De beste vervanger van de huidige box 3- regeling

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De beste vervanger van de huidige box 3- regeling"

Transcriptie

1 De beste vervanger van de huidige box 3- regeling Een rechtsvergelijkend onderzoek tussen de varianten in het keuzedocument box 3 R.J. Spriensma Studierichting: Fiscaal Recht Administratienummer: Datum: Maart 2018 Tilburg University Examencommissie: prof.mr. N.C.G. Gubbels prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken

2 1

3 Abstract De afgelopen jaren is er veel kritiek op de vermogensrendementsheffing in de Wet IB 2001, omdat veel belastingplichtigen het gevoel hebben belasting te betalen over een opbrengst die nooit heeft bestaan. Op 9 juni 2017 is het keuzedocument box 3 door de staatssecretaris naar de tweede kamer gestuurd, dit document bevat vier varianten waarbij, volgens de vaste commissie van het ministerie van Financiën, beter wordt aangesloten bij het werkelijke rendement van belastingplichtigen. In deze scriptie zijn drie van de vier varianten behandeld. In dit onderzoek is gekeken naar de voor- en nadelen van de varianten ten opzichte van de huidige box 3-regeling, en is onderzocht welke variant op basis van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid de meest geschikte variant is om de huidige box 3-regeling te vervangen. Uit de analyse van drie varianten blijkt dat onderzochte varianten beter aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement van belastingplichtigen dan de huidige box 3-regeling. Echter, is ook gebleken dat de drie varianten leiden tot complexere wetgeving en de varianten minder goed uitvoerbaar zijn dan de huidige box 3-regeling. Elke variant is getoetst aan rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid. De uitkomsten van deze toetsingen zijn in deze scriptie met vergeleken. Uit deze vergelijking is gebleken dat variant B (een gedeeltelijke vermogenswinstbelasting) de meest geschikte variant is om de huidige box 3-regeling te vervangen. In deze scriptie zijn twee aanbevelingen gedaan om (nog) beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement en de uitvoerbaarheid van variant B te verbeteren. De aanbevelingen zien op een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten en op het belasten van het werkelijke rendement uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen. Een mogelijke kanttekening aan het onderzoek is dat de economische gevolgen van een vermogenswinstbelasting niet zijn meegenomen in het toetsingskader. Een onderzoek naar de economische en budgettaire gevolgen van een vermogenswinstbelasting zou daarom een nuttige aanvulling zijn op dit onderzoek. 2

4 Inhoudsopgave Lijst met gebruikte afkortingen Inleiding Aanleiding Probleemstelling Afbakening en aannames Opbouw van het onderzoek Toetsingskader Rechtsgelijkheid Rechtszekerheid Doelgerichtheid Uitvoerbaarheid Variant A Werking van variant A Inleiding Vermogensaanwasbelasting Inkomen uit bank- en spaartegoeden Inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Aftrek van kosten Verliesverrekening Voordelen van variant A Belasten van het werkelijke rendement Gebruik van forfaits Niet verstorend Nadelen van variant A Gebruik van forfaits Administratieve last Contra-informatie Liquiditeiten Toetsing variant A Rechtsgelijkheid Rechtszekerheid Doelgerichtheid Uitvoerbaarheid Tussenconclusie Variant B Werking van variant B Inleiding Vermogenswinstbelasting Spaar- en banktegoeden Inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Aftrek van kosten Verliesverrekening Voordelen van variant B Past in de systematiek van de Nederlandse belastingwetgeving Belasten van werkelijk rendement

5 Geen tussentijdse waardering vermogensbestanddelen Gebruik van forfaits Nadelen van variant B Gebruik van forfaits Administratieve last Contra-informatie Belastingvoordeel Latente belastingclaim Toetsing variant B Rechtsgelijkheid Rechtszekerheid Doelgerichtheid Uitvoerbaarheid Tussenconclusie Variant C Werking van variant C Voordelen van variant C Gebruik van forfaits Sluit beter aan bij werkelijk rendement Nadelen van variant C Gebruik van forfaits Afbakeningsproblematiek Peildatumarbitrage Administratieve last Gebrek aan contra-informatie Toetsing variant C Rechtsgelijkheid Rechtszekerheid Doelgerichtheid Uitvoerbaarheid Tussenconclusie Conclusie Vergelijking Conclusie Beantwoording onderzoeksvraag Aanbevelingen Kostenaftrek op basis van werkelijke kosten Belasten werkelijk rendement uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Literatuurlijst Boeken Artikelen Rapporten Overig Losbladige werken Parlementaire stukken Jurisprudentieregister

6 Lijst met gebruikte afkortingen aant. aantekeningnummer art. artikel AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen BNB Beslissingen in belastingzaken, Nederlandse Belastingrechtspraak EP Eerste Protocol ESB Economisch Statistische Berichten EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens e.v. en volgende e.a. en andere(n) HR Hoge Raad der Nederlanden Inv. Wet 1990 Invorderingswet 1990 MBB Maandblad Belasting Beschouwingen NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht o.a. onder andere par. paragraaf r.o. rechtsoverweging RVO Rijksdienst voor Ondernemend Nederland SHS-inkomensbegrip Schanz-Haig-Simons-inkomensbegrip TFO Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht Uitv.besluit IB 2001 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 VIA vooringevulde aangifte V-N Vakstudie Nieuws WBR Wet op belasting van rechtsverkeer WFT Wet op het Financieel Toezicht Wet DB 1965 Wet op de dividendbelasting 1965 Wet IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001 Wet IB 1964 Wet inkomstenbelasting 1964 WFR Weekblad Fiscaal Recht WOZ Wet waardering onroerende zaken WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 5

7 1. Inleiding 1.1. Aanleiding De Wet IB 2001 is opgebouwd uit drie verschillende boxen. In box 1 wordt het inkomen uit werk en woning belast. In box 2 worden de inkomsten uit aanmerkelijk belang belast en in box 3 wordt het inkomen afkomstig uit sparen en beleggen belast. Dit inkomen uit sparen en beleggen wordt in Nederland vastgesteld met behulp van forfaitaire rendementen. 1 Vervolgens wordt het fictieve rendement van een belastingplichtige belast tegen 30% inkomstenbelasting. 2 Hoewel op al deze boxen commentaar is geleverd en een perfect belastingsysteem een utopie lijkt, is er vooral de laatste jaren veel kritiek op de heffing in box 3. Bij invoering van de vermogensrendementsheffing op basis van een forfaitair rendement lagen de rentepercentages die werden vergoed op spaartegoeden nog boven de 4%, maar vanaf 2001 zijn de obligatie- en spaarrente tot ver onder de 4% gedaald. 3 Hierdoor hebben veel belastingplichtigen het gevoel belasting te betalen over een opbrengst die nooit heeft bestaan. 4 Menig belastingplichtige zal deze heffing daarom als een van de meest verafschuwde heffingen kwalificeren. 5 Het belasten van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen zou dit gevoel van onrechtvaardigheid bij belastingplichtigen kunnen wegnemen. 6 De Kamer lijkt zich bij deze visie aan te sluiten en aanvaardde de op 11 november 2015 ingediende motie van Bashir, Van Weyenberg en Grashoff: 7 De Kamer, Gehoord de beraadslaging, constaterende dat in de Kamer een breed gedeelde wens leeft om werkelijk rendement op vermogen te belasten, in plaats van een forfaitair rendement; verzoekt de regering om, een uiterste inspanningsverplichting op zich te nemen om bij het Belastingplan 2017 met voorstellen te komen om per 2018 werkelijk rendement op vermogen te belasten, en gaat over tot de orde van de dag Op 20 september 2016 heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage van het onderzoek naar het belasten van werkelijke rendementen in box 3 (hierna: de voortgangsrapportage) naar de Tweede Kamer gestuurd. 8 In de begeleidende brief noemt de staatssecretaris drie varianten om de heffing over inkomen uit sparen en beleggen beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement. De voortgangsrapportage kreeg op 9 juni 2017 een vervolg, toen de staatssecretaris het 'Keuzedocument box 3' (hierna: het keuzedocument) naar de Tweede Kamer stuurde. 9 Dit is een technische rapportage 1 Deze rendementen zijn opgenomen in art. 5.2 Wet IB Art.2.13 Wet IB Over de jaren 2011 tot en met 2015 bedroeg de gemiddelde rente op spaarrekeningen 1.63%, zie: Kamerstukken II 2015/16, 34302, nr. 3, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p H.P.A.M. van Arendonk, Rutte II heeft de eindstreep gehaald: gelukkig?!, MBB 2017/ M.P.A. Spanjers, Box 3: van een meisje van 16 naar grand dame!, WFR 2016/ Kamerstukken II 2015/16, , nr Kamerstukken II 2016/17, , nr Kamerstukken II 2016/17, , nr

