BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Transcriptie

1 Middelburg, 1 mei 2006 Nummer: RMW Afdeling, Milieuhygiëne BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Op 4 oktober 2005 is een verzoek ingekomen van Politie Zeeland te Middelburg om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 onder a en c van de Wet milieubeheer. 1. AANVRAAG De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Stenevate 6 te Heinkenszand, kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie AH en Z, nummers 955, 956 en 940. In de inrichting is een van de teambureaus van het politiedistrict Oosterscheldebekken gehuisvest. Er worden, behoudens verhoren, geen arrestanten gehuisvest. In het pand bevindt zich tevens een gedeelte wat gebruikt wordt door de brandweer. Op de binnenplaats van de inrichting zal een prefab betonnen container geplaatst worden, bestemd voor de opslag van inbeslaggenomen/gevonden vuurwerk van de ADR-klassen 1.3 en 1.4. De opslagcapaciteit bedraagt maximaal 250 kg onverpakt vuurwerk, waarvan maximaal 25 kg in de ADR-klasse 1.3. Elke 14 dagen, dan wel als het maximum van 250 kg bereikt is, of dreigt te worden overschreden, wordt het vuurwerk ter vernietiging afgevoerd door de Dienst Domeinen. De periode dat er vuurwerk opgeslagen wordt zal beperkt zijn tot de maanden december en begin januari van het nieuwe jaar. Onderhavige inrichting valt onder categorie 3.5.c van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Op grond van deze categorie van het Ivb zijn gedeputeerde staten bevoegd om op deze aanvraag te beslissen. 2. PROCEDURE Voor de voorbereiding van de beschikking is de procedure als bedoeld in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. 3. COÖRDINATIE/AFSTEMMING a. Wvo In de aanvraag is aangegeven dat er geen lozingen plaatsvinden waarvoor een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren noodzakelijk is. Coördinatie is derhalve niet aan de orde. b. Woningwet In de aanvraag is aangegeven dat voor het plaatsen van de vuurwerkbunker een vergunning op grond van de Woningwet nodig is. Onderhavige vergunning wordt niet eerder van kracht dan nadat de bouwvergunning is verleend. 4. MER In het Besluit milieueffectrapportage is een opsomming van activiteiten opgenomen waarvoor het opstellen van een milieueffectrapport of het uitvoeren van een mer-beoordelingsplicht verplicht is. De in de aanvraag genoemde activiteiten vallen niet onder de mer-(beoordelings)plicht. Ook is geen sprake van mer-plicht ingevolge de Provinciale milieuverordening Zeeland. 5. MILIEUZORGSYSTEEM Het landelijke en ook ons beleid is erop gericht dat bedrijven worden gestimuleerd om, ten behoeve van de vertaling van de milieuregelgeving naar de actuele bedrijfssituatie en het streven naar een zo gering mogelijke milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten, bedrijfsinterne milieuzorgsystemen te implementeren.

