toegevoegd te worden. Daarna vindt oprenting steeds plaats op de uitkeringsverjaardag. Er wordt derhalve weer opgerent over de periode 1 maart 2019 tot en met 29 februari 2020, waarbij de toe te passen rente het gewogen gemiddelde is van de rente over 2019 en Conclusie: als de ODV nog niet is ingegaan dan dient telkens op de omzettingsverjaardag of per balansdatum opgerent te worden. En zodra de ODV ingaat moet overgestapt worden naar een oprenting op de uitkeringsverjaardag. In het V&A is een vergelijkbaar voorbeeld als het bovenstaande opgenomen. Dit lijkt goed werkbaar voor de praktijk, maar helaas sluit V&A af met de volgende passage: Oprenting ODV en fiscale winstberekening: Hetgeen hiervoor over de oprenting is opgenomen, betreft de toepassing van de bepalingen van de Wet LB. Het eigenbeheerlichaam moet bij het bepalen van de fiscale winst, de lasten van de jaarlijkse oprenting van de ODV op basis van goed koopmansgebruik toerekenen aan het boekjaar waarop de oprenting betrekking heeft. Wanneer de oprenting niet op (fiscale) balansdatum plaatsvindt, kan het deel van de eerstvolgende oprenting dat betrekking heeft op de periode tot (fiscale) balansdatum, bij het bepalen van de fiscale winst van het betreffende boekjaar in aanmerking worden genomen door op de fiscale eindbalans een transitorische passiefpost op te nemen. Met andere woorden: wat voor de loonheffing geldt, hoeft nog niet te gelden voor de verwerking in de aangifte vennootschapsbelasting. Voor de jaarwinstbepaling kan gehinkt worden op twee gedachten: - Eenvoud, waarbij oprenting eens per jaar tot het resultaat wordt gerekend. De rente wordt dan berekend over de stand van de ODV op de voorliggende omzettings/uitkeringsverjaardag. Dit past wel bij het karakter van de ODV, deze is door de wetgever bewust zo eenvoudig mogelijk gehouden; - Matching, waarbij de oprenting maandelijks tot het resultaat wordt gerekend en waar nodig als overlopende last wordt aangemerkt. Ook in deze situatie kan de rente berekend worden over de stand van de ODV op de voorliggende omzettings/uitkeringsverjaardag. Wat verwarrend is aan bovenstaande passage, is dat er enerzijds wordt gewezen op een verplichting (het eigenbeheerlichaam moet..), terwijl er anderzijds de suggestie wordt gewekt dat het eigenbeheerlichaam een keuze heeft (bij het bepalen van de fiscale winst kan.). Wat ons betreft zou het eenvoudbeginsel hier mogen prevaleren, zodat de keuze bestaat om het matchingbeginsel aan de kant te schuiven. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 5/15

6 2.4. De uitkeringsfase van de ODV De ODV mag op zijn vroegst vijf jaren voor het bereiken van de AOW-leeftijd tot uitkering komen en moet uiterlijk binnen twee maanden na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd tot uitkering komen. Het is niet mogelijk om de ODV eerder of later te laten ingaan. De ODV is op dit punt niet flexibel, wat wordt veroorzaakt door de gewenste eenvoud van de ODV. Een weduwe van 58 jaar oud ontvangt sinds het overlijden van haar echtgenoot een nabestaandenpensioen uit zijn BV. Op 1 augustus 2017 wordt de pensioenvoorziening omgezet in een ODV. Omdat de weduwe meer dan vijf jaar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd, kan de ODV nog niet tot uitkering komen. De uitkeringen stoppen derhalve. Het inkomen valt weg totdat de weduwe wel vijf jaar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd (op zijn vroegst). In deze situatie kan overwogen worden om gedurende enkele jaren in het inkomen te voorzien middels dividenduitkeringen (verondersteld dat de zogenoemde uitkeringstoets doorstaan kan worden). Een andere mogelijkheid is afstorting van de ODV op een lijfrente, waarover later meer. Een laatste mogelijkheid is om het pensioen pas op 31 december 2019 om te zetten in een ODV, zodat tot die tijd de pensioenuitkeringen kunnen doorlopen. Vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd moet de gehele ODV in twintig jaren worden uitgekeerd, waarbij er minimaal eens per jaar een uitkering gedaan moet worden. In het eerste jaar wordt dan 1/20 e deel van de stand van de ODV