Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 2 DECEMBER 2014 P N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P N J R B V D V, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Isabelle De Clercq, advocaat bij de balie te Gent, tegen L V, burgerlijke partij, verweerster. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 2 oktober De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

2 2 DECEMBER 2014 P N/2 Afdelingsvoorzitter Luc Van hoogenbemt heeft verslag uitgebracht. Procureur-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd. II. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van het cassatieberoep 1. Op burgerlijk gebied bevestigt het arrest het beroepen vonnis dat de eiser veroordeelt tot betaling van een voorschot van een euro aan de verweerster, de verdere afhandeling van de zaak onbepaald uitstelt en de beslissing over de interesten en kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding voor beide aanleggen, aanhoudt. Die beslissing is geen eindbeslissing. In zoverre het tegen die beslissing is gericht, is het cassatieberoep niet ontvankelijk. Eerste middel 2. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en artikel 226 Strafwetboek: het arrest beantwoordt eisers verweer niet dat hij zich voor 29 van de 33 rekeningen met betrekking tot dewelke hij meineed zou hebben gepleegd, geenszins hieraan schuldig kan hebben gemaakt bij gebrek aan aangifteplicht, omdat hetzij de rekeningen pas ontstaan zijn na de datum van de inleiding van de echtscheidingseis, hetzij hij geen titularis was van de rekeningen, hetzij er sprake was van een materiële vergissing, hetzij het saldo van de rekening nul bedroeg; minstens is het arrest dat nalaat in concreto te onderzoeken of de eiser deze rekeningen diende aan te geven, niet naar recht verantwoord. 3. De verplichting van artikel 149 Grondwet elk vonnis met redenen te omkleden, houdt niet in dat de rechter moet antwoorden op argumenten die tot staving van een middel zijn aangevoerd, maar geen afzonderlijk middel vormen. 4. Artikel 226, tweede lid, Strafwetboek stelt strafbaar hij die bij een verzegeling of een boedelbeschrijving een valse eed aflegt.

3 2 DECEMBER 2014 P N/3 De boedelbeschrijving, zoals bedoeld in de artikelen 1175 en 1183 Gerechtelijk Wetboek, heeft tot doel de omvang van een nalatenschap, een gemeenschap of onverdeeldheid vast te stellen en vormt aldus de basis voor een latere verdeling. De partijen bij de boedelbeschrijving hebben de verplichting elk goed aan te geven waarvan het bestaan een invloed zou kunnen hebben op de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen. 5. De appelrechters stellen met overname van de redenen van het beroepen vonnis en met eigen redenen vast dat: - de opvragingen bij de ING-bank, de Bank van de Post, de KBC-bank, de Rabobank, de Fortisbank, de VDK-bank en de Dexiabank belangrijke salderingen aan het licht brachten; - navraag bij deze banken wat de nieuwe bestemming van deze gelden was, aantoonde dat deze terechtkwamen op nieuwe rekeningen op naam van de eiser en sommige, al of niet op een gemeenschappelijke rekening, op naam van C D, zijn nieuwe vriendin; - bepaalde rekeningen (Rabobank, Bank van de Post en Dexia) eenvoudigweg niet opgegeven werden; - de eiser erkent dat hij rekeningen bij de VDK waarop de verweerster volmacht had of titularis was, gesaldeerd heeft; hij beweert dat dit diende om een appartementsblok dat hij op dat ogenblik aan het bouwen was, te betalen; - de eiser erkent belangrijke sommen getransfereerd te hebben naar andere mensen of vennootschappen, aangezien hij ervan uitging dat het zijn eigen geld was en hij er naar believen kon over beschikken; - de eiser nooit heeft betwist dat hij in de periode vóór de indiening van de eis tot echtscheiding op 23 juni 2006 spaarrekeningen bij de VDK en KBC, waarvan de verweerster al dan niet medetitularis of gevolmachtigde was, saldeerde op nul en de gelden stelselmatig onderbracht op andere rekeningen al dan niet op zijn naam, deze van zijn partner C D of de door hem opgerichte vennootschap cvoa Jocapint;