2 2 Voor de inrichting is geen dergelijk milieuzorgsysteem opgesteld. Het energiegebruik wordt bijgehouden en wordt beperkt door good housekeeping zoals spaarstand van beelschermen en doven van verlichting als deze niet in gebruik is. Papier, chemisch afval en alle andere afvalstromen worden gescheiden afgevoerd en verwerkt door een erkend verwerker. 6. OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE AANVRAAG IN RELATIE TOT HET WETTELIJK TOETSINGSKADER De onderhavige aanvraag is getoetst aan het wettelijk toetsingskader. Hierbij is een splitsing gemaakt tussen een doelmatigheidsbeoordeling en een beoordeling op milieuhygiënische aspecten. Bij de beoordeling op milieuhygiënische aspecten: zijn de bestaande toestand van het milieu, de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken en de mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen betrokken; is rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten en met de geldende richtwaarden (voor zover van toepassing); zijn de geldende grenswaarden, de regels gesteld in een instructie AMvB, de in de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels en de aanwijzingen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag door de Minister zijn gegeven, in acht genomen (voor zover van toepassing). Dit heeft geleid tot het volgende. 6.1 Algemeen De inrichting ligt binnen de bestemming Kern Heinkenszand, maatschappelijke doeleinden. De gemeente Borsele heeft vrijstelling gegeven voor deze bestemming. Naast het gebruik als politiebureau en brandweerpost, komt op deze lokatie de regionale tijdelijke opslag van consumentenvuurwerk voor de gehele politieregio Zeeland, tot een maximum van 250 kg. Het vuurwerk wordt ter vernietiging afgevoerd naar de Dienst der Domeinen. 6.2 Bodem en grondwater De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is van toepassing op potentieel bodembedreigende bedrijfsmatige activiteiten binnen inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze NRB beschrijft het beleid met betrekking tot maatregelen en voorzieningen gebaseerd op de stand der wetenschap en techniek waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat door een doelmatige combinatie van maatregelen en vloeistofdichte voorzieningen een verwaarloosbaar risico wordt gerealiseerd. Hiervoor zijn in de NRB een aantal bedrijfsactiviteiten beschreven. Afhankelijk van de aanwezige bodembeschermende voorzieningen dient de betreffende bedrijfsactiviteit in een bodemrisicocategorie te worden ondergebracht. Binnen de inrichting vinden geen relevante potentieel bodembedreigende activiteiten plaats. Wij hebben dan ook geen bodembeschermende maatregelen in de vergunning opgenomen. Wel is in voorschrift 4.2 opgenomen dat er een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden bij beëindiging van de inrichting. 6.3 Lucht, stof en stank De enige emissies naar de lucht zijn afkomstig van de CV-installatie ten behoeve van de verwarming van het kantoorgebouw. Uit de vergunningsaanvraag blijkt dat de uitstoot wordt beperkt door jaarlijks onderhoud uit te laten voeren aan de CV-installatie. Ten behoeve van een goede afstelling en onderhoud aan de CV-installatie is het voorschrift 5.2 aan de vergunning verbonden. 6.4 Geluid Het betreft hier een nieuwe inrichting die gelegen is op een niet gezoneerd industrieterrein.

3 3 6.5 Oppervlaktewater/afvalwater Op de lozing van afvalwater is de Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer van 15 maart 1996 van toepassing. In het kader van die regeling dienen regels gesteld te worden met het oog op de kwaliteit van het op het openbaar riool te lozen bedrijfsafvalwater. Volgens artikel 2, eerste lid, van die regeling moet aan een Wm-vergunning voor een inrichting van waaruit bedrijfsafvalwater wordt gebracht in een openbaar riool dat loost op een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, in ieder geval de zogenaamde vangnetbepaling worden opgenomen. Dat houdt in dit geval in dat slechts bedrijfsafvalwater in het riool mag worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur, b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk en c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. Door voornoemde instructie op te nemen in voorschrift 3.1 is deze instructie-amvb voldoende in acht genomen. Voor het overige gelden voor de onderhavige aanvraag geen instructie-amvb s. 6.6 Natuur en Landschap In de omgeving van de inrichting is geen natura 2000-gebied gelegen. Wij zijn van mening dat gezien de aard en omvang van de activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd, alsmede de ligging van de inrichting er geen grond bestaat om een vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 aan te vragen. 6.7 Verkeer De normale aan- en afvoer van voertuigen is moeilijk te bepalen, omdat dit verband houdt met een calamiteit. Ook de aantal voertuigbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer van in beslag genomen vuurwerk is moeilijk in te schatten. In het algemeen zal het aantal voertuigbewegingen als gevolg van de aangevraagde activiteiten zeer gering zijn. Hierdoor zijn er dan ook geen voorschriften over opgenomen. 6.8 Energie In de circulaire van de ministeries van EZ en VROM Omgaan met energievoorschriften in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer van 1999 is beschreven op welke wijze dit dient te gebeuren. Belangrijk uitgangspunt is dat, energetisch gezien, zoveel mogelijk de stand der techniek wordt toegepast. Om te bepalen of er al dan niet voorschriften met betrekking tot energiebesparing opgenomen moeten worden, dient eerst te worden bepaald of energie een relevant onderwerp is. Het aspect energie is relevant als de inrichting jaarlijks meer dan kwh elektriciteit of m 3 aardgas gebruikt. Het verbruik van energie in de onderhavige inrichting bestaat uit kwh elektriciteit en m³ gas. Wij zien geen aanleiding om voorschriften op te nemen om het gebruik van energie verder te beperken 6.9 Afvalstoffen Uit de vergunningaanvraag blijkt dat jaarlijks een hoeveelheid gevaarlijk afval en bedrijfsafval ontstaat. Dit afval wordt binnen het bedrijf opgeslagen en afgevoerd naar hiervoor aangewezen bedrijven. Aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen afkomstig van buiten de inrichting te ontvangen. Voor dergelijke inrichtingen gelden direct werkende meld- en registratieverplichtingen. Deze zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (artikelen t/m 10.43), het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Stb. 2004/522) en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Stcrt nr. 207). Deze regels zijn op 1 januari 2005 in werking getreden. De regelgeving stelt eisen aan het geven van een omschrijving van het afval, het verstrekken van een afvalstroomnummer, de begeleidingsbrief tijdens vervoer, de registratie van afval, de melding van de ont-