uitgekeerd, in het tweede jaar 1/19 e deel (nadat oprenting heeft plaatsgevonden, zie boven) enzovoorts. Als wordt gekozen voor een jaarlijkse uitkering, dan is het wel verstandig om de eerste ODV uitkering binnen de wettelijke termijn van twee maanden na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te verlonen en uit te keren. Praktisch gezien zullen veel DGA s wellicht kiezen voor een maandelijks te verlonen uitkering (loon uit vroegere dienstbetrekking). Als de ODV uitkeringen eerder in gaan dan op de AOW-gerechtigde leeftijd, dan wordt de uitkeringstermijn van twintig jaren verlengd met het aantal jaren dat de ODV eerder in gaat (met een maximum van vijf uiteraard). Als de ODV bijvoorbeeld vijf jaar voor de AOW-datum in gaat, dan wordt er in het eerste jaar 1/25 e deel van de ODV uitgekeerd, in het tweede jaar 1/24 e deel enzovoorts. Op basis van de wettekst worden daarbij alleen hele jaren bijgeteld en geen delen van jaren. Dit betekent dat het in de praktijk erg lastig zal zijn om een ODV in 25 jaren uit te keren. Dat vergt namelijk een grote mate van alertheid, omdat de ODV dan exact vijf jaar voor de AOW-datum in moet gaan. Gaat de ODV iets later in, dan is geen sprake meer van een vijf gehele jaren tussen ingangsdatum en AOW-datum, maar nog slechts vier gehele jaren. Zodat de ODV in 24 jaren uitgekeerd dient te worden. Als het PEB na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt omgezet in een ODV, dan wordt het aantal hele verstreken jaren tussen het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en het moment van omzetting in een ODV, in mindering gebracht op de uitkeringsduur van twintig jaren. De ODV moet dan direct ingaan. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 6/15

7 Een DGA heeft op 1 augustus 2015 de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Als de DGA het PEB op 1 juli 2017 omzet in een ODV, dan is er slechts één geheel jaar verstreken sinds hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De ODV moet direct ingaan en zal uitkeren in 19 jaren. Als de DGA het PEB op 1 september 2017 omzet in een ODV, dan zijn er twee gehele jaren verstreken sinds hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De ODV moet direct ingaan en zal uitkeren in 18 jaren. Voor een DGA die meer dan 19 jaar ouder is dan de AOW-leeftijd zal dit betekenen dat de fiscale voorziening ineens wordt uitgekeerd als het PEB wordt omgezet in een ODV. In dat geval zal een afkoop uiteraard fiscaal aantrekkelijker zijn, vanwege de afkoopkorting De (on)mogelijkheden van afstorting ODV op een lijfrente Uit het bovenstaande blijkt dat de ODV zo eenvoudig mogelijk van opzet is, waardoor de ODV op bepaalde punten wat heeft moeten inboeten aan flexibiliteit. Als flexibiliteit echter de voorkeur geniet boven het in eigen beheer houden van de voor de ODV beschikbare middelen, dan kan deze onder de juiste omstandigheden wel opgezocht worden. Als eerder of later laten ingaan van uitkeringen juist wel gewenst is, dan heeft de DGA immers de mogelijkheid om de ODV rechtstreeks (dus niet via de rekening van de DGA) af te storten op een lijfrenteproduct (verzekerde lijfrente of bankspaarlijfrente). De afstorting kan plaatsvinden in zijn geheel, maar het is ook toegestaan om de ODV deels of zelfs in delen af te storten. Let wel, de middelen kunnen na afstorting op een lijfrente niet meer teruggehaald worden naar eigen beheer. De mogelijkheid om in delen af te storten biedt de mogelijkheid om meerdere lijfrenten 6 te bedingen en te combineren, zodat ook in zekere mate gevarieerd kan worden met de hoogte van de uitkeringen en het moment waarop de uitkeringen ingaan en eindigen. Als deze flexibiliteit gewenst is, dan moet de DGA daar wel bijzonder alert op zijn als hij/zij de boot niet wil missen. Er zijn namelijk twee valkuilen te noemen. Valkuil 1 Als een ODV eenmaal is ingegaan, dan kan deze niet meer afgestort worden op een lijfrente. De ODV zit dan vast in de vennootschap en moet dus vanaf dat moment tot aan het einde van de looptijd uitgekeerd worden door de vennootschap. Dit betekent dat de DGA (en zijn erfgenamen) gedurende die gehele periode de BV in stand moeten laten. Een DGA zet op 1 augustus 2017 zijn pensioenvoorziening om in een ODV. Als de DGA op 1 mei 2018 de AOW gerechtigde leeftijd bereikt, dan moeten de ODV uitkeringen uiterlijk op 1 juli 2018 ingaan. Uiterlijk tot 30 juni 2018 kan de DGA de ODV (geheel, deels of in delen) afstorten op bijvoorbeeld een bankspaarlijfrente. Met ingang van 1 juli 2018 is afstorting niet meer mogelijk. 