8 waarin de in de voortgangsrapportage genoemde varianten verder uitgewerkt worden en een nieuwe variant is toegevoegd. In deze scriptie worden de in het keuzedocument genoemde varianten geanalyseerd en worden de voor- en nadelen van elke variant behandeld. Vervolgens zullen de varianten worden getoetst aan rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid. De uitkomsten van de toetsingen zullen met elkaar worden vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan dit onderzoek een beter inzicht verschaffen in hoe de varianten zich tot elkaar verhouden. Op basis van dit onderzoek kan worden verklaard waarom een van de varianten in het keuzedocument het meest geschikt is om de huidige box 3-regeling te vervangen Probleemstelling Al jaren wordt een discussie gevoerd omtrent de juiste wijze om inkomen uit vermogen te belasten. 10 In het keuzedocument zijn vier varianten opgenomen die volgens de vaste commissie van het Ministerie van Financiën (beter) aansluiten bij het werkelijke rendement. In het keuzedocument wordt veel aandacht besteed aan de werking van de varianten. Echter, een kritische analyse van de voor- en nadelen van de varianten ontbreekt in het keuzedocument en de varianten worden slechts in beperkte mate met elkaar vergeleken. Dit onderzoek zal deze leemte opvullen. Het is niet mogelijk om een definitie van rechtvaardigheid te formuleren (dit is immers zeer plaats-, tijden persoonsgebonden), laat staan de varianten aan deze definitie te toetsen. 11 Daarom zullen de varianten getoetst worden aan enkele elementen van goede wetgeving. In deze scriptie is gekozen om de varianten te toetsen op rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid. In paragraaf 1.5. zal dit toetsingskader verder worden uitgewerkt. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat zijn de voor- en nadelen van de varianten in het keuzedocument box 3 ten opzichte van de huidige box 3-regeling, en welke variant is op basis van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid de meest geschikte variant om de huidige box 3-regeling te vervangen? 1.3. Afbakening en aannames Vanwege de beperkte omvang van deze scriptie, worden in deze paragraaf enkele aannames gedaan en zal de omvang van het onderzoek in deze paragraaf worden afgebakend. In het onderzoek wordt aangenomen dat de huidige box 3-regeling onrechtvaardig is en niet past binnen de systematiek van de Wet IB De huidige box 3-regeling zal daarom niet nader geanalyseerd worden. Om deze reden zal ook variant D uit het keuzedocument niet meegenomen worden in dit 10 Zie bijvoorbeeld de voorgeschiedenis in de memorie van toelichting bij de Wet IB 2001, Kamerstukken II 1998/99, , nr. 3, p J.A.G. van der Geld, De evaluatie van de Wet IB 2001: box 3, WFR 2006/ Ondanks heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat bij art. 5.2 Wet IB 2001 in 2014 op regelniveau sprake is van een schending van de op grond van art. 1 EP van het EVRM vereiste fair balance, zie: gerechtshof Amsterdam 16 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:83, V-N 2018/7.11, r.o

9 onderzoek. Variant D is een regeling die erg veel lijkt op de huidige box 3-regeling en is vooral gericht op een snelle, eenvoudig uitvoerbare invoering. 13 Tevens wordt de systematiek van de inkomstenbelasting (het boxensysteem) niet aangepast. In de literatuur is (meerdere malen) aangedrongen op aanpassing van het boxensysteem, en wordt er een inkomstenbelasting met een synthetisch karakter voorgesteld. In deze scriptie wordt uitgegaan van een analytische inkomstenbelasting. Ook antimisbruikbepalingen, zoals de terbeschikkingstellingsregeling en lucratief belangregeling zullen daarom niet worden behandeld in deze scriptie. Fiscaal partnerschap en de systematiek van toeslagen zullen, ondanks dat deze verbonden zijn met de huidige box 3-regeling, niet worden meegenomen in dit onderzoek. 14 Daarnaast wordt aangenomen dat de grondslag van de heffing over inkomen uit sparen en beleggen, ook na invoering van een van de varianten, gelijk zal blijven. Inkomsten uit vermogensbestanddelen die in 2017 in box 3 worden belast, zullen na invoering van een van de varianten ook in box 3 worden belast. In het keuzedocument wordt ook aandacht besteed aan het corrigeren van de inflatie. 15 Hoewel inflatie invloed heeft op de waardevermeerdering van goederen en een inflatiecorrectie dus mogelijk onderdeel zou uitmaken van een van de varianten, wordt een inflatiecorrectie niet meegenomen in dit onderzoek. Voor dit onderzoek wordt aangenomen dat het nominalistische stelsel van de inkomstenbelasting gehandhaafd wordt. 16 Deze scriptie zal alleen de voor- en nadelen ten opzichte van de huidige box 3-regeling uitgebreid behandelen. De voor- en nadelen van de huidige box 3-regeling die ook van toepassing zijn op de varianten zullen worden genoemd, maar niet uitgebreid worden geanalyseerd. Tot slot zal in deze scriptie enkel worden onderzocht wat de meest rechtvaardige en best uitvoerbare variant is om de huidige box 3-regeling te vervangen. De budgettaire en economische gevolgen van de varianten worden buiten beschouwing gelaten Opbouw van het onderzoek In dit hoofdstuk is de aanleiding voor het onderzoek en de probleemstelling reeds behandeld. Tevens is het onderzoek afgebakend en is een aantal aannames geformuleerd. In paragraaf 1.5. zal het toetsingskader worden opgesteld. In hoofdstuk 2 tot en met 4 zullen varianten A, B en C uit het keuzedocument worden behandeld. De varianten zijn een (gedeeltelijke) vermogensaanwasbelasting, (gedeeltelijke) vermogenswinstbelasting en een vermogensrendementsheffing op basis van een individuele vermogensmix. In deze hoofdstukken zal eerst de werking van de variant worden behandeld. Vervolgens zullen de voor- en nadelen van de variant worden geanalyseerd. Na deze analyse zullen de varianten worden getoetst aan het in paragraaf 13 Voor de werking van variant D, zie: Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p De gevolgen voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen zijn opgenomen in het keuzedocument, zie: Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Voor een toelichting op het nominalistische stelsel, zie: M.L.M. van Kempen, in: Cursus Belastingrecht, par. IB B (online, actueel tot en met 24 januari 2017). 8

