Jaarrapport Monitoring en evaluatie VSV-beleid Eindrapport. Een onderzoek in opdracht van OCW

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Jaarrapport Monitoring en evaluatie VSV-beleid Eindrapport. Een onderzoek in opdracht van OCW"

Transcriptie

1 Jaarrapport 2012 Monitoring en evaluatie VSV-beleid Eindrapport Een onderzoek in opdracht van OCW Johan Bokdam, Zosja Berdowski, Inge van den Ende (Panteia) Arie Gelderblom, Matthijs de Jong (SEOR) Projectnummer: BA4040 Zoetermeer, 14 december 2012

2 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia/Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia/Research voor Beleid. Panteia/Research voor Beleid aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. 2

3 Voorwoord Voor u ligt het eerste jaarrapport van het monitorings- en evaluatieonderzoek vsv-beleid Om het inzicht te vergroten in de relaties tussen bestuurlijke en organisatorische processen, ingezette middelen, maatregelen en de vsv-resultaten, heeft het ministerie van OCW de onderzoeksbureaus Panteia en SEOR gevraagd het vsv-beleid deze jaren te monitoren en te evalueren. De volgende twee hoofdvragen zijn daarbij leidend. Hoe ziet het vsv-beleid er uit op landelijk, regionaal en instellingsniveau? En wat zijn de verbanden tussen het landelijke en regionale beleid, de inzet van middelen en instrumenten en de vsv-resultaten op school-, instellings-, regionaal en landelijk niveau? Dit eerste jaar lag de nadruk in het onderzoek op het regionale beleidsvormingsproces: de planvorming en de verbinding met de successen en knelpunten van de afgelopen jaren in de regionale probleemanalyses en aanvragen. In 2013 zal de nadruk van het beschrijvende deel van het onderzoek liggen op de ingezette middelen en het uitvoeringsproces. De derde meting in 2014 zal vooral kijken naar borging en opbrengsten van het beleid, naar samenhang tussen aanpak en resultaten en aanbevelingen bevatten voor het landelijk beleid na deze convenantsperiode. Het onderzoek is uitgevoerd door een team van medewerkers dat bestond uit José Gravesteijn, Arie Gelderblom, Matthijs de Jong, Stefan Riezebos (van SEOR) en Zosja Berdowski, Inge van den Ende, Inge Harteveld, Natasha Stroeker en ondergetekende (van Panteia). We danken de leden van de stuurgroep en de klankbordgroep en verschillende medewerkers van de projectdirectie VSV van het ministerie van OCW over het meedenken over de richting en resultaten van dit onderzoek. Onze meeste dank gaat uit naar alle betrokkenen in de regio s die afgelopen jaar tijd hebben vrijgemaakt om hun ervaringen met het onderzoeksteam te delen. We hopen dat dit jaarrapport voor u ook bruikbaar is in de dagelijkse praktijk. Vragen of opmerkingen over het onderzoek of dit rapport zijn van harte welkom. Johan Bokdam Projectleider 3

4 4

5 Inhoudsopgave Voorwoord 3 1 Inleiding Voortijdig schoolverlaten Het landelijke vsv-beleid Nieuwe vsv-aanpak Doel van het onderzoek en vraagstelling Opzet van het onderzoek Waar staan we? Resultaten Doelstelling en tussentijdse resultaten oude convenanten Nieuwe doelstellingen 17 3 De regioanalyses Het schrijven van de regioanalyses Nut van de regioanalyses? De kwantitatieve analyse Evaluatie eigen situatie Het eindbeeld in Samenvattend oordeel over de regioanalyses Conclusies regioanalyses 31 4 Nieuwe convenanten en maatregelen Deelname nieuwe convenanten Het opstellen van het regionaal programma De maatregelen Doelstellingen en doelgroepen Continuïteit of verandering? Financiële inzet Conclusies 44 5 Regionale samenwerking Overlegstructuur regionale samenwerking Bestuurlijk draagvlak Sturing regionale samenwerking Ervaringen met de regionale samenwerking Rol gemeenten in regionale samenwerking Betrokkenheid onderwijs in regionale samenwerking Aansluiting met zorg en werk Evaluatie regionale samenwerking Conclusies regionale samenwerking 58 5

6 6 Context, borging en verwachtingen Haalbaarheid van doelstellingen Effecten van aanpalend beleid? Regionale context Borging en toekomstige financiële bijdragen voor vsv Mening over de aansturing vanuit OCW Conclusies 66 7 Kwantitatieve analyses: een verkenning Wat is er al bekend uit eerder onderzoek? Betekenis voor effectiviteitsmeting Opzet van de analyse Data Relatie regionaal beleid en vsv-scores Leerlingtevredenheid en voortijdig schoolverlaten Conclusies 82 8 Samenvatting en conclusies 85 Gebruikte literatuur 91 Bijlage 1 Vragenlijst enquête 93 Bijlage 2 Checklist groepsgesprekken 99 Bijlage 3 Deelnemers groepsgesprekken 101 Bijlage 4 Kwantitatieve analyse 103 6

7 1 Inleiding 1.1 Voortijdig schoolverlaten Met grote regelmaat is er politieke en maatschappelijke aandacht voor jongeren die met weinig of geen diploma s het onderwijs verlaten, het zogenaamde voortijdig schoolverlaten (vsv). Daarbij is de lat voor het minimaal te behalen kwalificatieniveau steeds hoger gelegd. De jaren na de invoering van de Leerplichtwet in het begin van de vorige eeuw lag het minimaal na te streven onderwijsniveau op basisonderwijs. In de decennia na de tweede wereldoorlog werd het minimumniveau verhoogd naar voortgezet onderwijs (vmbo) en nu is de lat verder opgetrokken naar minimaal mbo 2 niveau, de startkwalificatie. De huidige definitie van een voortijdig schoolverlaten is dan ook het beëindigen van de schoolopleiding door jongeren onder de 23 jaar zonder het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Het tegengaan van voortijdig schoolverlaten past binnen de bredere Nederlandse en Europese Agenda 2020 gericht op het versterken van een kenniseconomie. Dit moet bereikt worden door het verhogen van het opleidingsniveau, daling van voortijdig schoolverlaten en meer deelname aan hoger onderwijs. 1.2 Het landelijke vsv-beleid De meest recente aandacht voor vsv heeft vanaf begin deze eeuw geleid tot een herschikking en aanscherping van verantwoordelijkheden van partijen. Zo is de Leerplichtwet meermalen aangepast, is de regionale inbedding van het beleid in RMC-regio s voorzien van een wettelijke basis, ziet de Inspectie voor het onderwijs scherper toe op vsv en vindt de landelijke aansturing van het beleid plaats via regionale convenanten. Bij de uitvoering van het overheidsbeleid ligt de nadruk op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten (de preventieve aanpak) en op de inzet van maatwerk en trajectbegeleiding voor jongeren die voortijdig schoolverlater (vsv-er) zijn geworden (de curatieve aanpak). Om de preventieve aanpak van voortijdig schoolverlaten van de grond te doen komen en stevig te verankeren stelt het ministerie van OCW extra middelen beschikbaar aan scholen en de regio s. Regionale netwerken van contactgemeenten samen met instellingen voor onderwijs, arbeid en zorg vormen het vehikel waarlangs de curatieve aanpak is belegd. Onder regie van de projectdirectie VSV van het ministerie van OCW zijn de afgelopen periode verschillende middelen ingezet als onderdeel van het vsv-beleid. We bespreken hieronder de belangrijkste, omdat deze ook de komende periode een rol spelen. RMC-functie en regionale samenwerking Op 1 januari 2002 is in aanvulling op de gemeentelijke leerplichtfunctie de Wet houdende regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten in werking getreden. Deze RMC-wet verplicht scholen aanvullend op de leerplichtwet - voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar aan de gemeente te melden en verplicht gemeenten deze voortijdig schoolverlaters te registreren. In elk van de 39 ingestelde RMC-regio s is één gemeente de regionale regievoerder bij de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Deze regionale contactgemeente heeft de taak een netwerk te vormen van regionale instellingen 7

8 die er samen voor kunnen zorgen dat aan de aangemelde voortijdig schoolverlaters ondersteuning, begeleiding en een maatwerk- (of leer)traject wordt aangeboden. Belangrijke regionale partijen zijn de scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, de instellingen op het terrein van arbeid, leerplicht, de (jeugd)zorg en politie/justitie. Gemeenten zijn verplicht voortijdig schoolverlaters trajectbegeleiding te bieden naar onderwijs zodat zij alsnog een startkwalificatie kunnen halen. RMC s zijn ook actief in het aanbieden van advies en maatwerk aan jongeren die overwegen de opleiding voortijdig te verlaten. Aan de basis van deze taken ligt een registratiesysteem van voortijdig schoolverlaters. Regionale convenanten en onderwijsprogramma s De staatssecretaris van onderwijs heeft tussen december 2007 en juli 2008 in alle 39 RMCregio s convenanten getekend met onderwijsinstellingen en contactgemeenten, gericht op het verminderen van het aantal schooluitvallers. De onderwijsinstelling committeerde zich in het convenant aan een afname van het aantal voortijdig schoolverlaters met 40 procent in vier jaar. Daar tegenover staat een financiële bonus voor elke verminderde uitvaller. Als extra stimulans om de convenantafspraken te realiseren stelde OCW sinds 2008 een aanvullende subsidie beschikbaar voor preventieve onderwijsprogramma s in het VO en MBO. Deze onderwijsprogramma s richten zich onder andere op verzuimbeleid, loopbaanbegeleiding, zorg, de overgang van VMBO naar MBO, opvangklassen en meer instroommomenten in het MBO. Kwalificatieplicht Naast de convenanten heeft de minister in 2007 een kwalificatieplicht ingevoerd om leerlingen te stimuleren door te leren tot minimaal het niveau van een startkwalificatie. De volledige leerplicht duurt tot en met het schooljaar waarin de jongere zestien jaar wordt. Daar bovenop geldt sinds 2007 de kwalificatieplicht voor jongeren tot 18 jaar die nog geen startkwalificatie (een diploma havo, vwo of mbo2) hebben behaald. Dit is een maatregel die volgens veel betrokken een positief effect heeft gehad. De afgelopen jaren is schooluitval bij jongeren tot en met 17 jaar meer dan gehalveerd. Digitaal verzuimloket Vrij lang ontbrak een volledig en actueel overzicht van het aantal voortijdig schoolverlaters. Door de invoering van het onderwijsnummer in alle onderwijssectoren en door de introductie van het landelijke digitale verzuimloket vanaf schooljaar is de registratie van schoolgaande leerlingen, verzuim en schooluitval verbeterd. Sinds 2009 moeten alle onderwijsinstellingen in VO en BVE verplicht gebruikmaken van het verzuimloket. Informatieproducten en accountmanagers Een ander belangrijk onderdeel van het vsv-beleid is het ontsluiten van de verbeterde informatie over aantallen voortijdig schoolverlaters. Door de introductie van het leerlingnummer is een steeds scherper en completer beeld ontstaan van vsv-ers en hun eventuele terugkeer naar het onderwijs. Door de publicatie van de op BRON (basisregister onderwijsnummer) gebaseerde overzichten van voortijdig schoolverlaters op verschillende niveaus en momenten (vsv-atlas, maandrapportages, cijferbrief) is de voortgang in het voorkomen van schooluitval per school, instelling, gemeente of regio zichtbaar gemaakt. Dit is samen met de financiële prikkels van de prestatiesubsidie een belangrijke voorwaarde geweest voor het gevoel van urgentie en eigenaarschap bij onderwijsinstellingen in het voorkomen van 8

9 schooluitval. Naast deze regelingen zet de projectdirectie VSV gericht in op het begeleiden en informeren van regio s en instellingen via accountmanagers. Regeling plusvoorzieningen Specifiek voor de groep overbelaste jongeren hebben de Ministeries van Jeugd en Gezin en OCW vanaf 2010 geld beschikbaar gesteld voor het opzetten of uitbreiden van plusvoorzieningen. Plusvoorzieningen zijn een uitbreiding van het (zorg)aanbod op scholen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs, gericht op overbelaste jongeren van 12 tot 23 jaar. Overbelasten zijn jongeren die dreigen uit te vallen vanwege een stapeling van problemen op meerdere leefgebieden. In de visie van het Rijk kenmerken plusvoorzieningen zich door kleinere onderwijsgroepen en snelle beschikbaarheid van zorgverlening, zoals schuldhulpverlening, verslavingszorg of woonbegeleiding. In de praktijk worden de middelen uit de regeling plusvoorziening ook ingezet voor het versterken van bestaand en generiek vsvbeleid en de zorgstructuur. Subsidieregeling schoolmaatschappelijk werk in het mbo Om te voorkomen dat psychosociale problemen een succesvolle schoolloopbaan in de weg staan zijn er sinds mei 2009 extra middelen beschikbaar gekomen voor schoolmaatschappelijk werk op de onderwijsinstellingen voor mbo. De subsidieregeling is erop gericht dat deelnemers met psychosociale problemen die een voorspoedige schoolloopbaan in de weg staan, tijdig en professioneel geholpen worden dan wel worden doorverwezen naar gespecialiseerde hulp. 1.3 Nieuwe vsv-aanpak De afgelopen jaren is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters gedaald. In schooljaar waren er meer dan 52 duizend vsv-ers, dit aantal is de jaren daarna afgenomen tot 39 duizend in schooljaar Ook voor het huidige kabinet is het voorkomen en tegengaan van schooluitval een prioriteit waarvoor extra middelen worden ingezet. In het regeerakkoord heeft het kabinet een nieuwe doelstelling geformuleerd om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters verder terug te brengen tot in Gezien de daling van het aantal nieuwe vsv-ers de afgelopen periode, wordt het beleid op hoofdlijnen voortgezet. De nieuwe aanpak wordt beschreven in de regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs 1. Hieronder geven we de belangrijkste elementen van die nieuwe vsv-aanpak kort weer, inclusief de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige beleidperiode (oude convenanten). Nieuwe regionale convenanten waarin scholen en gemeenten afspreken samen vsv aan te pakken Vernieuwde meetsystematiek nieuwe vsv-ers met procentuele normen voor zes doelgroepen in vo en mbo Bundeling van subsidiestromen plusvoorziening en regionaal programma tot één subsidiestroom: de vsv-regiomiddelen. De subsidie gaat, net als nu, naar de contactschool, 1 Stc nr. 5841, 29 maart

10 maar scholen en gemeenten moeten gezamenlijk tot een subsidieaanvraag voor drie jaar komen. De huidige regionale tussen- en eindrapportages worden vervangen door een monitorings- en evaluatieonderzoek Individuele onderwijsinstellingen in VO en MBO blijven aanvullende middelen ontvangen. Deze kennen een vaste voet en een prestatiedeel dat is gerelateerd aan de nieuwe meetsystematiek. Individuele instellingen verantwoorden zich in hun jaarverslag over hun vsv-beleid. Opname vsv in het toezichtkader MBO Inspectie voor het Onderwijs Regionale contactgemeenten blijven een doelsubsidie ontvangen voor de uitvoering van de RMC-taken. 1.4 Doel van het onderzoek en vraagstelling Doelstelling Door het relatieve gebrek aan onafhankelijke beschrijvingen van de uitvoering van het vsvbeleid en evaluaties van de effectiviteit van de verschillende aanpakken bestaat er op meerdere aspecten nog onvoldoende inzicht in de effectiviteit van het vsv-beleid. Waar komen de verschillen in resultaten tussen regio s en instellingen vandaan, ook als wordt gecorrigeerd voor relevante achtergrondkenmerken? Wat zijn effectieve vormen van regionale samenwerking? Zijn er instrumenten die voor bepaalde doelgroepen structureel leiden tot betere resultaten? Om het inzicht in de relaties tussen bestuurlijke, methodische en organisatorische processen, ingezette middelen en instrumenten en de vsv-resultaten te vergroten, heeft het ministerie van OCW Panteia en SEOR gevraagd de komende nieuwe convenantsperiode ( ) het vsv-beleid te monitoren en te evalueren, met als doel het komen tot beleidsmatige aanbevelingen. De volgende twee hoofdvragen zijn daarbij leidend: 1 Hoe ziet het vsv-beleid er uit op landelijk, regionaal en instellingsniveau? 2 Wat zijn de verbanden tussen het landelijke en regionale vsv-beleid, de inzet van middelen en instrumenten en de vsv-resultaten op school-, instellings-, regionaal en landelijk niveau. Een goede beschrijving van het uitvoeringsproces is essentieel voor een zinvolle analyse naar de effectiviteit. Het vsv-beleid opereert daarbij niet in een vacuüm, maar in samenhang met ander beleid dat zich vanuit verschillende departementen en gemeenten richt op o.a. het verbeteren van de onderwijskwaliteit, het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van jongeren en op het versterken van de zorg aan jongeren, op school en daarbuiten. In het onderzoek is daarom ook aandacht voor de invloed van bestaande en geplande veranderingen op aanpalende beleidsterreinen. Parallel aan dit onderzoek zal het CPB de komende jaren een aantal concrete maatregelen of instrumenten in een quasi-experimentele setting onderzoeken. In 2015 zullen de resultaten van beide onderzoeken bij elkaar worden gebracht. 10

11 Vraagstelling De afspraken met de regio s worden gemaakt voor de periode 2012 tot en met Het onderzoek richt zich behalve op de vergelijking tussen regio s en instellingen dan ook nadrukkelijk op het schetsen van meerjarige ontwikkelingen. In dit eerste jaar van het onderzoek (2012) ligt bij het beschrijven van de beleidsuitvoering de nadruk op de planvorming en de verbinding met de successen en knelpunten van de afgelopen jaren (regionale probleemanalyses). De kwantitatieve terugblik op de vorige convenantsperiode dient als nulmeting voor de nieuwe convenantsperiode en opstap voor latere verklarende analyses. Dit eerste jaar zijn de volgende vragen leidend geweest voor de activiteiten en deze rapportage. Resultaten aanpak van de uitval tot nu 1) Wat zijn de tussentijdse resultaten van de convenantsperiode voor de zes nieuwe meetcategorieën? Hoeveel procent reductie is behaald en hoe hoog is het uitvalpercentage? Bij welke doelgroep(en) zijn de meeste resultaten geboekt? En bij welke doelgroep(en) de minste? 2) Wat zijn de doelstellingen van de regio s? Regionale evaluatie en regioanalyses 3) Hoe zien de regioanalyses van de 39 RMC-regio s voor de vsv-aanpak voor de jaren eruit? 4) Hoe is het opstellen van de regioanalyses afgelopen jaar verlopen? Nieuwe convenanten 5) Ondertekenen alle onderwijsinstellingen in de regio het convenant ? 6) Welke rol spelen de financiële middelen vanuit OCW in de beslissing van scholen om al dan niet de convenanten te tekenen? 7) Hoe zien de plannen eruit van de 39 RMC-regio s voor de vsv-aanpak voor de jaren ? Op welke doelgroepen en maatregelen wil de regio de komende convenantsperiode vooral inzetten? Zijn hier derden bij betrokken, en zo ja, welke partijen? 8) Hoe worden (financiële) middelen ingezet en verdeeld over maatregelen en instellingen? Samenwerking en uitvoering 9) Hoe wordt de samenwerking vorm gegeven? Wie voert de regie, welk draagvlak is er voor samenwerking op bestuurlijk niveau, hoe ziet de samenwerking er op de werkvloer uit in het contact met de deelnemer of schoolverlater? 10) Welke knelpunten en succesfactoren komen regio s tegen bij de samenwerking en uitvoering van het vsv-beleid? Context, borging en verwachtingen 11) Welke overige beleidsmatige en autonome ontwikkelingen hebben invloed op de vsvresultaten binnen instellingen en regio s? 12) Welke vsv-aanpak wensen en verwachten de regio s en instellingen na 2015? 11

12 Analyse 13) Wat zijn de verbanden tussen de verschillende onderdelen van het vsv-beleid en de (huidige en nieuwe) vsv-resultaten voor individuele VO- en MBO-instellingen als op regionaal niveau? Zijn verschillen in resultaten op verschillende mbo-niveaus en in verschillende instellingen terug te leiden tot verschillen in de aanpak? 14) Welke invloed heeft het landelijk beleid op de instellingsgebonden en regionale aanpak van vsv? Welke rol speelt de financiering vanuit OCW in relatie tot de andere ingezette beleidsmaatregelen? 15) Wat zijn gezien de bovenstaande conclusies relevante aanbevelingen voor het landelijk beleid en voor de regio s in het blijvend versterken van de vsv-aanpak? Voor het beantwoorden van de analytische vragen is alleen de eerste set waarnemingen van dit jaar beschikbaar. De komende jaren komt meer materiaal beschikbaar om hier uitspraken over te kunnen doen. In de tweede ronde in 2013 zal de nadruk van het beschrijvende deel van het onderzoek liggen op de uitvoering van de samenwerking, de ingezette middelen en het uitvoeringsproces. De derde meting in 2014 zal vooral kijken naar borging en opbrengsten van het beleid en aanbevelingen bevatten voor het landelijk beleid na deze nieuwe convenantsperiode. 1.5 Opzet van het onderzoek 2012 Het onderzoek bestond in 2012 uit een aantal verschillende deelactiviteiten. Enquête het eerste deelonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de driejarige evaluatie van het vsv-beleid in alle RMC-regio s was een enquête. In juni 2012 zijn alle rmc-coördinatoren en alle coördinatoren van de contactscholen uitgenodigd om een digitale vragenlijst in te vullen. In de enquête is gevraagd naar een terugblik op het afgelopen jaar, de ervaringen met het opstellen van de regionale analyse en de subsidieaanvraag en naar verwachtingen voor de komende twee jaar. Een overzicht van de vragen is opgenomen in de bijlage. Alle uitgenodigde RMC-coördinatoren hebben de vragenlijst volledig ingevuld geretourneerd. Er zijn in totaal 30 contactscholen, een aantal contactscholen is verantwoordelijk voor meerdere regio s. Daarvan hebben 28 coördinatoren de vragenlijst geheel en 2 gedeeltelijk ingevuld. De totale respons bedraagt daarmee 100%. Beoordeling regioanalyses en analyse aanvragen Voorafgaand aan de nieuwe convenantperiode heeft het ministerie van OCW er bij de regio s op aangedrongen een analyse te maken van het voortijdig schoolverlaten in de regio. Het ministerie heeft daartoe een handreiking ontwikkeld, waarin is aangegeven welke onderwerpen binnen de regioanalyse onder de aandacht kunnen komen. De regioanalyse is geen verplicht onderdeel van de subsidieaanvraag, maar vooral bedoeld als hulpmiddel voor de regio s bij het uitstippelen van het beleid voor de komende jaren. In de zomer van 2012 heeft het onderzoeksteam van alle regio s de regioanalyse ontvangen. Vervolgens is beoordeeld in hoeverre de verschillende onderwerpen uit de handreiking zijn opgenomen in de regioanalyses. Daarnaast zijn eind augustus alle 39 regionale subsidieaanvragen ontvangen. In de aanvragen presenteren de regio s de maatregelen die het regionale vsv-programma vormen. Deze 12

13 aanvragen zijn eerst gebruikt ter voorbereiding van de groepsgesprekken. Daarna is ook een eerste analyse van de aangevraagde maatregelen gemaakt. Groepsgesprekken In september tot en met november 2012 heeft het onderzoeksteam in 31 groepsgesprekken en enkele persoonlijke interviews met betrokkenen uit alle 39 regio s gesproken. Vanuit de regionanalyse, aanvraag en enquête spraken we met de meest direct betrokkenen in alle regio s over hun ervaringen het afgelopen jaar, hun overwegingen, knelpunten, successen en verwachtingen bij het regionaal vsv-beleid. In de bijlage vindt u de volledige lijst met gespreksonderwerpen en een overzicht van de achtergronden van de verschillende deelnemers. Het aantal deelnemers varieerde van 2 tot 12 deelnemers. Van de groepsgesprekken zijn verslagen gemaakt, die zijn teruggelegd aan de contactpersonen. Deze gespreksverslagen vormden input voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Kwantitatieve analyse Een fundamentele vraag is in hoeverre scholen, gemeenten en andere betrokken instanties invloed (kunnen) hebben op schooluitval, of dat het vooral achtergrondkenmerken zijn die bepalen of een leerling uitvalt. Om hierop meer zicht te brengen heeft DUO, in overleg met de opdrachtgever, het onderzoeksteam een bestand ter beschikking gesteld waarin alle leerlingen voor de schooljaren 2005/2006 tot 2010/2011 zijn opgenomen. In dit bestand is een variabele opgenomen of het wel of niet om een leerling gaat die voortijdig is uitgevallen. Voor 2010/2011 gaat het om voorlopige cijfers. Met behulp van dit bestand van individuen zijn aparte bestanden gecreëerd voor het regioniveau en het niveau van mboscholen 1. Zo omvat het bestand op regioniveau bijvoorbeeld het aandeel vsv-ers en het aandeel van diverse doelgroepen. Hierbij zijn we voor het regioniveau uitgegaan van het meest actuele jaar waarvoor data beschikbaar zijn (2010/11). Deze informatie koppelen we aan gegevens uit de RMC-effectrapportage over de regionale aanpak van VSV en aan gegevens over de kwaliteit van het onderwijs. De analyse die dit jaar is uitgevoerd heeft een meer beschrijvend karakter waarbij we vooral werken met correlaties. Terugkoppeling aan regio s Na afronding van de algemene jaarrapportage 2012 geven we de regio s ook een terugkoppeling op maat, met daarbij tenminste de eigen scores uit de enquête, regioanalyse en aanvraag afgezet tegen de landelijke gemiddelden. 1 Gecheckt is of de vsv-scores die op deze wijze zijn berekend overeenkomen met de data die op de vsvverkenner zijn gepubliceerd. DUO hanteert een apart bestand voor de berekening van vsv-scores op regioniveau en landelijk niveau die licht van elkaar afwijken. In de bijlage VSV-brief 2012 wordt hierop een nadere uitleg gegeven. Voor onze analyses werken wij uiteraard met het regiobestand. 13

14 14

15 2 Waar staan we? Resultaten In dit hoofdstuk kijken we naar de resultaten die de afgelopen jaren zijn behaald in de aanpak van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Deze cijfers bieden een achtergrond waarbinnen we het handelen en de keuzes van regio s afgelopen jaar kunnen plaatsen. Dit doen we aan de hand van de volgende vragen Hoeveel procent reductie is behaald en hoe hoog is het uitvalpercentage? Wat zijn de tussentijdse resultaten van de convenantsperiode voor de zes nieuwe meetcategorieën? Bij welke doelgroep(en) zijn de meeste resultaten geboekt? En bij welke doelgroep(en) de minste? Wat zijn de doelen tot 2015 en in hoeverre voldoen regio s daar nu al aan? 2.1 Doelstelling en tussentijdse resultaten oude convenanten Het oude vsv-convenant dat liep van 2008 tot en met het einde van schooljaar had tot doel het aantal voortijdig schoolverlaters met 40% te verminderen ten opzichte van het schooljaar Deze doelstelling is gehandhaafd in het verlengingsjaar Begin 2013 wordt duidelijk in hoeverre de regio s erin geslaagd zijn om het reductiepercentage van 40% te halen. Landelijk gezien is er in de periode tot nu toe 23% daling gerealiseerd, daarmee ligt de daling nog niet op koers. In hoeverre zijn de verschillende regio s de afgelopen jaren in geslaagd om het aantal vsv-ers te doen dalen? 15

16 Tabel 2.1 Resultaten tot naar regio (in %) Regio 2005/6 2010/11 Daling VSV in % Aantal leerlingen % vsv % vsv* * 2010/11* Noord-Groningen-Eemsmond 3,5 2,3 39, West-Friesland 4,5 2,8 35, Noord-Kennemerland 4,7 3,1 34, Agglomeratie Amsterdam 6,3 4,0 34, Oosterschelde regio 4,0 2,6 32, Noord-Oost-Brabant 3,7 2,4 31, Kop van Noord-Holland 4,7 3,2 31, Zuid-Holland-Noord 3,9 2,8 30, Walcheren 4,7 3,3 29, Friesland Noord 4,1 2,9 29, Zuid-Holland-Zuid 4,3 3,1 28, Zuid-Oost Drenthe 4,0 2,8 28, West-Brabant 4,4 3,1 27, Midden-Brabant 5,0 3,6 27, Gewest Zuid-Limburg 4,8 3,7 27, Zuid-Holland-Oost 3,8 2,8 26, Gooi en Vechtstreek 4,5 3,3 26, Zuid-West Friesland 3,3 2,4 25, Haaglanden/Westland 5,5 4,1 25, West-Kennemerland 5,0 3,7 24, Friesland-Oost 3,5 2,6 24, Rijnmond 5,8 4,5 22, Zeeuwsch-Vlaanderen 4,0 3,2 21, Eem en Vallei 4,0 3,1 20, IJssel-Vecht 3,0 2,4 20, Twente 3,5 2,7 19, Stedendriehoek 4,0 3,2 19, Utrecht 4,5 3,7 16, Achterhoek 3,4 2,8 15, Noordwest-Veluwe 3,4 2,9 15, Centraal en Westelijk Groningen 3,8 3,2 13, Arnhem/Nijmegen 4,0 3,3 13, Rivierenland 3,5 2,9 13, Zuid-West Drenthe 3,0 2,6 12, Flevoland 4,7 4,0 12, Oost-Groningen 4,1 3,6 11, Zuidoost-Brabant 3,8 3,4 9, Gewest Limburg-Noord 3,7 3,5 3, Noord- en Midden Drenthe 3,0 2,8 3, Landelijk 4,4 3,3 23, Bron: gegevens duo en OCW. *Voor 2010/2011 zijn de voorlopige cijfers gebruikt. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de gerealiseerde daling van het aantal vsv-ers tussen schooljaar en schooljaar (voorlopige cijfers) 1. In alle regio s is het aantal nieuwe vsv-ers over die periode afgenomen. Acht regio s hebben een daling van 1 De meest actuele cijfers per regio zijn beschikbaar op 16

17 30% of meer weten te behalen, en liggen in die zin op koers voor de doelstelling van 40% afname. Het gaat daarbij zowel om regio s die in 2006 boven als onder het landelijk gemiddelde scoorden. 2.2 Nieuwe doelstellingen Voor het nieuwe convenant hanteert het ministerie van OCW een nieuwe meetsystematiek. Hierin is niet meer de gerealiseerde daling leidend, maar het niveau van uitval binnen zes groepen leerlingen. Voor elk van deze groepen is een percentage vsv-ers geformuleerd, dat in schooljaar moet zijn gerealiseerd 1. Het gaat om de volgende groepen en prestatienormen. Tabel 2.2 Doelstellingen en uitgangspunt nieuwe doelgroepen Prestatienorm school- Huidige percenta- Verandering Aantal regio s dat jaar ge vsv de norm nu al haalt Onderbouw VO 1% 1,0% + 12,6% 25 Bovenbouw vmbo 4% 2,6% -16,3% 37 Bovenbouw havo/vwo 0,5% 0,8% -13,6% 2 MBO niveau 1 22% 37,0% -0,4% 0 MBO niveau 2 10% 13,5% -13,6% 3 MBO niveau 3 en 4 2,75% 4,5% -16,3% 0 Belangrijk is dat in deze cijfers nog niet het effect is meegenomen dat wordt verwacht van een aantal verbeteringen in de registratie. Vanaf volgend jaar verwacht DUO een aantal zogenaamde witte vlekken in de registraties te kunnen ondervangen. Het effect hiervan zal vooral leiden tot een sterke daling van het aantal geregistreerde vsv-ers in het voortgezet onderwijs en MBO1. Deze verwachtingen zijn landelijk bekend voor een (fictieve) gemiddelde regio, het effect zal per regio in de praktijk verschillen. Deze tabel laat zien dat in de onderbouw van het vo en in de bovenbouw van het vmbo de uitval gemiddeld al op of onder de prestatienorm voor 2015 ligt. Wel is de uitval in de onderbouw de afgelopen jaren gestegen. Bij de overige doelgroepen moet landelijk gezien nog een afname worden behaald. De uitval in de bovenbouw van havo en vwo moet bijna halveren, waar afgelopen drie jaar een bescheiden daling is gerealiseerd. De uitval in MBO1 is de afgelopen drie jaar nauwelijks gedaald. Voor MBO 2, 3 en 4 is de uitval afgelopen convenantsperiode met ongeveer een achtste tot een zesde gedaald. Die daling moet de komende drie jaar versterkt worden doorgezet. Vooral in MBO 3 en 4, waar absoluut gezien de meeste studenten zitten, moet het aantal uitvallers met bijna 40% worden teruggebracht. De situatie en gerealiseerde afname verschilt per regio. Ter illustratie presenteren we hieronder de prestaties voor de verschillende regio s voor de doelgroep MBO2 in grafiekvorm. 1 Daarnaast zijn er in het voortgezet onderwijs nog een aantal streefnormen gehanteerd, die lager liggen dan de prestatienorm, waar scholen zich op kunnen richten. 17

18 Figuur 2.1 Aandeel vsv-ers in MBO2, schooljaar en afname van 2008 tot ,0% 15,0% 5,0% -5,0% -15,0% -25,0% -35,0% -45,0% MBO 2 hoogte uitval MBO 2 verandering Bron: gegevens DUO, bewerking Panteia/SEOR De rode kolommen geven het huidige niveau van vsv binnen MBO2 per regio weer, de blauwe kolommen de gerealiseerde toe- of afname van vsv binnen deze groep tussen en De grafiek laat het verschil per regio zien in het aandeel uitvallers binnen MBO2, maar ook de willekeurige spreiding op de mate waarin men de uitval heeft weten terug te brengen. Er zijn enkele regio s waar de uitval binnen MBO2 is gestegen de afgelopen jaren. 18

19 3 De regioanalyses Voorafgaand aan de nieuwe convenantperiode heeft het ministerie van OCW er bij de regio s op aangedrongen een analyse te maken van de regio en van het voortijdig schoolverlaten daarbinnen. De regioanalyse was bedoeld als hulpmiddel voor de regio s bij het uitstippelen van het beleid voor de komende jaren. Het ministerie heeft daartoe een handreiking ontwikkeld, waaraan is aangegeven welke onderwerpen er binnen de regioanalyse onder de aandacht kunnen komen. De regioanalyse is geen verplicht onderdeel van de subsidieaanvraag. In dit hoofdstuk bespreken we eerst het proces en de ervaringen van de regio s met het opstellen van de regioanalyses. In hoeverre vond men dit een nuttige exercitie in aanloop naar het nieuwe convenant? Vervolgens beschrijven we de inhoud van de verschillende regioanalyses aan de hand van de richtlijnen in de handreiking. Een samenvattend oordeel over de regioanalyses sluit het geheel af. De basis voor dit hoofdstuk zijn de enquête onder RMC-coördinatoren en contactscholen, de groepsgesprekken met de regio s en een beoordeling van alle 39 regioanalyses. 3.1 Het schrijven van de regioanalyses Wie hebben er aan meegewerkt? De programmamanager en de RMC-coördinator zijn meestal de trekkers geweest bij het voorbereiden en opstellen van de regioanalyses. Alle coördinatoren van de contactscholen en meer dan 80% van de RMC-coördinatoren zeggen hierbij zelf actief betrokken te zijn geweest. De partijen die daarna het meest zijn genoemd zijn: De accountmanager van OCW en gemeentelijke beleidsmedewerkers (beide door 51% van de respondenten genoemd) Besturen van andere VO-onderwijsinstellingen (door 46% genoemd) Besturen van andere MBO-instellingen en vsv-coördinatoren van andere scholen (beide door 36% van de respondenten genoemd). Er is daarbij wel vaak door veel partijen samengewerkt bij het verzamelen, interpreteren en beschrijven van de gegevens voor de regioanalyse. 19

20 Tabel 3.1 Wie waren betrokken bij het opstellen en vaststellen van de regioanalyses (meer antwoorden mogelijk; n = 67) Betrokken partijen Schrijven Vaststellen Vsv-coördinator van de contactschool 93% 94% RMC-coördinator 82% 94% Accountmanager van OCW 51% 84% Gemeentelijk beleidsmedewerker(s) 51% 76% (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere VO onderwijsinstellingen 46% 90% (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere MBO onderwijsinstellingen 36% 85% Vsv-coördinatoren van andere scholen 36% 39% Externe adviseurs 33% 28% Wethouder contactgemeente 13% 72% Iemand uit het College van Bestuur van de contactschool 13% 66% Andere wethouders van overige gemeenten 6% 45% Gemeentelijke hoofden van afdelingen 7% 19% Casemanagers 4% 4% Ook op het vlak van het bespreken en vaststellen van de regionalyses wijzen de coördinatoren van de RMC-regio s en van de contactscholen zichzelf aan als meest intensief betrokken partij. Alle coördinatoren van de contactscholen en 87% van de RMC coördinatoren zeggen betrokken geweest te zijn bij het bespreken en vaststellen van de regioanalyses. Betrokkenen die daarnaast het meest zijn genoemd: Besturen van onderwijsinstellingen VO (door 90% genoemd) en MBO (door 85% van de respondenten genoemd) De accountmanager van OCW (door 84% genoemd) Gemeentelijke beleidsmedewerkers (door 76% genoemd) Wethouder contactgemeente (door 72% genoemd) en Het bestuur van de contactschool (door 66% genoemd). In ongeveer een derde van de regio s is een externe partij betrokken bij het schrijven of opstellen van de regioanalyse. Als motieven daarvoor zijn genoemd tijdgebrek, gebrek aan analytisch kwaliteiten en de objectieve rol van een externe partij. Overeenstemming tussen RMC coördinator en contactschool In 28 regio s hebben zowel de RMC-coördinator als de coördinator van de contactschool de vragenlijst ingevuld. Van deze regio s kan worden bepaald in hoeverre beide partijen een eenduidig beeld verstrekken over de betrokkenheid van partijen. Op het vlak van het opstellen en schrijven van de regionale analyses bestaat er een significant verschil van inzicht tussen RMC-coördinator en contactschool voor wat betreft de betrokkenheid van de volgende partijen: VSV coördinatoren van andere dan contactscholen: contactscholen geven vaker aan dat deze partijen een actieve rol bij het schrijven hebben gespeeld (54%) dan RMCcoördinatoren (21%) 20