6 Zie artikel lid 1 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel lid 4 Wet inkomstenbelasting 2001 voor de mogelijke lijfrentevormen: de oudedagslijfrente, de nabestaandenlijfrente en de tijdelijke lijfrente. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 7/15

8 Bij een DGA die pas na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zijn PEB omzet in een ODV, moet de ODV direct tot uitkering komen. Dat zou betekenen dat deze categorie DGA s geen gelegenheid heeft om de ODV af te storten op een lijfrente. De Belastingdienst keurt echter goed dat de ODV in deze situatie toch afgestort kan worden op een lijfrente. 7 Een DGA zet op 1 augustus 2017 zijn pensioenvoorziening om in een ODV. Op dat moment is de DGA al 68 jaar oud. Omdat de AOW gerechtigde leeftijd al bereikt is, moeten de ODV uitkeringen direct ingaan. De DGA heeft bij omzetting van het PEB in een ODV in deze situatie de keuze om de ODV (geheel, deels of in delen) afstorten op bijvoorbeeld een bankspaarlijfrente. Dat moet direct bij het omzetten van het PEB in een ODV plaatsvinden. Op dit moment is niet geheel duidelijk is wat er onder direct wordt verstaan. Is de ODV dan niet meer uit de BV te krijgen als deze is ingegaan? Het lijkt ons nog wel mogelijk om de ODV nog gedurende de overgangsperiode (01 april 2017 tot en met 31 december 2019) af te kopen met een afkoopkorting. Ook is aangegeven dat de ODV in het kader van een herstructurering te verplaatsen is. Het is echter nog niet duidelijk gemaakt of dat ook geldt voor een ODV die reeds tot uitkering is gekomen. Verder is op dit moment nog onduidelijk welke eisen er aan de herstructurering gesteld zullen worden (zakelijkheidstoets). Valkuil 2 Afstorting op een lijfrente is wettelijk gezien mogelijk tot uiterlijk in het jaar waarin de DGA de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger ligt dan de AOW-leeftijd. Dit is een aandachtspunt bij iemand die pas na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zijn PEB omzet in een ODV. De tegemoetkoming die bijvoorbeeld voor oudere ondernemers geldt voor het bedingen van een stakingslijfrente 8 is vooralsnog niet doorgetrokken naar afstorting van de ODV. Als in deze situatie de wens bestaat om de BV te ontbinden, dan is de DGA dus aangewezen op een afkoop van het PEB. Een DGA zet op 1 augustus 2017 zijn pensioenvoorziening om in een ODV. Op dat moment is de DGA al 73 jaar oud. Omdat de AOW gerechtigde leeftijd al bereikt is, moeten de ODV uitkeringen direct ingaan. De DGA heeft bij omzetting van het PEB in een ODV in deze situatie niet de keuze om de ODV af te storten op bijvoorbeeld een bankspaarlijfrente. Dat is wettelijk gezien niet meer mogelijk, omdat een lijfrente uiterlijk in het vijfde jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd tot uitkering moet komen. In dit geval zijn er al meer dan vijf jaar verstreken sinds de AOW gerechtigde leeftijd is bereikt. 9 7 Zie V&A Zie besluit Lijfrenten in de winstsfeer (BLKB 2014/816) onder punt 2. 9 Een lijfrente mag niet later ingaan van vijf jaren na AOW-datum. Een DGA van bijvoorbeeld 71 kan derhalve het pensioen in eigen beheer wel afkopen of omzetten in een ODV, maar geruisloze afstorting naar een bank of verzekeraar lijkt onmogelijk. Blijkens de nota n.a.l.v. het verslag van 9 december 2016 is de staatssecretaris ook niet bereid om voor deze gevallen een regeling te treffen. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 8/15