4 4 vangst van afval en de melding van de afgifte van afval. Uitzonderingen op de eisen zijn ook in de regelgeving opgenomen. De regels zijn direct werkend, in de vergunning zijn derhalve geen voorschriften opgenomen Grond- en hulpstoffen In de aanvraag is aangegeven dat er geen grond- en hulpstoffen opgeslagen worden (Externe) Veiligheid Opslag vuurwerk Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Vb) van kracht geworden. Het Vb strekt tot integrale herziening van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen waarbij zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in een nieuwe algemene maatregel van bestuur worden geïntegreerd. Dit besluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardiging of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk. Artikel van het Vb bepaald dat het besluit niet van toepassing is op in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid. Door het Inter Provinciaal Overleg (IPO) zijn, onder advisering van het RIVM, selectievoorschriften opgesteld voor de opslag van in beslag genomen vuurwerk op politiebureau's. Omtrent dit voorschriftenpakket is overeenstemming bereikt met het Openbaar Ministerie, de Dienst Domeinen en de Raad van Hoofdcommissarissen van politie. De aan deze vergunning verbonden selectievoorschriften (voorschriften tot en met 6.3.5) hebben betrekking op de behandeling van vuurwerk, de constructie en het gebruik van de opslagplaats. Bij een inrichting waarin vuurwerk aanwezig mag zijn: mag boven de bewaarplaats geen kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn; dienen, gemeten van de bewaarplaats tot een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object, veiligheidsafstanden van 20 m voorwaarts en zijwaarts en 4 m achterwaarts in acht te worden genomen. Na toetsing van de aanvraag is gebleken dat binnen de veiligheidsafstanden geen kwetsbare objecten zijn gelegen. Om dit te borgen is aan deze vergunning voorschrift verbonden Opslag munitie Binnen de inrichting vindt opslag van munitie plaats. In een afgesloten bewaarplaatsen worden patronen voor dienstwapens opgeslagen. Ten behoeve van een veilige opslag van munitie zijn aan de vergunning voorschriften verbonden met betrekking tot de maximale hoeveelheid munitie dat aanwezig mag zijn, het gebruik van de bewaarplaatsen voor munitie alsook de benodigde veiligheidsvoorzieningen ten aanzien van de bewaarplaatsen (voorschriften tot en met 7.2.4) Brandveiligheid In voorschrift 8.1 is opgenomen dat in samenspraak met de commandant van de plaatselijke brandweer een noodplan moet worden opgesteld. In voorschrift 8.2 is opgenomen dat middels een jaarlijkse oefening de vergunninghouder dient aan te tonen dat het noodplan adequaat en voldoende functioneert. Vergunninghouder stelt het noodplan bij als uit de evaluatie van de oefening blijkt dat dit nodig is. Aan de vergunning zijn tevens de voorschriften 8.3 en 8.4 verbonden ten aanzien van het beschikbaar hebben en onderhouden van brandblusmiddelen. 7. ADVIEZEN EN/OF ZIENSWIJZEN NAAR AANLEIDING VAN HET ONTWERP-BESLUIT Naar aanleiding van het ontwerp-besluit, zijn binnen de daarvoor gestelde termijn geen adviezen en/of zienswijzen ontvangen. 8. VOORSCHRIFTEN We hebben overwogen dat de nadelige gevolgen van de inrichting voor het milieu, als bedoeld in artikel 8.8 van de Wet milieubeheer, kunnen worden voorkomen, c.q. beperkt door het stellen van de hierna genoemde voorschriften, zodat er geen bezwaren bestaan de vergunning te verlenen.