21 Accountmanager van OCW: contactscholen geven meer aan dat accountmanagers een actieve rol bij het opstellen van de regioanalyse hebben gespeeld (82%) dan RMCcoördinatoren (54%) Bij de meeste regio s lijken de door RMC-coördinator genoemde betrokkenen sterk op de betrokkenen die door de contactschool zijn genoemd, zij het dat er hier en daar verschil van inzicht bestaat. Er zijn vier regio s, waar de RMC-coördinator in meer dan de helft van de gevallen andere betrokken partijen heeft genoemd dan de contactschool. Het betreft de regio s Twente, Midden-Brabant, West-Kennemerland en Gewest Limburg-Noord. Bij de vraag naar betrokkenen bij het bespreken en vaststellen van de regionale analyses is er wederom een significant verschil van inzicht over de betrokkenheid van enkele partijen: Contactscholen geven vaker aan dat vsv-coördinatoren van andere scholen een actieve rol bij het bespreken en vaststellen hebben gespeeld (54%) dan RMC-coördinatoren (18%) Contactscholen geven vaker aan dat accountmanagers een actieve rol bij het bespreken en vaststellen van de regioanalyse hebben gespeeld (93%) dan RMC-coördinatoren (71%). Over de betrokkenheid van partijen bij het bespreken en vaststellen van de regionale analyses bestaat meer overeenstemming tussen RMC-coördinator en de contactschool (overeenstemming bij 80% van de genoemde betrokkenen) dan bij het opstellen van de regioanalyses (overeenstemming bij 70% van de genoemde betrokkenen). 3.2 Nut van de regioanalyses? Alle respondenten hebben in de enquête aangegeven de regionale analyse in de voorbereiding voor het regionaal programma als nuttig te hebben ervaren. Wel was het een flinke klus, een groot deel van de respondenten (65%) heeft het opstellen van de regionale analyse ervaren als een grote belasting. Bijna even veel respondenten (64%) vonden het opstellen lastig. Tabel 3.2 Oordeel over opstellen regioanalyse (n = 67) In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen Helemaal oneens Oneens Neutraal Eens Zeer mee eens Het maken van een regionale analyse in de voorbereiding voor het regionaal programma was nuttig 0% 0% 0% 52% 48% Het opstellen van een regionale analyse was lastig 1% 10% 24% 52% 12% Het opstellen van een regionale analyse was een grote belasting 3% 9% 22% 40% 25% In de meeste groepsgesprekken is verder ingegaan op de evaluatie in de regio afgelopen jaar. De ervaringen waren ook hier positief. Mede door de vragen bij de regioanalyse heeft er in veel regio s een evaluatie plaatsgevonden van de aanpak en de samenwerking. Er zijn 21

22 veel voorbeelden genoemd waarbij de aanvraag of aanpak is aangepast op basis van de conclusies van de regioanalyse. In de volgende hoofdstukken over samenwerking en maatregelen gaan we hier dieper op in. Dit is wat de enkele regio s opmerken over het effect van de regioanalyse. De focus op het verbeteren van het keuzeproces van de leerling is ook een gevolg van de regioanalyse. In die analyse zagen we dat het maken van een verkeerde keuze een belangrijke uitvalreden is. Uit de analyses en rendementsmetingen hebben wij geconstateerd dat het aanbieden van individuele begeleiding het effectiefste instrumentarium is. Dit geldt zowel voor plusleerlingen als andere zorgleerlingen. Om die reden speelt de individuele begeleiding een belangrijke rol in onze maatregelen. Daarnaast zetten wij in op scholing van docenten en leerplichtambtenaren. Vanuit de regioanalyse kwamen we tot de conclusie dat het op het MBO moet gebeuren. Ook het LOB en de doorstroom VO naar MBO verdient aandacht, maar als de leerlingen eenmaal binnen het MBO zitten dan moet het hier gebeuren. Daar is ook rekening mee gehouden bij de aanvraag. In de gesprekken bleek dat de analyse duidelijk heeft gemaakt welke informatie wel en niet beschikbaar is in de regio s. Het was in veel regio s voor het eerst dat verschillende partijen al hun gegevens (bv over uitvalredenen van individuele leerlingen) bij elkaar hebben gebracht. Voor deze regio s was het opstellen van de analyse een flinke klus. In een deel van de regio s was tot nu dan ook geen sprake van regionaal projectbeheer. Het is echter goed mogelijk dat de eenmalige exercitie van de regioanalyse een basis legt voor jaarlijkse monitoring in de regio. De inspanningen van dit jaar kunnen dan ook komende jaren effect hebben, met name op het vermogen tot regionale sturing op basis van resultaten. 3.3 De kwantitatieve analyse In de handreiking is geadviseerd om de cijfers over vsv op verschillende aggregatieniveaus te belichten: de regio in zijn geheel, de doelgroepen, de deelnemende scholen, of de betrokken gemeenten binnen de regio. Voorts is in de handreiking geadviseerd om de regio te vergelijken met het landelijke gemiddelde, het gemiddelde van de regio s of met een aantal spiegelregio s. In de volgende figuur is afgebeeld hoeveel regio s aan deze adviezen gehoor hebben gegeven. 22

23 Figuur 3.3 Aantal regio s dat het in de figuur genoemde thema heeft opgenomen in de regioanalyse Zes doelgroepen belicht Cijfers zijn juist geïnterpreteerd Vergelijking met landelijk gemiddelde Scholen met vsv hoger dan de norm gepresenteerd Verschil eigen regio en landelijk gemiddelde toegelicht Vergelijking met spiegelregio's Verschil eigen regio en spiegelregio's toegelicht Keuze voor spiegelregio's beargumenteerd In alle regio s zijn de zes doelgroepen van het vsv-beleid kwantitatief belicht. Deze zes doelgroepen zijn: onderbouw VO, bovenbouw VMBO, bovenbouw HAVO/VWO, MBO1, MBO2, en MBO3/4. Vrijwel overal is een vergelijking van deze zes groepen met het landelijke gemiddelde en met de genormeerde streefcijfers gemaakt. Als dergelijke cijfers zijn gepresenteerd, dan zijn ook de interpretaties van de cijfers juist weergegeven. Het merendeel van de regio s (36) heeft cijfermatige overzichten vsv per school opgenomen. In twee gevallen is alleen het mbo opgenomen, in de overige 34 regioanalyses is ook het VO belicht. Als vergelijkingsmaat voor het interpreteren van de cijfers is het landelijke gemiddelde of de subsidienorm gebruikt. Veel regio s (32) hebben hun regio geplaatst naast twee of meer spiegelregio s. Vijftien regio s hebben beargumenteerd waarom zij juist deze regio s als spiegelregio gekozen hadden. Meestal gaven de omvang en soms de sociaal economische structuur van de spiegelregio de doorslag bij de keuze voor de spiegelregio. Van de 32 regio s die spiegelregio s hebben betrokken bij de analyse waren er 28 die de verschillen tussen spiegelregio en de eigen regio hebben toegelicht. De aard van de toelichting op de gepresenteerde cijfers bleef bij de meeste regioanalyses beperkt tot het noemen van verschillen in omvang van vsv. Een verklaring of interpretatie van de verschillen bleef doorgaans achterwege. Drie regio s vormden hierop een uitzondering. In die analyses is aandacht besteed aan de vraag of het verschil in omvang van vsv mogelijk te maken heeft met verschillen in toegepaste maatregelen. Vsv in bovenbouw havo/vwo, overgang VO-MBO en MBO3/4 Landelijk bezien zijn er drie terreinen, waar extra aandacht voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten urgent lijkt: in bovenbouw havo/vwo, bij de overgang VO-MBO en in MBO3/4. Daarom is in de handreiking geadviseerd om in de regioanalyses aandacht te schenken aan deze thema s. In de volgende figuur 3.4 is een overzicht gegeven van het aantal regioanalyses, waarin deze drie thema s zijn behandeld. Van elk thema is aangegeven of in de regioanalyse aannemelijk is gemaakt dat de beoogde afname van vsv daadwerkelijk zal gaan plaatsvinden. 23

24 Figuur 3.4 Informatie over urgente doelgroepen (aantal regioanalyses) bovenbouw havo/vwo overgang VO MBO niveau mbo 3/4 onderwerp belicht afname vsv aannemelijk In alle ontvangen analyses is aandacht geschonken aan vsv in de bovenbouw havo/vwo, bij de overgang VO-MBO en in MBO3/4. Het aannemelijk maken van de afname van vsv tot de beoogde streefcijfers in 2015 komt het vaakst voor bij vsv in de bovenbouw havo/vwo. De regio s die dit betreft hebben deze streefcijfers in 2011 al (bijna) bereikt. Het beperken van vsv bij de overgang van VO naar MBO is in zes regio s aannemelijk gemaakt. Deze regio s hebben een regionaal toegankelijk leerlingvolgsysteem geïmplementeerd, dat door alle betrokken deelnemers adequaat wordt toegepast. Als gevolg daarvan blijven de leerlingen tijdens de overgangsfase permanent in beeld. Hoewel in kwantitatieve zin de meeste afname van vsv te verwachten is in MBO3/4, bevatten de analyses nauwelijks informatie over de manier waarop deze doelen zullen worden bereikt. Veel van de acties en maatregelen voor de groep vsv-ers uit MBO3/4 vinden plaats op de onderwijsinstellingen. Uit de jaarverslagen van de MBO-instellingen blijkt dat diverse maatregelen en acties zijn uitgevoerd en voorgenomen. Het is opmerkelijk dat vrijwel niets van wat er op de scholen plaatsvindt zijn weerslag heeft gevonden in de regioanalyses. De aansluiting tussen schoolgebonden, bovenschoolse en regionale voorzieningen en maatregelen ontbreekt in bijna alle analyses. Slechts een enkele regio benadrukt dat de regiomiddelen slechts een onderdeel vormen van de totale vsv-aanpak in de regio en dat de analyse en evaluatie dan ook breder was opgezet dan de gevraagde evaluatie van het regionaal programma. De witte vlekken In bijna alle (36) analyses in aandacht besteed aan de witte vlekken in de vsv-tellingen. In 32 regioanalyses is geraamd hoe hoog het percentage vsv zal zijn nadat het verminderd is met de witte vlekken. Soms is daarbij uitgegaan van de landelijke aandelen witte vlekken en soms zijn alle geregistreerde vsv-ers nagetrokken om te bezien wat daarmee aan de hand was. Kleine gemeenten of regio s met een opvangvoorziening voor asielzoekers binnen hun grenzen zien hun vsv-percentages drastisch afnemen na aftrek van de AZCleerlingen. In twee gevallen is opgemerkt dat de regionale registraties ernstig zijn vervuild, waardoor het niet of slechts gedeeltelijk te achterhalen was hoe de regio cijfermatig in elkaar zit. 24

25 Doelgroepen In 37 regioanalyses zijn doelgroepen onderscheiden. Meestal (21 regio s) is het aantal doelgroepen beperkt tot de zes categorieën die zijn onderscheiden in de regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Daarnaast is in 10 regioanalyses de doelgroep van 18- plussers specifiek onderscheiden. Vier regio s belichtten etnische groepen en de verschillen tussen jongens en meisjes. In twee regio s zijn de leerlingen die wonen in een APC gebied apart belicht en een enkele regio vestigde specifieke aandacht op zorgleerlingen. De reden waarom in de analyse aandacht is geschonken aan specifieke doelgroepen is in tien gevallen subsidiegerelateerd: de doelgroep is genoemd omdat de subsidie afhankelijk is gesteld van het aandeel vsv-ers in die doelgroep. In 19 regioanalyses is gekozen voor aandacht voor een specifieke doelgroep wegens de omvang van het vsv binnen die groep. Een keer is aandacht gevraagd voor een doelgroep omdat de afname van het aandeel vsvers stagneert. Ten slotte is een maal gekozen voor specifieke doelgroepen omdat dit aansluit bij het gemeentelijke beleid. Als beleid is gericht op specifieke doelgroepen, dan is het belangrijk om te weten hoe de doelgroep te bereiken. Van de 37 regio s die doelgroepen hebben genoemd is in 16 analyses gebleken waar de doelgroep kan worden bereikt. In de overige 21 analyses is dat niet verduidelijkt. 3.4 Evaluatie eigen situatie De kwantitatieve analyse is het startpunt voor een regioanalyse. De cijfers krijgen meer betekenis door middel van een evaluatieve beschouwing van het gevoerde beleid tot nu toe. In de handleiding zijn de oorzaken van vsv, een evaluatie van de plusvoorzieningen, van de maatregelen uit de afgelopen convenantperiode en de samenwerking genoemd als aandachtspunten. Oorzaken van vsv In de volgende figuur 4.3 is afgebeeld in hoeveel regioanalyses aandacht is geschonken aan de oorzaken van vsv en wat dit betekent voor de aanpak van vsv. Figuur 3.5 Aantal regioanalyses waarin de oorzaken van vsv zijn genoemd en waarin consequenties zijn getrokken richting aanpak van vsv oorzaken van uitval genoemd er zijn consequenties richting aanpak getrokken uit geconstateerde oorzaken specifieke regionale karakter speelt een rol bij oorzaken In 32 regioanalyses zijn de oorzaken van vsv belicht. Soms was dit gebaseerd op specifiek hiertoe ingericht onderzoek, soms hebben de participerende scholen informatie hierover 25

26 aangeleverd en soms waren oorzaken en huidige verblijf van de jongere bekend vanuit de huidige registratie. Bij het benoemen van de oorzaken is meestal onderscheid gemaakt naar schoolsoort (VO of MBO), niveau (MBO 1,2, of 3/4) en leeftijdgroep. De oorzaken van vsv in MBO3/4 was daarbij meestal niet in beeld. In een beperkt aantal regio s (8 regio s) is vermeld dat het specifieke karakter van de regio een factor van belang is. Daarbij zijn zaken genoemd als: de grote stedenproblematiek, laag opgeleide bevolking en relatief veel zwak begaafde leerlingen, en een groot aandeel jongeren dat buiten de regio naar school gaat. Ruim de helft van de regio s die oorzaken van vsv hebben aangestipt in hun analyse hebben hieruit consequenties getrokken voor de aanpak van vsv in de toekomst. Eén van deze consequenties was een verbetering van de registratie van de oorzaak van vsv binnen een strakker verzuimprotocol. Plusvoorzieningen Het volgende onderwerp dat in de handreiking is aanbevolen ten aanzien van de regioanalyses betreft de plusvoorzieningen. Deze zijn landelijk geëvalueerd en de regio s is aanbevolen om deze evaluatie te betrekken bij de inrichting en vormgeving van hun plusvoorzieningen. In figuur 4.4 is te zien dat in 36 regioanalyses aandacht is besteed aan de plusvoorzieningen in relatie tot de landelijke evaluatie. De regio s die dit niet hebben gedaan hadden in 2011 nog geen plusvoorziening. In 30 regioanalyses is de functie van de plusvoorzieningen voor de regio beschreven. In veruit de meeste gevallen is daarbij de opvangfunctie van de plusvoorzieningen benadrukt. Ook is beargumenteerd in welke gevallen de voorzieningen binnenschools zijn georganiseerd en in welke gevallen een bovenschools aanbod beter past. Figuur 3.6 Wijze waarop plusvoorzieningen zijn weergegeven (aantallen regioanalyses) plusvoorzieningen beschreven m.b.v. gebruik evaluatie researchnet functie van plusvoorzieningen in de regio is aangeduid effectiviteit van plusvoorzieningen is regionaal geëvalueerd In 24 regio s is een regionale evaluatie gemaakt van de plusvoorzieningen. In deze evaluaties staat de deelname aan en de uitval uit plusvoorzieningen centraal. Hoe het vervolg eruit ziet is niet belicht. Het is dan ook niet bekend gemaakt of de jongeren na deelname aan de plusvoorziening terug gegaan zijn naar school en of zij daar een diploma hebben behaald dan wel werk hebben. Maatregelen uit de vorige convenantperiode Door de maatregelen uit de vorige convenantperiode kritisch tegen het licht te houden kan in de regioanalyse worden verduidelijkt welke maatregelen het meest in aanmerking komen voor continuering. Is in de regioanalyses aandacht besteed aan de maatregelen uit de vorige convenantperiode en hun effectiviteit? 26

27 In 31 regioanalyses zijn maatregelen uit het vorige convenant genoemd. In acht gevallen is dat niet of maar voor een deel van de maatregelen gebeurd. Over de aard en werking van de maatregelen is in de regioanalyses het volgende aangetroffen: Uitsluitend de aard of doelstelling van de maatregel beschreven (12x) De mate waarin de maatregel is uitgevoerd is beschreven (3x) Een subjectief oordeel over de werking is geïnventariseerd onder betrokkenen (8x) Het oordeel over de werking is afkomstig uit onderzoek binnen de regio of een regionale monitor (5x) De werking is afgeleid uit algemene landelijke literatuur (3x) In 17 regioanalyses is verslag gedaan van maatregelen die naar het inzicht van de regio wel of juist niet bleken te werken. Tien regio s benadrukten dat de maatregelen uit de vorige convenantperiode niet hebben gewerkt omdat er sprake was van een te versnipperd geheel van los aangevraagde en gestarte maatregelen. In vijf analyses is gemeld dat de maatregelen niet gewerkt hebben omdat ze niet of maar gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Drie regio s meldden een suboptimale werking omdat de aansluiting met de zorginstellingen in de regio te zwak is. Van de maatregelen die wel hebben gewerkt is vooral de registratie benadrukt. Zes regio s melden dat de aandacht voor een tijdige en eenduidige registratie heeft geleid tot een regionaal dekkende signalering. De vervolgacties op deze signalering zijn punt van aandacht voor de volgende convenantperiode. De noodzaak van aandacht voor vervolgacties is ook naar voren gekomen in één van de regionale onderzoeken onder de schoolverlaters zelf. In dat onderzoek gaf een aantal schoolverlaters te kennen weer terug naar school te willen gaan maar zij kenden de weg niet die zij moeten bewandelen om daar te komen. Regionaal beleid over registratie en opvolgacties In 33 regioanalyses is vermeld dat er regionale afspraken zijn gemaakt over de registratie van verzuim. In deze analyses is doorgaans ook aangestipt wat het verband is tussen de VSV-cijfers en het gerealiseerde registratiebeleid. In 25 regioanalyses is verslag gedaan over het tijdig nakomen van de gemaakte afspraken door alle partners. In 21 analyses is vermeld dat er regionale afspraken zijn gemaakt over de handelwijze n.a.v. verzuim. In vier regioanalyses is vermeld dat er regionale afspraken zijn gemaakt over het herplaatsen van leerlingen. Het gaat hier veelal om leerplichtige leerlingen. In figuur 3.7 zijn de kenmerken van het regionale beleid zoals deze zijn belicht in de regioanalyses afgebeeld. Figuur 3.7 Aantal regioanalyses waarin regionaal verzuimbeleid is beschreven (vijf kenmerken van regionaal beleid) Er zijn regionale afspraken over de registratie van verzuim Het verband tussen cijfers en gerealiseerde registratiebeleid is aangestipt Er is verslag gedaan over tijdig nakomen afspraken alle partners Er zijn regionale afspraken over de handelwijze n.a.v. verzuim Er zijn regionale afspraken oven het herplaatsen van leerlingen

28 Evaluatie van de samenwerking In 29 regioanalyses is aandacht besteed aan de regionale samenwerking (figuur 3.6). De overige tien analyses hebben daar geen aandacht aan besteed. Van de analyses, waarin de samenwerking aan bod komt is in 24 gevallen beschreven waaruit die samenwerking precies bestaat en of de samenwerking naar wens verloopt. In één analyse is van de samenwerking alleen de stuurgroep genoemd en in vier analyses is een deel van de betrokken partijen niet genoemd. Figuur 3.8 Aantal regioanalyses waarin aandacht is besteed aan de samenwerking Er is inzichtelijk gemaakt waaruit de samenwerking bestaat Er is een evaluatie gemaakt van de samenwerking De evaluatie heeft geleid tot veranderingen in de samenwerking In 15 regio s was de evaluatie van de samenwerking aanleiding om een verandering aan te brengen in de samenwerking. Deze veranderingen behelzen: Het betrekken van de tot dusver ontbrekende partijen bij de samenwerking Het versterken van het draagvlak in verticale richting (bestuurlijk niveau / uitvoerend niveau) Het versterken van het draagvlak in horizontale richting (ontbrekende scholen, zorginstellingen, samenwerking tussen regio s). 3.5 Het eindbeeld in 2016 De regioanalyses zijn beoordeeld op de vraag of aannemelijk is gemaakt dat het beoogde eindbeeld in 2016 zal worden gerealiseerd. Dat kan door te verduidelijken wat de samenhang is tussen probleemanalyse, maatregelen, taakverdeling, verankering en eindbeeld. In de volgende figuur 3.9 is afgebeeld in hoeveel regioanalyses dit is gebeurd. 28

29 Figuur 3.9 Aantal regioanalyses, waarin samenhang tussen probleemdefinitie, maatregelen en eindbeeld is beschreven, evenals de uitvoerende partijen, taakverdeling en tussentijdse evaluatie en bijsturing van het regiobeleid De uitvoerende partijen van de maatregelen zijn weergegeven Er is samenhang tussen probleemdefinitie en eindbeeld Er is samenhang tussen probleemdefinitie en maatregelen De taakverdeling tussen uitvoerende partijen is beschreven Er is voorzien in tussentijdse evaluatie en bijsturing Het is aannemelijk gemaakt dat de gekozen strategie zal leiden tot reductie van vsv De bijdrage van de maatregel aan het eindbeeld is beschreven In minder dan de helft (16 van de 39) van de analyses is vermeld wat de samenhang is tussen de probleemdefinitie en het eindbeeld en probleemdefinitie en maatregelen. Eveneens in minder dan de helft van de analyses is vermeld welke partijen de maatregelen gaan uitvoeren. In een kwart van de regioanalyses is de taakverdeling tussen de uitvoerende partijen beschreven. In zeven analyses is voorzien in tussentijdse evaluatie en bijsturing. In een bescheiden aantal van vier regioanalyses is aannemelijk gemaakt dat de gekozen strategie zal leiden tot het beoogde eindbeeld. Ook de bijdrage van individuele maatregelen aan het eindbeeld komt daarbij aan de orde. 3.6 Samenvattend oordeel over de regioanalyses Op basis van 40 kenmerken is een algemeen oordeel over de regioanalyses geconstrueerd. Dit oordeel is gemeten op een schaal die varieert van minimaal 0 (onvolledige analyse) tot maximaal 10 (volledig). In figuur 4.8 is dit oordeel voor alle regioanalyses afgebeeld in volgorde van meest naar minst volledig. 29

30 Figuur 3.10 Algemeen oordeel over de regioanalyses 17 Noordwest Veluwe 15 Rivierenland 6 Friesland Oost 10 IJssel Vecht 34 West Brabant 28 Haaglanden/Westland 38 Gewest Limburg Noord 33 Zeeuwsch Vlaanderen 32 Walcheren 31 Oosterschelde regio 16 Eem en Vallei 23 Kop van Noord Holland 22 West Friesland 35 Midden Brabant 25 West Kennemerland 24 Noord Kennemerland 3 Centraal en Westelijk Groningen 2 Noord Groningen Eemsmond 1 Oost Groningen 30 Zuid Holland Zuid 29 Rijnmond 5 Zuid West Friesland 26 Zuid Holland Noord 9 Zuid West Drenthe 4 Friesland Noord 37 Zuidoost Brabant 36 Noord Oost Brabant 21 Agglomeratie Amsterdam 19 Utrecht 11 Stedendriehoek 7 Noord en Midden Drenthe 20 Gooi en Vechtstreek 18 Flevoland 39 Gewest Zuid Limburg 8 Zuid Oost Drenthe 27 Zuid Holland Oost 14 Arnhem/Nijmegen 13 Achterhoek 12 Twente De meest volledige regioanalyses hebben één of meer van de volgende kenmerken: Uit de beschrijving van de omvang, locatie en oorzaken van het probleem blijkt dat men de groep vsv-ers volledig in beeld heeft, ook wanneer sprake is van regio-overstijgende schoolkeuzes Er is sprake van een heldere probleemanalyse, waarbij een verbinding is aangebracht tussen de locatie van het probleem, de oorzaken en de werking van de maatregelen in het verleden Er is een logische verbinding aangebracht tussen doelgroep en type maatregel dat daarbij past Er is bewust afscheid genomen van maatregelen waarvan de werking discutabel is Alle regionale partijen zijn aantoonbaar actief betrokken geweest bij de probleemanalyse en de maatregelen die daarbij aansluiten Er is aandacht geschonken aan het inbedden van werkzame maatregelen in regulier beleid Er zijn bindende afspraken gemaakt over het bundelen van de middelen van onderwijsinstellingen met die van de regio en de deelnemende gemeenten, waarmee een basis is gelegd voor het creëren van een functionele samenhang tussen binnenschoolse en bovenschoolse vsv-voorzieningen. 30

31 Eén of meer van de volgende kenmerken zijn van toepassing op de minst volledige analyses: De omvang en aard van het probleem is niet volledig in beeld. Alleen de omvang en locatie van het probleem zijn belicht, maar de maatregelen blijven buiten beeld. Eén of meer partijen ontbreken systematisch in de analyse. Zo is bijvoorbeeld uitsluitend het MBO belicht of uitsluitend de taken en activiteiten die uitgevoerd worden door leerplicht en RMC. Het functioneren van de samenwerking blijft buiten beeld. Leidraad bij het verdelen van de regiomiddelen zijn niet het probleem en een daarbij passende oplossingsrichting, maar een zo eerlijk mogelijke verdeling van de middelen over de scholen in het gebied De keuze van de maatregelen sluit aantoonbaar niet aan bij de aard van het probleem. 3.7 Conclusies regioanalyses De regio s hebben veel werk gestoken in het opstellen van de regioanalyses, maar men is over het algemeen van mening dat dit een nuttige exercitie was. Er zijn veel cijfermatige overzichten van de uitval per doelgroep, meestal ook per onderwijsinstelling. Alle regio s hebben goed in beeld waar de schooluitval zit en welke jongeren het betreft. Een deel van de regio s heeft ook goed inzicht in de uitvalredenen op individueel niveau. In de diepgang van de analyse van de cijfers en de vertaling naar conclusies zit erg veel verschil. Een deel van de regioanalyses bevat weinig tot geen evaluatieve componenten. Ongeveer de helft van de analyses gaat in op verklaringen voor (verschillen in) cijfers of trekt conclusies over de gehanteerde aanpak. In de regioanalyse is zelden iets terug te vinden van wat er op de scholen aan uitvalpreventie plaatsvindt. De aansluiting tussen schoolgebonden, bovenschoolse en regionale voorzieningen en maatregelen ontbreekt in de analyses. De meerderheid van de analyses bevat nauwelijks informatie over de manier waarop de nieuwe doelstellingen zullen worden bereikt. In 23 analyses ontbreekt een natuurlijke of logische brug naar de aanvraag, in de vorm van conclusies over de samenhang tussen doelstelling, maatregelen en actoren. 31

32 32

33 4 Nieuwe convenanten en maatregelen Uiterlijk half augustus 2012 konden alle regio s een subsidieaanvraag indienen met daarin de regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Alle regio s hebben dit de zomer van 2012 een subsidieaanvraag ingediend. Elke aanvraag bevat een aantal maatregelen, die samen de regionale aanpak voortijdig schoolverlaten vormt voor de komende jaren tot In de regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs 1 was een aantal voorwaarden opgenomen voor de aanvragen. Artikel 6. Regionaal programma voortijdig schoolverlaten 1. Het regionaal programma dat in een RMC-regio wordt uitgevoerd met als doel het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, bevat maatregelen die, blijkens een regionale analyse door de contactschool over de RMC-regio, zijn gericht op structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen en het bevorderen van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen onderling en gemeenten in de RMC-regio. 2. Van het regionaal programma maakt in ieder geval deel uit een maatregel gericht op het voorkomen van uitval van deelnemers die één van de beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met e, van de wet, volgen. [MBO 3 en 4] 3. Het regionaal programma, bedoeld in het eerste lid, omvat ten minste één plusvoorziening, bedoeld in artikel 19, onderdeel a. 4. Het bedrag per maatregel van het regionaal programma dient in redelijke verhouding te staan tot het aantal deelnemers en de doelgroep waarvoor de maatregel is bedoeld. 5. Het bevoegd gezag van de contactschool motiveert de keuze van de maatregelen in het regionaal programma In dit hoofdstuk staan de volgende onderzoeksvragen centraal. Ondertekenen alle onderwijsinstellingen in de regio het convenant ? Welke rol spelen de financiële middelen vanuit OCW in de beslissing van scholen om al dan niet de convenanten te tekenen? Hoe zijn de nieuwe aanvragen tot stand gekomen? Hoe zien de plannen eruit van de 39 RMC-regio s voor de vsv-aanpak voor de jaren ? Op welke doelgroepen en maatregelen wil de regio de komende convenantsperiode vooral inzetten? Zijn hier derden bij betrokken, en zo ja, welke partijen? Hoe worden (financiële) middelen ingezet en verdeeld over maatregelen en instellingen? 4.1 Deelname nieuwe convenanten In hoeverre nemen alle onderwijsinstellingen deel aan de nieuwe convenanten? Deze vraag is aan RMC-coördinatoren gesteld in de enquête. Een positief antwoord op deze vraag is gegeven door 33 RMC-coördinatoren. De respondenten uit de zes overige regio s meldden dat een enkele onderwijsinstelling binnen hun gebied niet deelneemt aan het convenant. Zij noemen daarvoor de volgende redenen: 1 Stc nr. 5841, 29 maart

34 Het betreft een niet-regulier bekostigde school (1 x genoemd) Men acht dit niet nodig vanwege het lage percentage VSV (2 x genoemd) De hoofdvestiging staat in een andere regio, waar men dan wel deelneemt aan het convenant (2 x genoemd) Scholen op reformatorische of gereformeerde grondslag zien af van deelname (2 x genoemd). Op de vraag welke motieven een grote rol hebben gespeeld bij het mede ondertekenen van het convenant zijn de volgende drie motieven het meest genoemd: Het terugdringen van het aantal vsv-ers (90%), De maatschappelijke relevantie van het doel (78%) en De financiële tegemoetkoming van OCW (69% van de respondenten). 4.2 Het opstellen van het regionaal programma Proces Het regionaal programma omvat maatregelen die op basis van de regionale analyse zijn gericht op structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen en het bevorderen van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen onderling en gemeenten in de RMC-regio. In de groepsgesprekken noemen tien regio s expliciet dat de ze door het opstellen van de regioanalyse zijn gekomen tot prioritaire doelgroepen, waar vervolgens maatregelen bij gekozen zijn. Bij dat proces zijn in een deel van de regio s (vijf keer expliciet genoemd) expertmeetings of veldbijeenkomsten gehouden. Deze bijeenkomsten waren er op gericht om draagvlak te vinden voor de probleemanalyse of voor het nieuwe regionale programma. Voor de subsidieaanvraag van dit jaar hebben we nagedacht hoe we meer draagvlak konden creëren bij de bestuurders. Als dit beperkt blijft tot het geven van een handtekening, dan is de kans groot dat de subsidieaanvraag ook niet intern wordt gecommuniceerd. Begin 2012 hebben we daarom een bijeenkomst belegd waarmee we zicht wilden krijgen op wat de mensen binnen de scholen belangrijk vinden voor de subsidieaanvraag. Per school mochten er vier mensen uit de door ons aangegeven niveaus van de school komen. Hierbij moet je denken aan (locatie-)directeur, decaan en zorgcoördinator. De boodschap van deze bijeenkomst was ook om te laten zien dat het vsv-beleid niet alleen een feestje is van het MBO. (Projectleider) Door deze bijeenkomst begrijp je als individuele school veel beter waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Zonder deze bijeenkomst hadden we bijvoorbeeld nooit voor de doelgroep HAVO/VWO gekozen. (Vertegenwoordiger VO) Een aantal regio s geeft in de gesprekken aan dat de vorige convenanten zijn opgesteld onder hoge tijdsdruk. Veel regio s hebben toen een aantal logisch klinkende maatregelen gekozen uit de toenmalige menulijst van maatregelen. Nu was er meer tijd voor een onderbouwde aanpak. Daardoor was het mogelijk om meer samenhang aan te brengen tussen maatregelen. Ook was er bij het opstellen van de regioanalyse en de aanvraag veel meer data beschikbaar om beleid op te baseren, dan vijf jaar geleden (2007). Vooral tussentijdse 34

35 gegevens op het individuele niveau, kunnen volgens vier regio s inzicht geven in effecten van maatregelen. In het begin hadden we nauwelijks aanknopingspunten waarop we de maatregelen konden afstemmen. Er waren wel een aantal aannames zoals het op orde krijgen van de zorgstructuur. We hadden geen cijfers over bijvoorbeeld de opleidingen waar uitval veel voorkwam. Er was alleen een jaaroverzicht en dat kwam aan het einde van het jaar. Dat is veranderd nu we maandelijks cijfers krijgen van DUO. Deze cijfers kunnen we nu gemakkelijk naast onze vsv-maatregelen leggen. Nu hebben we goed in beeld welke opleidingen de meeste uitvallers hebben en kunnen we daar onze maatregelen heel gericht op inzetten. (projectleider subregio). We zien hierin een onderscheid tussen regio s die al een aantal jaren gebruik maken van deze cijfers en regio s waar dat dit jaar pas echt goed op gang is gekomen. Betrokkenen De subsidieaanvraag voor het regionaal programma wordt ondertekend door de wethouder van de RMC-contactgemeente en de bestuurders van de contactschool. In de enquête hebben we gevraagd welke partijen betrokken zijn geweest bij het opstellen van de aanvraag. Het meest invloedrijk vinden de coördinator van de contactschool en de RMC-coördinator zichzelf (beide 90% of meer genoemd). Daarna volgen vertegenwoordigers van andere onderwijsinstellingen en gemeentelijke beleidmedewerkers (door 76% genoemd) en de accountmanager van OCW (63%). De inbreng van wethouders van contactgemeenten (61%) en bestuurders van contactscholen (54%) komt daarna. Wie hebben daadwerkelijk inbreng gehad in het opstellen van de subsidieaanvraag voor het regionaal programma (meer antwoorden mogelijk) (n = 67) Vsv-coördinator van de contactschool 94% RMC-coördinator 90% (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere VO onderwijsinstellingen 76% Gemeentelijk beleidsmedewerker(s) 76% (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere MBO onderwijsinstellingen 69% Accountmanager van OCW 63% Wethouder contactgemeente 61% Iemand uit het College van Bestuur van de contactschool 54% Vsv coördinatoren van andere scholen 48% Andere wethouders van overige gemeenten 27% Gemeentelijke hoofden van afdelingen 13% Externe adviseurs 9% Casemanagers 4% Als we deze betrokkenen vergelijken met degenen die de regioanalyses hebben opgesteld, zien we hier een breder draagvlak, meer betrokkenheid vanuit de overige onderwijsinstellingen en gemeenten. 35