9 3. Oudedagsverplichting (voor nabestaanden) 3.1. Inleiding Een kenmerk van de ODV is dat de uitkeringen bij het overlijden van de DGA over gaan op zijn erfgenamen. De ODV is dus niet afhankelijk van het leven van de DGA, wat wil zeggen dat deze niet vrijvalt als de DGA komt te overlijden. Hierdoor hoeft de ODV niet actuarieel berekend te worden, zodat er in beginsel ook geen verschil zal zijn tussen de fiscale waarde en de commerciële waarde van de ODV. De ODV keert uit simpelweg uit totdat deze afgelost is, ook nadat de DGA is overleden. En zelfs als de nabestaande van de DGA komt te overlijden stopt dat proces niet. De nabestaanden van de nabestaande gaan dan de resterende uitkeringen ontvangen. In het onderstaande zal worden ingegaan op de situatie van overlijden voordat de ODV tot uitkering is gekomen en op de situatie dat de ODV reeds uitkeert als de DGA komt te overlijden. Daarnaast zullen enkele erfrechtelijke aspecten van de ODV aan de orde komen. Wij merken op dat de wetgever er van uit lijkt te gaan dat het huwelijksvermogensrecht hier geen rol bij speelt, de ODV lijkt verknocht te zijn en behoort kennelijk geheel tot de nalatenschap van de DGA. Toevoeging: In de Handreiking ODV-aanspraken en overlijden van 13 oktober 2017 wordt dit laatste zowel bevestigd als genuanceerd. De kan vanwege zijn aard (verknocht) niet toegedeeld worden aan een ander dan de DGA, maar valt qua waarde wel in de huwelijksgemeenschap. Onder verwijzing naar het Boon/Van Loon arrest wordt aangegeven dat de waarde van de ODV aanspraak in situaties van algehele gemeenschap van goederen en van huwelijkse voorwaarden met een finaal verrekenbeding wel verrekend moet worden. Als de DGA (gehuwd in algehele gemeenschap van goederen) komt te overlijden, dan valt de ODV geheel in de nalatenschap en is deze vrijgesteld voor de erfbelasting (maar wel pensioenimputatie, zie paragraaf 3.4 hierna). De nalatenschap wordt in dat geval echter nog verminderd met de helft van de waarde van de ODV volgens de handreiking. Dit lijkt ons ansich correct, maar dit moet wel gezien worden in het licht van de compensatieafspraak die wellicht is gemaakt bij het uitfaseren van het PEB. De partner heeft afstand gedaan van het nabestaandenpensioen en kan uit dien hoofde dus een voorwaardelijk recht op compensatie hebben bij overlijden. Het is goed mogelijk dat het daarbij om een groter bedrag gaat dan de helft van de waarde van de ODV. Als de partner van de DGA (gehuwd in algehele gemeenschap van goederen) komt te overlijden, dan kan de ODV vanwege haar aard niet in de nalatenschap vallen. De nalatenschap wordt in dat geval volgens de handreiking nog vermeerderd met een verrekeningsvordering van de partner op de DGA ter grootte van de helft van de waarde van de ODV volgens de handreiking. Hier manifesteert zich dus een duidelijk verschil als een vergelijking wordt gemaakt met het pensioen in eigen beheer, en is het juist de DGA die wellicht gecompenseerd zou moeten worden voor het inbrengen van het pensioengeld in de huwelijksgoederengemeenschap. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 9/15

10 3.2. Overlijden voordat uitkeringen ingingen Als de DGA komt te overlijden voordat de ODV uitkeringen zijn ingegaan, dan zal de BV binnen twaalf maanden na het overlijden van de DGA de eerste ODV uitkering aan de erfgenamen moeten doen. De ODV wordt dan in twintig jaar uitgekeerd aan de erfgenamen. De leeftijd van de erfgenamen is dus niet meer van belang. Een DGA heeft zijn pensioenvoorziening omgezet in een ODV. De DGA is 58 jaar oud, de ODV keert dus nog niet uit. De DGA komt te overlijden en heeft slechts één erfgenaam, een 28 jaar oude dochter. De leeftijd van de dochter doet niet ter zake bij de ODV. De ODV komt binnen twaalf maanden tot uitkering en eindigt twintig jaren later. De dochter is dan 48 (of 49 als de gehele termijn van twaalf maanden benut wordt). Als deze situatie niet gewenst wordt, dan kan overwogen worden om de ODV binnen de termijn van twaalf maanden na het overlijden af te storten op een lijfrenteproduct. In dat geval kan bijvoorbeeld een levenslange uitkering worden aangekocht, of kan de uitkering worden opgeschort tot een later moment Overlijden tijdens de rit Als de DGA komt te overlijden als de ODV uitkeringen zijn ingegaan, dan gaat het recht op de resterende ODV-uitkeringen