4 2 DECEMBER 2014 P N/4 - de eiser benadrukt dat alle gelden die hij doorstortte of rekeningen die hij saldeerde, niet toebehoorden aan de huwgemeenschap, maar eigen gelden waren, afkomstig van de verkoop van de bloemisterij. 6. De appelrechters oordelen met overname van de redenen van het beroepen vonnis: Het is niet omdat de nieuwe rekeningen door [de eiser] pas zouden geopend zijn na de datum van de inleiding van de echtscheidingsprocedure, dat de gelden die deze rekeningen stofferen er pas nadien zouden zijn gekomen, nu de strafinformatie duidelijk aantoont dat deze gelden die werden gestort op deze nieuwe rekeningen afkomstig zijn/waren van rekeningen van [de eiser] (al of niet gemeenschappelijk met [de verweerster]) die wel bestonden voor deze datum. Het is overigens [de eiser] zelf die verklaarde dat hij belangrijke rekeningen van hemzelf (al of niet gemeenschappelijke) saldeerde om deze op een later tijdstip over te zetten op (een nieuwe) rekening van hemzelf en/of van zijn nieuwe partner, nu zij toch het recht hadden om iets nieuws op te bouwen. Met die redenen beantwoorden de appelrechters eisers verweer en verantwoorden zij hun beslissing naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen. Tweede middel 7. Het middel voert schending aan van artikel 226 Strafwetboek en de artikelen 1175 en 1278, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek: het arrest verklaart de eiser ook schuldig aan meineed met betrekking tot rekeningen die ontstaan zijn na 23 juni 2006, dit is de datum dat de eis tot echtscheiding werd ingeleid; ten aanzien van de echtgenoten werkt het echtscheidingsvonnis, wat hun goederen betreft, terug tot op de dag waarop de vordering tot echtscheiding is ingeleid; de rekeningen die nadien ontstaan zijn, dienden in het kader van de boedelbeschrijving niet aangegeven te worden. 8. Artikel 1175 Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de boedelbeschrijving tot doel heeft de omvang van de nalatenschap, van de gemeenschap of van de onverdeeldheid vast te stellen; zij omvat met name de beschrijving en de schatting van de roerende goederen, de ontleding van de titels en papieren en de opgave van de verklaringen door de belanghebbende gedaan ten laste of ten bate van de boedel.

5 2 DECEMBER 2014 P N/5 Artikel 1278, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, terugwerkt tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet. Deze bepalingen sluiten niet uit dat ook aangifte moet worden gedaan van gelden die zich op rekeningen bevinden die slechts geopend werden na de inleiding van de eis tot echtscheiding, maar waarover betwisting kan bestaan of ze al dan niet tot de boedel behoren op het ogenblik van de inleiding van die eis. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 9. De appelrechters oordelen met overname van de redenen van het beroepen vonnis: Het is niet omdat de nieuwe rekeningen door [de eiser] pas zouden geopend zijn na de datum van de inleiding van de echtscheidingsprocedure, dat de gelden die deze rekeningen stofferen er pas nadien zouden zijn gekomen, nu de strafinformatie duidelijk aantoont dat deze gelden die werden gestort op deze nieuwe rekeningen afkomstig zijn/waren van rekeningen van [de eiser] (al of niet gemeenschappelijk met [de verweerster]) die wel bestonden voor deze datum. Het is overigens [de eiser] zelf die verklaarde dat hij belangrijke rekeningen van hemzelf (al of niet gemeenschappelijke) saldeerde om deze op een later tijdstip over te zetten op (een nieuwe) rekening van hemzelf en/of van zijn nieuwe partner, nu zij toch het recht hadden om iets nieuws op te bouwen. Met die redenen verantwoorden zij hun beslissing naar recht. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen. Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering 10. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

6 2 DECEMBER 2014 P N/6 Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser tot de kosten. Bepaalt de kosten op 97,41 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Luc Van hoogenbemt, de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch en Erwin Francis, en op de openbare rechtszitting van 2 december 2014 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van procureur-generaal Patrick Duinslaeger, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky. V. Kosynsky E. Francis A. Bloch F. Van Volsem L. Van hoogenbemt P. Maffei