5 5 Ten aanzien van ongewone voorvallen, zoals calamiteiten, is het bepaalde in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer van toepassing. 9. BESLUIT Wij hebben op grond van het bovenstaande besloten om aan Politie Zeeland de gevraagde vergunning te verlenen overeenkomstig de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken, die bij dit besluit behoren en als zodanig zijn gewaarmerkt, voor zover daarvan niet wordt afgeweken. Aan deze vergunning verbinden wij de volgende voorschriften.

6 6 Voorschriften behorende bij de beschikking voor Politie Zeeland te Middelburg. 1 Algemeen Geluid Indirecte lozingen Beëindigen bedrijfsactiviteiten Inspecties en onderhoud Vuurwerkopslag Algemeen Constructie bewaarplaats Gebruik bewaarplaats Veiligheidsafstanden Opslag munitie Gebruik bewaarplaats munitie Uitvoering bewaarplaats munitie Veiligheid... 12

7 7 1. Algemeen 1.1 Onverminderd het bepaalde in deze beschikking is de vergunninghouder gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken te voorkomen of te beperken. Dit voorschrift heeft tenminste betrekking op: de veiligheid als gevolg van het in werking zijn van de inrichting; beperken van geluidsoverlast; het ontstaan van afvalstoffen en afvalwater. 1.2 Alle werkzaamheden die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben worden uitsluitend verricht door daartoe opgeleid en ter zake kundig personeel volgens daartoe door de bedrijfsleiding verstrekte voorschriften en instructies. De bedrijfsleiding verleent voor werkzaamheden in situaties waarin bovenstaande voorschriften en/of instructies niet voorzien of waarbij daarvan moet worden afgeweken, schriftelijk toestemming. De bedrijfsleiding ziet er op toe dat er volgens de voorschriften en instructies wordt gewerkt. 1.3 Voor alle documenten en richtlijnen waar deze beschikking naar verwijst, geldt steeds de versie die ten tijde van het van kracht worden van de beschikking actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.4 Het terrein van de inrichting is aan alle zijden zodanig afgesloten of staat zodanig onder toezicht, dat het betreden van het terrein door onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is. 1.5 In de inrichting is tijdens de werkuren tenminste 1 persoon aanwezig, die geïnstrueerd is en kennis heeft van de inhoud van de aan deze beschikking verbonden voorschriften. 1.6 De toegang tot de inrichting is buiten de openingsuren en als er niemand binnen de inrichting aanwezig is, gesloten. Bij de ingang van de inrichting is een bord aanwezig waarop duidelijk is vermeld: verboden toegang voor onbevoegden; de openingstijden van de inrichting; (alarm) telefoonnummer. 2. Geluid 2.1 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar,LT ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties, alsmede door de in de inrichting uitgevoerde werkzaamheden bedraagt, met uitzondering van het gestelde in voorschrift 2.2, een afstand van 50 meter van de terreingrens en/of de gevel van de dichtstbijzijnde woning niet meer dan: 50 db(a) tussen uur en uur. 45 db(a) tussen uur en uur. 40 db(a) tussen uur en uur. 2.2 Voorschrift 2.1 is niet van toepassing op activiteiten ten behoeve van uitrukken van politievoertuigen bij een calamiteit. De sirenes mogen pas worden aangezet bij het verlaten van de inrichting. 2.3 Meting en beoordeling van geluidsniveaus geschiedt volgens module C methode II. uit de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai", uitgave 2004.