over op de erfgenamen. De BV zal de resterende termijnen dus aan de erfgenamen moeten doen. Ook in deze situatie is de leeftijd van de erfgenamen niet van belang. Een DGA heeft zijn pensioenvoorziening omgezet in een ODV. De ODV is op 1 juli 2017 tot uitkering gekomen en heeft vanaf dat moment een looptijd van twintig jaar. Op 1 februari 2018 overlijdt de DGA. Van de volledige termijn van twintig jaren zijn zeven maanden verstreken. De ODV zal derhalve gedurende de resterende negentien jaren en vijf maanden uitkeren aan de erfgenamen. In deze situatie kan de ODV niet afgestort worden op een lijfrenteproduct, omdat deze al is ingegaan (zie boven). Wel is het mogelijk om de ODV binnen de overgangstermijn ( ) af te kopen Aspecten erfrecht Opmerking vooraf: bepaalde passages in deze paragraaf zijn inmiddels achterhaald. In de toevoeging aan het einde van deze paragraaf is opgenomen op welke wijze de inzichten zijn veranderd. Of de DGA nu komt te overlijden voordat de ODV tot uitkering is gekomen of tijdens de rit, in beide gevallen moeten de termijnen worden uitgekeerd aan zijn/haar erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan dan wordt de ODV aangemerkt als een onzuivere regeling (afkoopsanctie) voor het gedeelte waarvoor niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 10/15

11 Het is dus niet mogelijk om de ODV aan bijvoorbeeld een goed doelstichting te laten toekomen. Ook is het niet mogelijk om de ODV middels legaat te laten toekomen aan iemand die geen erfgenaam is. De wettekst van artikel 38p Wet op de loonbelasting 1964 staat dat niet toe. Deze is op dit punt als volgt geformuleerd: Overlijden voordat ODV is ingegaan: dat de termijnen worden uitgekeerd aan zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn. Overlijden als de ODV al tot uitkering is gekomen: gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op zijn erfgenamen, voor zover dit natuurlijke personen zijn. Of iemand als erfgenaam is aan te merken, hangt af van het wettelijk erfrecht en (als dat is opgesteld) van het testament van de overledene. Nogmaals, de ODV kan niet uitgekeerd worden aan iemand die dus slechts legataris is. Op zichzelf kan dat al enigszins onpraktisch uitpakken. Bijvoorbeeld in de situatie dat de ODV aan de ex-echtgenoot gelegateerd zou worden in het kader van een compensatieregeling (vanwege het wegvallen van het nabestaandenpensioen). De wet vereist dan kennelijk dat de ex-echtgenoot als erfgenaam benoemd moet worden in het testament. Dat zal voor veel DGA s een brug te ver zijn. Wij zien niet in welk bezwaar er tegen zou bestaan om de ODV te legateren, de wettekst is op dat punt ongelukkig geformuleerd. De formulering van de wettekst levert bovendien nog veel groter praktisch probleem op. Op de zogenoemde expert-sessies van de Belastingdienst over Wet Uitfaseren PEB is aangegeven dat de ODV op grond van de wijze waarop de wettekst geformuleerd is aan alle erfgenamen uitgekeerd moet worden (dit standpunt van het Ministerie van Financiën wordt overigens niet door iedereen binnen de Belastingdienst gedragen). De uitkering moet plaatsvinden naar rato van het aandeel in de nalatenschap. Dit betekent concreet dat ook de kinderen een deel van de ODV gaan ontvangen, terwijl het toch vaak de bedoeling zal zijn dat de ODV aan de langstlevende gaat uitkeren. Een DGA van 70 jaar oud is gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Hij en zijn partner hebben drie kinderen. Het PEB is omgezet in een ODV, de stand van de ODV is De eerste uitkering is ingegaan, deze heeft een omvang van bruto op jaarbasis. De DGA komt te overlijden, zonder dat er een testament is opgesteld. De ODV moet uitgekeerd gaan worden aan alle erfgenamen, naar rato van hun aandeel in de nalatenschap. Op grond van het wettelijke erfrecht hebben de langstlevende en de drie kinderen ieder recht op een kindsdeel. De nalatenschap komt civielrechtelijk dus toe aan vier erfgenamen, ieder voor 1/4 e deel. Waarbij het erfdeel van de langstlevende bestaat uit alle goederen en een schuld aan kinderen. En waarbij de kinderen dus ieder een vordering op de langstlevende erven gelijk aan 1/4 e deel van de nalatenschap. De ODV van per jaar wordt aan de langstlevende en aan de kinderen uitgekeerd. Ieder ontvangt derhalve bruto uitkering op jaarbasis. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 11/15