36 4.3 De maatregelen Inhoud maatregelen Hoe ziet de gezamenlijke aanpak van VSV er uit voor de 39 regio s de komende jaren? Uit welke maatregelen bestaan de regionale programma s? In onderstaande tabel geven we aan welke maatregelen het meest worden ingezet. Tabel 4.1 Maatregelen nieuwe regionale aanpak Aantal keer in % Type maatregel aanvraag in aanvraag Plusvoorziening % Verzuim (registratie, melden en aanpakken) 33 85% Overgang VO-MBO 32 82% Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroommomenten in het mbo 25 64% Trajectbegeleiding werk 21 54% Maatwerktrajecten 13 33% Loopbaanoriëntatie- en Begeleiding (LOB) 9 23% Schooluitval aanpakken in de klas (o.a. coaching, versterking aka) 7 18% Zorg in en om de school 4 10% Monitoring, effectmeting en overleg 2 5% Versterking RMC-functie 3 8% Ouderbetrokkenheid 1 3% Totaal % Beheerskosten % De hoge score op plusvoorzieningen komt doordat sommige regio s meerdere plusvoorzieningen, bijvoorbeeld voor vo en mbo, als aparte maatregelen hebben opgenomen in hun subsidieaanvraag. Bij deze ordening zijn een aantal nuanceringen aan te brengen. Deze indeling of typering is een noodgedwongen versimpeling tot een beperkt aantal categorieën, omwille van de vergelijkbaarheid. Veel maatregelen bevatten daarnaast meerdere onderdelen, die onderling sterk verschillend zijn van karakter. Een aantal aanvragen bevat per maatregel één concrete activiteit. Andere regio s hebben een scala aan beleidsinstrumenten gezamenlijk gebundeld onder een maatregel. We hebben daarbij zoveel mogelijk de kern van een maatregel proberen in te delen in een van bovenstaande type maatregelen. De meeste aanvragen bestaan uit een combinatie van de volgende maatregelen: Plusvoorzieningen. Registratie van verzuim en vsv verder op orde brengen Ondersteuning bij de overstap van VO (meestal VMBO) naar MBO, waaronder aandacht voor loopbaanoriëntatie en begeleiding vanaf het VO maar ook in het MBO Preventieve begeleiding van jongeren die verzuimen of dreigen uit te vallen, door onderwijsinstellingen of door RMC-medewerkers in de school. Begeleiding gericht op uitstroom naar werk of het vinden van een leerwerkplek, al dan niet in combinatie met individuele begeleiding of coaching. Hieronder gaan we nader in op verschillende maatregelen. 36

37 Plusvoorzieningen Alle aanvragen hebben, zoals door het ministerie van OCW gevraagd, een of meerdere plusvoorzieningen opgenomen. In het merendeel van de aanvragen gaat men uit van voortzetting van de (relatief recent) opgezette plusvoorzieningen. Daarmee blijft de vormgeving van deze plusvoorzieningen nog net zo gevarieerd als de afgelopen periode, al is er wel een effect waar te nemen van de evaluatie die afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. Veel aanvragen en analyses benadrukken inzet op individuele coaching en begeleiding. Soms is sprake van een stroomlijning van het aanbod, hoewel er nog geen onderzoeken zijn die de rendement van individuele plusvoorzieningen op het uiteindelijk behalen van een diploma in kaart brengen. Plusvoorzieningen zijn een combinatie van voorzieningen voor alle doelgroepen. Er worden geen nieuwe voorzieningen gecreëerd voor iedere doelgroep. Per doelgroep is een combinatie van voorzieningen voor handen. Een multidisciplinair team bepaalt welke voorziening per leerling nodig is. Hierbij worden voorzieningen aan elkaar gekoppeld: een supermarkt aan voorzieningen moet voorkomen worden. Enkele regio s signaleren ook dat de plusvoorziening afgelopen periode te ver van de zorg in de school heeft afgestaan. Een van de risico s bij schoolexterne plusvoorzieningen is dat leerlingen niet meer in contact zijn met hun school en dat succesvolle terugstroom naar regulier onderwijs daarmee onder druk komt te staan. Dit is vergelijkbaar met de problemen waar reboundvoorzieningen mee te maken hebben. Bij de uitvoering van de maatregel Plusvoorziening is geconstateerd dat de gekozen vorm een te grote afstand had van de intensieve zorg zoals de scholen die bieden. Naast de plusvoorzieningen heeft een minderheid van de regio s in het regionale programma ook een maatregel opgenomen voor maatwerktrajecten of om het zorgaanbod in of rond de school te versterken, al dan niet in combinatie met individuele begeleiding of coaching van leerlingen gerelateerd aan onderwijs of gedrag. Verzuim melden, registreren en opvolgen De meeste regio s zetten ook weer of meer in op het beter registreren en melden van verzuim. Enkelen geven aan dat ze dat bewust niet doen in het nieuwe programma, omdat dit al goed geregeld is, of opgepakt door de scholen in hun reguliere instellingsbeleid, of omdat het alleen maar meer meldingen oplevert, zonder bijdrage aan een effectieve aanpak. Anderzijds is er nog niet overal een dekkende administratie van uitvalredenen en van (ziekte)verzuim. Een verandering ten opzichte van de eerdere aanpak is dat onder deze noemer steeds meer aandacht is voor het opvolgen van verzuimmeldingen, bijvoorbeeld door het aanstellen van personeel in de school om jongeren die verzuimen direct aan te spreken, of door onderwijsteams bewust te maken. De eerste aanpak van verzuimbeleid gebeurt steeds meer door de scholen. Bijvoorbeeld door de inzet van een verzuimcoördinator op scholen. In het VO zijn we daar al jaren mee bezig. Maar nu ook steeds meer in het MBO. (RMC-coördinator) 37

38 Overgang VMBO-MBO en LOB Bijna alle regio s zetten in op de ondersteuning van leerlingen bij de overstap van VO (meestal VMBO) naar MBO. Een klein deel neemt hier geen aparte maatregel meer voor op, vaak omdat het gaat om een systeem dat al draait in de regio. Hieraan gerelateerd is de aandacht voor loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) vanaf het VO maar ook in het MBO. Dit element komt in bijna alle aanvragen voor, maar is vaak ondergebracht in een bredere maatregel gericht op het verbeteren van de overgang van vmbo naar MBO. Veel regioanalyses concludeerden dat de belangrijkste oorzaak voor schooluitval is gelegen in verkeerde studiekeuze. Als gevolg van een verkeerde studiekeuze zijn er veel leerlingen die ofwel veranderen van opleiding, verzuimen of helemaal hun opleiding staken. Hoewel dit probleem zich vooral voordoet in het MBO, zoekt men de oplossing voor een groot deel in betere loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) in het voortgezet onderwijs. In het VO is het kiezen van een vakkenpakket en een vervolgopleiding vaak een administratief proces. Dit moet meer doorleefd worden, er moet meer op gereflecteerd worden: ombuigen naar loopbaanbegeleiding. Vandaar de loopbaanreflectiegesprekken en training van mentoren. (zorgcoördinator VO) De vraag is wel in hoeverre deze keuze voor LOB terecht en effectief is. Een aantal betrokkenen geeft aan dat leerlingen meestal minder geneigd zijn openheid te geven over persoonlijke problemen als oorzaak voor uitval. Ze gebruiken dan het argument van verkeerde studiekeuze of motivatie om andere, achterliggende, oorzaken niet te hoeven bespreken. Daarnaast is het de vraag in hoeverre het ook met betere begeleiding mogelijk is voor jongeren van 15 of 16 jaar een passende opleidingskeuze te maken, in het huidige opleidingsstelsel met ongeveer 600 verschillende MBO-opleidingen. Een andere maatregel gericht op deze oorzaak van vsv is het inrichten van interne doorstroomklassen of loopbaanteams in het MBO. Schoolloopbaanteams bestaande uit loopbaanbegeleiders van RMC/leerplicht en mbo (..) volgen 4 e jaars vmbo-eindexamenkandidaten (en op termijn bovenbouw risicojongeren havo/vwo) tot het behalen van een startkwalificatie. In de loopbaanteams worden de nu losstaande acties zoals no-showactie en de warme overdracht en terugkoppeling bij overgang van school naar school in samenhang gebracht (tekst aanvraag) RMC in de school Veel regio s zijn bezig om de RMC-begeleiding (soms ook geïntegreerd met leerplicht) in de school of dicht bij de school te organiseren. Het gaat dan om preventieve begeleiding van jongeren die verzuimen of dreigen uit te vallen, door onderwijsinstellingen of door RMCmedewerkers in de school. Dat is een beleid dat al een aantal jaar in ontwikkeling is en lijkt te worden doorgezet en verder versterkt. Eén of enkele grote locaties met veel deelnemers zijn voor dit beleid een praktisch pluspunt. Ouderbetrokkenheid Slechts een paar regio s hebben expliciet aandacht voor ouderbetrokkenheid in hun aanvraag, slechts een heeft het als aparte maatregel opgenomen. De regio s bleken in de 38

39 groepsgesprekken verdeeld over het nut van ouderbetrokkenheid bij het terugbrengen van voortijdig schoolverlaten. Als het wordt ingezet, vindt men het vooral nuttig en kansrijk om ouders beter te betrekken bij de beroepsoriëntatie van jongeren in het VO (nadruk op arbeidsmarktperspectief) en bij preventief verzuimbeleid in het MBO. Men verwacht met name heil van het uitnodigen van ouders bij verzuimgesprekken na het eerste verzuim. Kwaliteit van het onderwijs en scholing Het is opvallend dat weinig maatregelen in de aanvragen zijn gericht op het verbeteren van het onderwijs als factor in het verkleinen van de risico s op schooluitval. Als je ervoor zorgt dat zowel de student als de ouders tevreden zijn, en ook het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven, dan is er sprake van zeer goed onderwijs. Los van inspectie en meldingen. Onderwijskwaliteit zorgt voor terug dringen en voorkomen van VSV. (directeur MBO) In een aantal groepsgesprekken werd duidelijk dat men maatregelen gericht op het verbeteren van de onderwijskwaliteit nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de individuele onderwijsinstellingen wil laten. Soms zijn oude maatregelen die waren gericht op scholing voor docenten juist niet meer opgenomen in de regionale aanvraag. Van een zeer beperkt aantal regio s weten we dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de schoolgebonden vsv-aanpakken en de regionale aanvraag. 4.4 Doelstellingen en doelgroepen De kwantitatieve doelstellingen van de maatregelen zijn meestal geformuleerd in omvang van de doelgroep of bereik, zelden tot nooit in de te behalen doelstelling of het verwachte resultaat, de daling van het aantal vsv-ers. Dat maakt het lastig om de vertaling te maken van regioanalyse en doelstelling naar de aanvraag en concrete maatregelen, om te beoordelen in hoeverre deze maatregelen zullen gaan werken. En om te beoordelen of de maatregelen in samenhang afdoende zijn om de doelstelling te behalen. Een tweede nuancering is dat veel aanvragen onduidelijk zijn over de doelgroep of de omvang van de doelgroep van de maatregelen. Soms is een maatregel formeel gericht op alle leerlingen, maar gaat het om een specifieke dwarsdoorsnede uit de zes doelgroepen van de nieuwe aanpak (bv overbelaste jongeren, of BBL-leerlingen). We zien over alle maatregelen heen wel een sterke nadruk op de aanpak van VSV in MBO. Gevraagd naar veranderingen, werd in de groepsgesprekken regelmatig aangegeven dat de beleidsaandacht is verschoven van het VO naar het MBO. De redenen hiervoor zijn verschillend: het succes in het terugdringen van verzuim onder de 18 jaar in MBO 3 en 4 zijn absoluut de meeste deelnemers en uitvallers te vinden in MBO 3 en 4 zijn de te behalen doelstellingen de grootste uitdaging. Een deel van de regio s heeft aan de hand van de evaluatie de stap gezet van generiek beleid naar een aanpak gericht op specifieke doelgroepen, maar de meeste maatregelen in de aanvraag worden nog steeds zeer breed ingezet. Slechts sommige regio s maken een expliciete keuze voor sterke inzet op een bepaald type maatregel: 39

40 Uit de analyses en rendementsmetingen hebben wij geconstateerd dat het aanbieden van individuele begeleiding het effectiefste instrumentarium is. Dit geldt zowel voor plusleerlingen als andere zorgleerlingen. Om die reden speelt de individuele begeleiding een belangrijke rol in onze maatregelen. Daarnaast zetten wij in op scholing van docenten en leerplichtambtenaren (programmamanager) Verschillen in concreetheid Er zijn sterke verschillen tussen regio s in de mate waarin de maatregelen concreet zijn uitgewerkt. Daar geven regio s zelf enkele verklaringen voor. Veel regio s moeten de aanvraag nog uitwerken in concrete plannen van aanpak, die worden uitgewerkt op het niveau van de regio, subregio en/of instelling, het is voor hen een kwestie van fasering (eerst aanvraag, daarna uitwerking). Ten tweede speelt bij enkele regio s mee dat men door OCW gedwongen voelde om een beknopte omschrijving van de maatregelen in te dienen (maximaal aantal pagina s). Ten derde hebben enkele regio s in de groepsgesprekken aangegeven de aanvraag bewust abstract te houden om binnen de regio sturing of een lerende aanpak mogelijk te maken. Om het voor onszelf hanteerbaar te maken willen we beginnen bij opleidingen die een verhoogd risico lopen op dit soort uitvallers. De docententeams van deze opleidingen krijgen daarvoor extra middelen. Deze zogenoemde pilots van opleidingen/docententeams zijn verdeeld over de Mbo s binnen de regio. Per jaar wordt een andere team aangewezen om de effect ofwel leerpunten ervan te spreiden en te borgen over de gehele regio. (VSV programmamanager) Het voordeel van de abstracte formulering van onze aanvraag is dat we zelf kunnen bijsturen, indien nodig, en niet iedere keer voor een verandering toestemming moeten vragen bij het ministerie. (programmamanager contactschool). Een andere regiegroep geeft aan de verantwoordelijkheid voor concrete plannen bij de uitvoerders te willen leggen, en gebruikt de ruimte tussen (abstracte) aanvraag en (concrete) invulling als regionaal sturingsmiddel. Een deel van de aanvragen (en regioanalyes) bevat tot slot een expliciete waarschuwing dat de doelstellingen niet kunnen worden behaald als enkele aanpalende beleidsontwikkelingen doorgang vinden. Daarnaast heeft een aantal regio s een sideletter opgesteld naast het convenant, met een vergelijkbare boodschap. Meer hierover in hoofdstuk zes. 4.5 Continuïteit of verandering? In hoeverre hebben de 39 regio s afgelopen jaar hun vsv-aanpak veranderd? Een vergelijking van de gekozen maatregelen met de maatregelen uit de oude convenantsperiode laat zien dat de nieuwe aanpak grotendeels uit dezelfde maatregelen bestaat. We hebben hier in de groepsgesprekken op doorgevraagd. Vier regio s geven expliciet aan dat ze hun bestaande maatregelen grotendeels voortzetten, veel anderen hebben het over (door)ontwikkelen, aanscherpen of vasthouden. 40

41 Verzuimbeleid is een maatregel waar de regio niet mee stopt, maar de activiteiten daarvoor zijn wel in de afgelopen jaren veranderd. In de eerste jaren werd vooral ingezet op informeren en voorlichten en momenteel zijn ze het verzuimbeleid aan het finetunen, het wordt geprofessionaliseerd. Dit laatste willen ze de komende jaren graag voortzetten. De maatregel is niet losgelaten maar is wel aangescherpt. (RMC-coördinator) Een evaluatie van de maatregelen hebben we min of meer gehouden middels de gesprekken die we voerden over de maatregelen voor Daarin hebben we met elkaar gesproken over de voorgestelde maatregelen en of dit de maatregelen zijn die ook echt nodig zijn. Sommige maatregelen hebben we er weer uit gehaald omdat de ambities daarbij onrealistisch waren. Maar over het algemeen continueren we dezelfde maatregelen als het jaar ervoor. (programmamanager vsv) In de meeste regio s zijn ook wel degelijk verschuivingen of veranderingen van aanpak doorgevoerd, vaak naar aanleiding van de regionale evaluatie en regioanalyse. Regio s geven aan dat er bewust afscheid is genomen van een aantal maatregelen uit het vorige convenant. Ook zijn er volop voorbeelden van regio s die nieuwe maatregelen of aanpakken introduceren, op basis van lessen van de afgelopen periode over wat werkte op individuele instellingen of in andere regio s. Loopbaanbegeleiding (..) is in het nieuwe convenant verder uitgebreid met andere VOscholen en het begeleidingsconcept wordt overgezet naar MBO. Opvallend is dat de maatregelen gericht op het verbeteren van de zorgstructuur in en om de school, schooluitval aanpakken in de klas, LOB en ouderbetrokkenheid door veel minder regio s nu zijn opgenomen in hun nieuwe programma dan voorheen in de oude convenanten. Daarmee lijkt een algemene preventieve aanpak ofwel te zijn geborgd in regulier schoolbeleid, ofwel men kiest voor een meer specifiek beleid dat zich richt op dreigende uitvallers, opleidingsswitchers of overbelaste jongeren. 4.6 Financiële inzet Terugblik op de besteding van middelen in De vertegenwoordigers van de contactscholen hebben we in de enquête gevraagd om aan te geven hoe de middelen voor VSV het afgelopen schooljaar op de onderwijsinstellingen is besteed. Daarbij is onderscheid gemaakt naar het vaste bedrag per school en het prestatiedeel, een onderscheid dat in de middelen voor de afgelopen jaren niet opgenomen was. Het prestatiedeel wordt volgens de respondenten op een derde deel van de onderwijsinstellingen ingezet voor vsv, een derde deel voegt het toe aan de lumpsum en een derde deel van de respondenten weet niet wat er met die middelen gebeurd is. De helft van de respondenten weet niet hoe het vaste bedrag voor vsv het afgelopen schooljaar is besteed. De andere helft (47%) meldt dat de middelen voor vsv zijn bestemd en 3% van de respondenten meent dat het vaste bedrag voor vsv is toegevoegd aan de lumpsum. Blijkbaar is in tenminste de helft van de regio s de schoolgebonden aanpak van 41

42 vsv of de financiering daarvan, gaan onderwerp van gesprek geweest bij het evalueren van de regionale vsv-aanpak of bij het opstellen van het nieuwe regionaal programma. Verdeling middelen nieuwe convenant In de meeste regio s is het verdelen van het budget over maatregelen volgens betrokkenen relatief soepel verlopen. Dat zal deels te maken hebben gehad met de relatief gelijkblijvende omvang van de middelen ten opzichte van de eerste convenantsperiode. Er deden zich weinig knelpunten voor bij de verdeling van de middelen. Er waren bijvoorbeeld geen spanningen tussen VO en MBO. Theoretisch sluit de verdeling van middelen over concrete maatregelen aan op de uitkomst van de regioanalyse: op welke doelgroep moeten we inzetten, waar en hoe kan dat zo effectief mogelijk gedaan worden? Ondanks de beperkingen die we op dit vlak in de (schriftelijke) regioanalyses hebben geconstateerd, lijkt een groot deel van de regio s in het onderling overleg wel op deze manier de aanvraag te hebben opgesteld, Er is ook tussentijds tussen scholen en projecten geschoven met financiële middelen. Dit gebeurde wanneer we zagen dat een bepaalde maatregel veel effect had. Dit proces is heel harmonieus gegaan. Maar het scheelt ook dat we op dit moment veel financiële middelen ontvangen voor de vsv-projecten. Dit werkt motiverende bij de inzet van schoolbesturen. Het royale aspect motiveert om aan de slag te gaan en genereus te zijn Enkele regio s geven aan dat er meer middelen zijn gegaan naar instellingen of opleidingen met meer problemen. Dit klinkt logisch, maar het geeft te denken dat dit niet in alle regio s zo benoemd is. De vraag is of dit zo vanzelfsprekend was, dat het niet aan bod is gekomen, of dat er niet op deze manier is gewerkt bij het opstellen van de aanvragen. Een aantal regio s gaf bijvoorbeeld wel aan dat de vragen naar en over de regionale aanvragen maar een deel van de vsv-aanpak laat zien. Naast de regiomiddelen hebben de gemeenten eigen middelen voor LP en RMC en regelmatig ook bredere doeluitkering ten behoeve van het jeugdbeleid. Onderwijsinstellingen ontvangen direct middelen van OCW, naast de lumpsum ook bijvoorbeeld vsv-gerelateerde subsidies, zoals voor het schoolmaatschappelijk werk. Sommige regio s geven aan dat ze een helder onderscheid maken tussen de basisaanpak die op scholen op orde moet zijn en die met eigen middelen moet zijn gefinancierd en de inzet van regiomiddelen. Die gebruiken ze dan voor de complexe gevallen en preventieve opvang van dreigende uitvallers, bijvoorbeeld door de inzet van pluscoaches, plusvoorzieningen of trajectbegeleiding door RMC-medewerkers of onderwijspersoneel. Ook zijn er regio s die gekozen hebben voor één gezamenlijke regionale aanpak, met focus op een beperkt aantal opleidingen waar de meeste winst moet worden behaald, met maatregelen die daar passen. Er zijn zelfs voorbeelden van regio s waar ook de middelen van individuele onderwijsinstellingen in de regionale pot zijn opgenomen, om een integrale aanpak te hebben. Het ROC heeft besloten dat het gehele budget van prestatiegelden wordt ingezet voor maatregelen om het aantal vsv-ers te verminderen. Een heleboel VO- en Mbo-scholen hou- 42

43 den zich hieraan. Sommige zullen dat vanwege hun financiële situatie niet doen. Het ROC neemt een risico door hun prestatiegelden geheel in te zetten, want het is niet zeker of de ingecalculeerde prestatiegelden ook na afloop worden toegekend. (programmamanager) In de praktijk is er ook een flink aantal regio s dat negatief afwijkt van dit ideaalbeeld. De middelen worden in een deel van de regio s eerst nog verdeeld naar instelling, en pas daarbinnen naar maatregel en doel. In een aantal regio s lijkt er weinig bereidheid te zijn geweest om bestaande projecten daadwerkelijk kritisch tegen het licht te houden. Of om de schoolgebonden middelen af te stemmen met het regionaal programma. Een eerste analyse van de regionale aanvragen laat zien dat een groot deel van de regiomiddelen wordt ingezet voor zorg, begeleiding en de plusvoorzieningen. Tabel 4.1 Financieel beslag maatregelen nieuwe aanvragen Aantal % van aanvragen % van totaalbudget Plusvoorziening % 48% Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroom-momenten 25 64% in het mbo 13% Overgang VO-MBO 32 82% 10% Verzuim (registratie, melden en aanpakken) 33 85% 8% Beheerskosten % 7% Trajectbegeleiding - werk 21 54% 5% Maatwerktrajecten 13 33% 3% Loopbaanoriëntatie- en Begeleiding (LOB) 9 23% 2% Zorg in en om de school 4 10% 2% Schooluitval aanpakken in de klas (coaching, versterking aka) 7 18% 1% Versterking RMC-functie 3 8% 0% Monitoring, effectmeting en overleg 2 5% 0% Ouderbetrokkenheid 1 3% 0% Totaal % 100% Meer antwoorden mogelijk Het budget voor de plusvoorzieningen beslaat ongeveer de helft van het regionaal budget. Die verdeling staat zelden in verhouding tot de geconstateerde omvang van de groep overbelaste jongeren binnen de totale uitvalpopulatie. In een deel van de regio s was men in de veronderstelling dat OCW deze inzet eiste, in andere regio s is het een bewuste eigen keuze geweest. De argumentatie was in dat geval dat scholen zelf hun basisaanpak op orde moeten hebben, en gemeenten hun curatieve RMC-taak. De gezamenlijke aanpak via de regiomiddelen wordt dan gericht op het snijvlak tussen preventief en curatieve aanpak, het herkennen en begeleiden van jongeren met multiproblematiek of overbelaste jongeren. In beide gevallen zijn dit echter voorzieningen die op termijn niet realistisch kunnen worden overgenomen in regulier onderwijsinstellingsbeleid. Daarmee is dit een aandachtspunt bij de toekomstige borging van het vsv-beleid. Tot slot herkennen we de beleidsmatige aandacht voor MBO3 en 4 niet terug in de financiële inzet naar maatregel. Deze doelgroep zal vooral profiteren van verbeterde overdracht van VO naar MBO, LOB en van opvang en instroommogelijkheden voor opleidingsswitchers. Deze maatregelen beslaan een klein deel van het budget voor het regionaal programma. 43

44 4.7 Conclusies Bijna alle onderwijsinstellingen nemen deel aan de nieuwe convenanten om de vsv-aanpak regionaal voort te zetten tussen 2012 en Naast de intrinsieke en maatschappelijke motivatie vanuit het doel zelf, is de beschikbare subsidie een belangrijke overweging. Slechts enkele scholen, veelal zonder noemenswaardige schooluitval, kiezen ervoor om niet mee te doen aan de regionale aanpak. Voor het opstellen van de aanvragen is een breder draagvlak gezocht dan bij de regioanalyses, met meer betrokkenheid vanuit de overige onderwijsinstellingen en gemeenten. De meeste aanvragen bestaan uit een combinatie van de volgende maatregelen: Plusvoorziening Registratie van verzuim en vsv verder op orde brengen Ondersteuning bij de overstap van VO (meestal VMBO) naar MBO, waaronder aandacht voor loopbaanoriëntatie en begeleiding vanaf het VO maar ook in het MBO Preventieve begeleiding van jongeren die verzuimen of dreigen uit te vallen, door onderwijsinstellingen of door RMC-medewerkers in de school. Begeleiding gericht op uitstroom naar werk of het vinden van een leerwerkplek, al dan niet in combinatie met individuele begeleiding of coaching van bestaand beleid. De meest ingezette maatregelen zijn dezelfde als onder de oude convenanten. Daarbinnen is er wel sprake van kleine veranderingen, specifieke doelgroepen of meer samenhang tussen de maatregelen onderling. Daarbij zien we diverse voorbeelden waarin regio s lessen trekken over wat werkte op individuele instellingen of in andere regio s. Opvallend is wel dat de maatregelen gericht op het verbeteren van de zorgstructuur in en om de school, schooluitval aanpakken in de klas, LOB en ouderbetrokkenheid door veel minder regio s nu zijn opgenomen in hun nieuwe programma dan voorheen in uitvoering onder de oude convenanten. Daarmee lijkt een algemene preventieve schoolgebonden aanpak ofwel te zijn geborgd in regulier schoolbeleid, ofwel men kiest voor een meer specifiek beleid dat zich richt op dreigende uitvallers, opleidingsswitchers of overbelaste jongeren. De subsidieaanvragen bevatten wel een richting, maar nog niet altijd concrete projecten. Een zwakte van veel aanvragen is bovendien dat men wel een heldere doelgroep formuleert (18+ of MBO 3 en 4), maar zelden in de aanvraag aannemelijk weet te maken hoeveel de uitval in die doelgroep zal verminderen. Bij het verdelen van middelen zijn veel regio s dicht bij de oorspronkelijke verhouding tussen plusgelden en regiomiddelen gebleven. Weinig regio s hebben op basis van hun regioanalyse beargumenteerd een afwijkende, eigen keuze hierin gemaakt. De meeste middelen gaan naar zorg en begeleiding, ongeveer de helft van het budget wordt de komende drie jaar ingezet voor een vorm van plusvoorzieningen. Een minderheid van de regio s heeft de (financiële) schoolgebonden inzet afgestemd of gebundeld met de regiomiddelen. Voor zover we kunnen nagaan, zijn deze aanpakken in de meeste regio s gescheiden besluitvormingstrajecten. 44

45 5 Regionale samenwerking De RMC-wet heeft de contactgemeente van iedere RMC-regio niet alleen verantwoordelijk gemaakt voor melding en registratie van voortijdig schoolverlaters maar ook voor het opzetten van een regionaal netwerk van organisaties die betrokken zijn bij de begeleiding van risicogroepen. Daarnaast hebben via de convenanten bijna alle onderwijsinstellingen per regio afgesproken om een gezamenlijk programma uit te voeren gericht op het verminderen van het aantal nieuwe vsv-ers. In dit hoofdstuk wordt de regionale samenwerking op basis van zowel de resultaten van de enquête als de groepsgesprekken besproken. Allereerst gaan we in op de wijze waarop de overlegstructuur vorm heeft gekregen en in welke mate er bestuurlijk draagvlak is onder wethouders van contactgemeenten. Vervolgens besteden we aandacht aan de wijze waarop en door wie sturing wordt gegeven aan het vsv-beleid. Daarna gaan we in op de ervaringen van betrokkenen met de regionale samenwerking en met individuele partij als gemeenten, onderwijsinstellingen, zorg en werk. Tot slot belichten we in hoeverre de regionale samenwerking succesvol is, de samenwerking wordt geëvalueerd en of daardoor aanpassingen worden aangebracht. 5.1 Overlegstructuur regionale samenwerking Het organiseren van de maatregelen voor het vsv-beleid vraagt om een structuur waarin de verantwoordelijkheden en rollen van partijen duidelijk zijn belegd. In een meerderheid van de groepsgesprekken werd dit als een essentieel punt voor regionale samenwerking aangewezen. In iedere regio is er daarom een overlegstructuur die in ieder geval bestaat uit een overleg op bestuurlijk niveau en op operationeel niveau. Samenstelling bestuurlijk overleg Het bestuurlijk overleg bestaat conform de groepsgesprekken voornamelijk uit schoolbestuurders en wethouders uit de regio. Een meerderheid van de enquêteresultaten wijzen uit dat in ieder geval de RMC-coördinator, iemand van de contactschool, vertegenwoordigers van VO-onderwijsinstellingen, de wethouder contactgemeente, het bestuur van de contactschool en andere MBO-onderwijsinstellingen bij het bestuurlijk overleg aanwezig zijn. Deze deelnemers zijn door 70% tot 90% van de respondenten genoemd als aanwezigen bij het bestuurlijk overleg. Partijen die iets minder vaak deelnemen aan het bestuurlijk overleg zijn de wethouders van overige gemeenten (52%), vsv coördinatoren van andere scholen (20%), beleidsmedewerker gemeente (20%) en accountmanager OCW (14%). Het verschil tussen de resultaten van de groepsgesprekken en de enquête is te verklaren door de nadruk die in de groepsgesprekken op de functie van het bestuurlijk overleg is gelegd. Het bestuurlijk overleg geeft bestuurders de gelegenheid voorstellen die in het operationeel overleg zijn opgesteld te bespreken en vast te stellen. Deze voorstellen worden door leden van het operationeel overleg, vaak de RMC-coördinator en vertegenwoordiger van de contactschool, gepresenteerd in het bestuurlijk overleg. Hierdoor zijn deze personen doorgaans de linking pin tussen het operationeel als in het bestuurlijk overleg aanwezig. 45

46 Frequentie en regie bestuurlijk overleg Het aantal gerealiseerde bestuurlijke overleggen varieerde van minimaal 1 tot maximaal 12 keer per jaar. De meeste regio s hebben drie tot zes keer een bestuurlijk overleg (71% valt binnen deze range) en het gemiddelde lag op 4,5 overlegmomenten afgelopen jaar. De regie van het bestuurlijk overleg ligt meestal bij de wethouder van de contactgemeente (43%). Daarnaast wordt het voorzitterschap uitgeoefend door een vertegenwoordiger van het CvB van de contactschool (18%) of de vsv-coördinator van de contactschool (10%). In 9% van de regio s is de RMC-coördinator dermate leidend, dat deze ook de regie voert over het bestuurlijk overleg. Wie was het meest agenderend bij bestuurlijk overleg? Op de vraag wie het meest agenderend was bij het bestuurlijk overleg hebben de respondenten in de enquête de coördinator of projectleider vanuit de contactschool het meest genoemd (81%), gevolgd door de RMC-coördinator (70%). Een minderheid van de regio s noemt de wethouder van de RMC-contactgemeente (32%) of een bestuurder van de contactschool (24%) als meest agenderend. Een derde deel van de respondenten noemde naast deze twee of drie belangrijkste partijen nog een andere agenderende partij, namelijk de programmacoördinator of voorzitter, de accountmanager OCW, gemeentelijke beleidsmedewerkers, de samenwerkingsverbanden VO en ROC s of een extern adviseur (allen door minder dan 8% van de respondenten genoemd). Operationeel overleg Het operationeel overleg verschilt in de regio s qua benaming en samenstelling. De namen regiegroep, kernteam en stuurgroep werden het vaakst genoemd in de groepsgesprekken. In de meeste regio s bestaat dit overleg tenminste uit een RMC-coördinator, een vsvprogrammamanager en vertegenwoordigers van de MBO-instellingen. In het merendeel van de regio s maken ook vertegenwoordigers van een samenwerkingsverband VO deel uit van dit overleg. Slechts af en toe zijn ook vertegenwoordigers vanuit de domeinen werk en jeugdzorg standaard betrokken. Er zijn enkele regio s die één operationeel overleg delen en daarmee supraregionaal hun vsv-beleid afstemmen (Zeeland, Groningen). Een minderheid van de regio s heeft daarnaast groepen geformeerd die frequenter samenkomen en directer in contact staan met de uitvoering van vsv-maatregelen. In deze overleggen nemen soms ook docenten, slb-ers of decanen zitting. Dit kan in de vorm van werkgroepen, projectgroepen of werkstromen zijn geconcretiseerd, die zich ieder focussen op de maatregelen voor één doelgroep. Op basis van de enquêteresultaten kan het operationeel overleg binnen de regio s geclassificeerd worden in vijf soorten operationeel overleg: Overleg van het kernteam: dit bestaat doorgaans uit de RMC coördinator en de vertegenwoordiger van de contactschool, aangevuld met accountmanager OCW, een externe partij of een beleidsmedewerker van de gemeente. Overleg van de stuurgroep of regiegroep: hieraan nemen soms uitsluitend wethouders of gemeenten deel, soms bestaat deze groep uitsluitend uit vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen en soms uit de convenantpartijen. Operationeel overleg per doelgroep, zoals overleg van leerplichtambtenaren, VO-scholen, specifieke subregio s. 46

47 Overleg van een projectgroep vsv: hieraan nemen doorgaans personen met een coördinerende vsv-functie dan wel projectleiders van werkgroepen of taakgroepen deel. Overleg binnen of tussen werkgroepen: hieraan nemen materiedeskundigen deel die betrokken zijn bij de voorbereiding of uitvoering van specifieke vsv-maatregelen. De mate waarin bovengenoemde overleggen zich voordoen is weergegeven in onderstaande tabel. Uit de tabel is af te leiden dat in vrijwel elke regio overleggen zijn belegd op meerdere niveaus. Belangrijkste conclusie is echter dat elke regio net een andere opzet voor het overleg over de regionale vsv-aanpak heeft, met verschillende benamingen en verdelingen van functies en verantwoordelijkheden. Tabel 5.1 Welke operationele overleggen worden er georganiseerd binnen uw RMC-regio voor de vsv-aanpak? (n = 56) Kernteam 21% stuurgroep / regiegroep 41% Operationeel overleg per doelgroep of regio 50% Projectgroep vsv 30% Binnen of tussen werkgroepen 27% 5.2 Bestuurlijk draagvlak Bij een meerderheid van de groepsgesprekken geven betrokkenen aan dat bestuurlijk draagvlak essentieel is voor een succesvolle uitvoering van het vsv-beleid binnen de instellingen. Om die reden is de manier waarop bestuurders invulling geven aan hun taken voor het vsv-beleid van belang. De rol van zowel schoolbestuurders als wethouders bestaat volgens het overgrote deel van de regio s uit het beoordelen van nieuwe voorstellen en de voortgang van de vsv-maatregelen. Daarnaast zou het de taak moeten zijn van dit bestuurlijk overleg om de regionale aanpak af te stemmen met overig gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld gericht op participatie en arbeidsmarkt en breder beleid in de onderwijsinstellingen. Taakvervulling van wethouder contactgemeente Aangezien de regie van het bestuurlijk overleg voor het merendeel bij de wethouder van de contactgemeente ligt is het interessant om te weten hoe de wethouder zijn taken op het gebied van vsv invult. Op deze vraag antwoordde 46 % van de respondenten met een verwijzing naar de overlegstructuur waaraan de wethouder normaliter deelneemt. Deze wijze van taakopvatting is vervat onder de noemer formele taakvervulling. Een derde deel van de respondenten omschrijft de taakvervulling van de wethouder als actief, stimulerend, bindend en/of resultaatgericht. De wethouder die een actieve taakvervulling uitoefent neemt waar nodig zelf initiatieven, bijvoorbeeld bij een te hoog gepercipieerd voortijdig schoolverlaten of bij uitblijvende resultaten. Ten slotte is er de passieve taakvervulling, die door 13% van de respondenten is beschreven. Bij deze vorm van taakvervulling is er meestal sprake van het delegeren van de wethouderstaken naar een beleidsambtenaar of de RMC-coördinator, die op afgesproken tijden de wethouder informeert over de gang van zaken. Tot slot zijn er respondenten (9%) die niet weten hoe de wethouder zijn bestuurlijke taken rond vsv vervult. 47