8 8 3. Indirecte lozingen 3.1 De vergunninghouder brengt bedrijfsafvalwater pas in het openbaar riool, als door de samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid ervan: de doelmatige werking van het openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij het openbaar riool of een zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur, niet wordt belemmerd; de verwerking van slib, afkomstig uit het openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd; de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. 4. Beëindigen bedrijfsactiviteiten 4.1 De vergunninghouder draagt er zorg voor dat hij bij de beëindiging van (een deel van) de activiteiten de nodige maatregelen treft om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen. De vergunninghouder stelt de directie Ruimte, Milieu en Water hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte. De vergunninghouder verwijdert, onverlet het bepaalde in de voorschriften 4.2 en 4.3, (delen van) installaties die structureel buiten werking zijn gesteld, tenzij hij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud houdt dat nadelige gevolgen niet kunnen optreden. 4.2 De vergunninghouder meldt bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten dit direct aan de directie Ruimte, Milieu en Water. Voor de feitelijke beëindiging onderzoekt de vergunninghouder de bodem (grond en grondwater) van de inrichting conform de Nederlandse eenheidsnorm NEN5740 "bodem onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek of "het Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek", SDU, Den Haag, oktober 1993, ISBN De vergunninghouder legt de resultaten van het onderzoek vóór de feitelijke beëindiging van de activiteiten ter informatie voor aan de directie Ruimte, Milieu en Water. 4.3 Uiterlijk zes weken voorafgaand aan de uitvoering van het in voorschrift 4.2 bedoelde onderzoek legt de vergunninghouder de opzet van dit onderzoek ter informatie voor aan de directie Ruimte, Milieu en Water. In deze opzet wordt tenminste de aard en omvang van het onderzoek vermeld. 5. Inspecties en onderhoud 5.1 Alle installaties en voorzieningen waarop deze beschikking betrekking heeft verkeren, voor zover dit voor het vermijden van nadelige gevolgen voor het milieu van belang is, steeds in goede staat en functioneren naar behoren. 5.2 Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht. Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominale belasting van 120 kw op onderwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties geschieden door: een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon, of een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.