12 Als het dus de wens is om de ODV exclusief aan de langstlevende te laten uitkeren, dan moet er testamentair worden ingegrepen. Bijvoorbeeld door alle kinderen te onterven, zodat er nog slechts één erfgenaam is (de langstlevende). Om de kinderen te compenseren kan aan hen dan een legaat gegeven worden voor een vordering op de langstlevende gelijk aan de waarde van hun aandeel in de nalatenschap. Wij kunnen ons niet voorstellen dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. Op deze wijze wordt juist de groep waarbij testament over het algemeen niet nodig is, gedwongen om een testament op te stellen zodat de langstlevende de ODV kan ontvangen. Terwijl het toch voor de hand ligt dat de langstlevende de ODV als hoofdregel ontvangt, vanuit een verzorgingsgedachte. Dit zal DGA s ervan weerhouden om het PEB om te zetten in een ODV. Dit kan volgens ons onmogelijk de bedoeling zijn. Opmerkelijk in dit kader is dat er bij de behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer door de NOB (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) vragen zijn gesteld over de verdeling van de ODV bij overlijden als de zogenoemde wettelijke verdeling van toepassing is. De adviespraktijk heeft dit antwoord over het algemeen zo geïnterpreteerd dat de ODV in dat geval toekomt aan de langstlevende. Memorie van Antwoord (2 december 2016), Eerste Kamer, op pagina 82: De NOB vraagt om een toelichting op de verdeling van een oudedagsverplichting in geval van overlijden van een dga vóór de AOW-gerechtigde leeftijd die een echtgenote en twee kinderen nalaat, waar de echtelieden in algemene gemeenschap van goederen getrouwd zijn en waar geen testament bestaat. Met betrekking tot het erfrecht geldt het erfrecht bij versterf indien bij testament niet van de wettelijke regeling is afgeweken. In het voorbeeld van de NOB is geen testament gemaakt en vindt de verdeling van de aanspraak dus conform het wettelijke erfrecht plaats. Op grond van artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek worden de goederen van de nalatenschap toegedeeld aan de langstlevende echtgenoot onder de verplichting de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen. De kinderen verkrijgen van rechtswege een (in beginsel) niet-opeisbare vordering op de langstlevende die overeenkomt met de waarde van hun erfdeel. Als bovenstaande passage echter wordt gelezen met het huidige standpunt van het Ministerie van Financien in gedachten, dan kan ruimdenkend ook de conclusie getrokken worden die de Belastingdienst kennelijk heeft getrokken. Het treurige is echter dat die visie niet aansluit op de behoefte van de praktijk en dat deze visie niet aansluit bij de gedachte achter de ODV (eenvoudige nabestaandenregeling). Dat maakt dat er complexe kunstgrepen noodzakelijk zijn om te bereiken wat ook eenvoudig geregeld kan worden. Namelijk dat de langstlevende de ODV verkrijgt bij een wettelijke verdeling en dat daarvan eventueel bij testament van afgeweken kan worden. Toevoeging: In de Handreiking ODV-aanspraken en overlijden van 13 oktober 2017 wordt een ander standpunt ingenomen dat uitgedragen op de expertsessies. Het bovenstaande is gebaseerd op hetgeen is medegedeeld tijdens de expertsessies en kan nu deels als achterhaald beschouwd worden. Voor de praktijk is de handreiking van groot belang. Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 12/15