48 Tabel 5.2 Hoe vult de wethouder van de RMC-contactgemeente zijn taken op het gebied van vsv-beleid in?(open vraag; n = 67) Actief, stimulerend / bindend/ resultaatgericht 32% Formeel (formele taken en overlegstructuur genoemd) 46% Passief (taak gedelegeerd; laat zich informeren) 13% Weet niet 9% Er zijn geen significante verschillen tussen RMC coördinatoren en vertegenwoordigers van contactscholen op het vlak van taakinvulling door de wethouder van de contactgemeente. Beide partijen hebben dezelfde opinie over de manier waarop de wethouder van de contactgemeente zijn vsv-taken invult. Er is wel een significant verband tussen de ontwikkeling van vsv in de periode en de taakvervulling van de wethouder. In regio s waar sprake is geweest van een actieve taakinvulling van de wethouder heeft zich een sterkere afname van vsv voorgedaan dan in de overige regio s 1. Portefeuille van de wethouder onderwijs van de contactgemeente De portefeuille van de wethouder onderwijs van de RMC-contactgemeente bevat naast de vsv taak in 18 gemeenten vooral taken op het sociale vlak. In 10 contactgemeenten bevat de portefeuille vooral taken op het fysieke vlak en in 11 contactgemeenten betreft het een mengvorm van sociale en fysieke taken. In volgorde van meest naar minst genoemd zijn de wethouders van contactgemeenten verantwoordelijk voor de volgende beleidsterreinen: Onderwijs en jeugd 32 wethouders Ruimtelijke ordening en wonen 13 wethouders Werk en inkomen 12 wethouders Economie, cultuur en sport 10 wethouders Wegen en groenvoorzieningen 8 wethouders Bestuurlijke organisatie en financiën 8 wethouders Welzijn en zorg 7 wethouders Verkeer en vervoer 7 wethouders Burgerzaken, publiekszaken 7 wethouders Milieu 6 wethouders Zoals verwacht gaat het meestal om de wethouder die onderwijs en jeugd in de portefeuille combineert. De verbinding met het domein werk en inkomen, of welzijn en zorg, is nog beperkt. Er zijn meer combinaties met portefeuilles rond ruimtelijke ordening. 1 Gemeten met variantie-analyse: F = 4,104; significantieniveau = 0,

49 5.3 Sturing regionale samenwerking Hoe wordt het vsv-beleid in de praktijk gestuurd en wie of welke partij binnen het regionale samenwerkingsverband heeft de regie op het vsv-beleid. Hierop geven we antwoord door allereerst in te gaan op het zicht op de uitvoering, de mate waarin gestuurd wordt op resultaten en bij wie de regie ligt voor het vsv-beleid. Zicht op uitvoering van de maatregelen Zicht op de uitvoering van de maatregelen vindt plaats tijdens het reguliere overleg binnen de regio, subregio of programmaonderdeel. Het in de gaten houden van de uitvoering van de maatregelen is vooral in handen van de vsv coördinator van de contactschool en/of de RMC coördinator; 40 % van de respondenten wijst zichzelf hier aan. Daarnaast vindt dit plaats in de regiegroep (15%) of stuurgroep (19%). De projectleiding, het programmamanagement en de afzonderlijke werkgroepen worden elk genoemd door 7-8% van de respondenten. Tot slot is de kerngroep en de monitorgroep genoemd als plaats waar de uitvoering in de gaten wordt gehouden. Tabel 5.3 Hoe verloopt in uw regio het zicht op de uitvoering van de maatregelen? Wie houdt wanneer de vinger aan de pols? (open vraag; n = 61) Vsv coördinatie contactschool 16% RMC en vsv coördinatie contactschool 16% RMC Coördinator 8% Regiegroep 15% Stuurgroep 10% Projectleiding 8% Programmamanagement 7% Werkgroep 7% Kerngroep 5% Monitorgroep 3% Sturing op resultaten Bijna de helft van de respondenten (46%) deelt mee dat er binnen hun regio wordt aangestuurd op cijfers en bij de andere helft (54%) is dat (nog) niet het geval. In de regio s waar niet wordt aangestuurd worden soms of met enige regelmaat wel rapportages met cijfers besproken. Soms gebeurt ook dat niet, omdat het lastig blijkt om cijfermatige informatie aangeleverd te krijgen of omdat men de cijfers onbetrouwbaar acht. Het gaat dan meestal om gegevens uit de maandrapportages van DUO die niet corresponderen met regionaal beschikbare informatie. Ook geeft men aan de cijfers wel te kennen, maar het verband met de maatregelen en projecten moeilijk te kunnen aangeven. 49

50 Tabel 5.4 Hoe verloopt de evaluatie van resultaten binnen de regionale samenwerking? Stuurt u op cijfers en zo ja, hoe doet u dat? (open vraag; n = 67) Ja, stuurt op cijfers 46% Nee, stuurt niet op cijfers 22% Rapportages worden wel achteraf besproken 13% Het is lastig om cijfers te verkrijgen 6% Cijfers zijn te onbetrouwbaar 9% Het is lastig om cijfers te koppelen aan projecten 3% Regie vsv-beleid De algehele regie op de vsv-aanpak wordt in principe gezamenlijk gedragen door de partijen in de regiegroep. In de praktijk concentreren gemeenten zich vaak op hun eigen taken voor RMC en Leerplicht en proberen daarmee aan te sluiten bij de maatregelen waarvoor deze diensten van belang zijn. RMC-coördinator: De maatregelen die zijn opgesteld in deze regio zijn allereerst bedoeld voor de scholen en het is de taak van gemeenten om daar zoveel mogelijk op aan te sluiten In de groepsgesprekken werd duidelijk dat door de ROC s en dan met name de contactscholen, de afgelopen periode sterker de regie zijn gaan voeren op de aanpak. Dit wordt ook voor een deel verklaard vanuit de hoge uitvalcijfers in het MBO, waardoor in veel regio s de aandacht afgelopen jaren is verschoven van het VO naar het MBO. 5.4 Ervaringen met de regionale samenwerking Aan de hand van acht stellingen is gevraagd hoe de respondenten de samenwerking in het afgelopen jaar hebben ervaren. Deze stellingen gingen over: de frequentie van het overleg, de continuïteit in de personele bezetting van de vsv-aanpak de aansluiting tussen jeugdhulpverlening en onderwijsinstellingen het bestuurlijk draagvlak de afstemming de samenwerking tussen organisaties op de werkvloer de behaalde resultaten en de kennis van docenten over de vsv-maatregelen. Uit de gemiddelde score van de respondenten op deze stellingen blijkt dat gemiddeld de helft van de respondenten de samenwerking het afgelopen jaar overwegend positief heeft ervaren. Een kwart stond er neutraal tegenover, een kwart negatief. Er zijn geen verschillen tussen RMC coördinatoren en vertegenwoordigers van contactscholen. Beide partijen delen dezelfde overwegend positieve ervaringen. 50

51 Tabel 5.5 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen? (n = 67) helemaal oneens oneens neutraal eens zeer mee eens Er vinden voldoende ontmoetingen plaats tussen betrokkenen 0% 7% 6% 67% 19% bij het vsv-beleid binnen onze regio Scholen en gemeenten zorgen voor voldoende continuïteit 1% 13% 22% 51% 12% in de personele bezetting van de vsv-aanpak binnen de regio De aansluiting tussen jeugdhulpverlening en onderwijsinstellingen 4% 16% 48% 27% 4% verloopt voor de deelnemers in deze regio goed Het bestuurlijk draagvlak binnen de regio is beperkt 22% 49% 12% 13% 3% De afstemming is op papier goed geregeld, maar in de 7% 28% 25% 36% 3% praktijk weerbarstig De samenwerking tussen organisaties op de werkvloer is 6% 34% 36% 19% 4% afhankelijk van enkele goedwillende praktijkmensen Ik ben tevreden over de behaalde resultaten in onze regio 0% 19% 12% 61% 7% afgelopen periode Docenten zijn voldoende op de hoogte van de verschillende vsv-maatregelen 0% 43% 32% 21% 0% De antwoorden op de individuele stellingen geven aan dat nog relatief neutraal is over de samenwerking met jeugdhulpverlening en gemiddeld ontevreden is over de mate waarin het lukt om papieren afspraken te vertalen naar de werkvloer en over het betrekken van individuele docenten. Ervaringen met samenwerkingspartijen Aan de hand van een lijst met samenwerkingspartijen is aan de respondenten gevraagd in hoeverre men daar het afgelopen jaar goede ervaringen mee heeft gehad. In de figuur 5.5 is in volgorde van meest naar minst goede ervaringen deze lijst met partijen afgebeeld. De meest positieve ervaringen zijn er met de gemeentelijke bureaus leerplicht, de mbo instellingen, de vo scholen, het bestuurlijke niveau en de samenwerking op de werkvloer tussen scholen, en overige relevante partijen. De minst positieve ervaringen zijn er met het lokale bedrijfsleven, de gemeentelijke sociale dienst, particuliere onderwijsinstellingen en de wethouder van de RMC-contactgemeente. 51

52 Figuur 5.1 Percentage respondenten dat de samenwerking met onderstaande partijen in het afgelopen jaar (zeer) goed heeft ervaren (n = 67) Met de gemeentelijke bureaus leerplicht in uw regio Met de mbo instellingen die belangrijk zijn in de RMC regio Met de vo scholen Op bestuurlijk niveau in de RMC regio? p de werkvloer tussen de scholen, jeugdzorginstellingen, politie, justitie en sociale diensten in de RMC regio Regionaal bureau leerplicht (indien van toepassing) Tussen de subregio s (indien van toepassing) Met de belangrijkste aangrenzende RMC regio( s) Met wethouders onderwijs van andere gemeenten Met het UWV Met jeugdhulpverlening Met de justitiële keten (politie, reclassering en veiligheidshuis) Met mbo instellingen die vooral in andere regio s actief zijn Met de wethouder van de RMC contactgemeente Met de relevante particuliere onderwijsinstellingen in de RMC regio Met de gemeentelijke sociale dienst Met het lokale en regionale bedrijfsleven 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 5.5 Rol gemeenten in regionale samenwerking Op basis van de enquêteresultaten werden leerplicht en de regionale bureaus leerplicht door de meeste respondenten positief beoordeeld. In de groepsgesprekken is gevraagd naar de manier waarop RMC en leerplicht zijn vormgegeven en hoe dit wordt ervaren. Hieruit blijkt dat de overige betrokkenen in de regio s de samenwerking met gemeenten minder goed beoordelen dan de RMC-coördinator en de vertegenwoordiger van de contactschool in de enquête. Vormgeving RMC en leerplicht De organisatie van leerplicht en RMC verschilt per regio en zelfs per subregio. De varianten waarin leerplicht regionaal is georganiseerd komen net zo vaak voor als de variant waarin leerplicht door individuele gemeenten wordt georganiseerd. Als leerplicht per gemeente anders is georganiseerd wordt dat soms als knelpunt ervaren, toch is een meerderheid niet ontevreden. Tegelijkertijd hebben de meeste regio s wel plannen om leerplicht in de toekomst regionaal te organiseren. RMC en leerplicht zijn soms onafhankelijk van elkaar georganiseerd en soms gezamenlijk georganiseerd in één team. Regio s waarin RMC en Leerplicht in één team samenwerken, hanteren eenzelfde aanpak voor niet-leerplichtige als voor leerplichtige leerlingen. MBO-instellingen vinden dit erg prettig, omdat zowel leerplichtige als niet-leerplichtige leerlingen onderwijs bij hen volgen. RMC-coördinator: De samenwerking vanuit leerplicht en RMC met de scholen verloopt redelijk goed. Er ligt vanuit de gemeenten een initiatief om te bekijken of we leerplicht meer op regionale schaal kunnen organiseren om eenduidigheid in dit beleid te bewerkstelligen. Scholen hebben immers met leerlingen uit verschillende gemeenten te maken. Ruim een kwart van de regio s geeft aan dat er veel sneller wordt ingegrepen bij verzuim van een 18-minner dan bij een 18-plusser. Het RMC verklaart dat eerder ingrijpen bij verzuim van 18-plussers belemmerd wordt door (een gebrek aan) regelgeving. Het gebrek aan 52

53 wettelijk kader voor 18plussers heeft echter invloed op de mogelijkheid om leerlingen binnen te houden, niet zozeer op de snelheid van bijvoorbeeld preventieve gesprekken. Mening over vormgeving RMC en Leerplicht Bij de helft van de regio s is het de afgelopen periode lastig geweest om met gemeenten tot een eenduidige visie te komen. Vsv-programmamanager: De gemeenten op één lijn krijgen is een lastig fenomeen. Het zat niet direct in de weg maar het kosten ons veel tijd om bijvoorbeeld één lijn te bewerkstelligen voor het verzuimprotocol. De ene regio verklaarde dat de oorzaak hiervan is dat de portefeuille- verdeling binnen gemeenten sterk verschilt. Voor de ene gemeente is de wethouder van onderwijs betrokken voor een andere gemeente kan dat de wethouder van sociale zaken zijn of beide wethouders zijn betrokken. Een andere verklaring heeft te maken met de omvang of verschillen in de aard of eigenheid van gemeenten. Kleinere gemeenten hebben een beperkte rol en financiële middelen voor het vsv-beleid en voelen zich daardoor minder betrokken. In andere regio s verschillen gemeenten sterk van elkaar, soms gaat dit zelfs gepaard met onderlinge weerstand, waardoor afstemming moeilijk is. Kleine gemeenten zijn soms bang om opgeslokt te worden door de grote stad. Dit zijn allemaal factoren die in de afgelopen periode hebben gezorgd voor weinig betrokkenheid onder de niet-rmc-wethouders. Echter, er zijn ook enkele voorbeelden van regio s waarin gemeenten zelf aangeven meer betrokken te willen worden. 5.6 Betrokkenheid onderwijs in regionale samenwerking Als de keuzes aangaande de vsv-maatregelen gemaakt zijn, is het tijd voor de uitvoering. Aangezien een groot deel van de maatregelen in de VO of Mbo-scholen uitgevoerd worden is betrokkenheid en vooral draagvlak onder deze scholen van belang. Uit met name de groepsgesprekken is naar voren gekomen dat zowel draagvlak voor maatregelen als betrokkenheid bij de uitvoering bij deze doelgroep geregeld ontbreekt. Gebrekkige betrokkenheid VO-scholen In een meerderheid van de regio s werd of wordt nog steeds de betrokkenheid van de VOscholen gemist. De VO-scholen voelen zich in sommige regio s minder verantwoordelijk voor het vsv-beleid omdat het aantal vsv-ers in het VO over het algemeen laag is. Het wordt daarmee aangemerkt als een probleem van het MBO. Als gevolg van die minimale betrokkenheid worden de vsv-middelen die de VO-scholen ontvangen niet ingezet voor vsv of niet afgestemd op de gezamenlijke regionale inspanningen. Een enkele regio geeft aan dat het lastig is om met VO-scholen samen te werken omdat er teveel aparte schoolbesturen en/of samenwerkingsverbanden VO zijn, met vaak verschillende opvattingen. Daarnaast hebben VO-scholen de afgelopen periode een aantal regionale overleggen gedomineerd met de discussie aangaande de witte vlekken. In sommige regio s heeft deze discussie veel tijd gekost, en is in die zin een belangrijke belemmering voor de regionale samenwerking geweest. 53

54 Directeur ROC: Het is jammer dat daar zoveel energie in heeft gezeten, terwijl we het moesten hebben over het organiseren van de doorlopende leerlijn voor het vsv-beleid. Om die reden hebben we in beeld gebracht hoe de leerlingen uit de verschillende scholen presteren op het Mbo. Dit overzicht liet grote verschillen zien waardoor VO-scholen zijn wakker geschud. Draagvlak onder schoolbestuurders Veel regio s gaven aan dat de verspreiding van informatie binnen de scholen niet goed verloopt. Dit is een knelpunt dat voortkomt uit beperkte betrokkenheid of draagvlak onder schoolbestuurders. Schoolbestuurders zijn ervoor verantwoordelijk dat informatie over het vsv-beleid dat de regio met elkaar bespreekt, opgenomen wordt in schoolbeleid en wordt verspreid binnen alle lagen van de school. Regio s zijn voor de invoering van vsvmaatregelen binnen de scholen, afhankelijk van de bereidheid en overtuigingskracht van schoolbestuurders. Het beperkte draagvlak onder schoolbestuurders is in meerder regio s een aandachtspunt. In sommige regio s is geconstateerd dat dit een gevolg is van onduidelijkheid ten aanzien van de rollen, taken en verantwoordelijkheden tussen partijen. Deze regio s gaan hun overlegstructuur daarom aanpassen of hebben dat inmiddels gedaan. Het betrekken van docenten Eén van de knelpunten volgens coördinatoren is dat docenten onvoldoende op de hoogte zijn van de verschillende vsv-maatregelen. Dat de meeste docenten niet op de hoogte zouden zijn van de vsv-maatregelen is in de groepsgesprekken, waar dit onderwerp aanbod is gekomen, bevestigd. Alleen werd dit niet als knelpunt beschouwd, zolang docenten wel weten wat ze moeten doen op het moment dat een leerling verzuimt of andere problemen krijgt die uitval kunnen veroorzaken. Op de vraag hoe de contactpersonen van de contactscholen de docenten betrekken hebben zij de volgende antwoorden gegeven: Via (digitale) nieuwsbrief (7 contactscholen) Via lijnmanagers (5 contactscholen) Via projectbemanning (4 contactscholen) Via een conferentie, of informatiebijeenkomsten (2 contactscholen) Via het integreren in bestaande overlegstructuur.(2 contactscholen) 5.7 Aansluiting met zorg en werk De aansluiting met de domeinen zorg en werk zijn door de respondenten in de enquête beoordeeld op basis van de samenwerking met jeugdzorg, jeugdhulpverlening, sociale diensten, UWV en het lokale en regionale bedrijfsleven. Aansluiting met het bedrijfsleven wordt daarin het laagst gewaardeerd. Een opvallend resultaat omdat in de groepsgesprekken de nadruk werd gelegd op het feit dat het gebrek aan stage en leerwerkplekken niet komt door een gebrekkige samenwerking met het bedrijfsleven maar wordt veroorzaakt door de economische crisis. Mogelijk ligt hierin een oplossingsrichting besloten. Zorg Samenwerking met de zorg is niet in alle groepsgesprekken aan de orde geweest. Jeugdhulpverlening is in de meeste gevallen betrokken bij de zorgstructuur in het VO en MBO maar niet fysiek binnen de scholen aanwezig. Enkele regio s spraken de wens uit om jeugdhulpverlening binnen de school te vestigen. Na jeugdhulpverlening werd de GGD, School- 54

55 maatschappelijk werk en het CJG als partners van de scholen genoemd. Daarmee wordt ook duidelijk dat de tendens in de meeste regio s is dat men naast de interne zorgstructuur ook de verbinding met partners uit de zorg tot de eigen verantwoordelijkheid van de scholen rekent. Programmamanager vsv: We moeten ervoor zorgen dat de jeugdhulpverlening in de toekomst als partner in de school blijft. Dus school als vindplaats voor de zorg In de RMC-regio Achterhoek wordt dat anders gezien. Deze regio is bezig om inzicht te krijgen in de financiële middelen die door gemeenten en onderwijs worden ingezet voor de zorg. Een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat de binnen -en buitenschoolse aanpak op elkaar aangaat sluiten. De regio benoemde het gebrek aan inzicht in de inzet van financiële middelen van anderen als knelpunt. De samenwerking met jeugdhulpverleningsinstanties verloopt met name in het MBO nog niet naar tevredenheid. Dat wil zeggen dat er wel contacten zijn met instanties maar dat de hulp soms traag op gang komt of dat het onduidelijk is wanneer een MBO-instelling jeugdhulpverlening kan inschakelen. Daarnaast bemoeilijken de ontwikkelingen in het transitieproces van de jeugdzorg de aansluiting van de interne zorgstructuur van scholen met de externe zorgstructuur. De MBO-scholen hopen dat er snel duidelijkheid komt over de organisatie van de jeugdzorg. Regio s hebben verschillende voorkeuren ten aanzien van de toekomstige vindplaats van de jeugdzorg. De één wil dit graag in de scholen behouden en de ander wil het verenigen op een plek waar partijen als het RMC, de sociale dienst en het UWV ook zitten. Deze plek wordt in veel regio s het werkplein of het jongerenloket genoemd. Vsv-programmamanager: Het moet duidelijk worden waar de verantwoordelijkheid van de school eindigt op het gebied van zorg ofwel leerlingbegeleiding en wanneer dit overgaat naar zorg vanuit de gemeente/jeugdzorg. Momenteel is de overgang gebaseerd op het gevoel van de mentor van de leerling. Werk De gevolgen van de economische crisis op de arbeidsmarkt zijn voor de meeste regio s merkbaar door het dalende aantal leerwerkplekken, stageplaatsen en arbeidsplaatsen voor mbo-studenten. Een ruime meerderheid van de RMC-regio s gaf in de groepsgesprekken aan contact te hebben of samen te werken met partijen uit het domein werk en samen te werken met één of meerder partners. Dit zijn dan meestal UWV/Werkplein, de sociale dienst van de gemeente en het jongerenloket. Het UWV/Werkplein is daarbij degene die de aansluiting met werkgevers verzorgt. In sommige regio s zijn de sociale dienst en het jongerenloket binnen het werkplein gevestigd. Het feit dat de meeste regio s die nog geen contact of samenwerking hebben met het werkdomein, maar wel aangaven hiervoor wel plannen te ontwikkelen, geeft aan dat men deze aansluiting belangrijk vindt. In de regio Zuidwest Friesland is naast de samenwerking tussen onderwijs en gemeenten, wel een goede samenwerking met het bedrijfsleven. Voor een Mbo-leerling in deze regio wordt aan de hand van een door henzelf ingevulde vragenlijst een profiel opgesteld waaraan twee kansrijke beroepen worden gekoppeld. Er zijn in totaal elf kansrijke beroepen opgesteld waarvoor daadwerkelijk plekken zijn binnen de bedrijven waarmee de regio contact heeft. 55

56 Dat het UWV zich terugtrekt vanwege het gebrek aan financiële middelen werd in drie regio s opgemerkt. De regio s noemen het UWV een belangrijk schakel voor jongeren om een baan te vinden. Aangezien meerdere regio s samenwerken met het UWV is het de vraag hoe lang het duurt voordat ook andere regio s gaan merken dat het UWV zich terugtrekt. RMC-coördinator: Ons jongerenloket is opgeheven. Wij hadden een jongerenloket op het werkplein, waar de sociale dienst en het UWV de bemensing verzorgde. Maat het UWV heeft aangegeven ermee te stoppen en omdat de sociale dienst die niet alleen wil organiseren is het opgeheven. Programmamanager vsv: We willen de samenwerking tussen ketenpartners versterken via een toekomstloket. Met het toekomstloket kunnen we ervoor zorgen dat leerlingen voordat ze de deur uitgaan een directe lijn krijgen met de gemeente of een bedrijf. 5.8 Evaluatie regionale samenwerking In alle RMC-regio s is ten behoeve van het vsv-beleid regionale samenwerking ontstaan tussen betrokken partijen. In hoeverre vinden de regio s dat deze samenwerking nuttig en succesvol is? Wordt dit door hen geëvalueerd en leidt dit tot aanpassingen? Omdat een groot deel van regio-analyes dit niet behandelde, hebben we hierover vooral tijdens de groepsgesprekken vragen gesteld. Belang van regionale samenwerking De grootste winst in de regionale samenwerkingsverbanden voor het vsv-beleid is het urgentiegevoel dat bij zowel partijen uit het onderwijs als gemeenten is doorgedrongen. Partijen erkennen dat er een gezamenlijk probleem is dat ook in gezamenlijkheid moet worden aangepakt. Dit gezamenlijke verantwoordelijkheidgevoel wordt in de meeste regio s toegewezen aan het feit dat men werd geconfronteerd met de uitvalcijfers van de regio en van de individuele onderwijsinstellingen. Het overgrote deel van de regio s geeft aan dat regionale samenwerking voor hen meerwaarde heeft. Door de regionale samenwerking spreken partijen elkaar geregeld, wat ertoe leidt dat scholen en gemeenten elkaar steeds beter leren kennen. De personele bezetting van de regiegroepen lijkt redelijk stabiel. Hierdoor ontstaat onderling begrip en vertrouwen. Nog belangrijker is dat partijen van elkaar weten wat een ieder doet en elkaar ook opzoekt. Enkele regio s hadden hierin een voorsprong omdat partijen al langer samenwerkten op het gebied van voortijdig schoolverlaten. In een zestal regio s werd zelfs geconcludeerd dat de directe contacten tussen partijen er voor zorgen dat maatregelen sneller worden ingezet. Projectleider-vsv: De regionale samenwerking zorgt voor snelheid doordat er direct contact is met de uitvoerende partijen. Deze formatie wordt beschouwd als voorwaarde voor een goede samenwerking. RMC-coördinator: Er is altijd een partij bij wie je een onderwerp kunt droppen. Het organiseren van de maatregelen voor het vsv-beleid vraagt om een structuur waarin de verantwoordelijkheden en rollen van partijen duidelijk zijn belegd. In een meerderheid van de groepsgesprekken werd dit als een essentieel punt voor regionale samenwerking aange- 56

57 wezen. Een aantal regio s heeft vanwege onduidelijkheden in de taakverdeling naar tevredenheid de structuur aangepast. Projectleider VO: Heel mooi om te zien wat je door de samenwerking kunt bereiken. Ik merk bijvoorbeeld dat er in projecten waarin VO en Mbo-scholen samenwerken over barrières heen wordt gekeken die er op andere momenten misschien wel waren geweest. Evaluatie en aanpassingen regionale samenwerking Programmamanager-vsv: Gezamenlijk is de manier waarop onze samenwerking wordt vormgegeven geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd voor de totstandkoming van de regioanalyse en de subsidieaanvragen. Uit de regio-analyes bleek al dat tweederde van de RMC-regio s de afgelopen periode de regionale samenwerking heeft geëvalueerd, en dat daarvan ongeveer de helft daarna aanpassingen heeft doorgevoerd. In de groepsgesprekken hebben we hierover doorgepraat. Deze evaluatie had bijna altijd betrekking op de structuur en de verdeling van taken, rollen en verantwoordelijkheden binnen de structuur. De evaluatie is meestal onder leiding van de regiegroep uitgevoerd of in enkele gevallen in het bestuurlijk overleg. Eén regio gaf aan dat de samenwerking nog niet structureel wordt geëvalueerd. In hoeverre andere regio s de samenwerking structureel evalueren is onbekend. De conclusies van de evaluaties hebben geleid tot aanpassingen in de regionale samenwerking die in drie categorieën te verdelen zijn. Er zijn RMC-regio s die tot de conclusie kwamen dat er één of meerdere partijen ontbraken in de samenwerkingsstructuur en hebben die in de afgelopen periode aan de structuur toegevoegd. Evenveel regio s hebben op inhoud of op schaalgrootte de focus voor de regionale samenwerking verbreed of versmalt. De drie regio s uit de provincie Friesland werkten bijvoorbeeld voorheen met een provinciale aanpak. Na evaluatie besloten de regio s de focus te verschuiven naar een regionale aanpak om de verbinding met de betrokkenen uit de regio te verbeteren. Het overgrote deel van de regio s heeft na evaluatie de verdeling van verantwoordelijkheden en rollen verduidelijkt. Dit ging vaak gepaard met aanpassingen in de overlegstructuur waardoor op bestuurlijk, strategisch en uitvoerend niveau duidelijk werd wie waar verantwoordelijk voor is. Aanpassingen in de samenwerkingsstructuur zijn ook op basis van gevoel of negatieve ervaringen aangebracht. Dit geldt voor meer dan een kwart van de RMC-regio s. Een deel daarvan heeft een nieuwe overlegstructuur met drie overlegniveaus of met een kleinere groep op strategisch niveau ingevoerd. Een meerderheid heeft het bestuurlijk overleg of een vertegenwoordiger van meerdere scholen of gemeenten aan de samenwerkingsstructuur toegevoegd. 57

58 5.9 Conclusies regionale samenwerking In zowel het bestuurlijk als operationeel overleg nemen in ieder geval de RMC-coördinator en de vertegenwoordiger van de contactschool zitting. De ROC s versterken de komende periode in de meeste regio s hun regierol binnen het vsv-beleid, vanwege de hoge uitval cijfers in het MBO. In een meerderheid van de regio s werd of wordt nog steeds de betrokkenheid van de VO-scholen bij de gezamenlijke aanpak gemist. Er is een significant verband tussen de ontwikkeling van vsv in de periode en de taakvervulling van de wethouder van de contactgemeente. In de regio s waar de wethouder zijn taken op het gebied van vsv-beleid afgelopen jaar actief invulde is een sterkere afname van het aantal vsv-ers waargenomen dan in andere regio s. De regio s streven ernaar eenduidigheid te krijgen in de wijze waarop leerplicht door gemeenten wordt georganiseerd. In de afgelopen periode is gebleken dat het lastig is om met gemeenten tot een eenduidige visie te komen. De regio s noemen het UWV een belangrijke schakel voor de verbinding tussen jongeren en de arbeidsmarkt. Verschillende regio s merken op dat het UWV zich vanwege het gebrek aan financiële middelen steeds meer terugtrekt. De regionale samenwerking heeft ertoe bijgedragen dat het urgentiegevoel om gezamenlijk het vsv-beleid aan te pakken is doorgedrongen bij zowel gemeenten als onderwijs. Het is bij de regio s bekend dat de meeste docenten niet op de hoogte zijn van de vsvmaatregelen. In de enquêteresultaten wordt dit aangemerkt als een knelpunt. Dit in tegenstelling tot de resultaten uit de groepsgesprekken, waarin werd aangeven dat het belangrijker is dat docenten weten wat ze moeten doen met leerlingen dan dat ze de vsvmaatregelen kennen. 58

59 6 Context, borging en verwachtingen In dit hoofdstuk plaatsen we de maatregelen en samenwerking in de regio weer in een breder perspectief. Aan de hand van de volgende onderzoeksvragen vatten we samen welke verwachtingen de regio s hebben over de haalbaarheid van de doelstellingen, de factoren die daarop van invloed zijn en hoe men over de periode na 2015 denkt: Welke regionale, beleidsmatige en autonome ontwikkelingen hebben invloed op de vsvresultaten binnen instellingen en regio s? Welke vsv-aanpak wensen en verwachten de regio s en instellingen na 2015? 6.1 Haalbaarheid van doelstellingen De cijfers in hoofdstuk twee maken duidelijk dat er zowel tussen regio s als doelgroepen verschillen zijn in uitgangspositie. In de groepsgesprekken hebben we de vraag voorgelegd in hoeverre men de nieuwe convenantsdoelstellingen haalbaar acht. De algemene teneur is dat men in de regio s de haalbaarheid lastig kan inschatten, zeker gezien een aantal ontwikkelingen die op de rol staan in zowel onderwijs als gemeenteland (deze bespreken we in de volgende paragraaf). Haalbaarheid is lastig in te schatten. De landelijke cijfers zijn ambitieus. Zeker gezien bepaalde ontwikkelingen: extra eisen voor taal en rekenen en meer contacttijd. Deze maken het extra lastig om de doelstelling van VSV-ers te halen. De overheid gaat ervan uit dat je een bepaald percentage VSV zal realiseren. Daar gaan we voor. Als straks blijkt dat je die percentages niet haalt maar wel een substantiële reductie bereikt hebt, dan kunnen we ook tevreden zijn. Door de geplande verbeteringen in de landelijke registratie van vsv (het wegwerken van de witte vlekken ) verwacht men in het algemeen weinig problemen voor het VO. De enige vo-doelgroep die door een paar regio s (3) expliciet genoemd is, zijn de havo/vwo bovenbouw leerlingen, en daarbinnen de groep die afstroomt van de havo naar het mbo. Vertaald naar absolute aantallen zijn de normen zo strak, dat bij een of twee uitvallers een school de norm al niet kan halen. Enkele regio s vragen daarnaast aandacht voor de groep leerlingen in het VAVO. Meer problemen verwachten de convenantspartners bij het behalen van de doelstellingen voor het MBO. De doelstellingen voor MBO1 zijn zelden als knelpunt genoemd, zeker nu er een betere registratie komt van werkende schoolverlaters op MBO niveau1. Een enkele regio geeft aan dat men dan wel afhankelijk is van de mogelijkheden voor de leerlingen die uitstromen om werk te vinden. Ongeveer de helft van de aanvragen bevat dan ook maatregelen gericht op de begeleiding van met name deze doelgroep naar werk, na afronding van het MBO1 traject. Het behalen van de doelstelling voor Mbo 1 is moeilijk vanwege stijgende jeugdwerkloosheid. Dit wordt extra moeilijk als de minister besluit niveau 2F tevens voor Mbo 1 te laten gelden. 59

60 De regio s verschillen sterk van mening over de haalbaarheid van de normen voor MBO niveau 3 en 4. In een paar gesprekken noemen de opstellers van de aanvraag deze normen scherp, onhaalbaar of zelfs absurd. Ongeveer evenveel andere regio s geven juist aan voor deze doelgroep weinig problemen te verwachten. Voor MBO 3/4 zijn de doelstelling wel realistisch, tenzij het niveau voor taal- en rekenen niet haalbaar blijkt (..) Ik ben veel banger voor die onderkant Wat betreft de nieuwe prestatienormen die OCW heeft opgesteld zijn de normen voor niveau 1 en 2 haalbaar wat deze regio betreft, maar het cijfer voor niveau 3 en 4, uitval van nog geen 3%, is absurd. Voor niveau 3 en 4 is dat cijfer absoluut niet haalbaar door alle belemmeringen die eerder in het gesprek zijn genoemd (wettelijke beperkingen, verscherpte eisen taal en rekenen, etc.). Tot slot is een aantal keer genoemd dat het succes in het terugdringen van uitval uit het VO er toe leidt dat er meer jongeren met een hoog risico op uitval het MBO instromen. 6.2 Effecten van aanpalend beleid? Omdat er veel veranderingen op stapel staan op de terreinen van onderwijs, (jeugd)zorg en sociale zekerheid is in de enquête gevraagd wat deze veranderingen betekenen voor het vsv-beleid. Over het algemeen verwachten betrokkenen negatieve effecten van de voorgelegde ontwikkelingen op aanpalende beleidsterreinen. Van de ontwikkelingen op het terrein van onderwijs, zoals de hogere eisen voor taal en rekenen op het MBO, de aanscherping van de exameneisen op het VO, het verkorten van de MBO-opleidingsduur, en het afschaffen van de drempelloze instroom in MBO2 verwacht een meerderheid van de respondenten een (zeer) negatief effect op voortijdig schoolverlaten. Overwegend positieve effecten verwacht men van de decentralisatie van de jeugdzorg, waarvan volgens 36% van de respondenten de verwachte effecten (zeer) positief zijn terwijl 10% hiervan (zeer) negatieve effecten verwacht. Men is gemiddeld neutraal qua verwachtingen van de Wet Werken naar Vermogen. Figuur 6.1 Welk effect verwacht men van de ontwikkelingen in onderstaande figuur? (n = 67) Taal en rekenen op het mbo Aanscherping exameneisen vo Verkorten mbo opleidingsduur van 3 naar 4 jaar Afschaffen drempelloze instroom MBO niveau 2 Entreeopleidingen Passend onderwijs (regionale) economische ontwikkeling Invoering wet werken naar vermogen Decentralisatie jeugdzorg 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% (zeer) negatief neutraal (zeer) positief 60

61 In een groot deel van de groepsgesprekken is dieper ingegaan op deze verwachtingen. Veel betrokkenen geven aan dat de doelstellingen om vsv te verlagen en het rendement van instellingen te verhogen, botst met de toegankelijkheid en de emancipatiefunctie (kansen bieden) van het onderwijs. Men verwacht sterk negatieve druk vanuit de voorgenomen cascadebekostiging op het laten doorstromen van deelnemers en het bieden van kansen aan overstappers of instromende oud-vsv-ers. Wat de entreeopleiding betreft, zijn er veel vragen over het gebrek aan mogelijkheden voor afstroom vanuit niveau 2 en over de groep deelnemers die een negatief bindend studieadvies krijgt in de entreeopleiding. MBO-1 doet het relatief vrij slecht in deze regio. Een ROC vertegenwoordiger geeft aan dat de situatie voor deze groep mogelijk nog moeilijker wordt met de Entreeopleidingen waarvoor je iedereen moet aannemen. Je moet binnen een aantal maanden advies geven of de leerling door kan gaan. Als hij niet door kan gaan waar gaat hij dan naartoe? En leerplichtige leerling moet wel tot 18 e in het onderwijs blijven Men is unaniem dat de voorstellen voor algemene taal en rekentoetsen in het MBO zullen leiden tot meer voortijdig schoolverlaten. Slechts een enkeling heeft hoop dat de verhoogde exameneisen in het VO zullen bijdragen aan een hoger taal- en rekenniveau van instromende deelnemers. Ook signaleren veel deelnemers dat de vormgeving van Passend onderwijs wel heeft geleid tot meer en betere bestuurlijke samenwerking in het VO, maar dat daarbij nog weinig de verbinding wordt gezocht met het vsv-beleid. De enige ontwikkeling die vaker positief dan negatief wordt ingeschat, is de decentralisatie van de jeugdzorg. Uit de groepsgesprekken komt als verklaring naar voren dat men hoopt dat gemeenten de decentralisatie van de jeugdzorg, eventueel in combinatie met het passend onderwijs, zal aangrijpen als mogelijkheid om de aansluiting van de schoolinterne en schoolexterne zorg te verbeteren. Het lijkt mij verstandig als we verwante beleidsterreinen zoals in ieder geval transitie jeugdzorg meer betrekken bij dit beleid. Om gezamenlijk te bekijken wat we nog kunnen doen voor de jongeren met multiproblematiek. Maar ook dat is lastig want een partij als de GGD heeft te weinig financiële middelen.(coördinator samenwerkingsverband). Een aantal regio s pleit voor het ophogen van de kwalificatieplicht naar 21 jaar of hoger, om de verzuimaanpak van 18-plussers beter vorm te kunnen geven. Andere regio s zijn van mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is, die leidt tot het (langer) ophokken van deelnemers die niet meer gemotiveerd zijn om onderwijs te volgen. Men is dan van mening dat werken voor een deel van de jongeren een betere oplossing is, zolang ze maar in beeld blijven bij RMC. Veel leerlingen verlaten school tijdelijk om een paar jaar later gemotiveerder terug te komen Dit zijn vaak niet de domste leerlingen of de grootste risicoleerlingen, de jongeren die later de probleemgevallen van de maatschappij worden. Deze jongeren zijn gewoon school even beu. 61