10 1.5. opgestelde toetsingskader. Tot slot zal aan het eind van ieder hoofdstuk een tussenconclusie worden geformuleerd. In hoofdstuk 5 zullen de bevindingen die volgen uit de toetsingen met elkaar worden vergeleken. Aan de hand van de bevindingen zal een conclusie worden geformuleerd en zal de onderzoeksvraag worden beantwoord. Op basis van de conclusie zullen een of meerdere aanbevelingen worden geformuleerd voor de wetgever Toetsingskader De maatstaf voor de beoordeling van de rechtvaardigheid van het positieve recht kan onderverdeeld worden in drie verschillende rechtswaarden. Dit zijn rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en doelgerichtheid. 17 Indien een regel aan deze drie rechtswaarden voldoet, kan worden gesteld dat deze regel een rechtvaardige regel is. Wel dient opgemerkt te worden dat tussen deze drie rechtswaarden een spanning bestaat. 18 Hierdoor zullen de drie rechtswaarden nooit tegelijkertijd volledig kunnen worden gerealiseerd. Een ander belangrijk element van goede wetgeving is de uitvoerbaarheid. Indien een regel niet uitvoerbaar of afdwingbaar is, is het geen goede regel. Daarom zal in dit onderzoek ook de uitvoerbaarheid worden onderzocht. In de onderstaande subparagrafen zullen deze elementen en de uitvoerbaarheid worden toegelicht Rechtsgelijkheid Rechtsgelijkheid kan verdeeld worden in twee soorten gelijkheid, horizontale gelijkheid en verticale gelijkheid. 19 Horizontale gelijkheid houdt in dat belastingplichtigen met hetzelfde inkomen gelijk worden belast. Verticale gelijkheid betekent dat belastingplichtigen met meer inkomen meer belasting dienen af te dragen dan belastingplichtigen met minder inkomen. Horizontale en verticale gelijkheid komen ook terug in Aristoteles formulering van het gelijkheidsbeginsel. Volgens deze formulering dienen gelijke gevallen gelijk te worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar mate van hun ongelijkheid. 20 De eerste volzin van deze definitie betreft de horizontale gelijkheid, de tweede volzin gaat over de verticale gelijkheid. Omdat de mate waarin ongelijke gevallen ongelijk behandeld moeten worden een politieke kwestie is, zal in dit onderzoek enkel worden onderzocht in hoeverre wordt voldaan aan de horizontale gelijkheid. Oftewel, of de variant waarborgt dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. 17 A. J. K. M. van Steenbergen, Legitimiteit en fiscale rechtshandhaving: Juridische en sociaalwetenschappelijke aspecten, Den Haag: Centrum voor kennis en communicatie Belastingdienst 2013, p A. J. K. M. van Steenbergen, Legitimiteit en fiscale rechtshandhaving: Juridische en sociaalwetenschappelijke aspecten, Den Haag: Centrum voor kennis en communicatie Belastingdienst 2013, p S. Cnossen, Analyse van een belastingherziening, WFR 1999/ J.H. Gerards, proportionaliteit en gelijke behandeling, in: A.J. Nieuwenhuis e.a., Proportionaliteit in het publiekrecht, Deventer: Kluwer 2005, p

11 Een ander aspect dat onder rechtsgelijkheid onderzocht zal worden is neutraliteit. 21 Indien een heffing aan de volgende twee voorwaarden voldoet, heeft de fiscaliteit geen invloed op de beleggings- of spaarbeslissing van een belastingplichtige en is de variant meer in lijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel: - er dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen de fiscale behandeling van verschillende vermogensbestanddelen binnen de variant; - er dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen inkomsten uit vermogensbestanddelen die in box 3 worden belast en inkomsten uit vermogensbestanddelen die in box 1 en 2 worden belast Rechtszekerheid Rechtszekerheid betreft de kenbaarheid van regels en de voorspelbaarheid van de gevolgen van deze regels. 22 De kenbaarheid van de regels en voorspelbaarheid van de gevolgen kunnen in gevaar komen indien de fiscale regelgeving te bewerkelijk is om de werking ervan te kunnen doorgronden of dit intellectueel te moeilijk is. 23 Een regel moet daarom zo eenvoudig mogelijk zijn om te voldoen aan het rechtszekerheidsbeginsel. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat fiscale eenvoud een subjectief begrip is, want wat de ene belastingplichtige eenvoudiger vindt, vindt de andere belastingplichtige juist ingewikkelder. 24 In deze scriptie zal worden onderzocht of een variant (over het algemeen) als ingewikkeld zal worden ervaren door een belastingplichtige. Hoe eenvoudiger de regeling, hoe meer deze regeling voldoet aan het rechtszekerheidsbeginsel Doelgerichtheid Volgens Van Steenbergen moet onder doelgerichtheid niet praktische efficiency worden verstaan, maar het streven naar de realisatie van de abstracte, juridische doelen van het recht. 25 In de voortgangsrapportage zijn de volgende doelen geformuleerd: 26 - Het nieuwe stelsel moet beter aansluiten bij het gevoel van rechtvaardigheid van de belastingbetaler. Het belaste rendement moet een betere weerspiegeling zijn van het werkelijke rendement. - Het nieuwe stelsel moet goed uitvoerbaar zijn. Het moet zoveel mogelijk de dekking van de vooringevulde aangifte op het huidige niveau houden of verbeteren. Het moet de belastingbetaler niet veroordelen tot het bijhouden van een uitgebreide administratie en het bewaren van een grote hoeveelheid bonnetjes. Ook moet het niet leiden tot uitgebreide formulieren om aangifte te doen. 21 Indien een heffing niet neutraal is, zal dit bovendien leiden tot arbitrage, zie ook: N.C.G. Gubbels, Box 3 is dood, lang leve box 3, in: Stichting LNSC Leiden (red.), fiscale vernieuwing op komst? Naar een andere belastingheffing op particulier inkomen/vermogen? (Ars notariatus nr. 165), Deventer: Kluwer 2017, p D.M. Weber, in: Cursus Belastingrecht, par. EBR A (online, actueel tot en met 16 april 2017). 23 P.A. Pronk, Waar ligt de eenvoud?, WFR 2008/ Kamerstukken II 2005/06, , nr. 1-2, p. 45 (rapport, breder, lager, eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001). 25 A. J. K. M. van Steenbergen, Legitimiteit en fiscale rechtshandhaving: Juridische en sociaalwetenschappelijke aspecten, Den Haag: Centrum voor kennis en communicatie Belastingdienst 2013, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p

12 - Tenslotte moet het nieuwe stelsel voldoende robuust zijn tegen ontwijking. Eén van de redenen voor het forfaitaire stelsel was een uitgebreide grondslaguitholling en die uitholling moet niet terugkeren. Onder doelgerichtheid zal getoetst worden of de door de wetgever geformuleerde doelen behaald worden. Daarvoor zal onderzocht worden of een variant aansluit bij het werkelijke rendement en of de mogelijkheid bestaat om de grondslag van een variant uit te hollen. De uitvoerbaarheid van de varianten wordt in paragraaf behandeld Uitvoerbaarheid De regeling dient goed uitvoerbaar te zijn voor zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen. Daarom zal de uitvoerbaarheid van de varianten voor zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen in deze scriptie worden onderzocht. Belastingdienst Indien een regeling aan de volgende eisen voldoet, is de regeling uitvoerbaar voor de Belastingdienst: 27 - de regeling is begrijpelijk voor burgers en bedrijven; - de regeling is goed te handhaven en is fraudebestendig; - de regeling kan zonder grote risico s worden geïmplementeerd in de systemen van de Belastingdienst. Hierbij wordt aangenomen dat het verwerken van de benodigde aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst eenvoudig is (en zodoende zonder grote risico s kan plaatsvinden) indien: - soortgelijke regelingen reeds bestaan; - relatief weinig informatie nodig is om de fiscale positie van een belastingplichtige te bepalen. Hoe makkelijker de benodigde aanpassingen kunnen worden verwerkt in de systemen van de Belastingdienst, hoe eenvoudiger een variant uitvoerbaar is. Onder uitvoerbaarheid zal tevens worden onderzocht of de variant te handhaven en fraudebestendig is. Wanneer de Belastingdienst over de benodigde contra-informatie beschikt om de aangiften te controleren, is een variant handhaafbaar. Indien de Belastingdienst veel van haar bevoegdheden moet gebruiken om de aangiften te kunnen controleren, is de regeling minder goed handhaafbaar voor de Belastingdienst. Indien een variant niet goed handhaafbaar is, zal de variant niet goed uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst. Belastingplichtigen Voor belastingplichtigen is het van belang dat de heffing bij een variant zoveel mogelijk past binnen de systematiek van de vooringevulde aangifte (hierna: VIA). 28 Alleen als ketenpartners de benodigde informatie kunnen aanleveren bij de Belastingdienst, is het mogelijk om deze informatie op te nemen in de VIA. De gegevens die de Belastingdienst ontvangt van aangewezen administratieplichtigen zijn opgenomen in artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting Indien de ketenpartners de gegevens niet tijdig niet naar de Belastingdienst kunnen sturen, zullen de belastingplichtigen zelf de gegevens moeten administreren. Dit zorgt voor een extra administratieve last voor belastingplichtigen. 29 Dit resulteert in een vermindering van de uitvoerbaarheid voor 27 Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p