9 9 5.3 Registratie van de controles, zoals bedoeld in voorschrift 5.2, is op de inrichting aanwezig en kan te allen tijde op verzoek van controlerende ambtenaren van het bevoegd gezag worden getoond. 6. Vuurwerkopslag 6.1 Algemeen Er mag één bufferbewaarplaats binnen de inrichting aanwezig zijn Vuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de daarvoor bestemde bewaarplaats en alleen in de hoeveelheden die genoemd zijn in de voorschriften ten aanzien van de betreffende ruimte. Aangeboden vuurwerk wordt onmiddellijk na levering overgebracht naar de bewaarplaats, waarbij het vervoermiddel waarmee het vuurwerk wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein Binnen de inrichting mag uitsluitend inbeslaggenomen vuurwerk van ADR-klasse 1.3 en 1.4 tot een maximale hoeveelheid van totaal 250 kg waarvan maximaal 25 kg vuurwerk van ADR-klasse 1.3 worden opgeslagen voor de duur van maximaal 14 dagen en in de daarvoor bestemde bewaarplaats Binnen de inrichting werkzame personen die zijn belast met het herverpakken, het in de bewaarplaats brengen of uitnemen van vuurwerk, dienen te beschikken over een schriftelijke instructie die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of nadere eis wordt overtreden, uit te sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het gevaar van vuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten Gevallen of beschadigd vuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt Vuurwerk wordt in de bergingsverpakking (speciale verpakking als bedoeld in het ADR, voor het vervoer van beschadigde, defecte of lekkende colli met gevaarlijke stoffen, of gevaarlijke goederen die zijn verspreid of vrijgekomen) herverpakt en bewaard in de bewaarplaats. De bergingsverpakking is voorzien van het identificatienummer, voorafgegaan door de letters "UN" en van alle gevaarsetiketten van het beschadigde collo dat daarin aanwezig is, alsmede het opschrift "BERGING". Vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof dient op zorgvuldige wijze te worden opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd vuurwerk te worden bewaard Op de toegangsdeur van de bewaarplaats is een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden In de bewaarplaats en binnen een afstand van 5 m van de toegangsdeur van de bewaarplaats, mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit verbod is aangegeven door op een daarvoor geschikte plaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken zijn verboden De afstand van de bewaarplaats voor vuurwerk tot licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, is ten minste 5 m In de bufferbewaarplaats voldoet de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100 C.

10 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, zijn ter plaatse van de bewaarplaats één of meer (schuim)handblussers á 9 kg aanwezig, die geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik Het vuurwerk moet binnen 24 uur zijn geclassificeerd en geregistreerd, waarbij tevens de volgende gegevens dienen te worden geregistreerd: datum aanvoer; door wie het vuurwerk is aangeleverd; aangeleverde hoeveelheid; datum afvoer; afgevoerde hoeveelheid; waarheen het vuurwerk is afgevoerd. 6.2 Constructie bewaarplaats De bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit De brandwerendheid van een bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton Van de bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig. Brandwerende ventilatieroosters (60 minuten) zijn wel toegestaan De toegangsdeur van de bewaarplaats: draait naar buiten; is zelfsluitend; is zodanig geconstrueerd dat een doelmatige drukontlasting niet wordt belemmerd (i.e. niet voorzien van dievenklauwen); is steeds onbelemmerd bereikbaar; heeft een oppervlak van maximaal 4 m² De deur van de bewaarplaats bevindt zich niet: in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute, tenzij deze vluchtroute langs meerdere onafhankelijke vluchtroutes is gewaarborgd en uitkomt op een veilige plaats; in een ruimte die is ingericht als een brand- en rookvrije vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; in of nabij een koker voor een personeelslift Voor de verwarming van de bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt, waarbij water voor de warmte-overdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100 C kunnen komen. 6.3 Gebruik bewaarplaats In de bewaarplaats mogen, indien hierin vuurwerk aanwezig is, geen andere goederen worden opgeslagen of andere werkzaamheden worden verricht dan: het inbrengen of uitnemen van verpakt of onverpakt vuurwerk; het classificeren en herverpakken van het inbeslaggenomen vuurwerk Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van vuurwerk moet de deur van de bewaarplaats gesloten worden gehouden.