13 Als er geen testament is opgesteld, dan is de wettelijke verdeling van toepassing. In de handreiking wordt bevestigd dat alle goederen van de nalatenschap inclusief de ODV worden toebedeeld aan de langstlevende. Er zijn derhalve geen kunstgrepen nodig om de ODV over te laten gaan op de langstlevende. Juist in situaties waarin een testament niets toevoegt (vanwege een relatief gering vermogen) is dat van belang. De ODV is vrijgesteld voor de erfbelasting. Dit betekent naar onze mening dat de waarde van de ODV fiscaal gezien ook niet terugkomt in de vordering die de kinderen op de langstlevende hebben. Als er wel een testament is opgesteld, dan mag de ODV middels een legaat worden toebedeeld aan iemand die op grond van dat testament ook erfgenaam is. Als de partner erfgenaam is, dan kan de ODV derhalve aan de partner gelegateerd worden. En als het gaat om de ex-partner, dan lijkt het dus mogelijk om deze voor bijvoorbeeld één duizendste procent tot erfgenaam te benoemen en daarbij de ODV te legateren. In tegenstelling tot bovenomschreven visie hoeft de ODV dan niet aan alle erven uitgekeerd te worden naar evenredigheid van hun aandeel in de nalatenschap. Ook dit is voor de praktijk van groot belang, omdat het veelal juist de wens is om de ODV toe delen aan de partner. Het biedt echter ook mogelijkheden voor taxplanning, nu het niet verplicht is om de ODV aan de langstlevende na te laten. In de handreiking wordt voorts verduidelijkt dat toedeling van de ODV niet mogelijk is op basis van een overeenkomst. De basis voor de toedeling moet liggen in ofwel het wettelijke erfrecht, dan wel in een testament waarbij aan een erfgenaam (natuurlijk persoon) de ODV middels legaat wordt toegekend Aspecten erfbelasting De verkrijging van een ODV is voor de erfbelasting vrijgesteld, omdat op de uitkeringen inkomstenbelasting (loonheffing als voorheffing) is verschuldigd. Alleen bij de partner kan de verkrijging van de ODV van invloed zijn op de verschuldigde erfbelasting. Als de partner de ODV verkrijgt, dan wordt deze min of meer gelijk behandeld als de verkrijging van een nabestaandenpensioen- of lijfrente. Een deel van de waarde van de ODV moet dan in mindering gebracht worden op de partnervrijstelling. Dit wordt imputatie genoemd. Bij andere verkrijgers is deze imputatie niet aan de orde. Een DGA is overleden voordat de ODV is ingegaan, de stand van de ODV is op dat moment De ODV moet binnen twaalf maanden na het overlijden tot uitkering komen, en moet dan in twintig jaren gaan uitkeren. De langstlevende partner is enig erfgenaam. De partnervrijstelling voor de erfbelasting (vrijstelling voor 2017: ) moet dan verminderd worden met een deel van de waarde van de ODV. De ODV is een niet van het leven afhankelijke periodieke uitkering. Dergelijke uitkeringen moeten voor de erfbelasting gewaardeerd worden volgens de tabel van artikel 6 Uitvoeringsbesluit Successiewet Jaren 1-5: 5 jaren x x 85% = Jaren 6-10: 5 jaren x x 64% = Jaren 11-15: 5 jaren x x 48% = Jaren 16-20: 5 jaren x x 36% = Totaal Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 13/15

14 Van dit bedrag wordt 50% gekort op partnervrijstelling, na aftrek van een belastinglatentie van 30% inkomstenbelasting. Dit resulteert in een imputatiebedrag van , zodat de partnervrijstelling omlaag wordt bijgesteld naar Oudedagsverplichting (overige aspecten) 4.1. Verdeling ODV bij echtscheiding Bij omzetting van het PEB in een ODV moet binnen een maand na omzettingsdatum een zogenoemd informatieformulier worden verstuurd aan de Belastingdienst. Dit informatieformulier moet mede ondertekend worden door de zogenoemde instemmingsgerechtigde (ex)partner. Eén van de vragen op dit informatieformulier betreft de eventuele verdeling van de ODV bij echtscheiding. Het is mogelijk om de ODV zelf te splitsen bij scheiding. Maar het is ook mogelijk om de ODV-uitkeringen deels af te staan aan een ex-partner. Aan het CAP is de vraag voorgelegd op welke wijze dit dan verloopt. Reactie CAP: In artikel 38p, vierde lid, Wet LB is artikel 19b Wet LB (tekst 2016) van overeenkomstige toepassing verklaard voor de ODV. Hierdoor is ook artikel 19b, derde lid, Wet LB (tekst 2016) van overeenkomstige toepassing voor de ODV. De ODV kan zonder toepassing van artikel 19b, eerste lid, Wet LB (tekst 2016) in het kader van scheiding van tafel en bed, echtscheiding of beëindiging van samenleving geheel of gedeeltelijk worden vervreemd aan de ex-partner dan wel worden omgezet in een eigen ODV-aanspraak van de expartner. Indien de ODV in het kader van echtscheiding gedeeltelijk wordt vervreemd aan de