13 belastingplichtigen en dit zal mogelijk leiden tot meer fouten in de aangiften. 30 Onder uitvoerbaarheid zal daarom onderzocht worden of de inkomsten van een belastingplichtige voor-ingevuld kunnen worden in de aangifte. 30 Kamerstukken II 2015/16, , nr. 3, p

14 2. Variant A In dit hoofdstuk zal variant A uit het keuzedocument worden behandeld. In paragraaf 2.1. wordt de werking van variant A uitgelegd. Hierbij zal de fiscale behandeling van inkomsten uit verschillende vermogensbestanddelen worden beschreven. Ook zullen in deze paragraaf de kostenaftrek en de verliesverrekening worden behandeld. In paragraaf 2.2. worden de voordelen van variant A genoemd en in paragraaf 2.3. volgen de nadelen. In paragraaf 2.4. zal variant A worden getoetst aan het toetsingskader. Tot slot zal in paragraaf 2.5. een tussenconclusie worden geformuleerd Werking van variant A Inleiding Er zijn twee verschillen soorten inkomsten uit vermogen; reguliere inkomsten (zoals: rente, dividend en huurinkomsten) en vermogenswinsten (zoals: verkoopwinsten en koerswinsten). 31 In de Wet IB 1964 werden enkel de reguliere inkomsten uit vermogen belast. 32 Dit had tot gevolg dat reguliere inkomsten werden omgezet in (onbelaste) vermogenswinsten. Om dergelijke ontwijkingsmogelijkheden te voorkomen, zullen zowel reguliere inkomsten als vermogenswinsten belast moeten worden in het nieuwe stelsel. 33 In variant A wordt het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen belast op basis van vermogensaanwas (paragraaf ), de rentebaten uit spaar- en banktegoeden worden belast (paragraaf ) en het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt berekend door middel van een forfaitair rendement (paragraaf ). In het keuzedocument worden twee opties voor een kostenaftrek behandeld. In paragraaf zullen beide opties en de bijbehorende voor- en nadelen worden besproken. In paragraaf wordt de verliesverrekening behandeld en worden de gevolgen van deze verliesverrekening toegelicht Vermogensaanwasbelasting Bij variant A wordt het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen belast op basis van vermogensaanwas. Bij een vermogensaanwasbelasting worden zowel gerealiseerde als nietgerealiseerde vermogenswinsten belast. 34 Niet-gerealiseerde vermogenswinsten zijn bijvoorbeeld aandelen die gedurende een (belasting)jaar in waarde zijn gestegen, maar niet zijn vervreemd (de winst is dus nog niet gerealiseerd). Het vermogen van de belastingplichtige is toegenomen, maar de belastingplichtige bezit nog steeds dezelfde aandelen als aan het begin van het jaar. In andere woorden; de vermogenstoename van de belastingplichtige bestaat alleen op papier. Bij een vermogensaanwasbelasting zal het inkomen uit vermogen worden bepaald door het vermogen aan het einde van het jaar (31 december) te vergelijken met het vermogen aan het begin van het jaar (1 januari). De uitkomst van deze vergelijking moet gecorrigeerd worden voor tussentijdse aan- en verkopen. Deze correctie is noodzakelijk om te voorkomen dat tussentijdse aankopen worden belast als een waardestijging en/of tussentijdse verkopen als een verlies Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p M.L.M. van Kempen, in: Cursus Belastingrecht, par. IB (online, actueel tot en met 3 augustus 2017). 33 P. Kavelaars, Van box 3 naar een vermogensmutatieheffing, WFR 2016/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83. p

15 Hieronder is een voorbeeld uit het keuzedocument opgenomen om de werking van een vermogensaanwasbelasting te illustreren: 36 - X heeft op 1 januari 10 aandelen Z NV. Ieder aandeel is 10 waard. Beginwaarde Op 15 maart ontvangt X een dividenduitkering van Op 1 juli koopt X 10 aandelen Z NV voor 11 per aandeel. Stortingen Op 15 september verkoopt X 5 aandelen Z NV voor 12 per aandeel. Onttrekkingen Op 31 december heeft X 15 aandelen Z NV. Ieder aandeel is 13 waard. Eindwaarde 195. Het verschil in de waarde van de aandelen op 31 december en 1 januari is 95 ( ). Om de vermogensaanwas te bereken moet dit verschil worden gecorrigeerd met de stortingen en onttrekkingen. Eindwaarde - beginwaarde 95 Stortingen Onttrekkingen + 60 Vermogensaanwas 45 De reguliere inkomsten bedragen 10 en de vermogensaanwas bedraagt 45. De totale inkomsten uit vermogen zijn Inkomen uit bank- en spaartegoeden Bij variant A worden enkel de rente-inkomsten uit bank- en spaartegoeden belast. 37 Een eigenschap van bank- en spaartegoeden is dat de inkomsten en kosten van deze tegoeden direct de waarde van deze tegoeden beïnvloedt. 38 Oftewel, de rente die wordt ontvangen op een rekening is gelijk aan de vermogensaanwas van deze rekening. Ter illustratie is hieronder een voorbeeld opgenomen: - X heeft op 1 januari 100 op zijn rekening staan. Beginwaarde X ontvangt op 1 maart 50 loon op zijn rekening. Stortingen 50 - X consumeert op 1 juli 40. Onttrekkingen 40 - X ontvangt op 1 december 5 aan rente op zijn rekening. - Op 31 december heeft X 115 op zijn rekening staan. Eindwaarde 115 Eindwaarde - Beginwaarde 15 Stortingen - 50 Onttrekkingen + 40 Vermogensaanwas 5 De reguliere voordelen zijn 5 (dit is de rente die de belastingplichtige heeft ontvangen over zijn bankrekening), tevens is er een vermogenswinst van 5. Indien zowel de vermogensmutatie als de ontvangen reguliere voordelen belast zouden worden. Zou deze 5 twee keer belast worden. Op basis van bovenstaande informatie kan geconcludeerd worden dat het rechtvaardig is om enkel de rentebaten of de vermogenswinst te belasten. Indien zowel de rentebaten als de vermogensaanwas belast zou worden, zou het inkomen van de belastingplichtige dubbel worden belast. Gezien het grote 36 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p