62 Binnen en naast de convenantsdoelgroepen vragen enkele regio s specifiek aandacht voor de groep BBL-leerlingen en voor de oude VSV-ers Deze laatste groep valt deels onder een aanscherping van de WWB (Wet Werk en Bijstand). Als gevolg hiervan stroomt een groep jongeren met veel kans op uitval naar de ROC s. We zagen dat er vier onderwijsteams zijn waarbij de uitval in BBL erg hoog is. (..) bleek dat de problemen vaak veel ingewikkelder zijn en dat er in veel gevallen factoren meespelen waar we weinig aan kunnen doen (bijvoorbeeld groenpluk, crisis, druk op AVO-vakken). Voor deze groep geldt dus dat we gewoon niet weten of de doelstellingen haalbaar zijn. (programmamanager) De WWB is aangescherpt, per 1 juli 2012; als jongeren naar school kunnen moeten ze naar school en worden dan uit de uitkering gezet. Zij worden gepusht richting school want dat verwacht de school van ons. Je brengt het ROC een groep van 30 jongeren van wie je op voorhand al weet dat er misschien maar vijf de eindstreep halen, de rest wordt vsver. (gemeente) 6.3 Regionale context In de groepsgesprekken is aan de regio s gevraagd naar omstandigheden en ontwikkelingen die specifiek voor hun regio gelden en invloed hebben op de vsv-resultaten. Opvallend is dat meerdere regio s dezelfde omstandigheden en ontwikkelingen benoemden, namelijk veel grensverkeerleerlingen, grote-stedenproblematiek, veel nieuwkomers, krimp en laag opleidingsniveau. Een drietal regio s gaf juist aan te beschikken over een overzichtelijke regio qua aantallen leerlingen en onderwijsinstellingen. Hierdoor zouden deze regio s meer inzicht en sturingsmogelijkheden hebben voor het vsv-beleid. Grensverkeer In 22 regio s werd genoemd dat de regio te maken heeft met relatief veel grensverkeerleerlingen, waarbij sprake is van hogere uitval. Een grensverkeerleerling is een leerling onderwijs volgt in een andere RMC-regio dan hij of zij woont. Vooral in het MBO gaat het om een substantiële groep leerlingen. Een specifieke groep hierbinnen zijn leerlingen uit met name Zeeland, Zuidoost Brabant en West-brabant die letterlijk de grens overgaan om in België onderwijs te volgen (andersom komen er leerlingen uit Duitsland in Zuidoost Drenthe en de Achterhoek onderwijs volgen). Bijna alle regio s gaven aan dat de schooluitval onder de groep grensverkeerleerlingen hoger is dan onder leerlingen die in dezelfde regio wonen en onderwijs volgen. Bovendien vindt men het lastig om de vsv-aanpak over regio-grenzen heen af te stemmen. De helft van onze totale populatie vsv-ers volgt in een andere regio onderwijs. Om die reden moeten wij structureel een manier gaan vinden waardoor wij invloed kunnen uitoefenen op het beleid van een andere regio. (Vertegenwoordiger ROC) Regio s proberen contacten te leggen met andere regio s of instellingen om afspraken te maken over hoe met deze leerlingen om wordt gegaan qua vsv-aanpak en de bijbehorende financiering. Meerdere regio s gaven aan dat dit complex is, zeker als de regio met meerde- 62

63 re regio s afspraken moet maken. Een voorbeeld daarvan is de regio Utrecht die door een centrale ligging in het land met veel andere regio s te maken heeft. Het is opvallend dat zoveel regio s aangaven dat de schooluitval onder deze groep leerlingen hoger ligt dan bij de leerlingen die in de regio blijven. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat leerlingen die kiezen voor een opleiding verder weg, gemotiveerder zullen zijn voor hun opleiding. Om deze opmerking te onderzoeken hebben we daarom het vsvpercentage vergeleken van leerlingen die onderwijs volgen aan een instelling binnen of buiten de regio. Tabel 6.2 Aandeel voortijdig schoolverlaters VO en MBO naar grensverkeer en niet grensverkeer leerlingen, schooljaar Grensverkeer Niet grensverkeer VO 1,42% 1,21% MBO 7,17% 8,71% Het blijkt uit deze ruwe landelijke cijfers over het afgelopen schooljaar dat het vsvpercentage juist lager ligt bij grensverkeerleerlingen in het MBO, maar hoger in het VO. De belangrijkste kanttekening hierbij is dat alleen de hoofdvestiging van de onderwijsinstelling bekend is, waarbij met name in het MBO vaak sprake is van meer vestigingen, soms ook in verschillende regio s. Grote stad en platteland Na de grensverkeerleerlingen zijn de grootstedelijke -of plattelandsproblematiek een veelgenoemde omstandigheid. Grootstedelijke problematiek werd in negen regio s genoemd, waarbij dit zich uit in veel achterstandswijken, veel allochtonen, taalproblemen en leerlingen met multiproblematiek. In bijvoorbeeld de regio Rijnmond werd hierover het volgende gezegd: Hierbij kan nogmaals gewezen worden op de wel heel specifieke hardnekkige grotestedenproblematiek die in deze regio is terug te vinden en zelfs nog als ernstiger wordt ingeschat dan alle andere grote steden. De cumulatie van problemen in sommige wijken is vrijwel uniek voor Nederland. Regio s waarin plattelandsproblematiek voorkomt hebben vaak te maken met een krimp van de bevolking. Door de grotere afstanden die leerlingen uit het platteland daarom moeten afleggen om onderwijs te kunnen volgen, heeft negatieve gevolgen voor het aantal leerlingen dat een startkwalificatie haalt of wil halen. Tot slot gaven enkele regio s aan een laaggeschoolde bevolking te hebben. Nieuwkomers en azc s Een aantal regio s gaf aan dat ze te maken had met een of meerdere opvanglocaties voor asielzoekers in hun regio. Veel van deze locaties leiden tot een snelle instroom en doorstroom van jongeren die wel onderwijs volgen, maar zelden een startkwalificatie halen. Deze doelgroep zal in de nieuwe meetsystematiek eruit gefilterd worden. Om de zwaarte van 63

64 de opmerking te kunnen wegen, hebben we gekeken hoeveel regio s te maken kunnen hebben met deze problematiek. Landelijk zijn er een kleine 1400 jongeren van 12 tot 17 jaar woonachting in een AZC. Een eerste schatting laat zien dat de 49 AZC-locaties over tweederde van het land zijn verdeeld. We hebben hierbij niet gekeken naar type locatie en of er veel of juist weinig schoolgaande jongeren aanwezig zijn. Er zijn 12 regio s zonder AZC-locatie, 13 met één locatie en 11 regio s met 2 locaties. Arnhem-Nijmegen (3), Limburg-Noord (4) en Twente (5) kennen de meeste opvanglocaties. 6.4 Borging en toekomstige financiële bijdragen voor vsv Borging Dit jaar lag de nadruk van het onderzoek op het bepalen van de uitgangspositie van de regio s. In een aantal gevallen is echter al vooruitgeblikt naar de periode na Dit kwam met name aan bod bij de vraag naar de toekomstige borging van het beleid. In hoeverre hebben regio s dit aspect meegenomen bij het opstellen van de aanvragen? Ten eerste geven regio s aan dat ze een deel van het beleid uit de oude convenanten wel voortzetten, maar niet meer opnemen in het regionaal programma. Het gaat dan vaak om verzuimaanpak, LOB en de overgang van VO naar VMBO. De oude maatregelen zijn o.a. de warme overdracht, RMC-functie in het Mbo, Intergrip, verzuimaanpak en zomerweken. Enkele maatregelen vooral ten behoeve van de overdracht van VO naar Mbo zijn intussen geborgd. De nadruk in deze eerste convenantsperiode lag op de uitval in het VO en bij de overstap van het VO naar het Mbo. Voor de tweede convenantsperiode is met elkaar nagedacht over andere knelpunten Anderen geven aan dat ze verwachten dat de huidige middelen genoeg in gang zullen zetten om het vsv-beleid na 2015 te doen indalen in regulier instellingsbeleid. Sommige regio s zijn hier al mee bezig, andere willen dit gaan doen. We beseffen dat we het over 3 jaar zonder VSV-gelden moeten doen. Dan zullen we vanuit andere middelen iets moeten doen. op regulier schoolniveau moeten er dan een aantal zaken geregeld zijn: LOB aanpak, estafette. Vandaar dat het van belang is dat op stuurgroepniveau de CVB mensen daar ook over meepraten en meebeslissen. Dat betekent dat ze zich verplichten om dat later in hun programma ook op te nemen Veel regio s zien daar echter beperkingen. Naast afspraken en routines in bv melden of signaleren, is veel van de aanpak gericht op extra begeleiding of menskracht, dat maar deels uit schoolbudgetten of gemeentelijk beleid kan worden gefinancierd. De [regionale] programma s hebben een aanjaagfunctie gehad binnen scholen. Het verzuim werd al geregistreerd maar door het programma wordt het registreren nauwkeuriger gedaan. Daarnaast wordt kritisch gekeken naar de beschikbare middelen en regionaal is er 64

65 een verzuimprotocol opgesteld. Met de vaste voet die scholen ontvangen zouden ze een verzuimcoördinator aan kunnen stellen Een van de vragen is daarbij hoe het huidige vsv-beleid in de onderwijsinstellingen is georganiseerd. Voor borging in instellingen is een probleem dat de verantwoordelijkheid voor het vsv-beleid vaak nog gepositioneerd is bij stafafdelingen (gedefinieerd als een zorg - probleem), wat de borging op het meer operationele vlak bemoeilijkt. Anderzijds hebben sommige ROC s het onderwerp wel opgenomen in hun reguliere sturing, via managementrapportages en overleggen met onderwijsteams. De vraag daarbij is in hoeverre er in deze aanpak daadwerkelijk een vertaling is naar wat er in de klas gebeurt tussen docent en leerling. De huidige gezamenlijke aanpak geeft gemeenten en RMC s ook de mogelijkheid om openheid te vragen van scholen over hun besteding van middelen. Wij hebben nu wel de keuze gemaakt om regionaal geld naar de ROC s te laten gaan. We willen dit najaar voor het eerst een totaal overzicht van de ROC s krijgen, over wat doen jullie in vsv beleid, gelinkt aan regulier beleid. Wat voor budgetten zet je in? Wat zou er nog voor bijdrage uit de programma middelen kunnen komen, de regiomiddelen? Hoe is die samenhang? Vinden we die logisch? Dan krijgt u ook nog een bijdrage uit de regiomiddelen. Zo hopen we op meer beleidssturing (..). RMC s gaan meer op het beleid van het ministerie zitten, nemen een regierol, dat vinden de ROC s niet altijd leuk. Laten zien dat we het integreren in het beleid en delen met een ander. Vooral wat betreft de plusvoorzieningen lijken alle betrokkenen het erover eens dat dergelijke intensieve vormen van begeleiding niet uit regulier onderwijsbudget betaald kan worden. De gemiddelde budgetten per leerling in plusvoorzieningen ligt nu echter ongeveer op 3000 euro. Dat is een beperkt bedrag ten opzicht van de bekostiging van reguliere MBO1 leerlingen (ongeveer euro per leerling per jaar). Een van de deelnemers verwoordt de gemiddelde pragmatische houding van de regio s ten opzichte van borging. We richten ons wel op de implementatie en verankering in de organisatie. Ik vind dat de politiek wel een aantal maatregelen moet nemen willen wij extra dingen doen. Het wordt steeds moeilijker om de laatste uitvallers nog te binden aan de scholen. We denken na over hoe we in het reguliere budget een aantal dingen kunnen koppelen, maar ik denk niet dat dat voldoende is om daar die zaken over 2 à 3 jaar uit te bekostigen. Dan zullen we een gesprek moeten hebben om te bekijken hoe we het werk dat we opgebouwd hebben in stand houden en tegen welke extra kosten. Toekomstige middelen Over die toekomstige beschikbare financiële middelen voor de vsv-aanpak zijn de respondenten overwegend somber gestemd. Gemiddeld verwacht 69% van de respondenten een vermindering van de bijdragen voor vsv, 29% verwacht een gelijkblijvend budget en 2% verwacht een toename van de financiële middelen. De verminderde financiële bijdragen voor vsv verwacht men van alle financiële bronnen: zowel Rijk, gemeente, provincies als de onderwijsinstellingen. 65

66 6.5 Mening over de aansturing vanuit OCW De wijze waarop OCW de aansturing van het VSV beleid heeft vormgegeven is door de overgrote meerderheid van RMC-coördinatoren en contactpersonen als nuttig (59%) tot zeer nuttig (28%) ervaren. Deze positieve waardering voor de vormgeving van de beleidsuitvoering door OCW geldt voor alle gevraagde onderdelen: de cijferproducten, accountmanagers, convenanten, het algemeen beleid VSV en het stellen van targets. In onderstaande figuur is de mening over de aansturing vanuit OCW per onderdeel afgebeeld. Figuur 6.3 Wijze waarop de respondenten de landelijke aanpak vanuit OCW heeft ervaren (n = 67) Cijferproducten Accountmanagers Convenanten Stellen van targets Algemeen beleid VSV 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% niet nuttig neutraal nuttig zeer nuttig Deze positieve beoordeling over de beleidsuitvoering door OCW en dan specifiek de accountmanager werd ook in de groepsgesprekken bevestigd. Programmamanager vsv: Wij zijn zeer tevreden over de inbreng, toon, bereikbaarheid en de positief kritische houding van onze accountmanager van OCW. Het is niet aan te raden om deze functionaliteit eruit te halen als je de komende drie jaar het vsv-programma wilt continueren. In de elf regio s waarin de aansturing vanuit OCW aan de orde kwam werd vooral het directe contact, de ondersteuning en het advies of de feedback vanuit de accountmanager gewaardeerd. Een drietal regio s gaf aan dat het zonde zou zijn als de accountmanager ofwel het vaste contactpersoon van de regio s zou verdwijnen. Een kritiekpunt vanuit de regio s is dat de (voorlopige) vsv-cijfers te laat worden aangeleverd en op dat moment al achterhaald zijn. 6.6 Conclusies Er staan veel veranderingen op stapel op de terreinen van onderwijs, jeugdzorg en sociale zekerheid. Bijna alle regio s hebben in hun aanvraag, in de analyse of middels een aparte brief aangegeven dat de uitwerking van deze plannen voor een groot deel zal bepalen of men de vsv-doelstellingen haalt. 66

67 Betrokkenen verwachten negatieve effecten op voortijdig schoolverlaten van de voorgestelde ontwikkelingen op het terrein van onderwijs, zoals de hogere eisen voor taal en rekenen op het MBO, de aanscherping van de exameneisen op het VO, het verkorten van de MBOopleidingsduur, de entreeopleiding en de nieuwe bekostiging. Overwegend positieve effecten verwacht men van de decentralisatie van de jeugdzorg. Dit vraagt wel om een samenhangende visie vanuit onderwijs en gemeenten, bij voorkeur in regionaal verband, over de aansluiting van de schoolinterne zorgstructuur en de schoolexterne zorgstructuur. De meeste problemen verwachten betrokkenen bij het behalen van de doelstellingen voor de bovenbouw havo/vwo en het MBO. Regionale factoren die volgens de regio s invloed hebben op een succesvolle vsv-aanpak zijn grotesteden- en plattelandsproblematiek, algemeen opleidingsniveau in de regio, krimp en de regionale arbeidsmarkt. Veel regio s stellen dat grensverkeerleerlingen vaker uitvallen, maar de eerste cijfers wijzen erop dat dit voor het MBO niet het geval is. Direct betrokkenen zijn tevreden over de landelijke sturing van het vsv-beleid vanuit het ministerie van OCW. Men verwacht op termijn minder middelen. Voor zover regio s nu bezig zijn met de borging van maatregelen is men pragmatisch. Waar mogelijk worden aanpakken opgenomen in regulier instellingsbeleid. Tegelijkertijd kunnen veel projecten en programma s niet zonder aanvullende financiering. 67

68 68

69 7 Kwantitatieve analyses: een verkenning In dit hoofdstuk gaan we na of er verbanden waar te nemen zijn tussen de maatregelen die in het verleden zijn genomen en de reductie van vsv die daarvan het gevolg is geweest. Aan onderzoek naar verschijnselen die in het verleden hebben plaatsgehad kleven een aantal beperkingen. De eerste beperking vormt de afhankelijkheid van bestaande bronnen van registratieve of onderzoeksmatige aard. De aansluiting tussen de beschikbare data en de beleidstheorie die ten grondslag ligt aan de oude aanpak is niet altijd duidelijk. Beschikbare data kunnen ongewild iets anders meten dan wij eigenlijk hadden moeten of willen meten. In de tweede plaats weten we niet precies zo is uit de regioanalyses en groepsgesprekken gebleken in hoeverre maatregelen uit het verleden binnen scholen en regio s ingezet zijn. In de laatste plaats kan het zo zijn dat essentiële randvoorwaarden of kenmerken van de maatregelen nooit gemeten zijn, waardoor de informatie achteraf er helemaal niet is. Ook deze verschijnselen kunnen onze analyses verstoren. Een eerste vingeroefening met kwantitatieve analyses is gegeven deze beperkingen toch nuttig. Het is immers gebleken dat de schooluitval de afgelopen jaren is afgenomen en dat er sterke verschillen zijn in de daling per regio. Omdat er diverse data (van wisselende kwaliteit) beschikbaar zijn uit het verleden willen we in dit hoofdstuk kijken in hoeverre deze data van betekenis zijn voor de afname van het vsv. Het onderzoek is daarom inventariserend van aard met als belangrijkste doelstellingen te bepalen: Welke analysemethoden we uiteindelijk het beste kunnen hanteren wanneer in een verder vervolg meer diepgaande analyses worden uitgevoerd, als de datavoorziening ruimer wordt en meer informatie over het de huidige convenantsperiode beschikbaar komt. Welke informatie beschikbaar is, met name over het beleid, en hoe in de komende jaren hier een verdere aanvulling op gegeven kan worden. Welke verbanden we op basis van de huidige gegevens reeds kunnen onderscheiden. Deze verbanden kunnen ook behulpzaam zijn voor het bepalen van de opzet van de latere analyse. 7.1 Wat is er al bekend uit eerder onderzoek? Er zijn al enkele onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van gevoerd beleid gericht op voortijdig schoolverlaten. Hieronder gaan we in op enkele studies die zijn uitgevoerd op het gebied van voortijdig schoolverlaten. Het CBS (Pijpers, 2010) heeft in 2010 een studie uitgevoerd naar de factoren die voortijdig schoolverlaten beïnvloeden. Hoofdvraag was welke achtergrondkenmerken het voortijdig schooluitval beïnvloeden en wat de invloed is van scholen. Zij richten zich op alle leerlingen 12 tot 23 jaar vo, mbo en vavo voor het jaar , die zijn opgenomen in de Gemeentelijke Basisadministratie. Zo wordt voorkomen dat leerlingen die emigreren ten onrechte worden aangemerkt als vsv. Het CBS heeft veel achtergrondkenmerken beschikbaar en heeft een selectie gemaakt van de belangrijkste kenmerken die zij van belang achten. Ze maken een onderscheid tussen leerlingkenmerken en huishoudenskenmerken. De huishoudenskenmerken omvatten het aantal personen in huishouden, het soort huishouden (thuis- of uitwonend; een- of twee- 69

70 oudergezin), het aantal verdieners in huishouden, de inkomstenklasse, verhuizingen en veranderingen in inkomen en soort huishouden. De achtergrondkenmerken van de leerlingen zijn geslacht, herkomstgroepering, generatie van herkomst, leeftijd, leeftijdsverschil met jaargroep, de citotoets totaalscore en het wel of niet verdacht geweest van misdrijf afgelopen 3 jaar. Daarnaast nemen zij ook kwadratische en kubische termen van leeftijd mee, omdat het aandeel vsv ers in leeftijdsgroep zich niet recht evenredig met leeftijd verhoudt. De reden is om te controleren of langzame leerlingen of snelle leerlingen vaker uitvallen of niet. Vervolgens bepalen de onderzoekers de verwachte uitvalscore van scholen op basis van hun leerlingenkenmerken. Deze leerlingenkenmerken blijken een heel goede voorspeller te zijn, waarop ze concluderen dat het beleid blijkbaar weinig toevoegt, waarbij ze wel aantekenen dat daardoor geen uitsluitsel bestaat over de effectiviteit van beleid. Een analyse van het CPB (Van der Steeg e.a., 2008) komt tot een soortgelijke conclusie betreffende een aantal regionale convenanten die in 2006 zijn uitgevoerd. Het betreft hier een eerste type regionale convenanten die weinig vergelijkbaar zijn met de regionale convenanten zoals deze nu worden toegepast. Voor de analyse wordt hier gebruik gemaakt van het feit dat in dat jaar in sommige regio s deze convenanten wel van toepassing waren en in andere niet. De regio s zonder convenant fungeren als controlegroep. Daarnaast kijken zij naar het verschil voor en na invoering van het convenant. Deze methode wordt difference in difference genoemd. Het CPB gebruikt als populatiekenmerken geslacht, leeftijd en etniciteit. Het CPB gebruikt twee omgevingskenmerken, namelijk de gemeentegrootte en een variabele die aangeeft of een leerling in een Armoede accumulatie gebied (APCG) woont. Tenslotte nemen ze ook de besteding van RMC middelen per leerling op. In tegenstelling tot het CBS, nemen zij geen huishoudingskenmerken mee, maar kenmerken van de buurt (CBS data) waaruit de leerling komt. Deze gebruikt het CPB echter alleen voor de gevoeligheidsanalyse. Het gaat om het aandeel hoge en lage inkomens, de dichtheid van bewoning, de gemiddelde waarde van onroerend goed, het gemiddeld inkomen en het aandeel van niet-westerse allochtonen. Het CPB vindt geen significante effecten van de invoering van de convenanten, maar ook niet van populatiekenmerken, of omgevingskenmerken. Een analyse door TIER (De Witte en Cabus, 2010) analyseert de effectiviteit van het vsvbeleid in Nederland, op individueel niveau en op schoolniveau. Op individueel niveau gaat het om de kans op uitval van een student, ofwel de vraag wat de uitvalkeuze van een student bepaalt. Naast eerder genoemde leerling kenmerken, zoals ook gebruikt door het CPB, gebruiken zij CBS data voor omgevingskenmerken van een student. Het gaat om de populatiedichtheid, het inwoneraantal, het aandeel eenpersoonshuishoudens, het aantal vierkant kilometer groen in de buurt, het aandeel allochtonen, het gemiddelde inkomen, het aantal verhuizingen, de waarde van onroerend goed en werkgelegenheid in de regio. Als beleidsvariabelen nemen zij de convenantmaatregelen als uitgangspunt. Deze zijn opgenomen als variabele die een waarde 1 heeft als een maatregel in de regio van de leerling wordt uitgevoerd en 0 wanneer deze niet wordt uitgevoerd. Dit impliceert dat men aanneemt dat alle scholen de voorgenomen regionale convenantmaatregelen uitvoeren, op een gelijke wijze. 70

71 Er zijn verschillende prikkels voor scholen om uitval te verminderen, die van belang zijn voor de verklarende analyse van de effectiviteit. TIER noemt een prikkel vanuit de informatievoorziening over voortijdig schoolverlaten. Door scores te publiceren kan een competitie tussen regio s of scholen ontstaan om beter te scoren op de lijst. De publieke aandacht voor voortijdig schoolverlaten kan tevens van invloed zijn op de verlaging van de schooluitval over de jaren heen. Leerlingen kunnen profiteren van de aandacht (publiekscampagnes) die is besteed in voorgaande jaren aan voortijdig schoolverlaten. Daarom neemt TIER een tijdtrend op in de analyse om voor dit effect te corrigeren. TIER vindt een sterk verband tussen de populatiekenmerken en voortijdig schooluitval. Vrijwel ieder kenmerk is significant, op het aantal inwoners en het aantal vierkante kilometers groen in de wijk na. Daarnaast voert TIER ook een analyse uit op schoolniveau. Daarbij verdelen zij de scholen in groepen met een lage uitval, gemiddelde uitval en hoge uitval. Voor scholen met een lage en gemiddelde uitval is het beleid vrijwel niet effectief. De maatregelen overgang vmbombo en het aanbieden van stages zijn significant voor de gemiddelde groep scholen. Bij scholen met hoge uitval zijn alle maatregelen significant. Het effect van beleidsmaatregelen is daardoor sterker bij scholen met meer uitval. Een laatste studie is een studie van het CPB (Van der Steeg e.a., 2012) waarin zij een experiment onder 450 leerlingen in het MBO hebben uitgevoerd waarin het effect van begeleiding op voortijdig schoolverlaten werd geanalyseerd. Bij dit experiment werd de uitval vergeleken tussen een groep die wel begeleiding kreeg en een groep die geen begeleiding kreeg. Door de keuze of een leerling wel of geen begeleiding krijgt willekeurig toe te wijzen worden selectie effecten, die de resultaten kunnen verstoren, voorkomen. Uit de studie blijkt dat begeleiding effectief is om uitval bij deze doelgroep te verminderen. Dit zegt echter onvoldoende over het beleid als geheel. 7.2 Betekenis voor effectiviteitsmeting Voor onze analyse zijn een aantal zaken van belang die voortkomen uit de analyse van de literatuur. Algemeen kunnen we stellen dat de effectiviteit nog te weinig systematisch is geanalyseerd. Eén van de beperkingen is bijvoorbeeld de wijze waarop het beleid is opgenomen in de analyse. De (onderling afwijkende) effectiviteit van verschillende accenten en keuzes in het beleid komt bijvoorbeeld nog weinig in beeld, of alleen grofmazig dan wel juist weer geconcentreerd op één enkele specifieke maatregel. Voorts wordt nog weinig gebruik gemaakt van de langere reeks van jaren waarover langzamerhand data over uitval worden opgebouwd. In de studies komen populatiekenmerken en omgevingskenmerken als zeer belangrijke factor naar voren. Deze blijken van grote invloed. Er zijn veel goede data beschikbaar over leerlingkenmerken en omgevingskenmerken. Voor beleid is dit veel minder het geval. We gaan later in op de vraag in hoeverre wij in onze studie beschikken over betere variabelen om het beleid te meten. Op basis van de literatuurbespreking ligt vooral het aandachtspunt op het beter meenemen van beleid in de analyses. De dominantie van populatiekenmerken in de verklaring van de uitval blijft echter bij alle analyses een voortdurend aandachtspunt. 71

72 De difference in difference gebruikt door het CPB is een veel gebruikte methode in effectiviteitsmetingen. Aangezien wij in onze studie de effectiviteit willen bepalen van de nieuwe convenantsmaatregelen is het toepassen van deze methode problematisch. Er is namelijk geen controlegroep aanwezig waarmee de resultaten vergeleken kunnen worden. Daarnaast is het de vraag in hoeverre er gekeken kan worden naar een situatie voor invoering en na invoering, omdat het vorige convenant waarschijnlijk niet sterk anders is van opzet dan het nieuwe convenant. Dit alles heeft belangrijke consequenties voor de interpretatie van de uitkomsten van de kwantitatieve analyses die voor dit onderzoek worden uitgevoerd. In essentie gaat het om een vergelijking van effectiviteit tussen verschillende typen maatregelen en niet om een vergelijking met de situatie zonder (regionaal) beleid. De uitkomsten zeggen dus meer over de vraag of een bepaald soort aanpak beter werkt dan een andere, dan over de vraag hoe effectief het beleid is ten opzichte van een situatie zonder beleid. Wel kan getoetst worden of de mate van realisatie van meer algemene doelstellingen van het beleid in de regio, zoals een verbeterde samenwerking, doorvertaalt in betere resultaten. Een dergelijk verband zegt ook iets over de effectiviteit van het beleid als geheel. Parallel aan dit onderzoek zal het CPB de komende jaren een aantal concrete maatregelen of instrumenten in een quasi-experimentele setting onderzoeken. In 2015 zullen de resultaten van beide onderzoeken bij elkaar worden gebracht. 7.3 Opzet van de analyse We zijn vooral geïnteresseerd in de regionale effectiviteit van het beleid rondom voortijdig schooluitval. De analyses worden daarom uitgevoerd op de niveaus waarop het beleid met name wordt vormgegeven, namelijk het niveau van de regio s. Omdat de leerlingpopulaties tussen de regio s verschillen op persoons- en huishoudkenmerken is het van belang om voor die factoren variabelen op te nemen in het model. Op die manier geeft de analyse inzicht in de vraag of regio s met een bepaald type beleid, of bepaalde populatiekenmerken verschillende resultaten boeken om voortijdig schooluitval aan te pakken. Daarnaast doen we een analyse van het beleid van de MBO instellingen en de invloed daarvan op voortijdig schoolverlaten. In een verklarende analyse zijn we vooral geïnteresseerd in de effectiviteit van beleid in de verschillende regio s. Factoren die de uitval kunnen verklaren zijn: Populatiekenmerken Beleid in de regio gericht op uitval, waarbij de convenanten een belangrijke rol spelen; Meer algemene kwaliteit en beleid van de onderwijsinstellingen Het doel van de kwantitatieve analyse is vooral om de effecten van beleid inzichtelijk te maken en aanbevelingen te doen over het te voeren beleid en de besteding van middelen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een bepaald type maatregelen effectiever is dan andere, wat tot een logische aanbeveling zou leiden dat dit type beleid meer aandacht zou moeten krijgen. 72

73 Het onderzoek heeft een looptijd van drie jaar. Ieder jaar voegen we gegevens toe over de uitval en beleid aan de hier gebruikte gegevens, waardoor er meer analysemogelijkheden ontstaan voor de evaluatie van het beleid. Een van de beperkingen van een analyse op het niveau van regio s en scholen is dat het aantal waarnemingen klein is en daarmee ook de mogelijkheden om een groter aantal verklarende factoren tegelijkertijd in de analyse te betrekken. Naarmate data over meer jaren beschikbaar komen, nemen deze mogelijkheden toe en daardoor ook de betrouwbaarheid van de analyse. Andere gegevens die we gedurende het onderzoek vinden kunnen worden toegevoegd aan de gegevens die we nu al hebben. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om variabelen uit de enquête die in het kader van het onderhavige onderzoek jaarlijks wordt uitgevoerd.. Daarmee kan de kwaliteit van de data over het beleid toenemen. Het levert echter een zeer belangrijke beperking op. Aangezien deze data niet consistent aanwezig zijn voor een langere tijdreeks, is het aantal jaren en daarmee het aantal waarnemingen waarop deze van toepassing zijn, beperkt. Door jaarlijks gegevens toe te voegen, krijgt de dataset die we opbouwen een paneldata structuur. We hebben dan gegevens per regio over meerdere jaren, wat de analysemogelijkheden sterk vergroot. In een paneldata structuur wordt de verandering over tijd vergeleken tussen regio s. Er zijn verschillende analysemogelijkheden voor paneldata. De voornaamste zijn fixed effects modellen, of modellen op basis van eerste verschillen. Aangezien we kiezen voor een regionale analyse en een analyse op schoolniveau, is het van belang om rekening te houden met verschillen tussen de regio s in termen van populatie en andere factoren die van invloed zijn op uitval. Het grote voordeel van paneldata is dat niet waargenomen effecten (factoren waar geen data voor beschikbaar is, maar die wel van invloed zijn) die constant zijn over de tijd wegvallen uit de analyse en daardoor de uitkomsten van de analyse niet beïnvloeden. In fixed effects modellen wordt aangenomen dat iedere analyse-eenheid (een regio) een eigen constante term heeft. Dit wordt bereikt door per regio een zogenaamde dummyvariabele op te nemen. Een dummy variabele per regio neemt de waarde 1 aan voor die specifieke regio en 0 voor andere regio s. Daardoor vergelijkt een fixed effects model de variabelen over de tijd ten opzichte van de gemiddelden binnen de eigen regio. Deze dummyvariabelen kunnen ook gebruikt worden voor de inschatting van het risico dat men heeft op uitval. Regio s met een hogere constante term hebben een groter risico op uitval, dan regio s met een lagere constante term. In het model worden populatiekenmerken en beleidsvariabelen opgenomen om de verklarende kracht hiervan te meten op de afwijkingen van het regiogemiddelde van de uitval. Om rekening te houden met tijdsafhankelijke factoren kunnen verder dummyvariabelen voor elk jaar opgenomen. Als over de tijd verschillende waarnemingen per eenheid beschikbaar zijn, kan dit model geschat worden. Een dergelijke aanpak vereist tenminste drie meetpunten. Een analyse op basis van eerste verschillen kijkt ook naar veranderingen over de tijd, maar verklaart de verandering van de uitval aan de hand van een verandering van beleid. Beide 73

74 zijn jaarlijkse veranderingen, waardoor de interpretatie van het model is gericht op de korte termijn. Dit jaar hebben we exploratief gekeken naar correlaties tussen beschikbare beleidsvariabelen en vsv-scores. Een correlatie geeft de samenhang weer tussen variabelen, maar geeft geen oorzakelijk verband weer. Daarvoor is een verklarende analyse nodig. Een correlatie geeft zicht op de richting van de samenhang en de mate van samenhang is tussen variabelen. Aangezien een correlatie uitgaat van het verband tussen twee variabelen, is bovendien mogelijk dat andere variabelen de samenhang tussen de twee verstoren. In een verklarende analyse wordt hier wel rekening mee gehouden. De correlaties zijn een eerste toets naar mogelijke verbanden. Tegelijkertijd geven de correlaties zicht op de bruikbaarheid van de gehanteerde beleidsvariabelen voor meer diepgaande analyses in een later stadium van het evaluatieonderzoek. Voor het berekenen van de correlaties maken we gebruik van zogenaamde Pearson correlatie-coëfficiënten die variëren op een schaal van 0 tot +1 voor een positief verband en van 0 tot -1 voor een negatief verband. Dergelijke verbanden kunnen uiteraard door toeval bepaald worden. Gebruikelijk is dan ook om een toets hiervoor uit te voeren. Als het verband significant is, betekent dit dat de kans klein is dat het om een toevallig verband gaat. Voor dit onderzoek hanteren we hiervoor de veel gebruikte grens van 5%. Hieronder gaan we in op de nu beschikbare data. 7.4 Data Voor de populatiegegevens hebben we van DUO bestanden ontvangen met individuele data over alle leerlingen en schooluitval voor de schooljaren 2005/2006 tot en met 2010/2011. De bestanden van DUO bevatten de volgende variabelen: Leerlingen in probleemwijken (APCG gebieden) Herkomst leerling (autochtoon, westers/niet westers, Turks, Marokkaans, Antilliaans, Surinaams) Generatie van herkomst (1 e generatie, 2 e generatie) Leeftijd Gemeentegrootte Schooltype VO, leerjaar, leerweg vmbo Niveau MBO, sector en leerweg Uitvallers, met vmbo diploma, met mbo diploma Op basis van deze gegevens zijn aparte bestanden gecreëerd voor het regioniveau en het niveau van MBO-scholen. Per regio en per MBO-instelling hebben we de aandelen van de populatiekenmerken berekend. Daardoor worden de kenmerken onafhankelijk van de grootte van de regio. Deze data omvat de gegevens die ook in andere studies door CPB, TIER en CBS worden gebruikt. Kenmerken voor de buurt, bijvoorbeeld door de koppeling van deze gegevens aan gegevens van het CBS ontbreken. Deels zitten deze al vervat in variabelen zoals de gemeentegrootte en het aandeel leerlingen APCG gebieden, maar ook in de herkomst van de leerlingen. Het bestand met MBO-scholen is gekoppeld aan de JOB-monitor. De JOB-monitor is een enquête onder MBO-deelnemers waarin zij rapportcijfers geven over de door hen ervaren on- 74