11 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat vuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van de verwarmings- of de verlichtingsinstallatie is geplaatst. De afstand tussen verwarmings- of verlichtingsapparatuur bedraagt ten minste 30 cm De bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van vuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig Bij stapeling van verpakt vuurwerk wordt de maximale hoogte van een stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen mogen niet worden vervormd noch worden beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen. 6.4 Veiligheidsafstanden Bij een inrichting waarin vuurwerk aanwezig mag zijn: mag boven de bewaarplaats geen kwetsbaar object aanwezig zijn; dienen, gemeten van de bewaarplaats tot een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object, veiligheidsafstanden van 20 m voorwaarts en zijwaarts en 4 m achterwaarts in acht te worden genomen. 7. Opslag munitie 7.1 Gebruik bewaarplaats munitie Binnen de inrichting mogen ten hoogste de volgende hoeveelheden munitie worden opgeslagen: metaalpatronen Munitie mag alleen (behoudens intern transport) aanwezig zijn in de daarvoor bestemde bewaarplaatsen Het inbrengen of uitnemen van munitie moet gebeuren door personen die duidelijk zijn geïnstrueerd omtrent de gevaarsaspecten van munitie en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten In de bewaarplaats mogen zich gelijktijdig met verpakte of onverpakte munitie geen andere goederen bevinden, met uitzondering van ongeladen vuurwapens. 7.2 Uitvoering bewaarplaats munitie Op de toegangsdeur van de bewaarplaats is een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden Binnen een afstand van 2 m van de bewaarplaats mag, in de ruimte waarin de bewaarplaats aanwezig is, niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit verbod is aangegeven door op een daarvoor geschikte plaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken zijn verboden Binnen een afstand van 3 m van de bewaarplaats mogen in de ruimte waarin de bewaarplaats aanwezig is, geen gemakkelijk ontvlambare stoffen en geen drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, aanwezig zijn.

12 De bewaarplaats moet steeds onbelemmerd bereikbaar zijn. 8. Veiligheid 8.1 De vergunninghouder stelt, in samenspraak met de commandant van de plaatselijke brandweer en vertegenwoordigers van andere door hem noodzakelijk geachte organisaties of instanties, een noodplan op. Het noodplan wordt binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze beschikking ter informatie voorgelegd aan de directie Ruimte, Milieu en Water. Het noodplan wordt onmiddellijk aangepast, indien dit naar het schriftelijk oordeel van de commandant van de plaatselijke brandweer noodzakelijk is. 8.2 Vergunninghouder controleert middels een oefening minimaal éénmaal per jaar het noodplan. Middels deze oefening toont de vergunninghouder aan dat het noodplan adequaat en voldoende functioneert. Vergunninghouder stelt het noodplan bij als uit de evaluatie van de oefening blijkt dat dit nodig is. De vergunninghouder stuurt de evaluatie en het gewijzigde noodplan ter informatie naar de commandant van de plaatselijke brandweer en naar de directie Ruimte, Milieu en Water. 8.3 Teneinde een begin van brand doeltreffend te kunnen bestrijden, zijn binnen de inrichting voldoende mobiele brandblusapparaten aanwezig. 8.4 Brandblusmiddelen worden jaarlijks gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen of een tenminste gelijkwaardige instantie. Gedeputeerde staten, namens dezen, ing. I. Jansen, hoofd Afdeling Milieuhygiëne.

13 13 Mededelingen 1. Beroep Wij herinneren belanghebbenden, voor zover nodig, aan het bepaalde in artikel 20.1 van de Wet milieubeheer en artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan gedurende zes weken vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd, beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN s-gravenhage. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend. Indien tegen dit besluit beroep wordt ingesteld kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de Wet op de Raad van State en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Dit verzoek moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN s-gravenhage. 2. Een afschrift van dit besluit is toegezonden aan: 1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele; 2. het waterschap Zeeuwse Eilanden.

14 14 9. Memo Standaardvoorchriften Hoofdstuk standaardvoorschriften Gewijzigd t.o.v. standaard (nummers noemen) Nieuw t.o.v. standaard (nummers noemen) 5. Inspecties en onderhoud 5.2 en Vuurwerk Opslag munitie Veiligheid Toelichting waarom is gekozen voor gewijzigde/nieuwe voorschriften: : afkomstig uit het Besluit Woon- en verbljjfsgebouwen. 6 Vuurwerk: Voor de opslag van in beslag genomen vuurwerk bij politiebureaus zijn deze voorschriften in IPO-verband opgesteld. Het Vuurwerkbesluit heeft hiervoor als basis gediend. 7 opslag munitie: Nieuw : afkomstig uit het Besluit Woon- en verbljjfsgebouwen.