16 aantal stortingen en onttrekkingen, is het eenvoudiger om de rentebaten te belasten dan de vermogensaanwas. 39 Een uitzondering op bovenstaande conclusie zijn spaar- en banktegoeden in andere valuta s, hierop kan tevens een valutaresultaat worden behaald. 40 Als de koers van een munt (bijvoorbeeld de dollar) stijgt, worden voor één euro minder dollars uitgekeerd en voor één dollar meer euro s. Een bank- of spaartegoed in dollars zou dan meer euro s waard zijn geworden en dit is winst. 41 In de winstsfeer worden valutaresultaten belast. 42 Bij variant A lijkt het wenselijk om valutaresultaten ook te belasten. Indien deze valutaresultaten niet belast zouden worden, zou een onderscheid gemaakt worden tussen de fiscale behandeling van valutaresultaten in de winstsfeer en in box 3. Bovendien beleggen sommige belastingplichtigen in andere valuta (bijvoorbeeld bitcoins) om koerswinst te behalen. Indien inkomsten uit deze beleggingen vrijgesteld zouden zijn en normale beleggingen wel belast worden, zou een inbreuk worden gemaakt op de fiscale neutraliteit Inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Het inkomen uit onroerende zaken en overige vermogensbestanddelen worden bij variant A forfaitair vastgesteld, waarna dit forfaitaire rendement wordt belast. 43 Bij overige vermogensbestanddelen kan gedacht worden aan contant geld, octrooien/patenten, roerende zaken als beleggingen, licenties en overige vermogensbestanddelen die binnen de grondslag van box 3 vallen, maar niet als een ander vermogensbestanddeel kwalificeren. 44 Het uitgangspunt van een heffing op basis van een forfaitair rendement is dat een belastingplichtige bij fictie wordt geacht een bepaald rendement met zijn vermogen te behalen. In de huidige box 3-regeling wordt ook gebruikgemaakt van forfaitaire rendementen. 45 Een zwaarwegend argument voor de invoering van forfaitaire rendementen in de Wet IB 2001 was het feit dat de wetgever de belastingontwijking middels financiële producten als groeifondsen wilde stoppen. 46 Dergelijke mogelijkheden tot belastingontwijking lijken niet te bestaan bij onroerend goed en overige vermogensbestanddelen. Om de werking van een belasting op basis van een forfaitair rendement te verduidelijken, is hieronder een voorbeeld opgenomen; - Op 1 januari bezit X, naast zijn eigen woning, in Nederland gelegen onroerend goed ter waarde van en een octrooi ter waarde van Maandelijks ontvangt X aan huur en aan royalty s. Gedurende het belastingjaar ontvangt X uit zijn vermogensbestanddelen een inkomen van (aannemende dat de waarde van het pand en het octrooi gelijk blijft). Indien het forfaitair rendement uit 39 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p C. Bruijsten, Valutaresultaten in de winstsfeer, TFO 2016/ Dit volgt uit art. 3.8 Wet IB 2001, zie ook: C. Bruijsten, Valutaresultaten in de winstsfeer, TFO 2016/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Deze rendementen zijn opgenomen in art. 5.2 lid 1 Wet IB A.J.M. Arends, in: Cursus belastingrecht, par. IB B (online, actueel tot en met 27 augustus 2017). 15

17 onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt vastgesteld op 5%, zal het belastbaar inkomen uit deze vermogensbestanddelen zijn Aftrek van kosten In de huidige box 3-regeling is geen sprake van een kostenaftrek; de kosten zijn verwerkt in de forfaitaire rendementen van box Indien bij de heffing over inkomsten uit vermogen wordt aangesloten bij het werkelijke rendement, zouden kosten die verband houden met vermogensbestanddelen (waarvan de inkomsten belast zijn) in aftrek gebracht mogen worden. Het werkelijke rendement wordt namelijk gevormd door het saldo van opbrengsten en kosten. Desondanks wordt in het keuzedocument ook een forfaitaire kostenaftrek behandeld. 48 Omdat in het keuzedocument zowel de kostenaftrek op basis van werkelijke kosten als de forfaitaire kostenaftrek behandeld wordt, zullen in deze paragraaf beide opties worden besproken. Ook zullen de voor- en nadelen van beide opties in deze paragraaf worden genoemd. Omdat bij variant A het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair wordt vastgesteld, zullen kosten die verband houden met deze vermogensbestanddelen niet aftrekbaar zijn. 49 Kosten kunnen verborgen zijn in het resultaat van een vermogensbestanddeel (bijvoorbeeld een lager rendement op een effectenportefeuille, omdat de vermogensbeheerder de gemaakte kosten direct in mindering brengt op de winst). Kosten die verborgen zijn in het resultaat van een vermogensbestanddeel worden niet-transparante kosten genoemd. 50 Deze kosten verminderen het te belasten resultaat, ongeacht of deze kosten afgetrokken kunnen worden. 51 Kostenaftrek op basis van werkelijke kosten Kosten zullen aftrekbaar zijn als deze kosten verband houden met een vermogensbestanddeel waaruit de inkomsten belast worden. Meestal is het duidelijk dat bepaalde kosten verbonden zijn aan een vermogensbestanddeel (bijvoorbeeld de service fee van een vermogensbeheerder). Echter, bij rentekosten is het minder duidelijk dat deze kosten direct verband houden met een vermogensbestanddeel. Het is onwenselijk dat rentekosten die geen verband houden met belastbare baten ook aftrekbaar zijn. 52 In het keuzedocument wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de systematiek zoals die van toepassing is voor kosten die verband houden met de reguliere voordelen uit een aanmerkelijk belang. 53 Hierbij zijn enkel (rente)kosten gemaakt ter verwerving, inning of behoud van de reguliere voordelen aftrekbaar. 54 Het handhaven van deze bepaling zal echter erg arbeidsintensief zijn en bovendien resulteren in een lastige bewijspositie voor de Belastingdienst. 55 Niet alle door een belastingplichtige gemaakte kosten zullen door ketenpartners geadministreerd kunnen worden. Daarom zal, bij de keuze voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, de 47 Kamerstukken II 1998/99, , nr. 3, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Kosten met betrekking tot deze vermogensbestanddelen zullen verwerkt worden in het forfaitaire rendement van deze vermogensbestanddelen, zie: Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Redactie V-N, Ontwikkelingen rondom box 3, V-N 2017/ Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Art lid 1 Wet IB Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

18 administratieve last voor belastingplichtigen toenemen. Bovendien zal de Belastingdienst niet altijd over de benodigde contra-informatie beschikken om de door de belastingplichtige geclaimde kosten te kunnen controleren. 56 Uit het onderzoek naar het gebruik van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, blijkt dat een dergelijk gebrek aan contra-informatie leidt tot misbruik. 57 Ook de giftenaftrek wordt vaak met opzet onterecht geclaimd door belastingplichtigen. 58 Dit geldt dus als nadeel van een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten. Forfaitaire aftrek Bij een forfaitaire kostenaftrek zou volgens het keuzedocument gedacht kunnen worden aan een vast bedrag aan kostenaftrek of een kostenaftrek op basis van de omvang van het vermogen. 59 Wanneer gekozen wordt voor een forfaitaire kostenaftrek, wordt de administratieve last voor de belastingplichtige verminderd. De belastingplichtige hoeft niet een jaar lang bonnetjes te bewaren om deze vervolgens in de aangifte te verwerken. Tevens wordt variant A eenvoudiger door een forfaitaire kostenaftrek. Bovendien hoeft de Belastingdienst de door de belastingplichtige geclaimde kosten niet te controleren. Het gevolg hiervan is dat het vaststellen van het belastbaar bedrag minder tijdsintensief is en daardoor efficiënter wordt. De keuze voor een forfaitaire kostenaftrek brengt echter twee nadelen met zich mee. Ten eerste sluit de heffing niet meer aan bij het werkelijke rendement van een belastingplichtige. Ten tweede zou er bij een forfaitaire kostenaftrek onderscheid gemaakt worden tussen de fiscale behandeling van transparante en niet-transparante kosten. 60 Niet-transparante kosten zouden aftrekbaar zijn, omdat deze zijn verwerkt in het resultaat van een vermogensbestanddeel. Transparante kosten zouden niet aftrekbaar zijn. Financiële instellingen zullen pogen gebruik te maken van een dergelijke leemte door financiële producten aan te bieden waarin niet-transparante kosten worden verwerkt. 61 Op die manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van een forfaitaire kostenaftrek. De grondslag zou dus (bij een forfaitaire kostenaftrek) uitgehold kunnen worden Verliesverrekening Bij een vermogensaanwasbelasting zou het wenselijk zijn om een mogelijkheid tot verliesverrekening te creëren; dit is immers in lijn met het draagkrachtbeginsel. 62 Bovendien wordt een belasting meer geaccepteerd wanneer de wetgever niet enkel wil profiteren van inkomsten, maar het claimen van een verrekening mogelijk is in het geval van verliezen. 63 Doorgaans zal eerst een horizontale (binnenjaarse) verliesverrekening plaatsvinden en, indien niet toereikend, een verticale (jaar-overstijgende) verliesverrekening. 64 Verticale verliesverrekening is essentieel bij een vermogensaanwasbelasting. 56 Voor wel beschikbare contra-informatie, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB Onderzoek naar gebruik aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, bijlage bij Brief van de staatssecretaris van Financiën van 20 september 2016, , p Evaluatie uitvoering giftenaftrek, bijlage bij Brief van de staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2017, Kamerstukken II 2016/17, , nr. 330, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Redactie V-N, Ontwikkelingen rondom box 3, V-N 2017/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Redactie V-N, Ontwikkelingen rondom box 3, V-N 2017/ E. Poelman, Het rapport inkomstenbelasting over vermogensmutaties, TFO 1998/ P. Kavelaars, Van box 3 naar een vermogensmutatieheffing, WFR 2016/