75 derwijskwaliteit van hun scholen. Met deze koppeling kunnen we een eerste, beschrijvende analyse maken van de samenhang tussen onderwijskwaliteit en uitvalcijfers. Het regionaal bestand hebben we gekoppeld aan gegevens uit de RMC-effectrapportages. Op die manier kunnen we een eerste inschatting maken van de samenhang tussen beleid en de uitval in de regio s. De RMC-effectrapportages zijn de belangrijkste bron van vergelijkbare informatie over de regionale aanpakken voor schooljaar Volgend jaar zijn naast de RMC-effectrapportage ook scores uit de enquête van het onderhavige monitorings- en evaluatieonderzoek van dit jaar te relateren aan de nieuwe data over De RMC-effectrapportage betreft een groot aantal potentiële variabelen voor het beleid. Dit betreft bijvoorbeeld informatie over de besteding van RMC-middelen, de maatregelen uit een menulijst van convenanten die in uitvoering zijn, kwalitatieve inschattingen van respondenten in de regio s over het functioneren van registraties en samenwerking. In bijlage 4 wordt een nadere toelichting gegeven op de beschikbare informatie in de RMCeffectrapportage. Tevens wordt daarin nader toegelicht hoe een aantal gerelateerde variabelen zijn gecombineerd tot nieuwe meeromvattende geclusterde variabelen. 7.5 Relatie regionaal beleid en vsv-scores Een van de cruciale analyseniveaus van deze studie is het regionale niveau. Dit is immers ook het niveau waarop het beleid vanuit de convenanten wordt vormgegeven. De meest recente data die wij beschikbaar hebben over uitval zijn van Dit betekent dat wij de uitval alleen kunnen verbinden aan maatregelen en beleid voorafgaande aan de nieuwe convenantsperiode. We willen echter toch een aantal meer beschrijvende analyses uitvoeren met de data die we op dit moment ter beschikking hebben. Dit heeft meerdere doelen: Omdat er in voorgaande jaren ook sprake was van een convenant en regionaal beleid kan een eerste toets uitgevoerd worden op mogelijke verbanden van vsv-scores met het beleid. Zien we bijvoorbeeld bij sommige typen beleid een duidelijker verband met (lagere) vsv-uitval dan bij andere? Omdat bekend is dat populatiekenmerken een belangrijke invloed op de uitval hebben, is een mogelijke samenhang tussen populatiekenmerken en beleid een complicerende factor. Zeker voor bepaalde typen beleid waarvoor dit op voorhand verwacht kan worden, kan dit op voorhand getoetst worden. De verkenning van de data geeft inzicht in de mogelijkheden voor verdergaande verklarende analyses in een later stadium van het onderzoek. De bedoeling is immers dat meer op het einde van de evaluatieperiode meerdere jaren aan elkaar verbonden worden, namelijk zowel jaren voorafgaande als tijdens de nieuwe convenantsperiode. Zijn er verbanden tussen bepaalde typen regionaal vsv-beleid en de vsv-scores van regio s? Welke typen beleid blijken meer samenhang te kennen met lage vsv-scores dan andere? Om dit te toetsen zijn een aantal scores van regio s op kwantitatieve variabelen uit de RMC-effectrapportages over afgezet tegen het aandeel nieuwe voortijdig schoolverlaters in de regio. Tevens wordt een gekeken of de verschillen tussen regio s in de daling van de uitval tussen 2010/2011 en in verband te brengen zijn met verschillende keuzes van het beleid. 75

76 Op basis van de data die we nu tot onze beschikking hebben willen we een eerste toets uitvoeren of: Een betere samenwerking in de regio samenhangt met lagere uitval; De perceptie dat de RMC-coördinatie goed kan worden uitgevoerd samenhangt met een lagere uitval; Een goede melding- en registratie van gegevens samenhangt met een lagere uitval; Een hogere inschatting van de algehele barometer hangt samen met een lagere uitval; De keuze voor specifieke beleidsinstrumenten binnen het menu voor het oude convenant samenhangt met de uitval. Is bijvoorbeeld zo dat de keuze voor beleidsopties die een meer preventief karakter hebben tot betere resultaten leiden? De verdeling van de middelen in een specifieke richting invloed op de vsv-resultaten heeft. Allereerst hebben we diverse losse verbanden getoetst tussen het niveau van allerlei beleidsvariabelen uit de RMC-analyse en de hoogte van de uitval in de regio middels Pearson correlatie-coëfficiënten. De uitkomsten hiervan zijn weergegeven in bijlage 4. Van de clustervariabelen voor het beleid heeft geen enkele een significante correlatie met de uitval. Tevens is gekeken naar de samenhang met een groot aantal individuele beleidsvariabelen. Er zijn slechts enkele significante samenhangen gevonden, zowel in gunstige als ongunstige zin 1. Deze samenhangen zijn beperkt robuust (bijvoorbeeld wel significant 2 voor VO-uitval, niet voor MBO), en niet erg sterk (maximaal +/-0,4). In een dergelijke analyse in niveaus is de samenhang met populatiekenmerken een aandachtspunt. De correlatiecoëfficiënt tussen het aandeel allochtonen en de uitval in regio s is hoger dan 0,8. Zodra een beleidsmaatregel wordt ingevoerd met het oog op de samenstelling van de populatie, ontstaat dus direct een probleem in de analyse dat de samenhang met de uitval hierdoor sterk wordt beïnvloed. Overigens blijkt in bijlage 4 dat dit zogenaamde endogeniteitsprobleem niet zo groot is als naar de samenhang van maatregelen met het aandeel allochtonen wordt gekeken. Het lijkt niet zo te zijn dat regio s met veel allochtone leerlingen andere beleidsmaatregelen inzetten. Bovenstaande analyse betreft verbanden tussen indicatoren van het beleid en het niveau van de uitval. Voor de effectiviteit van beleid is het meer relevant om analyses uit te voeren met de verandering van de vsv-scores als uitgangspunt. Deze zijn zowel in verband gebracht met niveauvariabelen van het beleid als met variabelen die aangeven in hoeverre een verandering in het beleid is opgetreden. In het eerste geval wordt verondersteld dat een bepaald beleid in een bepaald jaar ook in de jaren daarna langdurig doorwerkt. In het tweede geval is voor de verandering in de uitval bepalend of het beleid afwijkt van het jaar daarvoor. Omdat beide veronderstellingen als twee uitersten kunnen worden gezien, geven we correlaties voor beide situaties weer. Voordeel van het werken in veranderingen is in ieder geval dat de sterke intercorrelatie met etniciteit die aanwezig was bij de analyse in niveaus hier een minder grote rol speelt. 1 Negatieve correlaties zijn gunstig, omdat een hogere score voor de beleidsvariabele correspondeert met lagere scores voor de uitval. Positieve correlaties zijn ongunstig. 2 We hebben bij deze correlatiecoëfficiënten gebruik gemaakt van een significantieniveau van 5%, maar in zijn algemeenheid geldt dat een ruimere grens van 10% niet veel meer significante verbanden zou opleveren. 76

77 Tabel 7.1 Correlaties tussen verandering in aandeel van de VSV-uitval (in procentpunten 2010/11 tov 2009/2010) in regio s met (geclusterde) beleidsvariabelen uit de RMC-effectrapportage correlatiecoëfficiënten (Geclusterde) beleidsvariabelen in niveaus Maatregelen convenant verbeteren onderwijsproces (clustervariabele) 0,10 Preventieve maatregelen convenant (clustervariabele) -0,14 Curatieve maatregelen convenant (clustervariabele) 0,04 Coördinatiefunctie RMC-coordinator (clustervariabele) -0,16 Samenwerking (clustervariabele) -0,31 Registratie en gebruik (clustervariabele) -0,03 Totale barometer 0,01 (Geclusterde) beleidsvariabelen in veranderingen Maatregelen convenant verbeteren onderwijsproces (clustervariabele) -0,04 Preventieve maatregelen convenant (clustervariabele) -0,05 Curatieve maatregelen convenant (clustervariabele) 0,12 Coördinatiefunctie RMC-coordinator (clustervariabele) 0,03 Samenwerking (clustervariabele) -0,15 Registratie en gebruik (clustervariabele) -0,15 Totale barometer -0,12 (*) significant op 5% Ook voor deze analyse in veranderingen geldt dat er geen significante resultaten voor de opgenomen variabelen terugkomen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de clustervariabele voor samenwerking (in niveau) wel voldoet aan een significantieniveau van 10%, Wanneer we specifiek kijken binnen het VO, geldt dat deze variabele ook bij een grens van 5% significant zou zijn. Meer algemeen geldt dat deze variabele nog de hoogste scores in de verwachte richting (reductie uitval) kent. De bovenstaande analyses geven weinig aangrijpingspunten om te bepalen of bepaalde vormen van beleid effectiever zijn dan andere. De enige aanwijzing die deze eerste correlaties geven is dat de kwaliteit van de samenwerking in de regio van belang lijkt, al geldt ook hier dat de statistische verbanden nog zwak zijn. We zijn in dit stadium echter voorzichtig met trekken van verregaande conclusies. Ten eerste gaat het om een beperkt aantal waarnemingen (39 regio s). Ten tweede ontbreekt in deze eerste analyse de samenhang met andere factoren en individuele kenmerken die de vsv-uitval verklaren. Ten derde betreffen de gehanteerde indicatoren voor het beleid nog vrij ruwe maatstaven. In de opbouw van de analyses vindt een meer robuuste toetst plaats. Analyses in 2013 en 2014 In 2013 zullen we soortgelijke - meer beschrijvende - analyses uitvoeren als degene die we hier presenteren. Het voordeel is dan echter dat we voor informatie over het beleid ook ge- 77

78 bruik kunnen maken van de enquête die dit jaar is uitgevoerd. In 2014 is de beschikbaarheid van data het grootst. In dit jaar wordt dan ook een meer diepgaande analyse uitgevoerd. De RMC-effectrapportage is jaarlijks beschikbaar vanaf Deze data worden voor deze gehele periode geclusterd, waarmee de empirische basis wordt verbreed. Een van de beperkingen van de analyse op regionaal niveau is immers het beperkte aantal waarnemingen. Voordeel van deze analyse is dat zowel jaren voorafgaande aan als tijdens het huidige convenant zijn opgenomen, wat meer variatie geeft in de beleidsvariabelen. We maken voor deze analyse zowel gebruik van fixed effects modellen als modellen in eerste verschillen. Een aandachtspunt bij het gebruik van een dergelijke tijdreeks is dat in het laatste jaar de nieuwe meetmethode wordt ingevoerd (voorlopige cijfers over ). Dit betekent dat over de onderzoeksperiode de meetmethode voor de regio s niet dezelfde is. Belangrijk is wel het gegeven dat in dit jaar ook nog cijfers beschikbaar zijn via de oude methodiek 1. Hierdoor kan een consistente tijdreeks worden geconstrueerd voor het specifieke doel van deze analyse. Voor de meer beschrijvende analyses waarbij alleen de cijfers voor gebruiken, benutten we echter direct de nieuwe meetsystematiek. Uit bovenstaande analyses blijkt dat vooral de data met betrekking tot het beleid beperkingen heeft. De beleidsvariabelen geven weinig zicht op de verschillen in de uitvoering van het beleid, bijvoorbeeld doordat het beleid in de vorige convenantsperiode vrij stabiel was, wat tot weinig variatie in de tijd heeft geleid. Een analyse die zowel het oude als nieuwe convenant in de analyse betrekt kan hierin een verbetering opleveren. Daarnaast zijn diverse variabelen voor het beleid grofmazig. Zo zijn voor bijvoorbeeld de toepassing van oude convenantsmaatregelen alleen dummies beschikbaar zijn (wel of niet van toepassing). Een aandeel in financiële termen zou bijvoorbeeld een nuancering hiervan betekenen. Dit is daarom een van de belangrijkste aandachtspunten voor de analyse in volgende jaren. Het is vooralsnog de vraag in hoeverre het mogelijk is om betere variabelen te creëren. De analyse in voorgaande hoofdstukken geeft aanwijzingen dat dit bijvoorbeeld op het gebied van samenwerking en bestuurlijk draagvlak mogelijk is. Indien het mogelijk is om deze te creëren verliezen we echter wel een aantal observaties uit voorgaande jaren. In komende analyses moeten we nagaan welke invloed dit heeft. 7.6 Leerlingtevredenheid en voortijdig schoolverlaten Leidt goed onderwijs tot minder uitval? En welke aspecten zijn daarbij specifiek van belang? In deze paragraaf staan de uitkomsten van een analyse op het niveau van MBOscholen centraal. We concentreren ons hierbij op een aantal correlatiecoëfficiënten van variabelen vanuit de JOB-monitor met de uitvalscores van scholen om te zoeken naar relaties tussen leerlingtevredenheid ( ervaren onderwijskwaliteit ) en schooluitval. De JOB-monitor is een grootschalige tweejaarlijkse enquête onder MBO-studenten waarin zij hun tevredenheid kunnen weergeven over allerlei aspecten van het onderwijs, zoals docenten, de onderwijsinhoud, studiebegeleiding, onderwijsfaciliteiten, keuze- en loopbaanbegeleiding, informatie over rechten en plichten etc. Deze gemiddelde scores geven daarmee een indicatie 1 Meer informatie hierover is beschikbaar via ( 78

79 in hoeverre de scholen op betreffende onderwerpen hun instelling kwalitatief goed vorm kunnen geven. In de onderstaande analyse toetsen we of er een samenhang bestaat tussen deze kwaliteitsindicatoren en de uitval op het niveau van de onderwijsinstelling. We gaan uit van de cijfers van het jaar 2009/2010 omdat dit het meest actuele jaar is waarvoor we uitval en de monitorscores met elkaar kunnen verbinden. Tabel 7.2 Correlatiecoëfficiënten van gemiddelde JOB-monitor scores met vsv-score per MBO-instelling, 2009/2010 Variabelen JOB-monitor 2010 (selectie) Pearson correlatiecoëfficiënten tussen vsvscore en genoemde variabele JOB-monitor Totale tevredenheid Algeheel rapportcijfer instelling -0,58 (*) Algeheel rapportcijfer opleiding -0,46 (*) Informatie vooraf Informatie vooraf klopt met werkelijkheid -0,37 (*) Opbouw opleiding vooraf bekend -0,39 (*) Studiebegeleiding Begeleiding bij studie -0,36 (*) Hulp bij leerproblemen -0,24 Goed beeld eigen studievoortgang -0,01 Voldoende mogelijkheden studeren eigen tempo 0,24 Keuze-/loopbaanbegeleiding Mogelijkheid zelf vakken te kiezen 0,13 Hulp bij keuzes tijdens studie -0,13 Duidelijkheid over mogelijkheden verder studeren 0,18 Tevredenheid begeleiding vervolgkeuze 0,07 Docenten Goede docenten -0,13 Contact met docenten -0,31 (*) Inhoud Aansluiting toetsen bij lesstof -0,48 (*) Studenten zelfde wijze beoordeeld -0,20 Goed lesmateriaal -0,42 (*) Tevredenheid afwisseling werkvormen -0,46 (*) Inspraak School hecht aan waarde mening studenten -0,48 (*) Organisatie Informatie over rechten en plichten -0,14 School past regels consequent toe -0,21 Tevredenheid school met omgang klachten -0,29 (*) Te veel lesuitval 0,14 Roosterwijzigingen op tijd -0,01 Veiligheid en sfeer Sfeer op school -0,65 (*) Veiligheidsgevoel in school -0,60 (*) (*) significant op 5% 79

80 Veel van de variabelen uit de JOB-monitor vertonen een significant verband met uitval, waarbij instellingen met grotere leerlingtevredenheid ook lagere vsv-scores hebben. Illustratief is dat het totale rapportcijfer een hoge correlatie vertoont. Significante scores komen bij alle categorieën terug, waarbij we het sterkste verband vinden voor de beoordeling van leerlingen van de sfeer en veiligheid op school. Opvallend is dat dit juist niét geldt voor keuze- en loopbaanbegeleiding, dat in veel regionale programma s zo n belangrijke nadruk krijgt. Overigens geldt wel dat de informatie vooraf een significant verband vertoont. Nogmaals wijzen we op het feit dat het hier om een eerste verkenning van samenhangen gaat en dat de nodige omzichtigheid betracht moet worden om dit direct door te vertalen naar causale verbanden. Bovenal is bij deze verbanden nog geen rekening gehouden met verschillen in kenmerken van de leerlingenpopulatie van de verschillende MBO-scholen. In latere analyses worden ook deze kenmerken opgenomen. Ander onderzoek geeft bijvoorbeeld aan dat leerlingen meer tevreden zijn, naarmate ze een opleiding op een hoger niveau volgen. Om dit te toetsen hebben we correlaties uitgevoerd tussen de aandelen van verschillende niveaus van het MBO op de instellingen met een aantal van bovenstaande indicatoren uit de JOB-monitor. Hierin wordt het verband tussen de tevredenheid en het gevolgde niveau MBO ook in dit verband bevestigd. Bij bepaalde indicatoren zijn de verbanden sterk, zoals wordt geïllustreerd uit de correlaties van sommige indicatoren met het aandeel van MBO niveau 1 in de instelling. Tabel 7.3 Correlaties van gemiddelde JOB monitor scores met aandeel leerlingen van MBO1 per MBO-instelling, 2009/2010 Variabelen JOB-monitor 2010 (waaronder diverse geclusterde variabelen) Pearson correlatiecoëfficiënten Algeheel rapportcijfer instelling -0,59 (*) Algeheel rapportcijfer opleiding -0,51 (*) Informatie vooraf (geclusterde variabele) -0,40 (*) Loopbaankeuze en studiebegeleiding (geclusterde variabele) -0,02 Lesprogramma (geclusterde variabele) -0,23 Veiligheid en sfeer (geclusterde variabele) -0,62 (*) (*) significant op 5% Aangezien ook de schooluitval sterk samenhangt met het MBO niveau - juist in MBO1 is de uitval hoog - betekent dit dat het verband tussen de JOB-monitor scores en de uitval voor een deel een afspiegeling is van de samenstelling van de populatie van de betreffende instellingen. Een dergelijke verstorende rol van mogelijke andere interveniërende variabelen speelt naar verwachting een minder grote rol wanneer we deze analyse in veranderingen uitvoeren. Dat wil zeggen dat we de veranderingen van de uitval per instelling in verband brengen met de 80

81 scores van de Job-Monitor in niveaus en in veranderingen 1. De onderstaande tabel geeft de correlaties van het niveau van een aantal (geclusterde) Job-monitor variabelen met de verandering in de uitval weer. Hierbij is geen enkele score significant. Dit geldt ook wanneer fijnmaziger naar individuele variabelen uit de monitor wordt gekeken. Tabel 7.4 Correlaties van gemiddelde JOB monitor scores met verandering in vsv-scores, (score aandeel voor 2009/2010 minus score aandeel voor 2008/2009) JOB Monitor variabelen in niveaus Pearson correlatiecoëfficiënten met verandering vsv-scores Algeheel rapportcijfer instelling 0,01 Algeheel rapportcijfer opleiding 0,08 Informatie vooraf (geclusterde variabele) 0,03 Loopbaankeuze en studiebegeleiding (geclusterde variabele) 0,07 Lesprogramma (geclusterde variabele) 0,09 Veiligheid en sfeer (geclusterde variabele) 0,08 (*) significant op 5% Deze tabel geeft de correlaties tussen de veranderingen in de Job monitor variabelen met de veranderingen in de uitval. Omdat de Job monitor tweejaarlijks wordt uitgevoerd, gaat het hier om een verandering over de periode 2007/2008 tot 2009/2010. Deze analyse kan alleen maar uitgevoerd worden op een beperkt aantal geclusterde variabelen, omdat alleen deze variabelen voor 2007/2008 beschikbaar zijn. Bij een dergelijke analyse zijn er evenmin significante correlaties van de veranderingen in de uitval met deze variabelen, zoals onderstaande tabel laat zien. Tabel 7.5 Correlatiecoëfficiënten van verandering in gemiddelde JOB monitor scores met verandering in vsv-scores, (score aandeel voor 2009/2010 minus score aandeel voor 2007/2008) Verandering scores JOB-monitor 2010 tov JOB monitor 2008 Correlaties met verandering vsv-scores Verandering algeheel rapportcijfer instelling -0,11 Verandering algeheel rapportcijfer opleiding 0,11 Verandering informatie vooraf (geclusterde variabele) 0,15 Verandering loopbaankeuze en studiebegeleiding (geclusterde variabele) 0,04 Verandering lesprogramma (geclusterde variabele) -0,00 Verandering veiligheid en sfeer (geclusterde variabele) -0,04 1 Impliciet wordt bij een verband met niveaus verondersteld dat de Job-monitor scores een blijvend effect hebben op de verandering van de uitval, dat wil zeggen dat de mate van tevredenheid in een bepaald jaar ook doorwerkt op de uitval in andere jaren. Bij het verband van veranderingen van de uitval met veranderingen van de Job monitor score zijn de effecten meer op de korte termijn. 81

82 Een beperking hierbij is dat de variatie van de veranderingen in deze clustervariabelen beperkt is. Gemiddeld varieert de standaarddeviatie van de verandering tussen de 0,10 en 0,15 terwijl de oorspronkelijke variabelen veelal schalen tussen 1 en 4 betreffen. De standaarddeviatie van de veranderingen in de rapportcijfers (waarvan de schalen van 1 tot 10 lopen) ligt rond de 0,3. Meer uitgebreide analyse in 2013 De bovenstaande beschrijvende analyse is een eerste verkenning met correlaties. Grote beperking hiervan is dat het om enkelvoudige verbanden gaat waarin niet simultaan rekening wordt gehouden met andere verklarende factoren. Bovendien is het aantal waarnemingen beperkt, zowel qua instellingen als in de tijd. In 2013 kunnen we met de dan nieuw beschikbare uitvalcijfers van 2011/2012 een link leggen met de meest recente JOB-monitor. Hierdoor wordt het aantal meetpunten vergroot. Tevens worden analyses uitgevoerd waarbij we uitgaan van de laatste twee meetpunten, maar waarbij we meer variabelen uit de JOB-monitor in de analyse kunnen betrekken. Voor deze twee metingen zijn we namelijk niet meer gebonden aan de clustervariabelen die over de tijd een vrij geringe variatie vertonen. De analyse zal een meer verklarend karakter hebben waarbij we ook rekening houden met populatiekenmerken. Tevens gaan we voor deze analyse na of naast de JOB-monitor ook andere informatie benut kan worden die inzicht geeft in het beleid en de kwaliteit hiervan op MBO-scholen. Het gaat dan mogelijk om bestaande informatie van de Inspectie van het Onderwijs. Een ander element dat we volgend jaar aan de analyse kunnen toevoegen is de relatie tussen het regionale beleid en het schoolbeleid, inclusief de ervaren kwaliteit hiervan. Je zou bijvoorbeeld verwachten dat bij regio s die in hun convenant sterk insteken op loopbaanorientatie, dit ook zichtbaar wordt in de JOB-monitorvariabelen die hier nauw mee corresponderen. Hiermee wordt meer duidelijk in hoeverre het beleid op regioniveau ook daadwerkelijk een gezicht krijgt op meer uitvoerend niveau. 7.7 Conclusies Zowel de omvang van de uitval als de daling van de uitval verschilt per regio. Dit geldt ook voor scholen. Voor het beleid is een zeer relevante vraag waar deze verschillen vandaan komen. Als bijvoorbeeld duidelijk zou zijn dat dit te maken heeft met specifieke accenten in het regionale beleid, kunnen alle regio s in de uitvoering van hun toekomstige beleid hier hun voordeel mee doen. Dergelijke verbanden kunnen getoetst worden middels een kwantitatieve analyse. Een dergelijke analyse is daarom een belangrijk onderdeel van dit monitors- en evaluatieonderzoek. Daarbij is wel sprake van een zekere opbouw. In dit eerste jaar heeft de analyse een verkennend karakter. Voor zowel regio s als MBO-scholen zijn correlaties uitgevoerd tussen uitvalcijfers en indicatoren voor het beleid. Voor de regio s hebben we daarbij gebruik gemaakt van de informatie uit de RMC-effectrapportage en voor de scholen van de JOB-monitor. Doel van de eerste analyse is om: Beter zicht te krijgen op de beschikbare (beleids)variabelen; Een eerste toets van mogelijke verbanden uit te voeren, die aanleiding kunnen zijn om verder te onderzoeken; Verdere ideeën op te doen voor de analyses van komende jaren. 82

83 Beperkingen in de data in dit stadium zijn onder meer dat de meest recente uitvalcijfers waar mee gerekend is, betrekking hebben op het jaar , dus nog een jaar waarin oudere regionale convenanten van toepassing waren dan de huidige. Bovendien is het aantal waarnemingen in termen van regio s en MBO-scholen beperkt. Voorts is zeker nog een verfijning in de beleidsvariabelen mogelijk. De uitgevoerde correlaties op regioniveau geven weinig aangrijpingspunten dat een lagere (of sterk dalende) uitval terug te leiden is tot bepaalde specifieke accenten in het (regionale) beleid. Daarmee is niet gezegd dat het regionale beleid, of de convenanten er niet toe doen. Er is immers geen vergelijking mogelijk met regio s zonder convenant. Wel geldt dat de specifieke invulling van het beleid vooralsnog weinig verband vertoont met de uitval. Uitzondering op dit beeld zijn nog het meest indicatoren voor regionale samenwerking, die de meest gunstige score opleveren wat betreft verbanden met lagere uitval. Wel is belangrijk op te merken dat het om een eerste verkenning gaat, die robuuster getoetst wordt in de komende jaren als zowel meer jaren beschikbaar komen, de kwaliteit van de data (voor beleid) verbeterd wordt en de aard van de analyse meer diepgaand wordt middels panelanalyses. Wat betreft doelgroepen geldt dat de eerste verkenningen aangeven dat de bovenstaande conclusies niet wezenlijk anders worden als apart naar het VO en MBO gekeken wordt. Voorts zijn er duidelijke aanwijzingen dat de aard van het beleid niet wezenlijk anders wordt ingevuld naarmate een regio met relatief veel of weinig allochtone jongeren te maken heeft. Het is dus maar de vraag in welke mate het beleid tussen regio s varieert doordat zij te maken hebben met een verschillende samenstelling van hun populatie. Voor de analyse met MBO-scholen geldt dat er in eerste instantie een duidelijk verband is tussen de hoogte van de uitval en de leerlingtevredenheid over allerlei aspecten van het schoolbeleid in de JOB-monitor. Deze verbanden zijn echter voor een belangrijk deel terug te voeren op de populatie van de scholen: scholen met weinig tevreden leerlingen kennen ook relatief veel lagere mbo-niveaus, waarbij de uitval hoger is. Zodra het verband in veranderingen wordt getoetst waarbij deze samenhang met populatiekenmerken voor een belangrijk deel wegvalt is er dan ook niet langer sprake van een verband. In het komend jaar willen we deze verbanden meer diepgaand toetsen, als een nieuwe meting van de JOBmonitor gekoppeld kan worden aan nieuwe uitvalcijfers en daarmee de waarnemingenset wordt vergroot. 83

84 84

85 8 Samenvatting en conclusies In dit hoofdstuk vatten we aan de hand van de onderzoeksvragen de eerste bevindingen van het onderzoek samen, zoals die in dit jaarrapport 2012 zijn gepresenteerd. De conclusies geven een eerste antwoord op de vraag hoe het vsv-beleid er op regionaal en landelijke niveau uitziet en of er verbanden zijn tussen het verschillen in regionaal beleid de afgelopen jaren en verschillen in vsv-resultaat. Uitgangssituatie en resultaten tot 2011 Wat zijn de tussentijdse resultaten van de convenantsperiode voor de zes nieuwe meetcategorieën? Hoeveel procent reductie is behaald en hoe hoog is het uitvalpercentage? Bij welke doelgroep(en) zijn de meeste resultaten geboekt? En bij welke doelgroep(en) de minste? Afgelopen jaren is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters teruggebracht met zo n 25%. Daarmee liggen de resultaten nog niet op koers om de beoogde daling met 40% te halen. Tussen regio s zijn er sterke verschillen in de gerealiseerde afname. Het komend jaar zal het aandeel nieuwe vsv-ers afnemen als gevolg van een betere registratie waardoor administratieve witte vlekken bij DUO worden verminderd. De nieuwe meetsystematiek voor de convenanten gaat uit van prestatienormen per doelgroep. Afgelopen jaren is er bijna geen daling gerealiseerd voor leerlingen in MBO1, en is de uitval in de onderbouw van het VO gestegen. Voor MBO 2, 3 en 4 is de uitval afgelopen convenantsperiode met ongeveer een achtste tot een zesde gedaald. Die daling moet de komende drie jaar versterkt worden doorgezet om de doelstellingen voor de nieuwe convenantsperiode te halen. Regionale evaluatie en regioanalyses Hoe is het opstellen van de regioanalyses afgelopen jaar verlopen? Hoe zien de probleemanalyses van de 39 RMC-regio s voor de vsv-aanpak voor de jaren eruit? De regio s hebben veel werk gestoken in het opstellen van de regionale probleemanalyses. De programmamanager van de contactschool en de RMC-coördinator zijn meestal de trekker geweest bij het opstellen en voorbereiden van de analyse. Zij hebben met bestuurders van onderwijsinstellingen in VO en MBO en de accountmanager van OCW de analyse daarna vastgesteld, met meestal ook de RMC-wethouder en een gemeentelijk beleidsmedewerker. Er zijn veel cijfermatige overzichten van uitval per doelgroep, meestal ook per onderwijsinstelling. Alle regio s hebben goed in beeld waar de schooluitval zit en welke jongeren het betreft. Een deel van de regio s heeft ook goed inzicht in de uitvalredenen op individueel niveau. Het is echter opvallend dat een deel van de regio s nog klaagt over de witte vlekken, of dat er instellingen zijn die geen rapportage kunnen leveren over hun eigen (formeel ingeschreven) jongeren, gegeven een lijst met naam en rugnummers. Dat zou inmiddels op orde moeten zijn. In de regioanalyse is zelden iets terug te vinden van wat er op de scholen aan uitvalpreventie plaatsvindt. De aansluiting tussen schoolgebonden, bovenschoolse en regionale voorzieningen en maatregelen ontbreekt in de analyses. In de diepgang van de analyse van 85

86 de cijfers en de vertaling naar conclusies zit erg veel verschil. Ongeveer de helft van de analyses gaat in op verklaringen voor (verschillen in) cijfers of trekt conclusies over de gehanteerde aanpak. Een deel van de regioanalyses bevat weinig tot geen evaluatieve componenten. Toch is het opstellen van een regioanalyse door bijna iedereen als een nuttige exercitie ervaren. Vaak ontbreekt een natuurlijke of logische brug naar de aanvraag, in de vorm van conclusies over doelgroepen, maatregelen en actoren. De analyses bevatten nauwelijks informatie over de manier waarop de nieuwe doelstellingen zullen worden bereikt. In de groepsgesprekken bleek dat deze kennis een half jaar later in een deel van de regio s wel bij alle betrokkenen helder op het netvlies staat, al ontbreekt ook deze onderbouwing in de aanvragen voor de regionale programma s. Nieuwe convenanten en maatregelen Ondertekenen alle onderwijsinstellingen in de regio het convenant ? Welke rol speelt de financiering vanuit OCW in relatie tot de andere ingezette beleidsmaatregelen? Hoe zien de plannen eruit van de 39 RMC-regio s voor de vsv-aanpak voor de jaren ? Op welke doelgroepen en maatregelen wil de regio de komende convenantsperiode vooral inzetten? Zijn hier derden bij betrokken, en zo ja, welke partijen? Hoe worden (financiële) middelen ingezet en verdeeld over maatregelen en instellingen? Bijna alle onderwijsinstellingen nemen deel aan de nieuwe convenanten om de vsv-aanpak regionaal voort te zetten tussen 2012 en Naast de intrinsieke en maatschappelijke motivatie vanuit het doel zelf, is de beschikbare subsidie een belangrijke overweging. Slechts enkele scholen, veelal zonder noemenswaardige schooluitval, kiezen ervoor om niet mee te doen aan de regionale aanpak. Voor het opstellen van de aanvragen is een breder draagvlak gezocht dan bij de regioanalyses, met meer betrokkenheid vanuit de overige onderwijsinstellingen en gemeenten. De meeste aanvragen bestaan uit een combinatie van de volgende maatregelen: Plusvoorziening Registratie van verzuim en vsv verder op orde brengen Ondersteuning bij de overstap van VO (meestal VMBO) naar MBO, waaronder aandacht voor loopbaanoriëntatie en begeleiding vanaf het VO maar ook in het MBO Preventieve begeleiding van jongeren die verzuimen of dreigen uit te vallen, door onderwijsinstellingen of door RMC-medewerkers in de school. Begeleiding gericht op uitstroom naar werk of het vinden van een leerwerkplek, al dan niet in combinatie met individuele begeleiding of coaching. De meest ingezette maatregelen zijn dezelfde als afgelopen periode. Daarbinnen is wel sprake van kleine veranderingen, meer specifieke doelgroepen of meer samenhang tussen de maatregelen onderling. Daarbij zien we diverse voorbeelden waarin regio s lessen trekken over wat werkte op individuele instellingen of in andere regio s. Opvallend is wel dat de maatregelen gericht op het verbeteren van de zorgstructuur in en om de school, schooluitval aanpakken in de klas, LOB en ouderbetrokkenheid door veel minder regio s zijn opgenomen in hun nieuwe programma dan voorheen in uitvoering onder de vorige convenanten. Daarmee lijkt een algemene preventieve schoolgebonden aanpak ofwel te zijn geborgd in regulier schoolbeleid, ofwel men kiest voor een meer specifiek beleid dat zich richt op dreigende uitvallers, opleidingsswitchers of overbelaste jongeren. 86

87 De voorgestelde maatregelen in de subsidieaanvragen bevatten nog niet altijd concreet uitgewerkte projecten. Een zwakte van veel aanvragen is bovendien dat men wel heldere doelgroepen formuleert (zoals 18-plussers of MBO 3 en 4), maar zelden in de aanvraag aannemelijk weet te maken hoeveel de uitval in die doelgroep zal verminderen. Bij het verdelen van middelen over de maatregelen zijn veel regio s dicht bij de oorspronkelijke verhouding tussen plusgelden en regiomiddelen gebleven. Weinig regio s hebben op basis van hun regioanalyse beargumenteerd een afwijkende, eigen keuze hierin gemaakt. De meeste middelen gaan naar zorg en begeleiding, ongeveer de helft van het budget wordt de komende drie jaar ingezet voor een vorm van plusvoorzieningen. Een minderheid van de regio s heeft de (financiële) schoolgebonden inzet afgestemd of gebundeld met de regiomiddelen. Voor zover we kunnen nagaan, zijn deze aanpakken in de meeste regio s gescheiden besluitvormingstrajecten. Samenwerking Hoe wordt de samenwerking vorm gegeven? Wie voert de regie, welk draagvlak is er voor samenwerking op bestuurlijk niveau, hoe ziet de samenwerking er op de werkvloer uit in het contact met de deelnemer of schoolverlater? Welke knelpunten en succesfactoren komen regio s tegen bij de samenwerking en uitvoering van het vsv-beleid? In bijna alle regio s is er een taakverdeling tussen een bestuurlijk en operationeel overleg. Daarnaast werken veel regio s met taakgroepen of werkgroepen op onderdelen. De RMCcoördinator en de vertegenwoordiger van de contactschool zitten zowel in het bestuurlijk als operationeel overleg. De ROC s hebben in de afgelopen periode in de meeste regio s hun regierol binnen het vsv-beleid verder versterkt, vanwege de hoge uitvalcijfers in het MBO. De regio s streven ernaar eenduidigheid te krijgen in de wijze waarop leerplicht door gemeenten wordt georganiseerd. In de afgelopen periode is gebleken dat het lastig is om met gemeenten tot een eenduidige visie te komen. Er is een significant verband tussen de ontwikkeling van vsv in de periode en de taakvervulling van de wethouder van de contactgemeente. In de regio s waar de wethouder zijn taken op het gebied van vsv-beleid afgelopen jaar actief invulde is een sterkere afname van het aantal vsv-ers waargenomen dan in andere regio s. Het is bij de regio s bekend dat de meeste docenten niet op de hoogte zijn van de vsvmaatregelen. In de enquêteresultaten wordt dit aangemerkt als een knelpunt. Dit in tegenstelling tot de resultaten uit de groepsgesprekken, waarin werd aangeven dat het belangrijker is dat docenten weten wat ze moeten doen met leerlingen dan dat ze de vsvmaatregelen kennen. In een meerderheid van de regio s werd of wordt nog steeds de betrokkenheid van de VOscholen bij de gezamenlijke aanpak gemist. De regio s noemen het UWV een belangrijke schakel voor de verbinding tussen jongeren en de arbeidsmarkt. Verschillende regio s merken op dat het UWV zich vanwege het gebrek aan financiële middelen steeds meer terugtrekt. De regionale samenwerking heeft ertoe bijgedragen dat het urgentiegevoel om gezamenlijk het vsv-beleid aan te pakken is doorgedrongen bij zowel gemeenten als onderwijs. 87