ex-partner en wordt omgezet in een eigen ODV-aanspraak van de ex-partner, geldt dat de eerste ODV-uitkering uiterlijk wordt uitgekeerd op de AOW-leeftijd + 2 maanden van de ex-partner. Omdat in artikel 38p, vierde lid, Wet LB artikel 19a Wet LB (tekst 2016) van overeenkomstige toepassing is verklaard voor de ODV, is het toegestaan dat de ex-partner haar eigen ODV-aanspraak overdraagt naar een eigen BV. Indien de dga na echtscheiding overlijdt en ten tijde van de echtscheiding is een deel van de ODV vervreemdt aan de ex-partner en omgezet in een eigen ODV-aanspraak van de ex-partner dan vererven slechts de ODV-uitkeringen van de dga aan de erfgenamen. Het is ook mogelijk dat in het kader van echtscheiding een verdeling van de ODV-uitkering is overeengekomen, zonder dat het aan de ex-partner toekomende deel is omgezet in een eigen ODV-aanspraak. Indien bij echtscheiding slechts een verdeling van de ODV-uitkering is overeengekomen, neemt dit niet weg dat de ODV-uitkering volledig wordt belast bij de dga. Uit zijn netto-inkomen zal hij vervolgens de partner moeten compenseren. Dit aan de partner uit te keren bedrag is bij de dga aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek ex artikel 6.3 Wet IB 2001 en wordt bij de ex-partner aangemerkt als een belastbare periodieke uitkering en verstrekking ex artikel Wet IB Bij overlijden van de dga gaan de resterende ODVuitkeringen over naar de erfgenamen en verliest de ex-partner haar recht op uitbetaling van een deel van de ODV-uitkeringen, tenzij een en ander testamentair is geregeld Internationale situaties De omzetting van het PEB in een ODV verdient speciale aandacht in situaties waarin de pensioengerechtigde niet in Nederland woonachtig is, of wanneer het eigenbeheerlichaam niet in Nederland gevestigd is. De afstempeling en omzetting in een ODV kan namelijk in het betreffende woon/vestigingsland fiscale gevolgen hebben. In juni heeft er een overleg plaatsgevonden tussen België en Nederland over de gevolgen van Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 14/15

15 het uitfaseren vanuit een Belgische invalshoek. Dat overleg heeft naar wij vernomen hebben niet tot consensus geleid. Het is daarom noodzakelijk om altijd een lokale fiscalist te vragen om zijn/haar mening over de gevolgen van het uitfaseren in het betreffende land Compensatie Deze praktijknotitie gaat niet in op de eventuele te verlenen compensatie ingeval van omzetting van het PEB in een ODV. Wij maken u er op attent dat compensatie aan de orde kan zijn voor (ex)partners, maar ook voor de pensioengerechtigde zelf. Dit laatste speelt met name als de pensioengerechtigde niet enig aandeelhouder is van zijn/haar pensioen-bv, of in het geval van overlijden van de partner van de pensioengerechtigde Verwerking in aangifte vennootschapsbelasting De ODV is in feite een langlopende schuld van de BV aan de ODV-gerechtigde. Om te voorkomen dat het zicht op de ODV verloren raakt, zal er in de aangifte vennootschapsbelasting een speciale regel worden opgenomen waar de ODV verwerkt dient te worden op de balans. Wellicht dat ook voor de oprenting van de ODV een separaat veld wordt opgenomen Onderdekking Als blijkt dat de BV op enig moment geen middelen meer heeft om de ODV uit te keren, dan dient allereerst de vraag gesteld te worden wat de oorzaak van dat tekort is. Als het tekort wordt veroorzaak door beleggingsverliezen, dan is het in principe mogelijk om het restant van de ODV aan te merken als rechten die niet voor verwezenlijking vatbaar zijn zoals dat ook bij het PEB mogelijk is. Dit moet altijd in overleg met de Belastingdienst plaatsvinden. 5. Ten slotte Mocht u vragen hebben over de inhoud van deze NOAB praktijknotitie, dan kunt u als NOAB-lid in het kader van de NOAB-helpdesk contact opnemen met: NOAB Adviesgroeplid Marree & Van Uunen Belastingadviseurs Tel Voorwaarden en disclaimer Deze praktijknotities zijn specifiek bedoeld voor NOAB-kantoren. Het is niet toegestaan deze te delen met andere partijen. Daarnaast is de disclaimer van kracht die u kunt vinden op Praktijknotitie Oudedagsverplichting in detail Pagina: 15/15