19 Indien verticale verliesverrekening niet mogelijk is, zouden inkomsten uit vermogen onterecht belast kunnen worden. In het keuzedocument wordt voorgesteld om verliezen enkel te laten verrekenen met winsten die ook belast worden in box De reden hiervoor is dat een verliesverrekening over boxen heen constructies in de hand zou werken die leiden tot grondslaguitholling. 66 Er wordt dus niet gekozen voor een systeem waarin het mogelijk is om verlies over boxen heen te verrekenen, zoals tussen box 2 en box Als wordt gekozen voor een jaar-overstijgende verliesverrekening, zal de Belastingdienst of de belastingplichtige de omvang van deze te verrekenen verliezen moeten documenteren. Om te voorkomen dat deze last te groot wordt, zou de verliesverrekening beperkt kunnen worden. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een dat systeem vergelijkbaar is met de huidige verliesverrekening in box 1. Verliezen zouden dan drie jaar terug gewenteld kunnen worden en negen jaar vooruit Voordelen van variant A Zowel in het keuzedocument als in de literatuur worden diverse voor- en nadelen genoemd van een vermogensaanwasbelasting. In deze paragraaf zullen de voordelen ten opzichte van de huidige box 3- regeling genoemd en geanalyseerd worden. Ook zullen de voordelen van de huidige box 3-regeling, die ook bij variant A van toepassing zijn, genoemd worden. Ieder voordeel zal in een aparte subparagraaf worden behandeld. In paragraaf 2.4. zullen de voordelen uit deze paragraaf en de nadelen uit paragraaf 2.3. worden gebruikt om variant A te toetsen aan het toetsingskader Belasten van het werkelijke rendement Variant A belast het werkelijke rendement uit bank- en spaartegoeden, aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen. 69 Daardoor kan beter worden aangesloten bij het werkelijke rendement van een belastingplichtige, dan bij de huidige box 3-regeling. 70 Voor vermogensbestanddelen waarbij het rendement forfaitair wordt vastgesteld, blijft gelden dat dit rendement kan afwijken van het werkelijke rendement Gebruik van forfaits Bij variant A wordt het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen vastgesteld door middel van een forfaitair rendement. Het forfaitair vaststellen van het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen maakt de variant eenvoudiger. Bovendien hoeft de belastingplichtige het inkomen uit deze vermogensbestanddelen niet te administreren en kan eventueel (door aan te sluiten bij de WOZ-waarde) al een belastbaar inkomen uit onroerend goed opgenomen worden in de VIA. Ook voor de Belastingdienst is een regeling eenvoudiger uitvoerbaar indien gebruikgemaakt wordt van forfaits. De Belastingdienst heeft minder informatie nodig om het belastbaar bedrag van een belastingplichtige vast te stellen. Bovendien is de belastinggrondslag van een heffing op basis van een forfaitair rendement lastig uit te hollen. 65 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p P. Kavelaars, Van box 3 naar een vermogensmutatieheffing, WFR 2016/ Deze mogelijkheid tot verliesverrekening over de boxen heen is opgenomen in art Wet IB Art lid 1 Wet IB Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

20 Ook in de huidige box 3-regeling worden forfaits gebruikt om het inkomen uit sparen en beleggen vast te stellen. Het gebruik van forfaits is dus geen voordeel ten opzichte van de huidige box 3-regeling. De nadelen die zijn verbonden aan het gebruik forfaits, zullen worden behandeld in paragraaf Niet verstorend Een vermogensaanwasbelasting wordt over het algemeen beschouwd als een weinig verstorende vorm van belastingheffing op inkomsten uit vermogen. 72 De belastingheffing heeft geen invloed op de (economische) keuze van een belastingplichtige om een vermogensbestanddeel aan te houden of te vervreemden. 73 Bovendien zal de prikkel om winst in te houden, worden geëlimineerd. 74 Zodoende kan geconcludeerd worden dat de heffing in variant A vanuit economisch perspectief weinig verstorend is. Mogelijk zal een verschuiving plaatsvinden van niet-liquide vermogensbestanddelen naar meer liquide vermogensbestanddelen (dit zal uitgebreider besproken worden in paragraaf ). Ook de huidige box 3-regeling is niet verstorend Nadelen van variant A Aan variant A zijn niet alleen voordelen verbonden, maar ook enkele nadelen. Alle nadelen ten opzichte van de huidige box 3-regeling zullen uitgebreid besproken worden in deze paragraaf. Ook worden de nadelen van variant A die al spelen in de huidige box 3-regeling benoemd Gebruik van forfaits In paragraaf 2.2. zijn de voordelen van het gebruik van forfaits behandeld. Echter, het gebruik van forfaits brengt ook enkele nadelen met zich mee (deze nadelen spelen ook bij de huidige box 3- regeling). Ficties en forfaits zullen over het algemeen een inherente spanning met het gelijkheidsbeginsel gemeen hebben. 75 Elke fictie zal verzet oproepen aangezien alleen belastingheffing op basis van werkelijke feiten redelijk lijkt. 76 Door het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair vast te stellen, wordt afgeweken van het werkelijke rendement. Bovendien sluit een heffing op basis van een forfaitair rendement niet aan bij het realisatieprincipe, waardoor een belastingplichtige mogelijk niet over de benodigde liquiditeiten beschikt om de verschuldigde belasting af te dragen Administratieve last Een belastingplichtige die daartoe wordt uitgenodigd, is verplicht aangifte te doen. 77 De Belastingdienst heeft de aangifte voor belastingplichtigen eenvoudiger gemaakt door de informatie die door ketenpartners aangeleverd wordt, in de VIA op te nemen. Wanneer inkomsten niet door de ketenpartners kunnen worden aangeleverd, dient een belastingplichtige deze informatie zelf te administreren. Dit leidt tot een toename van de administratieve last bij belastingplichtigen. Hieronder zal per vermogensbestanddeel behandeld worden of de administratieve last voor belastingplichtigen toeneemt ten opzichte van de huidige box 3-regeling. 72 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Er is geen sprake van een lock-in effect. Dit lock-in effect zal uitgebreid behandeld worden in paragraaf S. Cnossen e.a., Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun?, WFR 2000/4. 75 R.H. Happé, Fiscale discriminatie en de kunst van het wetgeven, WFR 2002/ R.E.C.M. Niessen, Belastingheffing op basis van ficties, WFR 2002/ Art. 8 lid 1 AWR. 19