88 Context, borging en verwachtingen Welke overige regionale beleidsmatige en autonome ontwikkelingen hebben invloed op de vsv-resultaten binnen instellingen en regio s? Welke vsv-aanpak wensen en verwachten de regio s en instellingen na 2015? Er staan veel veranderingen op stapel op de terreinen van onderwijs, jeugdzorg en sociale zekerheid. Bijna alle regio s hebben in hun aanvraag, in de analyse of middels een aparte brief aangegeven dat de uitwerking van deze plannen voor een groot deel zal bepalen of men de doelstellingen haalt. De meeste problemen verwachten betrokkenen bij het behalen van de doelstellingen voor de bovenbouw havo/vwo en het MBO. Betrokkenen verwachten negatieve effecten op voortijdig schoolverlaten van de voorgestelde ontwikkelingen op het terrein van onderwijs, zoals de hogere eisen voor taal en rekenen op het MBO, de aanscherping van de exameneisen op het VO, het verkorten van de MBOopleidingsduur, de entreeopleiding en de nieuwe bekostiging. Overwegend positieve effecten verwacht men van de decentralisatie van de jeugdzorg. Dit vraagt wel om een samenhangende visie vanuit onderwijs en gemeenten, bij voorkeur in regionaal verband, over de aansluiting van de schoolinterne zorgstructuur en de schoolexterne zorgstructuur. Regionale factoren die volgens de regio s invloed hebben op een succesvolle vsv-aanpak zijn grotesteden- en plattelandsproblematiek, algemeen opleidingsniveau in de regio, krimp en de regionale arbeidsmarkt. Veel regio s stellen dat grensverkeerleerlingen vaker uitvallen, maar de eerst cijfers wijzen erop dat dat voor het MBO niet het geval is. Direct betrokkenen zijn tevreden over de landelijke sturing van het vsv-beleid vanuit het ministerie van OCW. Men verwacht op termijn minder middelen voor de vsv-aanpak te ontvangen. Voor zover regio s nu bezig zijn met de borging van maatregelen is men pragmatisch. Waar mogelijk worden aanpakken opgenomen in regulier instellingsbeleid. Tegelijkertijd kunnen veel projecten en programma s niet zonder aanvullende financiering. Analyse Wat zijn de verbanden tussen de verschillende onderdelen van het vsv-beleid en de (huidige en nieuwe) vsv-resultaten voor individuele VO- en MBO-instellingen als op regionaal niveau? Zijn verschillen in resultaten op verschillende mbo-niveaus en in verschillende instellingen terug te leiden tot verschillen in de aanpak? Verklaringen voor regionale verschillen in schooluitval liggen grotendeels op het niveau van individuele leerlingkenmerken en het niveau van onderwijs. Een eerste analyse naar de samenhang op regionaal niveau tussen veranderingen in vsv en de oude regionale maatregelen, inzet van middelen en RMC-functioneren levert geen significante resultaten op. De enige factor die invloed lijkt te hebben, is de kwaliteit van de samenwerking in een regio. Daarnaast hebben we verbanden gevonden tussen het bestuurlijk draagvlak voor de vsvaanpak en behaalde resultaten afgelopen jaren. Bovenstaande uitkomsten zijn gebaseerd op een eerste verkenning van beschikbare data. In de komende jaren vindt verdieping van het onderzoek plaats doordat we gegevens uit dit onderzoek kunnen gaan gebruiken, er data voor meer jaren beschikbaar komen, de kwaliteit van de data (voor beleid) verbeterd wordt en gebruik kan worden gemaakt van panelanalyses. Daarnaast zal het CPB komende jaren een aantal specifieke maatregelen testen op effectiviteit. 88

89 Conclusies Het doel van dit onderzoek is het beschrijven van het vsv-beleid , met als doel inzicht te krijgen in wat werkt in het terugdringen van schooluitval. De samenvatting hierboven geeft een beeld van de knelpunten, succesfactoren en overwegingen bij de partners die regionaal samenwerken. Met de huidige inzichten kunnen we nog geen conclusies trekken over de werking van de verschillende aanpakken. De nadruk dit jaar op het regionale beleidsvormingsproces geeft vooral inzicht in de het vermogen (of onvermogen) van regio s om een consistent beleid op papier te zetten. De vraag is welke relaties er in de praktijk zijn tussen deze papieren werkelijkheid en de praktijk van deelnemers, docenten, begeleiders en ambtenaren. De ingediende maatregelen zijn vaak nog weinig concreet, een deel van de regio s werkt nu aan nadere uitwerking tot actieplannen per instelling, subregio of maatregel. Maar ook als die er liggen zal het niet altijd inzichtelijk zijn welke concrete maatregelen waar uitgevoerd worden of gaan worden. Daarom zal het onderzoek komend jaar zich vooral richten op de uitvoeringspraktijk op het niveau van de instelling of opleiding. Dit doen we door in een beperkt aantal regio s te kijken naar de uitvoering van het vsv-beleid in de praktijk. Daarnaast brengen we aan de hand van de praktijk in kaart hoe de beleidsmatig en financieel vaak gescheiden trajecten van schoolbeleid, regionaal programma en RMC-beleid op elkaar inwerken. 89

90 90

91 Gebruikte literatuur De Witte en Cabus (2010) Dropout prevention measures in the Netherlands, an evaluation, TIER Working paper series 10/19. Elffers, L. (2011) The transition to post-secondary vocational education. Students entrance, experiences and attainment, UvA, proefschrift. NESSE (2009) Early School Leaving - lessons from research for policy makers - Network of Experts In Social Sciences of Education and Training. Pijpers, F. (2010) Wat beïnvloed het risico op voortijdig schoolverlaten, een multivariate analyse, CBS, Sociaaleconomische trends, 4 e kwartaal Research voor Beleid (2011) Overbelaste jongeren en voorzieningen in Rotterdam Rijnmond, een onderzoek in opdracht van de stadsregionale commissie Jeugdzorg en het Rotterdams Offensief, Zoetermeer, april 2011 Muskens e.a. (2012) Evaluatie plusvoorzieningen, ResearchNed Nijmegen Steeg, van der e.a. () Did the 2006 covenant program reduce school dropout in the Netherlands?, CPB document 177 Steeg, van der e.a. (2012) Does intensive coaching reduce school dropout? Evidence from a randomized experiment, CPB Discussion Paper 224. TUDelft e.a. (2009) Inzicht in resultaat, Oordelen over effectiviteit van maatregelen gericht op het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. WRR (2009) Vertrouwen in de school; Over de uitval van overbelaste jongeren. 91

92 92

93 Bijlage 1 Vragenlijst enquête doelgroep Vragenlijst RMC-coordinatoren en contactscholen Deelname convenanten RMC-coörd. 1a Nemen alle onderwijsinstellingen (VO en MBO) in de regio deel aan het convenant (ja/nee) RMC-coörd. 1b Indien nee, wat zijn de redenen voor instellingen om niet mee te doen? (open vraag) beide 2 Waarom hebben gemeente(n) en scholen binnen uw regio (voor de contactschool: "Waarom heeft uw onderwijsinstelling") het convenant ondertekend? In hoeverre speelden de onderstaande motieven een rol? (5 puntschaal - Sterk niet - niet - deels- wel - sterk) Financiële tegemoetkoming van OCW Terugdringen aantal vsv-ers Maatschappelijke relevantie van het doel Imago bij deelnemers en/of ouders Goede relatie met OCW onderhouden Iedereen doet mee in de regio Goede relaties met de gemeente(n) onderhouden Imago bij andere regionale stakeholders (zoals bedrijfsleven) Anders, namelijk Regionale analyse In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen: (stellingen, 5puntsschaal helemaal niet mee eens - niet mee eens - neutraal - mee eens - zeer mee eens) beide 3 Het maken van een regionale analyse in de voorbereiding voor het regionaal programma was nuttig beide 4 Het opstellen van een regionale analyse was lastig beide 5 Het opstellen van een regionale analyse was een grote belasting 6a Wie hebben waren betrokken bij het opstellen (schrijven, inhoudelijk) van de regionale probleemanalyse? (zelfde categorieën als 6b) beide 6 Wie zijn betrokken geweest bij het bespreken en vaststellen van de regionale probleemanalyse (meer antwoorden mogelijk) Iemand uit het College van Bestuur van de contactschool Vsv-coördinator van de contactschool (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere MBO-onderwijsinstellingen (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere VO-onderwijsinstellingen Vsv-coordinatoren van andere scholen Wethouder contactgemeente Andere wethouders van overige gemeenten RMC-coördinator Gemeentelijk beleidsmedewerker(s) Gemeentelijke hoofden van afdelingen Casemanagers Externe adviseurs Accountmanager van OCW Anderen nl Weet niet 93

94 beide 7 Wie hebben daadwerkelijk inbreng gehad in het opstellen van de subsidieaanvraag voor het regionaal programma (meer antwoorden mogelijk) Iemand uit het College van Bestuur van de contactschool Vsv-coördinator van de contactschool (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere MBO-onderwijsinstellingen (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere VO-onderwijsinstellingen Vsv-coordinatoren van andere scholen Wethouder contactgemeente Andere wethouders van overige gemeenten RMC-coördinator Gemeentelijk beleidsmedewerker(s) Gemeentelijke hoofden van afdelingen Casemanagers Externe adviseurs Accountmanager van OCW Anderen nl Weet niet Terugblik afgelopen jaar ( ) Middelen contactscholen 8 Wat gebeurt er met het vaste bedrag van de prestatiemiddelen binnen de onderwijsinstellingen? Daar heb ik geen zicht op Die worden specifiek ingezet voor vsv-beleid Die worden toegevoegd aan de lumpsum Anders, nl Weet niet contactscholen 9 Wat gebeurt er met het prestatiedeel van de prestatiemiddelen binnen de onderwijsinstellingen? Daar heb ik geen zicht op Die worden specifiek ingezet voor vsv-beleid Die worden toegevoegd aan de lumpsum Anders, nl Weet niet Samenwerking en uitvoering afgelopen jaar Overleg afgelopen jaar beide 10 Wie was of waren het afgelopen jaar het meest agenderend binnen de bestuurlijke overleggen? (meerdere antwoorden mogelijk) De coördinator of projectleider vanuit de contactschool Een bestuurder van de contactschool De wethouder van de RMC-contactgemeente De RMC-coördinator Anders, nl beide 11 Hoe vaak was er in het afgelopen jaar bestuurlijk overleg over vsv? keer beide 12 Wie waren afgelopen jaar bij het bestuurlijk overleg doorgaans aanwezig? Wethouder contactgemeente 94

95 Andere wethouders van overige gemeenten RMC-coördinator (Vertegenwoordiger van) het bestuur van de contactschool (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere MBO-onderwijsinstellingen (Vertegenwoordigers van) het bestuur van andere VO-onderwijsinstellingen Vsv-coördinator van de contactschool Vsv-coordinatoren van andere scholen Anders, nl beide 13 Wie is in de praktijk regievoerder bij de bestuurlijk overleggen of voorzitter van het overleg? CvB-Vertegenwoordiger contactschool Vsv-coördinator van de contactschool Wethouder contactgemeente RMC-coördinator anders namelijk beide 14 Hoe vult de wethouder van de RMC-contactgemeente zijn taken op het gebied van vsvbeleid in? (open) RMC-coörd. 15 Welke overige onderwerpen zitten in de gehele portefeuille van de wethouder onderwijs van de RMC-contactgemeente? (open) beide 16 Welke operationele overleggen worden er georganiseerd binnen uw RMC-regio voor de vsvaanpak? Kunt u per overleg aangeven welke partijen hiervoor uitgenodigd worden? (open) Alternatief: U kunt ook een bestaand document of organogram dat de samenwerkingsstructuur weergeeft uploaden (mogelijkheid tot uploaden document) beide beide beide beide beide beide beide contactscholen Praktijk van de samenwerking afgelopen jaar 17 In hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen: (5 puntsschaal) Er vinden voldoende ontmoetingen plaats tussen betrokkenen bij het vsv-beleid binnen onze regio Scholen en gemeenten zorgen voor voldoende continuïteit in de personele bezetting van de vsv-aanpak binnen de regio De aansluiting tussen jeugdhulpverlening en onderwijsinstellingen verloopt voor de deelnemers in deze regio goed Het bestuurlijk draagvlak binnen de regio is beperkt De afstemming is op papier goed geregeld, maar in de praktijk weerbarstig De samenwerking tussen organisaties op de werkvloer is afhankelijk van enkele goedwillende praktijkmensen Ik ben tevreden over de behaalde resultaten in onze regio afgelopen periode Docenten zijn voldoende op de hoogte van de verschillende vsv-maatregelen beide 18 Hoe ervaart u de samenwerking met onderstaande partijen in het afgelopen jaar? (5 puntschaal: zeer slecht - slecht - neutraal - goed - zeer goed + nv) Met de mbo-instellingen die belangrijk zijn in de RMC-regio Met mbo-instellingen die vooral in andere regio s actief zijn Met de relevante particuliere onderwijsinstellingen in de RMC-regio Met de gemeentelijke bureaus leerplicht in uw regio Met jeugdhulpverlening 95

96 Met het lokale en regionale bedrijfsleven Met de gemeentelijke sociale dienst Met de justitiële keten (politie, reclassering en veiligheidshuis) Met het UWV Met de wethouder van de RMC-contactgemeente Met wethouders onderwijs van andere gemeenten Op bestuurlijk niveau in de RMC-regio? Op de werkvloer tussen de scholen VO, scholen MBO, jeugdzorginstellingen, politie, justitie, en sociale diensten in de RMC-regio Tussen de subregio s (indien van toepassing) Met de belangrijkste aangrenzende RMC-regio( s) Regionaal bureau leerplicht (indien van toepassing) contactscholen 19 Hoe betrekt u uw docenten bij het vsv-beleid? (open) Afspraken maken afgelopen jaar ( ) beide 22 Hoe verloopt in uw regio het zicht op de uitvoering van de maatregelen? Wie houdt wanneer de vinger aan de pols? (open vraag) beide 23 Hoe verloopt de evaluatie van resultaten binnen de regionale samenwerking? Stuurt u op cijfers en zo ja, hoe doet u dat? (open vraag) rol van OCW afgelopen jaar ( ) RMC-coörd. 24 Hoe heeft u de verschillende onderdelen van de landelijke aanpak vsv vanuit OCW de afgelopen convenantsperiode ervaren? (5 puntschaal helemaal niet nuttig - niet nuttig - neutraal - nuttig - zeer nuttig) Algemeen beleid VSV Stellen van targets Convenanten Accountmanagers Cijferproducten Toekomst Tot slot willen we u enkele vragen stellen over uw verwachtingen de komende jaren. beide 25 Van welke van de onderstaande ontwikkelingen verwacht u een gunstig effect op het aantal uitvallers in het jaar , van welke een ongunstig effect? Kun u elke ontwikkeling een score geven van -- tot en met ++, waarbij ++ betekent dat u de meest positieve invloed verwacht (draagt bij aan een daling van het aantal vsv-ers), bij -- verwacht u dat dit sterk zal bijdragen aan meer voortijdig schoolverlaters. (schaal --, -, 0, +, ++) Passend onderwijs Verkorten mbo-opleidingsduur van 3 naar 4 jaar Taal en rekenen op het mbo Afschaffen drempelloze instroom MBO niveau 2 Entreeopleidingen Aanscherping exameneisen vo Invoering wet werken naar vermogen Decentralisatie jeugdzorg (regionale) economische ontwikkeling 96

97 beide 26 Zijn er nog andere beleidsmatige ontwikkelingen waarvan u verwacht dat ze invloed zullen hebben op het aantal voortijdige schoolverlaters? Zo ja, welke? beide 27 De vsv-middelen van OCW blijven de komende jaren gelijk aan de huidige middelen. Wat verwacht u voor de vsv-bijdragen uit de volgende andere bronnen? (wordt minder, blijft gelijk, wordt meer, weet niet) aanvullende subsidies van het Rijk financiële bijdrage van gemeenten financiële bijdrage van provincie Europese subsidies bijdragen van VO-instellingen bijdragen van MBO instellingen bijdragen van overige partijen beide 28 Wat wilt u verder nog kwijt over OCW, de knelpunten die u verwacht, succesfactoren en verwachtingen over de toekomst? (facultatief, max 300 woorden) Probleemanalyses U bent aan het einde van de vragenlijst gekomen. Hieronder kunt u al uw antwoorden nog eens nalopen. Als u nu op ok drukt, worden deze verzonden. Vergeet u niet uw regionale probleemanalyse aan de onderzoekers te mailen? Hartelijk dank voor uw medewerking! 97

98 98

99 Bijlage 2 Checklist groepsgesprekken Checklist focusgroepen 2012 BA4040 evaluatie en monitoring vsv-beleid Voorstelronde en introductie van het onderzoek 2 Opmerkingen naar aanleiding van regioanalyse en enquête 3 Regionale samenwerking Wat zijn sterke elementen uit de samenwerking in deze regio? Wat zijn knelpunten? Is de samenwerking geëvalueerd afgelopen periode? Wanneer en hoe? Zijn er veranderingen doorgevoerd in de opzet van regionale samenwerking? Hoe beoordeelt men functioneren en samenwerking Leerplicht en RMC? Wat is de meerwaarde van (intensieve) regionale samenwerking, op aanpak en resultaten? 4 Inzet en keuze programmamaatregelen Wat zijn de belangrijkste knelpunten waar u tegenaan bent gelopen afgelopen jaren? Hoe hebt u de ervaringen van afgelopen jaren vertaald in de nieuwe aanpak? Waarom bent u tot deze maatregelen in uw aanvraag gekomen? Hoe hebt u de financiële ruimte verdeeld over de maatregelen? Hoe is deze verdeling tot stand gekomen? Hoe schat u de haalbaarheid van de doelstellingen in? Voor welke doelgroepen verwacht u knelpunten, en waarom? 5 Regionale context In hoeverre leiden verschillen in regionale aanpakken tot knelpunten (met name voor grensverkeerleerlingen?) Wat zijn relevante omstandigheden en ontwikkelingen specifiek voor uw regio die van invloed zijn op de vsv-resultaten? Hoe gaat u daar mee om? 6 Terugblik en borging Tot welke resultaten heeft de regionale aanpak de afgelopen jaren geleid, naast ontwikkelingen in het aantal vsv-ers? Zijn er al oude maatregelen opgenomen in het reguliere (instellings)beleid? Welke relatie ziet u tussen de prestaties van de verschillende onderwijsinstellingen binnen uw regio en de genomen maatregelen de afgelopen jaren? Wat zijn verklaringen voor de successen, wat voor stagnatie? Overige opmerkingen, knelpunten of aanbevelingen van de regio. 99

100 100

101 Bijlage 3 Deelnemers groepsgesprekken Regio's contactpersoon contactschool RMC-coördinator Vertegenwoordigers Mbo Vertegenwoordigers VO 1,2 & 3 Ja Ja ja,. ja 4,5 & 6 Ja Ja ja nee 7 Ja Ja ja ja 8 Ja ja ja ja 10 Ja ja ja ja 11 Ja ja ja nee 12 Ja ja ja ja 13 Ja ja ja nee 14 Ja ja ja ja 15 Ja ja ja nee 16 Ja ja ja ja 17 Ja ja ja ja 18 Ja ja ja ja 19 (ja) ja ja ja 20 Ja ja ja ja 21 (ja) ja ja nee 22/24 Ja ja ja ja 23 Ja ja ja ja 25 Ja ja ja ja 26 Ja ja ja ja 27 Ja ja ja ja 28 (ja) ja ja ja 29 (ja) ja ja ja 30 Ja ja ja ja 31,32,33 Ja ja ja ja 34 ja ja ja ja 35 ja ja ja ja 37 ja Ja ja nee 38 ja Ja ja ja 39 ja Ja ja ja 101

102 102

103 Bijlage 4 Kwantitatieve analyse In deze bijlage bespreken we enkele onderdelen van de kwantitatieve analyse die in de hoofdrapportage korter zijn aangestipt. Allereerst geven we nog een nadere toelichting op de variabelen uit de RMC-effectrapportage die zijn benut voor de analyse op regioniveau, inclusief een clustering van variabelen die hierbinnen heeft plaatsgevonden. Daarna volgen de resultaten van analyses op regioniveau waarbij variabelen die zijn afgeleid uit de RMCeffectrapportage zijn gecorreleerd met scores voor de VSV-uitval. Hierbij gaat het om correlaties waarbij zowel het beleid als de VSV-uitval in niveaus en niet in veranderingen ten opzichte van het jaar daarvoor zijn genomen. Aan dit laatste is in de hoofdtekst de nodige aandacht besteed. Tenslotte volgen enkele grafieken die illustraties geven van het verband tussen beleidsvariabelen en de relatieve verandering van de VSV scores in regio s. GEBRUIKTE VARIABELEN RMC-EFFECTRAPPORTAGE VOOR ANALYSE REGIONIVEAU Besteding van middelen De besteding van middelen is onderverdeeld in besteding aan coördinatie, administratieve ondersteuning/registratie/ict, trajectbegeleiding, projecten, preventie, versterking leerplicht / kwalificatieplicht. Daarnaast is een reservering opgenomen die kan worden opgebouwd voor toekomstige uitgaven, overige en andere bestedingen. Geen van de regio s rapporteert andere of overige bestedingen. We nemen de besteding van middelen op als aandelen van de totale besteding. Daardoor heeft de hoogte van het bedrag voor regio s die meer of minder geld ontvangen geen invloed. Door aandelen op te nemen kunnen we een inschatting geven op de vraag of regio s die meer besteden aan een specifieke categorie een hogere of lagere uitval hebben. Het aandeel geeft daarmee ook de mate aan waarop een regio inzet op een bepaald type beleid. Kiezen zij voor meer of verbetering van de trajectbegeleiding, of zijn ze meer gericht op bijvoorbeeld projecten, of preventie. Maatregelen in uitvoering: menulijst Het beleid gericht op de aanpak van voortijdig schooluitval is gericht twee sporen, de preventieve aanpak en de curatieve aanpak. De preventieve aanpak gaat uit van voorkomen van voortijdig schooluitval, terwijl de curatieve aanpak gericht is op maatwerk en trajectbegeleiding van voortijdig schoolverlaters. Gegevens over deze variabelen zijn opgenomen in de RMC dataset en bestaat uit een variabele die aangeeft of een regio de maatregel wel of niet uitvoert. Dit zijn dezelfde variabelen als gebruikt door de studies van TIER en CPB. De variabele geeft alleen aan of een regio een maatregel uitvoert, niet de mate waarin de maatregel van belang is. Daarmee wordt aangenomen dat een maatregel een gelijk effect heeft in iedere regio. 103

104 Tabel B4.1 Maatregelen oude convenanten, in uitvoering ( ) Maatregel in uitvoering Aantal regio s dat maatregel uitvoert Overgang vmbo-mbo 38 Loopbaanoriëntatie en begeleiding 32 Zorg op school 31 Sport en cultuur 7 Kansen voor vmbo-scholieren die bij voorkeur leren met hun handen 6 Maatwerktrajecten 22 EVC trajecten 9 Verzuim melden en aanpakken 37 Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroommomenten in het mbo 30 Ouderbetrokkenheid 12 Schooluitval aanpakken in de klas 19 Anders 4 De tabel laat zien dat sommige maatregelen door vrijwel iedere regio worden uitgevoerd, waaronder overgang vmbo-mbo, loopbaanoriëntatie en begeleiding, zorg op school en opvangklassen. Andere variabelen, waaronder EVC trajecten, sport en cultuur en kansen voor vmbo-scholieren die bij voorkeur leren met hun handen worden door een beperkt aantal regio s uitgevoerd. Er zijn dus regio s die veel maatregelen uitvoeren en regio s die weinig maatregelen uitvoeren. Voorts is belangrijk op te merken dat er weinig variatie over de tijd is. De maatregelen worden vastgelegd voor de convenantsperiode. In een verklarende analyse met een paneldataset kunnen variabelen wegvallen als er geen sprake is van verandering over de tijd. De bruikbaarheid neemt toe wanneer het mogelijk is om meer variatie aan te brengen in de gegevens. Hiertoe clusteren we een aantal maatregelen en gaan we na hoe groot het relatieve aandeel van deze clusters is. Door voor iedere regio op te tellen hoeveel maatregelen van toepassing zijn en hoeveel daarvan binnen een bepaald cluster vallen, hebben we een maatstaf voor het relatieve belang van een cluster binnen een regionale aanpak. We hebben de volgende groepen gebruikt: Verbeteren kwaliteit van het primaire onderwijsproces: Loopbaanoriëntatie en begeleiding Kansen voor vmbo-scholieren die bij voorkeur leren met hun handen Sport en cultuur Schooluitval aanpakken in de klas Preventieve maatregelen in onderwijsinstelling: Verzuim melden en aanpakken Overgang vmbo-mbo Zorg op school Ouderbetrokkenheid 104

105 Curatieve maatregelen in of rondom onderwijsinstelling: Maatwerktrajecten Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroom-momenten in het mbo EVC-trajecten Tenslotte willen we opmerken dat aan het einde van de evaluatieperiode twee verschillende convenantsperioden worden bestreken. Als er binnen regio s verschillen zijn tussen de aanpak in de twee convenantperiodes ontstaat meer variatie over de tijd. Indien er weinig verschil is tussen de jaren blijft het probleem van weinig variatie over de tijd bestaan, waardoor deze variabelen in een paneldata analyse weinig toevoegen. RMC Barometer en functioneren De RMC effectrapportage bevat nog meer gegevens over zowel het functioneren als het beleid van de regio. Voor het functioneren bevat de effectrapportage diverse vragen waarin de respondenten de kans krijgt aan te geven wat de eigen perceptie is op de mate waarin men de rol van RMC-coördinator in het brede speelveld goed kan uitoefenen. Daarbij worden verschillende deelaspecten onderscheiden, zoals het maken van afspraken, het zorg dragen voor een regionaal netwerk, het organiseren en coördineren van informatie en de eigen rol bij de aanvraag en evaluatie van onderwijsprogramma s. Daarnaast is op het einde van de vragenlijst een lijst van kwalitatieve aspecten opgenomen waarin de respondent kan aangeven hoe de regio er voor staat ( barometer RMC functie ). Beide typen vragen zijn via schalen beantwoord, waarbij een hogere score aangeeft dat de regio beter functioneert of dat aspecten van het beleid goed werken vanuit de perceptie van de coördinator. Om tot een zinvolle eerste analyse te komen, zijn deze variabelen geclusterd in een aantal groepen die een zekere samenhang vertonen. We maken onderscheid tussen: Een geclusterde kwalitatieve variabele die een aantal vragen over de kwaliteit van de samenwerking in de regio samenvoegt. In de vragen over samenwerking wordt gevraagd naar de ervaring van de coördinator over samenwerking tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij het VSV beleid. Het gaat om de samenwerking met de regio (zowel scholen en RMC) en OCW, de RMC-regio en VO scholen, de RMC-regio en ROC s. Daarnaast is een vraag uit de barometer opgenomen over de beoordeling van de kwaliteit van (de samenwerking in) het netwerk. Deze vragen geven zich op de vraag hoe goed de samenwerking in de regio verloopt en zijn daarom gegroepeerd in een variabele. Een kwalitatieve variabele die een samenvoeging is van een aantal vragen welke aangeven of de RMC-coördinator zelf vindt of de eigen functie goed kan worden uitgeoefend. Daarbij worden verschillende deelaspecten onderscheiden, zoals het maken van afspraken, het zorg dragen voor een regionaal netwerk, het organiseren en coördineren van informatie en de eigen rol bij de aanvraag en evaluatie van onderwijsprogramma s. Een variabele die vooral te maken heeft met de registratie en het gebruik van gegevens (zowel vanuit de RMC zelf, als vanuit derde partijen). Op het einde van de vragenlijst is een lijst van kwalitatieve aspecten opgenomen waarin de respondent kan aangeven hoe de regio er voor staat ( barometer RMC functie ). Een groot deel van deze vragen heeft betrekking op de registratie en het gebruik van gegevens (zowel vanuit de RMC zelf, als vanuit derde partijen). Het gaat om de vraag of alle scholen hun schoolverlater melden, of ze deze melden binnen de wettelijke termijn en of er een sluitende registratie is van voortijdig schoolverlaters. Gerelateerde vragen zijn de vraag of middelen zijn ingezet voor de versterking van de leerplicht en/of de kwalificatieplicht, of gebruik wordt ge- 105

106 maakt van gegevens van het digitale loket van de IB-Groep en of er afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de kwalificatieplicht. De gegroepeerde variabele geeft daarmee inzicht in de vraag in hoeverre de melding en registratie goed functioneert. Een algehele barometer die de score op diverse vragen over de RMC-functie samenvoegt. Hierbij gaat het dus niet alleen om de vragen over melding en registratie, maar ook de andere onderdelen van de barometer, zoals de contacten met bedrijven, actief herplaatsen van oude VSV-ers en enkele evaluatieve vragen. Inhoudelijk gezien is een dergelijke clustering van belang wanneer de verwachte relatie tussen de individuele variabelen en de vsv uitvalscore laag is, bijvoorbeeld omdat deze zich slechts op een beperkt onderdeel van het beleid richten. In dat geval kan het clusteren van meerdere soortgelijke variabelen ervoor zorgen dat er een robuuste indicator ontwikkeld wordt die mogelijk wel een effect heeft, waar de individuele variabelen dit niet hadden. RESULTATEN CORELATIES VSV UITVAL IN REGIO S EN VARIABELEN UIT RMC EF- FECTRAPPORTAGE (IN NIVEAUS) Eerder is reeds opgemerkt dat een complicerende factor van het onderzoek naar de relatie tussen beleid en vsv-uitval is dat populatiekenmerken zo n sterke rol spelen in de verklaring van vsv-uitval. Om dit sterke verband te illustreren zijn hieronder de correlatiecoefficiënten weergegeven van de vsv-scores van regio s met een aantal kenmerken van de leerlingpopulatie. Tabel B4.2 Correlaties tussen uitval en populatiekenmerken VSV-uitval VO VSV-uitval MBO VSV-uitval totaal Aandeel allochtoon in betreffende onderwijssoort 0,48 (*) 0,87 (*) 0,83 (*) Aandeel leerlingen uit APCG in onderwijssoort 0,39 (*) 0,70 (*) 0,74 (*) (*) significant op 5% Deze verbanden kunnen de correlaties tussen beleidsindicatoren en vsv scores beïnvloeden. Stel bijvoorbeeld dat er een verband bestaat tussen een beleidsvariabele en de vsv-uitval en dat tegelijkertijd ook een sterke samenhang bestaat met genoemde populatiekenmerken. In dat geval is het van nog groter belang om bij de interpretatie van de uitkomsten de nodige voorzichtigheid te betrachten 1. Vandaar dat we in onderstaande tabel ook een extra kolom hebben opgenomen die de correlatie van de opgenomen variabele met het aandeel allochtonen (totaal) weergeeft. In deze tabel zijn Pearson correlatie-coëfficiënten opgenomen van allerlei afzonderlijke beleidsindicatoren uit de RMC-effectrapportage met VSV-uitval per regio. Hierbij is ook een onderscheid gemaakt van verbanden met het aandeel uitval in het VO en MBO. Evenals 1 Voor meer verklarende analyses spreekt men in een dergelijk geval van een mogelijk endogeniteits- /causaliteitsprobleem. Stel bijvoorbeeld dat bepaald type beleid juist wordt ingezet met het oog op de doelgroep van allochtonen. Het wordt dan bijzonder moeilijk om uit elkaar te houden of een verband van een beleidsmaatregel met de uitval wijst op een effect, of dat juist de hoogte van de vsv-uitval bepaalde beleidskeuzes heeft opgeroepen. Sowieso betekent een hele hoge correlatie met populatiekenmerken dat de verklaringskracht van beleidsvariabelen op voorhand niet heel hoog ingeschat kan worden. 106

107 voor de meer robuuste geclusterde beleidsvariabelen in de hoofdtekst geldt dat weinig significante relaties bestaan. Er zijn slechts enkele significante samenhangen gevonden, zowel in gunstige als ongunstige zin. Deze samenhangen zijn echter beperkt robuust, bijvoorbeeld wel significant voor VO-uitval maar niet voor MBO, en niet erg sterk (maximaal +/-0,4). Tabel B4.3 Correlaties tussen aandeel VSV-uitval 2010/2011 per regio en variabelen uit RMC-effectrapportage, per onderwijssoort, gedetailleerde resultaten voor diverse indicatoren beleid Beleidsvariabelen afgeleid uit RMC-effectrapportage VSV uitval VO VSV uitval MBO VSV uitval totaal Correlatie beleidsindicator met aandeel allochtonen Clustervariabelen Maatregelen convenant verbeteren onderwijsproces (clustervariabele) 0,03 0,18 0,08 0,06 Preventieve maatregelen convenant (clustervariabele) 0,23 0,08 0,06 0,09 Curatieve maatregelen convenant (clustervariabele) 0,29 0,13 0,15 0,17 Samenwerking (clustervariabele) 0,19 0,12 0,25 0,05 Coördinatiefunctie RMC-coördinator (clustervariabele) 0,06 0,06 0,02 0,17 Registratie en gebruik (clustervariabele) 0,02 0,07 0,00 0,07 Totale barometer 0,05 0,13 0,06 0,03 Verdeling budget Aandeel besteding RMC middelen aan Coördinatie 0,08 0,26 0,19 0,17 Aandeel besteding RMC middelen aan ondersteuning 0,11 0, ,25 Aandeel besteding RMC middelen aan traject_begeleiding 0,04 0, ,08 Aandeel besteding RMC middelen aan Projecten 0,24 0, ,05 Aandeel besteding RMC middelen aan Preventie 0,18 0, ,04 Aandeel besteding RMC middelen aan versterking leer en kwalificatieplicht 0, (*) ,31 Aandeel besteding RMC middelen aan Reservering 0,04 0, ,10 Aandeel besteding RMC middelen aan Overig 0,05 0, ,17 Eigen perceptie functioneren RMC Afspraken met scholen, instellingen en organisaties over hun inzet en verantwoordelijkheid bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten? 0,02 0,09 0,08 0,20 Zorgdragen voor de totstandkoming en functioneren van een regionaal netwerk van die scholen, instellingen en organisaties? 0,09 0, ,07 Organiseren en coördineren van de meldingen, registratie en doorverwijzingen bij verzuim en uitval? 0,04 0,08 0,06 0,16 Samenwerking Samenwerking tussen RMC en de vo-scholen? ,07 0,01 0,01 Samenwerking RMC en de roc's? 0,18 0,14 0,29 0,15 Samenwerking tussen de regio (RMC+scholen) en OCW? 0,17 0,09 0,19 0,03 107

108 vervolg Beleidsvariabelen afgeleid uit RMC-effectrapportage VSV uitval VO VSV uitval MBO VSV uitval totaal Correlatie beleidsindicator met aandeel allochtonen Maatregelen in uitvoering Overgang vmbo-mbo 0,12 0, ,05 Loopbaanoriëntatie en begeleiding 0,07 0, ,04 Zorg op school 0,01 0, ,13 Sport en cultuur 0,11 0, ,17 Kansen voor vmbo-scholieren die bij voorkeur leren met hun handen 0,02 0, ,07 Maatwerktrajecten 0,21 0, ,26 EVC-trajecten 0,06 0, ,03 Verzuim melden en aanpakken 0,08 0, ,07 Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroom-momenten in het mbo 0,29 0, ,09 Ouderbetrokkenheid 0,13 0, (*) 0,31 Schooluitval aanpakken in de klas 0,22 0, ,28 Anders 0,16 0, ,02 Indicatoren beleid (barometer) Melden alle scholen in uw regio hun schoolverlaters aan gemeente, RMC of IB-groep? ,14 0,06 0,04 Houden alle scholen in uw regio zich aan de wettelijk vastgestelde termijnen voor het melden van verzuim? 0,14 0,06 0,14 0,05 Heeft u dit jaar middelen ingezet voor het versterken van de leerplicht en/of de kwalificatieplicht? 0,06 0,04 0,01 0,12 Gebruikt u gegevens van het digitale loket van de IB- Groep? 0,13 0, ,03 Zijn er afspraken over de uitvoering van de kwalificatieplicht in uw regio? 0,12 0,02 0,02 0,10 Heeft u een sluitende registratie van voortijdig schoolverlaters 0,03 0,08 0,05 0,06 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van (de samenwerking in) het netwerk dat u in stand houdt? 0,14 0,01 0,17 0,03 Zijn alle jongeren die school voortijdig verlaten (met melding) op gesprek geweest bij RMC of uw netwerkpartners? 0,02 0,08 0,01 0,06 Hoe lang duurt het gemiddeld na registratie voordat een vsv'er een intake gesprek heeft? 0,00 0,07 0,08 0,12 Hanteert u een doelgroepenbeleid bij trajectbegeleiding en/of herplaatsing? 0,13 0,16 0,09 0,01 Bent u actief gericht op het herplaatsen van oude vsv-ers? 0,25 0,03 0,15 0,06 Volgt u herplaatste jongeren langer dan 3 maanden? 0.35 (*) 0,26 0,30 0,06 Heeft u contacten met bedrijven die banen met opleiding aanbieden? 0,15 0,03 0,04 0,05 Barometer RMC Functie: totaalscore 0,05 0, ,03 (*) significant op 5% 108

109 Tot slot volgen op de volgende pagina s enkele grafische weergaven van de beperkte verbanden tussen relatieve veranderingen in de uitval in regio s met enkele beleidsvariabelen 109

110 Figuur B1 Relatie tussen relatieve daling vsv-aandeel en aandeel curatieve en preventieve maatregelen (regio s geordend op mate van relatieve daling 2010/2011 tov 2009/2010; sterkste daling bovenaan) 110

111 Figuur B2 Relatie tussen relatieve daling vsv-aandeel en barometerscore (regio s geordend op mate van relatieve daling 2010/2011 tov 2009/2010; sterkste daling bovenaan) 111

112 Figuur B3 Relatie tussen relatieve daling vsv-aandeel en aandeel besteed aan preventie(regio s geordend op mate van relatieve daling 2010/2011 tov 2009/2010; sterkste daling bovenaan) 112

113 Figuur B4 Relatie tussen relatieve daling vsv-aandeel en aandeel besteed aan trajectbeleiding (regio s geordend op mate van relatieve daling 2010/2011 tov 2009/2010; sterkste daling bovenaan) 113

8 Samenvatting en conclusies

8 Samenvatting en conclusies 8 Samenvatting en conclusies In dit hoofdstuk vatten we aan de hand van de onderzoeksvragen de eerste bevindingen van het onderzoek samen, zoals die in dit jaarrapport 2012 zijn gepresenteerd. De conclusies

Nadere informatie

Handreiking voor het maken van een regionale analyse betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten

Handreiking voor het maken van een regionale analyse betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten CONCEPT december 2011 definitieve versie februari 2012 (met nieuwste cijfers over

Nadere informatie

Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten

Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten Handreiking voor het maken van een regionale analyse 2012-2015 betreffende het voorkomen van voortijdig schoolverlaten Definitieve versie met voorlopige cijfers over schooljaar 2010-2011 Zonder een scherp

Nadere informatie

Aanval op Schooluitval: Regiobijeenkomst vervolgaanpak VSV

Aanval op Schooluitval: Regiobijeenkomst vervolgaanpak VSV Aanval op Schooluitval: Regiobijeenkomst vervolgaanpak VSV Monaïm Benrida Ministerie van OCW directie Mbo 1 25 november 2015 Programma 10.00-10.20 Terugblik op VSV-aanpak tot nu toe 10.20-11.00 Presentatie

Nadere informatie

Documentatie bestand Jongeren in Kwetsbare Positie 14/15

Documentatie bestand Jongeren in Kwetsbare Positie 14/15 8 Documentatie bestand Jongeren in Kwetsbare Positie 14/15 1 Team Onderwijs, Maart 2018 Beschikbare bestanden: Dit documentatierapport betreft het bestand 180308_2015_JiKPnaarRegio.sav. Het bestand is

Nadere informatie

Documentatie bestand Jongeren in een kwetsbare positie naar RMC 2014/ 15

Documentatie bestand Jongeren in een kwetsbare positie naar RMC 2014/ 15 8 Documentatie bestand Jongeren in een kwetsbare positie naar RMC 2014/ 15 1 Team Onderwijs, April 2019 Beschikbare bestanden: Dit documentatierapport betreft het bestand 190325JongerenInKwetsbarePositieRMC14.sav.

Nadere informatie

RMC FUNCTIE EN DE VSV AANPAK

RMC FUNCTIE EN DE VSV AANPAK RMC FUNCTIE EN DE VSV AANPAK RMC toelichting functie Uitvoering RMC leerplicht inhoud en cijfers VSV aanpak organisatie activiteiten cijfers Ontwikkelingen nieuwe VSV aanpak kwetsbare jongeren verandering

Nadere informatie

CONVENANT VSV 2012-2015 (naam regio)

CONVENANT VSV 2012-2015 (naam regio) CONVENANT VSV 2012-2015 (naam regio) Convenant tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RMCcontactgemeente van de RMC-regio ( ) en onderstaande onderwijsinstellingen inzake het terugdringen

Nadere informatie

Beleidskader RMC Regio 37 Zuidoost-Brabant Januari 2017

Beleidskader RMC Regio 37 Zuidoost-Brabant Januari 2017 Beleidskader RMC 2017-2020 Regio 37 Zuidoost-Brabant Januari 2017 Inleiding Voor u ligt het beleidskader RMC van de regio Zuidoost-Brabant. RMC staat voor Regionaal Meld- en Coördinatiepunt. Gemeenten

Nadere informatie

Gemeente Den Haag. De voorzitter van Commissie Samenleving BOW/ RIS december Evaluatie Haagse vsv-maatregelen

Gemeente Den Haag. De voorzitter van Commissie Samenleving BOW/ RIS december Evaluatie Haagse vsv-maatregelen Wethouder van Kenniseconomie, Internationaal, Jeugd en Onderwijs Gemeente Den Haag Ingrid van Engelshoven De voorzitter van Commissie Samenleving BOW/2015.591 RIS 290015 1 16 december 2015 Evaluatie Haagse

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 29438 16 oktober 2014 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 oktober 2014, nr. MBO/673823,

Nadere informatie

Achtergrondinformatie formatiemeter 2014

Achtergrondinformatie formatiemeter 2014 Achtergrondinformatie formatiemeter 2014 Aanleiding De formatierichtlijn leerplichtfunctie dateert uit 2007. Een aantal ontwikkelingen is aanleiding om de formatierichtlijn in 2013 tegen het licht te houden.

Nadere informatie

Doelstelling Percentage en streefcijfers uitval naar onderwijssoort Haaglanden Tussenstand verloop dit schooljaar

Doelstelling Percentage en streefcijfers uitval naar onderwijssoort Haaglanden Tussenstand verloop dit schooljaar Nieuwe voortijdige schoolverlaters in RMC regio Haaglanden 4 e voortgangsrapportage 2012-2013 teldatum 01 oktober 2013 (versie 2) Doelstelling In het convenant Voortijdig Schoolverlaten 2012-2015 Haaglanden

Nadere informatie

18 maart 2008 VSV/DIR/2008/9403

18 maart 2008 VSV/DIR/2008/9403 De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Den Haag Ons kenmerk 18 maart 2008 VSV/DIR/2008/9403 Onderwerp Cijfers 2006-2007 Voortijdig Schoolverlaten Inleiding

Nadere informatie

Jaarverslag Leerplicht Regionaal Bureau Leerplicht West-Brabant

Jaarverslag Leerplicht Regionaal Bureau Leerplicht West-Brabant gemeente WW w Oosterhout III III I III IIIIII III IIIII Aan de gemeenteraad Datum Uw kenmerk Ons kenmerk 1016074484 1 0 JAN. 2017 In behandeling bij C. Kluvers tel: 140162 Onderwerp Jaarverslag Leerplicht

Nadere informatie

Jaarverslag leerplicht gemeente Rijswijk. Schooljaar

Jaarverslag leerplicht gemeente Rijswijk. Schooljaar Jaarverslag leerplicht gemeente Rijswijk Inhoudsopgave Voorwoord... 2 Aantal leerplichtigen in Rijswijk... Error! Bookmark not defined. Verzuimmeldingen leerplicht... 3 Schoolverzuim... 3 Absoluut verzuim...

Nadere informatie

Aanval op schooluitval

Aanval op schooluitval Aanval op schooluitval Factsheet definitieve cijfers convenantjaar 2012-2013 Het kabinet Rutte-Asscher heeft als doel gesteld dat het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv ers) in schooljaar 2014-2015

Nadere informatie

Monitoring en evaluatie vsv-beleid Overkoepelende samenvatting

Monitoring en evaluatie vsv-beleid Overkoepelende samenvatting Monitoring en evaluatie vsv-beleid 2012-2015 Overkoepelende samenvatting Auteurs: Johan Bokdam, Inge van den Ende (Panteia) en Arie Gelderblom (SEOR) Zoetermeer, 7 juli 2015 De verantwoordelijkheid voor

Nadere informatie

Landelijke doelstelling

Landelijke doelstelling 1 Landelijke doelstelling Op 9 augustus 2012 is per RMC-regio een convenant ondertekend. Voor RMC Oost Groningen (RMC regio1) is het convenant ondertekend door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en

Nadere informatie

Almeerse Monitor Voortijdig Schoolverlaten Schooljaar 2010-2011

Almeerse Monitor Voortijdig Schoolverlaten Schooljaar 2010-2011 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Almeerse Monitor Voortijdig Schoolverlaten Schooljaar 2010-2011 Voorwoord Het voorkomen van voortijdig schoolverlaten lijkt zo eenvoudig. Je zorgt voor een strenge aanpak,

Nadere informatie

De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN

De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN Jaarverslag Leerplicht/RMC 2017-2018 S.A.W. Visser De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN (050) 367 54 66 1 19-12-2018 - Geachte heer, mevrouw, Hierbij presenteren wij u het jaarverslag

Nadere informatie

SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012

SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012 SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012 Utrecht, januari 2013 INHOUD Samenvatting 4 Inleiding 6 1 Trends en wetenswaardigheden 8 1.1 Inleiding 8 1.2 Trends 8 1.3 Wetenswaardigheden 11 2 Wet-

Nadere informatie

Bijlage. Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers

Bijlage.  Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers Bijlage VSV-brief 2015 Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2013-2014 Voorlopige cijfers www.vsvverkenner.nl 32 31 33 28 26 34 25 27 24 21 19 29 15 30 Overzicht RMC-regio s Nederland Bron: DUO

Nadere informatie

Bijlage B. Behorende bij artikel 3.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017

Bijlage B. Behorende bij artikel 3.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017 Bijlage B. Behorende bij artikel 3.3 van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2017 Inleiding Jaarlijks leveren RMC-regio s informatie aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nadere informatie

Raadsinformatiebrief Nr. :

Raadsinformatiebrief Nr. : Raadsinformatiebrief Nr. : Reg.nr. : 12.0118 B&W verg. : 7-02-2012 Onderwerp:Jaarverslag leerplicht 2010-2011 1) Status In het licht van de actieve informatieplicht informeren wij U over de stand van zaken

Nadere informatie

Analyse RMC-effectrapportages

Analyse RMC-effectrapportages Analyse RMC-effectrapportages 2007-2008 M. Roelofs M. Habraken T. Eimers 23 april 2009 Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt Inhoudsopgave Samenvatting 1 1 Inleiding 5 1.1 Achtergronden van het onderzoek

Nadere informatie

Factsheet voortijdig schoolverlaten Regio Zuid-Holland Noord Schooljaar

Factsheet voortijdig schoolverlaten Regio Zuid-Holland Noord Schooljaar Factsheet voortijdig schoolverlaten Regio Zuid-Holland Noord Schooljaar 2015-2016 INHOUDSOPGAVE Samenvatting van de cijfers... 2 1 Inleiding... 3 2 Ontwikkeling aantal VSV ers... 4 2.1 VSV per onderwijsniveau...

Nadere informatie

Beleidsplan Regionaal Bureau Leerplicht

Beleidsplan Regionaal Bureau Leerplicht Beleidsplan Regionaal Bureau Leerplicht 2018-2022 Taken Regionaal Bureau Leerplicht Het Regionaal Bureau Leerplicht (RBL) voert voor de gemeenten in de Duin & Bollenstreek en de Leidse Regio de leerplichtfunctie

Nadere informatie

Agenda voor de Toekomst Aanval op de schooluitval 2015-2018. RMC regio Zuid-en Midden- Kennemerland

Agenda voor de Toekomst Aanval op de schooluitval 2015-2018. RMC regio Zuid-en Midden- Kennemerland Agenda voor de Toekomst Aanval op de schooluitval 2015-2018 RMC regio Zuid-en Midden- Kennemerland Gemeenschappelijke Regeling Schoolverzuim en VSV per 1 januari 2014 Organisatie Bestuurlijk: Leerplicht,

Nadere informatie

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007 Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 2e kwartaal 2007 Centraal Bureau voor de Statistiek Voorburg/Heerlen, 2007 Verklaring der tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer x = geheim = nihil = (indien

Nadere informatie

RMC EN VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN

RMC EN VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN RMC EN VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN Iedere jongere tussen de 12 en 23 jaar die het onderwijs verlaat zonder een startkwalificatie wordt aangemerkt als een Voortijdige Schoolverlater.

Nadere informatie

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van ( ), nr. ( ) houdende voorschriften inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de studiejaren 2012-2013 tot en

Nadere informatie

Richting en resultaat voor de regio

Richting en resultaat voor de regio Richting en resultaat voor de regio visie en beleidsagenda voortijdig schoolverlaten 2010 2014 Zuid Holland Noord vastgesteld op 13 september 2010 door de regiegroep vsv Visie en beleidsagenda vsv 2010

Nadere informatie

Maatschappelijke Ontwikkeling Ingekomen stuk D17 (PA 4 september 2013) Beleidsontwikkeling. Datum uw brief

Maatschappelijke Ontwikkeling Ingekomen stuk D17 (PA 4 september 2013) Beleidsontwikkeling. Datum uw brief Ingekomen stuk D17 (PA 4 september 2013) Aan de Gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon 14024 Telefax (024) 323 59 92 E-mail gemeente@nijmegen.nl Postadres Postbus 9105

Nadere informatie

Bijlage. Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers.

Bijlage. Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers. Bijlage VSV-brief 2012 Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2010-2011 Voorlopige cijfers www.aanvalopschooluitval.nl 32 31 33 28 26 34 25 27 24 21 19 29 15 30 Overzicht RMC-regio s Nederland

Nadere informatie

Vervolgaanpak VSV en JiKP

Vervolgaanpak VSV en JiKP Vervolgaanpak VSV en JiKP Enkele volgende stappen in de regionale samenwerking Ministerie O,C&W Directie MBO Februari 2016 Inhoud 1. Uitgangspunten 2. Doelstellingen en doelgroep 3. Regionale samenwerking

Nadere informatie

Jongeren dienstverlening Stichting Inlichtingenbureau

Jongeren dienstverlening Stichting Inlichtingenbureau Jongeren dienstverlening Stichting Inlichtingenbureau 9 juli 2019 pag 1 Stichting Inlichtingenbureau Koppelen en verrijken gegevens die gemeenten ondersteunen bij het uitvoeren van taken op het gebied

Nadere informatie

Nadere uitwerking definitieve Vsv Cijfers voor regio 36b

Nadere uitwerking definitieve Vsv Cijfers voor regio 36b Onderwerp Van toepassing voor Opgesteld door Nadere uitwerking definitieve Vsv Cijfers 29-21 voor regio 36b Regio Brabant Noord Oost 36b R. Nijhuis Datum 2 december 211 Nieuwe VSV ers schooljaar 29-21

Nadere informatie

~"t'~ Emmen. ~~ Gemeente IIII~ I~II~II~IIIIIII~II~ 1I11~1"1. De Raad van de gemeente Emmen Postbus RA EMMEN

~t'~ Emmen. ~~ Gemeente IIII~ I~II~II~IIIIIII~II~ 1I11~11. De Raad van de gemeente Emmen Postbus RA EMMEN Raadhuisplein 1 7811 AP Emmen t. 140591 f. 0591 685599 Postbus 30001 7800 RA Emmen e. gemeente@emmen.nl i. gemeente.emmen.nl Gemeente "t' Emmen De Raad van de gemeente Emmen Postbus 30.001 7800 RA EMMEN

Nadere informatie

Bijlage. Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers

Bijlage.  Nieuwe voortijdig schoolverlaters. VSV-brief Convenantjaar Voorlopige cijfers Bijlage VSV-brief 2016 Nieuwe voortijdig schoolverlaters Convenantjaar 2014-2015 Voorlopige cijfers www.vsvverkenner.nl 32 31 33 28 26 34 25 27 24 21 19 29 15 30 Overzicht RMC-regio s Nederland Bron: DUO

Nadere informatie

Uitstroom uit het mbo schooljaar 2006/ 07

Uitstroom uit het mbo schooljaar 2006/ 07 08 Uitstroom uit het mbo schooljaar 2006/ 07 06/ 07 Daniëlle ter Haar, Frank van der Linden, Alderina Dill-Fokkema Centrum voor Beleidsstatistiek Den Haag/Heerlen, 2009 Verklaring van tekens. = gegevens

Nadere informatie

Invulblad aanvraag financiering voor de regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten en voor jongeren in een kwetsbare positie.

Invulblad aanvraag financiering voor de regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten en voor jongeren in een kwetsbare positie. Invulblad aanvraag financiering voor de regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten en voor jongeren in een kwetsbare positie. Aanvraag in het kader van Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten

Nadere informatie

Vervolgaanpak vsv en jongeren in een kwetsbare positie. Den Bosch,

Vervolgaanpak vsv en jongeren in een kwetsbare positie. Den Bosch, Vervolgaanpak vsv en jongeren in een kwetsbare positie Den Bosch, 25-11-2015 Inhoud Uitgangspunten en hoofdlijnen Doelgroep Regionaal programma Vangnet Financiële middelen Toelichting taken RMC en instellingen

Nadere informatie

Beantwoording van de 7 vragen uit het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK)

Beantwoording van de 7 vragen uit het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) Beantwoording van de 7 vragen uit het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) Het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving bevat normen waaraan goed beleid of goede regelgeving

Nadere informatie

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ RIJN IJSSEL. SECTOR CIOS, ZORG EN WELZIJN Opleiding Sociaal-cultureel werker

RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ RIJN IJSSEL. SECTOR CIOS, ZORG EN WELZIJN Opleiding Sociaal-cultureel werker RAPPORT VAN BEVINDINGEN ONDERZOEK BIJ RIJN IJSSEL SECTOR CIOS, ZORG EN WELZIJN Opleiding Sociaal-cultureel werker Plaats: BRIN: Onderzoeksnummer: Onderzoek uitgevoerd op: Conceptrapport verzonden op: Rapport

Nadere informatie

RMC Noord-Kennemerland. Presentatie PORA 6 januari 2016

RMC Noord-Kennemerland. Presentatie PORA 6 januari 2016 Presentatie PORA 6 januari 2016 Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voorstellen Doel -functie Wanneer is er sprake van (dreigend) voortijdig schoolverlaten? -een jongere die nog geen 23 is én -niet in

Nadere informatie

ONDERZOEK NAAR REGISTRATIE EN MELDING VAN VERZUIM ZONDER GELDIGE REDEN. Raayland College HAVO VWO

ONDERZOEK NAAR REGISTRATIE EN MELDING VAN VERZUIM ZONDER GELDIGE REDEN. Raayland College HAVO VWO ONDERZOEK NAAR REGISTRATIE EN MELDING VAN VERZUIM ZONDER GELDIGE REDEN Raayland College HAVO VWO Plaats : Venray BRIN nummer : 25FY BRIN nummer : 25FY 00 HAVO BRIN nummer : 25FY 00 VWO Onderzoeksnummer

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 25341 19 augustus 2015 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 augustus 2015, nr. MBO/756911,

Nadere informatie

Bronnen en Berekeningswijze

Bronnen en Berekeningswijze voorlopige cijfers Convenantjaar 2012-2013 1 Bronnen en Berekeningswijze Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters mag in 2016 nog maar maximaal 25.000 zijn. Voor de periode 2012-2015 zijn opnieuw prestatiegerichte

Nadere informatie

Den Haag Ons kenmerk Bijlagen

Den Haag Ons kenmerk Bijlagen De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Den Haag Ons kenmerk Bijlagen VSV/102150 5 Onderwerp Cijfers 2007-2008 Voortijdig Schoolverlaten Inleiding In 2005 hebben

Nadere informatie

Norwin College, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer T. Stierhout

Norwin College, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer T. Stierhout Samenwerkingsovereenkomst van de bevoegde gezagen van de onderwijsinstellingen en de contactgemeente van de RMC-regio Friesland Oost 006 inzake het ondersteunen van overbelaste jongeren in het onderwijs,

Nadere informatie

Monitoring en evaluatie vsv-beleid

Monitoring en evaluatie vsv-beleid Monitoring en evaluatie vsv-beleid Jaarrapport 2014 Auteurs: Johan Bokdam, Inge van den Ende (Panteia) en Arie Gelderblom (SEOR) Zoetermeer, 7 juli 2015 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij

Nadere informatie

Dieptestudie voortijdig schoolverlaten. Overzicht 2001

Dieptestudie voortijdig schoolverlaten. Overzicht 2001 Dieptestudie voortijdig schoolverlaten. Overzicht 2001 ITS/Sardes Loes van Tilborg (Sardes) Wander van Es (Sardes) januari 2002 Inhoudsopgave Pagina Inleiding 2 1. De opzet van het diepte-onderzoek 3 1.1.

Nadere informatie

Opmerkelijke cijfers en interpretaties versie 7 maart 2013

Opmerkelijke cijfers en interpretaties versie 7 maart 2013 Samenwerkingsverband VSV regio IJssel-Vecht Opmerkelijke cijfers en interpretaties versie 7 maart 2013 Vooraf Het onderstaande overzicht is gemaakt op basis van diverse cijferproducten van DUO. De gegevens

Nadere informatie

Opgave op grond van artikel 25, tweede en derde lid van de Leerplichtwet 1969 over schooljaar 2006-2007

Opgave op grond van artikel 25, tweede en derde lid van de Leerplichtwet 1969 over schooljaar 2006-2007 Voorlichtingspublicatie Betreft de onderwijssector(en) Informatie CFI/ICO Primair Onderwijs po 079-3232.333 Voorgezet onderwijs vo 079-3232.444 Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie bvh 079-3232.666

Nadere informatie

Sturen op cijfers Iedereen een Startkwalificatie, tenzij

Sturen op cijfers Iedereen een Startkwalificatie, tenzij Sturen op cijfers Iedereen een Startkwalificatie, tenzij Jeanet Pijfers, 7 december 2011 Nahied Rezwani, 13 december 2011 Monaim Benrida, 14 december 2011 Accountmanager Voortijdig Schoolverlaten/ Implementatie

Nadere informatie

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 15/16 in RMC regio Eem en Vallei vs

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 15/16 in RMC regio Eem en Vallei vs Nadere analyse voorlopige cijfers 15/16 in RMC regio Eem en Vallei vs 30-3-17 Bronnen: gegevens factsheets OCW voorlopige cijfers regio en MBO en 15/16, plus extra gegevens in www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/sectorover/na-het-onderwijs/nieuwe-voortijdig-schoolverlaters

Nadere informatie

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS Aanvraagformulier Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie

Nadere informatie

Factsheet vsv-cijfers en nieuwe meetsystematiek

Factsheet vsv-cijfers en nieuwe meetsystematiek Factsheet vsv-cijfers en nieuwe meetsystematiek vsv-cijfers Vsv-cijfers geven inzicht in de omvang en opbouw van de groep voortijdig schoolverlaters (vsv ers) over heel Nederland per RMC-regio, gemeente,

Nadere informatie

B&W Vergadering. Besluit 1. Het college stemt in met de Intentieovereenkomst van de bevoegde gezagen van de

B&W Vergadering. Besluit 1. Het college stemt in met de Intentieovereenkomst van de bevoegde gezagen van de 2.2.6 Intentieovereenkomst Voortijdig Schoolverlaten 1 Dossier 741 voorblad.pdf B&W Vergadering Dossiernummer 741 Vertrouwelijk Nee Vergaderdatum 6 september 2016 Agendapunt 2.2.6 Omschrijving Intentieovereenkomst

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 24 724 Studiefinanciering Nr. 163 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 7 februari 2017 De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en

Nadere informatie

RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland. RMC Factsheet. Convenantjaar 2013-2014 Nieuwe voortijdige schoolverlaters Voorlopige cijfers Uitgave: maart 2015

RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland. RMC Factsheet. Convenantjaar 2013-2014 Nieuwe voortijdige schoolverlaters Voorlopige cijfers Uitgave: maart 2015 RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland RMC Factsheet Convenantjaar 2013-2014 Nieuwe voortijdige schoolverlaters Voorlopige cijfers Uitgave: maart 2015 RMC regio 23 : Kop van Noord-Holland Dit document bevat

Nadere informatie

Bijlage G behorende bij artikel 28. Model RMC-effectrapportage, met handleiding. Inleiding

Bijlage G behorende bij artikel 28. Model RMC-effectrapportage, met handleiding. Inleiding Bijlagen bij de Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, kenmerk VSV/2008/51122 Bijlage G behorende bij artikel 28 Model

Nadere informatie

Factsheets VSV. November 2005

Factsheets VSV. November 2005 Factsheets VSV November 2005 Reikwijdte en beperkingen van de cijfers In deze factsheets zijn de RMC-registraties en de Enquête beroepsbevolking twee belangrijke bronnen. Beide bieden zicht op de vsv-populatie.

Nadere informatie

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-015 1 maart 2012 9.30 uur Gevoelens van onveiligheid iets verminderd Minder Nederlanders voelen zich onveilig Slachtofferschap veel voorkomende criminaliteit

Nadere informatie

Schoolportret samenwerkingsverband Roermond. vo- docenten over Passend onderwijs (vmbo tot en met gymnasium)

Schoolportret samenwerkingsverband Roermond. vo- docenten over Passend onderwijs (vmbo tot en met gymnasium) Schoolportret samenwerkingsverband Roermond vo- docenten over Passend onderwijs (vmbo tot en met gymnasium) Schoolportret samenwerkingsverband Roermond vo- docenten over Passend onderwijs (vmbo tot en

Nadere informatie

Vaststellen verzuimprotocol Beroeps en Volwassenen Educatie

Vaststellen verzuimprotocol Beroeps en Volwassenen Educatie Openbaar Onderwerp Vaststellen verzuimprotocol Beroeps en Volwassenen Educatie Programma / Programmanummer Onderwijs / 1073 BW-nummer Portefeuillehouder R. Helmer-Englebert Samenvatting Om schooluitval

Nadere informatie

gfedcb Besluitenlijst d.d. d.d.

gfedcb Besluitenlijst d.d. d.d. Nota voor burgemeester en wethouders Onderwerp Eenheid/Cluster/Team RS/SI/MM versterking leerplicht 1- Notagegevens Notanummer 2007.35080 Datum 19-11-2007 Portefeuillehouder Weth. Adema 2- Bestuursorgaan

Nadere informatie

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs Nadere analyse voorlopige cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs 3-4-18. Bronnen: gegevens factsheets OCW (vs. 28-3-18!) voorlopige cijfers regio en MBO en 16/17, plus extra gegevens in www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/sectorover/na-het-onderwijs/nieuwe-voortijdig-schoolverlaters

Nadere informatie

Collegebesluit. Nummer 2017/ Portefeuillehouder Snoek, M. Programma/beleidsveld 1.1 Onderwijs en sport

Collegebesluit. Nummer 2017/ Portefeuillehouder Snoek, M. Programma/beleidsveld 1.1 Onderwijs en sport Collegebesluit Onderwerp Jaarverslag 2016-2017 Leerplein, leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Nummer 2017/495218 Portefeuillehouder Snoek, M. Programma/beleidsveld 1.1 Onderwijs

Nadere informatie

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs

Nadere analyse voorlopige VSV cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs Nadere analyse voorlopige cijfers 16/17 in RMC regio Eem en Vallei vs 11-4-18 Bronnen: gegevens factsheets OCW (vs. 28-3-18!) voorlopige cijfers regio en MBO en 16/17, plus extra gegevens in www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/sectorover/na-het-onderwijs/nieuwe-voortijdig-schoolverlaters

Nadere informatie

FACTSHEET VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN 2013-2014 RMC-REGIO 026 ZUID-HOLLAND NOORD

FACTSHEET VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN 2013-2014 RMC-REGIO 026 ZUID-HOLLAND NOORD FACTSHEET VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN 0-04 ONTWIKKELING AANTAL VSV ERS Van de.9 onderwijsdeelnemers in de RMC-regio Zuid-Holland-Noord op oktober 0, stonden er 59 jongeren op oktober 04 niet ingeschreven

Nadere informatie

De voorzitter van de commissie Wolbert. Adjunct-griffier van de commissie Arends

De voorzitter van de commissie Wolbert. Adjunct-griffier van de commissie Arends 24 724 Studiefinanciering Nr. Verslag van een schriftelijk overleg Vastgesteld d.d. Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen

Nadere informatie

RMC Factsheet. RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland

RMC Factsheet. RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland RMC Regio 23 Kop van Noord-Holland RMC Factsheet Convenantjaar 2013-2014 Nieuwe voortijdige schoolverlaters Definitieve cijfers - versie 1 Uitgave: november 2015 RMC regio 23 : Kop van Noord-Holland Dit

Nadere informatie

Stromen door het onderwijs

Stromen door het onderwijs Stromen door het onderwijs Vanuit het derde leerjaar van het vo 2003/2004 Erik Fleur DUO/IP Juni 2013 1. Inleiding In schooljaar 2003/2004 zaten bijna 200 duizend leerlingen in het derde leerjaar van het

Nadere informatie

Jaarverslag Leerplicht. Schooljaar Delfzijl Appingedam Loppersum

Jaarverslag Leerplicht. Schooljaar Delfzijl Appingedam Loppersum Jaarverslag Leerplicht Schooljaar -6, oktober 6 Inleiding Het leerplichtjaarverslag -6 dat wij u hierbij aanbieden is het jaarverslag voor de gemeenten, en. Leeswijzer In dit verslag wordt inzicht gegeven

Nadere informatie

Hieronder op pagina 2 de grote lijnen van de regionale VSV aanpak (de maatregelen) zoals afgesproken in de bestuurlijke overeenkomst.

Hieronder op pagina 2 de grote lijnen van de regionale VSV aanpak (de maatregelen) zoals afgesproken in de bestuurlijke overeenkomst. Memo VSV bestuurlijke overeenkomst en uitwerking 2016-2017 Aan: schoolbestuurders, directies, intern ondersteuningsteam en decanen Van: directie SwV Datum: 26-10-16 Status: ter informatie Bijlagen: 3 onder

Nadere informatie

Leerplichtbeleid gemeente Tynaarlo Administratie van scholen en gemeente Leerplicht; verzuimmelding, vrijstelling

Leerplichtbeleid gemeente Tynaarlo Administratie van scholen en gemeente Leerplicht; verzuimmelding, vrijstelling Inleiding Hierbij bieden wij u het jaarverslag Leerplicht 2012-2013 aan, waarin verslag wordt uitgebracht over het uitgevoerde leerplichtbeleid over genoemd schooljaar. Leerplicht is een belangrijk middel

Nadere informatie

Leerplicht in Baarn. Jaarverslag en

Leerplicht in Baarn. Jaarverslag en Leerplicht in Baarn Jaarverslag 2014-2015 en 2015-2016 Inhoud Wettelijk kader 1 Verzuimsoorten 1 Aantallen leerlingen en verzuim Baarnse jongeren 2 Interventies 3 Toelichting op verzuim en interventiecijfers

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 44621 4 augustus 2017 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 juni 2017, nr. MBO-1128972,

Nadere informatie

Partijen: ROC Gilde Opleidingen te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevrouw I.A.M. Janssen Reinen, hierna te noemen: de contactschool.

Partijen: ROC Gilde Opleidingen te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevrouw I.A.M. Janssen Reinen, hierna te noemen: de contactschool. Intentieovereenkomst van de bevoegde gezagen van de onderwijsinstellingen en de contactgemeente van de RMC-regio Noord Limburg (regio 38), inzake de aanpak van voortijdig schoolverlaten en voor jongeren

Nadere informatie

Oplegvel Collegebesluit

Oplegvel Collegebesluit Onderwerp Mentorenproject jongeren 2008-2011 Oplegvel Collegebesluit Portefeuille M. Divendal Auteur Mevr. J. van der Meer Telefoon 5115091 E-mail: jmeer@haarlem.nl STZ/JOS Reg.nr. 136463 Bijlagen A +

Nadere informatie

Factsheet Schorsingen en Verwijderingen Trends, analyses en wetenswaardigheden

Factsheet Schorsingen en Verwijderingen Trends, analyses en wetenswaardigheden Factsheet Schorsingen en Verwijderingen 2008-2013 Trends, analyses en wetenswaardigheden Scholen voor voortgezet onderwijs zijn verplicht aan de inspectie te melden als zij een leerling langer dan één

Nadere informatie

ACTUALISERING ANALYSE DEKKEND AANBOD maart 2014

ACTUALISERING ANALYSE DEKKEND AANBOD maart 2014 ACTUALISERING ANALYSE DEKKEND AANBOD maart 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Dekkend aanbod: de cijfers 3. Conclusie 4. Interventies en verwachte resultaten 5. Fasering van beleid 1 e versie DB Bespreking

Nadere informatie

~atwijk. o Intern advies nv! o Extern advies nvgt. Overeenkomstig het vcorstel besloten. 1 3 MRT 2012 Nr. 1S. Voorstel

~atwijk. o Intern advies nv! o Extern advies nvgt. Overeenkomstig het vcorstel besloten. 1 3 MRT 2012 Nr. 1S. Voorstel Voorstel ~atwijk Aan : Burgemeester en Wethouders Status : Openbaar / Ter besluitvorming Afdeling : Maatschappelijke zaken Medewerk(st)er Telefoonnummer : P.C.M. Jehee : 071 406 5632 PortefeuIllehouder

Nadere informatie

REKENKAMERONDERZOEK VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS

REKENKAMERONDERZOEK VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS REKENKAMERONDERZOEK VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS Korte toelichting op de aanpak en de belangrijkste conclusies en aanbevelingen De Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (verder de Rekenkamer) heeft op suggestie

Nadere informatie

Stapelaars in het voortgezet onderwijs

Stapelaars in het voortgezet onderwijs [Geef tekst op] Stapelaars in het voortgezet onderwijs Een analyse van de basisschooladviezen en schooltypen van de stapelaars. Onderzoek, Informatie en Statistiek Onderzoek, Informatie en Statistiek Stapelaars

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 5841 27 maart 2012 Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 maart 2012, nr. BVE/387639, houdende

Nadere informatie

Relatief. Gouda Overige gemeenten (incl.verhuizing) Totaal leerplicht

Relatief. Gouda Overige gemeenten (incl.verhuizing) Totaal leerplicht Samenvatting Leerplicht en Kwalificatieplicht 2016-2017 gemeente Gouda Taakstelling - Visie Het bevorderen van deelname aan het onderwijs van alle leerplichtige leerlingen, het voorkomen van ontsporingen

Nadere informatie

Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid

Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid Bijlage 1 Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid Landelijk beeld Algemeen beeld: Daling jeugdwerkloosheid zet door Vanaf het 1 e kwartaal 2010 is de jeugdwerkloosheid 15-26 jaar aan het

Nadere informatie

Samenwerkingsovereenkomst VSV aanpak RMC Regio 025/ West-Kennemerland

Samenwerkingsovereenkomst VSV aanpak RMC Regio 025/ West-Kennemerland Samenwerkingsovereenkomst VSV aanpak 2017-2021 RMC Regio 025/ West-Kennemerland 1 Samenwerkingsovereenkomst van de bevoegde gezagen van de onderwijsinstellingen en de contactgemeente van de RMC-regio West-

Nadere informatie

Beantwoording vragen rondom in- en uitschrijving in het voortgezet onderwijs

Beantwoording vragen rondom in- en uitschrijving in het voortgezet onderwijs Beantwoording vragen rondom in- en uitschrijving in het voortgezet onderwijs Hoofdvraag Is artikel 10, eerste lid, Leerplichtwet 1969 (Lpw 1969), onverenigbaar met artikel 4 en 5 van het Bekostigingsbesluit

Nadere informatie

Raadsnota. Aan de gemeenteraad,

Raadsnota. Aan de gemeenteraad, Raadsnota Raadsvergadering d.d.: 29 juni 2009 Agenda nr: 6 Onderwerp: Jaarverslag Leerplicht / Regionaal Meld en Coördinatiepunt (RMC) Maastricht en Mergelland 2007-2008 Aan de gemeenteraad, 1. Doel, Samenvatting

Nadere informatie

Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid

Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid Bijlage 1 Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid Landelijk beeld Algemeen beeld: Daling jeugdwerkloosheid zet door De daling van de jeugdwerkloosheid 15-26 jaar in het 2 e kwartaal 2010

Nadere informatie

RMC Factsheet. RMC Regio 20 Gooi en Vechtstreek

RMC Factsheet. RMC Regio 20 Gooi en Vechtstreek RMC Regio 20 Gooi en Vechtstreek RMC Factsheet Convenantjaar 2013-2014 Nieuwe voortijdige schoolverlaters Definitieve cijfers - versie 1 Uitgave: november 2015 RMC regio 20 : Gooi en Vechtstreek Dit document

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013 Fact sheet nummer 5 maart 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Er zijn ruim 133.000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam (januari 2012). Met de meeste jongeren gaat het goed in het onderwijs

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 26 695 Voortijdig school verlaten Nr. 74 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

mi ui urn ii ii mi ii ii /07/2013

mi ui urn ii ii mi ii ii /07/2013 Beleid Cluster Maatschappij (071)54 54 834 mmolenaar@leiderdorp.nl mi ui urn ii ii mi ii ii 2013.04462 26/07/2013 Gemeente Leiderdorp A. Aan de gemeenteraad VERZNDEN 2 5 JUL) 2013 datum kenmerk betreft

Nadere informatie

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS

BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS BIJLAGE A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 10 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VSV EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS Aanvraagformulier Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie

Nadere informatie

PROTOCOL MELDING EN REGISTRATIE VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS REGIO ZUID-HOLLAND ZUID

PROTOCOL MELDING EN REGISTRATIE VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS REGIO ZUID-HOLLAND ZUID PROTOCOL MELDING EN REGISTRATIE VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS REGIO ZUID-HOLLAND ZUID Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Voorwoord 2 Hoofdstuk 1 Inleiding. 3 Hoofdstuk 2 Melding en registratie. 5 Bijlage 1 Stroomschema

Nadere informatie