21 Inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen Stortingen en onttrekkingen Bij een heffing van belasting op basis van vermogensaanwas dient de uitkomst van de vermogensvergelijking gecorrigeerd te worden voor tussentijdse aan- en verkopen. 78 De ketenpartners zullen dergelijke stortingen en onttrekkingen niet altijd kunnen administreren. Hierdoor zal een belastingplichtige in bepaalde gevallen zelf deze stortingen en onttrekkingen moeten administreren. Zeker voor actievere beleggers die regelmatig hun vermogen verplaatsen, kan dit een zware administratieve last betekenen. In de huidige box 3-regeling hoeft een belastingplichtige de tussentijdse aan- en verkopen niet te administreren. De administratieve last ten opzichte van de huidige box 3- regeling neemt dus toe. Reguliere inkomsten De omvang van de reguliere voordelen uit aandelen, obligaties en derivaten die zijn opgenomen in beleggingsproducten, zullen bij de Belastingdienst bekend zijn. 79 De een deel van de belastingplichtigen zullen via dergelijke beleggingsproducten beleggen, waardoor deze belastingplichtigen de reguliere voordelen uit deze vermogensbestanddelen niet zelf hoeven te documenteren. 80 Indien deze vermogensbestanddelen niet gehouden worden via een beleggingsproduct, dienen belastingplichtigen deze reguliere inkomsten zelf te administreren. In de huidige box 3-regeling hoeven de reguliere inkomsten uit deze vermogensbestanddelen niet geadministreerd te worden, wat betekent dat de administratieve last toeneemt ten opzichte van de huidige box 3-regeling. De door een belastingplichtige ontvangen dividenden van in Nederland gevestigde vennootschappen zullen bij de Belastingdienst bekend zijn. Hierover is door de Belastingdienst al dividendbelastingbelasting geheven. 81 Deze inkomsten zouden mogelijk ook al kunnen worden opgenomen in de VIA. Tussentijdse waardering De waarde van een beleggingsproduct aan het begin en einde van een belastingjaar zal bij de Belastingdienst bekend zijn en opgenomen kunnen worden in de VIA. 82 Als een belastingplichtige niet belegt via dergelijke beleggingsproducten, zal de belastingplichtige zelf zijn aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen moeten waarderen op de waarde in het economisch verkeer. Bij beursgenoteerde aandelen zal dit doorgaans geen probleem zijn, hiervan is de waarde eenvoudig te vinden. 83 Bij niet-beursgenoteerde aandelen en andere vermogensbestanddelen is dat lastiger, omdat de waarden hiervan lastiger te achterhalen zijn. In de huidige box 3-regeling dienen belastingplichtigen deze vermogensbestanddelen ook jaarlijks te waarderen op de waarde in het economisch verkeer. 84 Dit betekent dat de administratieve last met betrekking tot de waardering van deze vermogensbestanddelen niet toeneemt. 78 Zie paragraaf Deze informatie wordt aangeleverd door ketenpartners, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB Uit onderzoek in 2011 is gebleken dat 32% van de particuliere beleggers uitsluitend belegt in beleggingsfondsen, zie: Populariteit fondsen onder beleggers stijgt, 81 Art. 3 lid 1 Wet DB Deze informatie wordt aangeleverd door ketenpartners, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB Omdat deze aandelen vrij verhandelbaar zijn en er een marktprijs is voor deze aandelen. 84 Het forfaitair rendement wordt berekend over de waarde in het economisch verkeer van de vermogensbestanddelen (art lid 1 Wet IB 2001). 20

22 Inkomen uit bank- en spaartegoeden De rentebaten uit in Nederland aangehouden bank- en spaartegoeden zullen bij de Belastingdienst bekend zijn en kunnen worden opgenomen in de VIA. 85 Deze inkomsten hoeft een belastingplichtige dus niet zelf te administreren. De inkomsten uit buitenlandse bank- en spaartegoeden worden op dit moment slechts beperkt aangeleverd en kunnen daardoor beperkt voor-ingevuld worden in de aangifte. 86 Ook in de huidige box 3-regeling dient een belastingplichtige zelf zijn buitenlandse bankrekeningen op te geven. De administratieve last zal de komende jaren, door toenemende uitwisseling van informatie tussen verschillende landen, vermoedelijk afnemen. 87 Inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Anno 2017 wordt het forfaitair rendement dat behaald wordt met onroerend goed gebaseerd op de WOZ-waarde van de woning. 88 Het lijkt aannemelijk dat ook bij variant A de waarde van onroerend goed gelijk wordt gesteld aan de WOZ-waarde. 89 In dat geval neemt de administratieve last met betrekking tot de waardering van onroerend goed niet toe. In de huidige box 3-regeling dient een belastingplichtige overige vermogensbestanddelen te waarderen op de waarde in het economisch verkeer. Ook bij variant A zullen overige vermogensbestanddelen jaarlijks gewaardeerd moeten worden door belastingplichtigen. Dit gebeurt niet om de vermogensaanwas van deze vermogensbestanddelen te belasten, maar om het fictieve inkomen uit deze vermogensbestanddelen te bepalen. Met betrekking tot de waardering van overige vermogensbestanddelen neemt de administratieve last ten opzichte van de huidige box 3-regeling niet toe Contra-informatie Een belastingplichtige die daartoe wordt uitgenodigd, is verplicht aangifte te doen en dient de aangifte duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen. 90 Niet alle belastingplichtigen doen dit en daarom controleert de Belastingdienst de ingediende aangiften. Voor deze controle is contra-informatie nodig en een deel van deze contra-informatie wordt aangeleverd door ketenpartners. Voor het verkrijgen van de overige contra-informatie heeft de Belastingdienst vergaande bevoegdheden. 91 Indien de contrainformatie ontbreekt, of lastig te vergaren is, zal de regeling lastiger handhaafbaar zijn voor de Belastingdienst. In deze paragraaf zal per vermogensbestanddeel besproken worden in welke gevallen de Belastingdienst last heeft van een gebrek aan contra-informatie. Aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen Indien belastingplichtigen beleggen middels beleggingsproducten, zullen de reguliere voordelen en waarde bij de Belastingdienst bekend zijn. 92 Tot op heden hoefden stortingen en onttrekkingen niet geadministreerd te worden door ketenpartners van de Belastingdienst. Het is dan ook de vraag of deze 85 Deze informatie wordt aangeleverd door ketenpartners, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Voor ontwikkelingen verplichte uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied, zie: Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU. 88 Art lid 1 Wet IB P. Kavelaars, Van box 3 naar een vermogensmutatieheffing, WFR 2016/ Art. 8 lid 1 AWR. 91 Art. 47 e.v. AWR. 92 Deze informatie wordt aangeleverd door ketenpartners, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB

23 stortingen en onttrekkingen door ketenpartners aangeleverd zouden kunnen worden. Als deze stortingen en onttrekkingen niet geadministreerd en aangeleverd kunnen worden door de ketenpartners, zal de Belastingdienst haar bevoegdheden moeten gebruiken om de door de belastingplichtige opgegeven stortingen en onttrekkingen te controleren. Dit is zeer tijdsintensief en maakt de regeling lastig handhaafbaar. Indien een belastingplichtige niet belegt middels beleggingsproducten, zou de Belastingdienst bij de betrokken partijen kunnen onderzoeken in hoeverre de reguliere inkomsten, vermogensaanwas, stortingen en onttrekkingen in de aangifte juist zijn. 93 Dit is zeer tijdsintensief. In de huidige box 3- regeling dient enkel de waardering van deze vermogensbestanddelen gecontroleerd te worden en is het controleren van de reguliere voordelen en het controleren van de stortingen en onttrekkingen niet nodig. Dergelijke onderzoeken zullen dus veel uitgebreider zijn dan bij de huidige box 3-regeling het geval is. Dit maakt variant A lastiger handhaafbaar dan de huidige box 3-regeling. Inkomen uit spaar- en banktegoeden Inkomsten uit Nederlandse bank- en spaartegoeden zijn bij de Belastingdienst bekend. 94 Het inkomen uit buitenlandse spaar- en banktegoeden wordt slechts beperkt doorgegeven door buitenlandse banken. 95 Indien een belastingplichtige rente ontvangt van een buitenlandse bank en deze inkomsten niet opgeeft in zijn aangifte, zal de Belastingdienst dit lastig kunnen controleren. Deze problematiek met betrekking tot buitenlandse spaar- en banktegoeden speelt ook bij de huidige box 3-regeling. Onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Voor de controle van de door de belastingplichtige opgegeven inkomsten uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen heeft de Belastingdienst enkel de waarde van het vermogensbestanddeel nodig. Over het algemeen zal het bij de Belastingdienst bekend zijn of een natuurlijk persoon onroerend goed bezit. 96 Met betrekking tot de waardering onroerend goed heeft de Belastingdienst geen last van een gebrek aan contra-informatie. 97 De WOZ-waarden van onroerend goed zijn eenvoudig te controleren. Met betrekking tot het belastbaar inkomen uit onroerend goed is er dus geen sprake van een gebrek aan contra-informatie. De waardering van overige vermogensbestanddelen is minder eenvoudig te controleren voor de Belastingdienst. In veel gevallen zullen ketenpartners de Belastingdienst niet van deze informatie kunnen voorzien. Daarom zal de Belastingdienst zelf onderzoek moeten doen naar de juistheid van de door belastingplichtigen opgegeven waarden. Dit is bij de huidige box 3-regeling ook het geval Liquiditeiten Het is algemeen bekend dat een belastingheffing poogt aan te sluiten bij reële inkomsten. 98 Bij een vermogensaanwasbelasting gebeurt dit niet; een belastingplichtige dient belasting af te dragen over niet-gerealiseerde vermogenswinsten. Een vermogensaanwasbelasting is dus in strijd met het realisatieprincipe. Hierdoor zou belastingplichtige gedwongen kunnen worden om zijn vermogensbestanddeel te verkopen om de verschuldigde belasting over de vermogensaanwas te 93 Een derde heeft de verplichting om mee te werken aan een dergelijk onderzoek (art. 53 lid 1 AWR). 94 Deze informatie wordt aangeleverd door ketenpartners, zie: art. 22 lid 2 sub a Uitv.besluit IB Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Deze informatie dient verplicht aangeleverd te worden bij het kadaster (art. 18 Kadasterwet). 97 Aannemende dat bij variant A voor de waardering van onroerend goed aangesloten wordt bij de WOZ-waarde. 98 P. Kavelaars, Belastingplan 2017 en de inkomstensfeer, WFR 2016/

24 betalen. 99 Dit zou de markt kunnen verstoren, aangezien belastingplichtigen waarschijnlijk liquide beleggingen (zoals aandelen in beursgenoteerde bedrijven) zullen prefereren boven minder liquide beleggingen. In het keuzedocument wordt deze beperking erkend en wordt een oplossing genoemd in de vorm van een uitstelregeling voor de verschuldigde belasting. 100 Ook zou de wetgever onderscheid kunnen maken tussen vermogensbestanddelen die eenvoudig, direct en zonder aanmerkelijke transactiekosten verhandelbaar zijn en vermogensbestanddelen die dat niet zijn. 101 Het zou beargumenteerd kunnen worden dat het realisatieprincipe niet van doorslaggevende waarde is. Immers, de vermogenspositie van iemand die zijn winst realiseert en vervolgens herinvesteert is in principe gelijk aan de vermogenspositie van iemand die de waardevermeerdering van een vermogensbestanddeel niet realiseert. 102 Ook de huidige box 3-regeling sluit niet aan bij het realisatieprincipe Toetsing variant A In dit hoofdstuk zijn de werking en de voor- nadelen van variant A reeds besproken. In deze paragraaf zal variant A getoetst worden aan het in paragraaf 1.5. opgestelde toetsingskader. Aan ieder onderdeel van het toetsingskader zal een subparagraaf gewijd worden Rechtsgelijkheid Belastingplichtigen met een gelijk inkomen uit bank- en spaartegoeden, aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen zullen even zwaar belast worden. Echter, het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt bij variant A forfaitair vastgesteld en er kan (met betrekking tot inkomen uit deze vermogensbestanddelen) sprake zijn van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel. Hierdoor is variant A gedeeltelijk in lijn met de rechtsgelijkheid zoals geformuleerd in paragraaf Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zal de variant meer in lijn zijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel dan wanneer wordt gekozen voor een forfaitaire kostenaftrek. De variant sluit dan beter aan bij het werkelijke rendement van een belastingplichtige. Bovendien zou er, indien gekozen wordt voor forfaitaire kostenaftrek, sprake zijn van een onderscheid tussen de fiscale behandeling van transparante en niet-transparante kosten. De inkomsten uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen worden forfaitair vastgesteld en het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen wordt belast op basis van vermogensaanwas. Hierdoor wordt binnen variant A onderscheid gemaakt tussen de fiscale behandeling van verschillende vermogensbestanddelen en wordt de neutraliteit geschonden. Bovendien past een vermogensaanwasbelasting niet binnen de rest van de inkomstenbelasting. Er zou onderscheid gemaakt worden tussen vermogenswinsten die in box 3 worden belast (op basis van vermogensaanwas), en vermogenswinsten die in box 1 en box 2 worden belast (op basis van vermogenswinst). Hierdoor voldoet variant A niet aan de genoemde neutraliteit. 99 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Zoals voorgesteld door Van den Dool, zie: R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p S. Cnossen e.a., Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun?, WFR 2000/4. 23

25 Rechtszekerheid Variant A zal over het algemeen ervaren worden als een eenvoudige variant. Het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen wordt belast op basis van vermogensaanwas, het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt forfaitair vastgesteld en de rentebaten uit bank- en spaartegoeden worden belast. De belastingplichtige dient echter zelf te bepalen tot welke categorie een vermogensbestanddeel behoort en dit kan moeilijkheden tot gevolg hebben en bij twijfel leiden tot onduidelijkheid omtrent de fiscale behandeling van dit vermogensbestanddeel. Te denken valt bijvoorbeeld aan onroerend goed waar middels een besloten vennootschap in wordt geïnvesteerd. Dit kan gekwalificeerd worden als aandeel, maar ook als onroerend goed. De fiscale behandeling van beide vermogensbestanddelen is bovendien verschillend. Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, dient een belastingplichtige te bepalen in hoeverre het mogelijk is om deze kosten af te trekken. Dit kan leiden tot onduidelijkheid, bijvoorbeeld wanneer de lening waarop rente verschuldigd is slechts gedeeltelijk is gebruikt ter verkrijging van een vermogensbestanddeel. Een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten zou de rechtszekerheid dus verminderen Doelgerichtheid Variant A sluit slechts gedeeltelijk aan bij het werkelijk rendement, omdat het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair wordt vastgesteld. Zodoende wordt het doel belasten van het werkelijke rendement slechts deels bereikt. Het is wel een vooruitgang ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Bij een forfaitaire kostenaftrek zou verder worden afgeweken van het werkelijke rendement dan bij een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten. Variant A is voldoende robuust om ontwijking tegen te gaan. Het is ook niet mogelijk om de heffing over vermogenswinsten uit te stellen. Door verliezen enkel te laten verrekenen met winsten die tevens belast worden in box 3, neemt de kans op constructies met als doel grondslaguitholling af. De keuze voor een forfaitaire kostenaftrek biedt de mogelijkheid tot belastingontwijking door kosten zoveel mogelijk als niet-transparante kosten te verwerken in het resultaat Uitvoerbaarheid Belastingdienst Evenals bij de huidige box 3-regeling, zal de Belastingdienst de jaarlijkse waardering van vermogensbestanddelen moeten controleren. Echter, bij variant A zullen ook reguliere voordelen van een belastingplichtige uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen in de heffing betrokken worden en dienen alle stortingen en onttrekkingen met betrekking tot deze vermogensbestanddelen in aanmerking genomen te worden. Zoals besproken in paragraaf zullen ketenpartners zullen niet altijd bovenstaande informatie kunnen aanleveren bij de Belastingdienst. De Belastingdienst zal dus niet altijd over de benodigde contra-informatie beschikken om de door de belastingplichtige opgegeven reguliere inkomsten en vermogensaanwas te controleren. Ook als er gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zal de Belastingdienst niet altijd kunnen beschikken over de benodigde contrainformatie. De Belastingdienst zal veel van haar bevoegdheden moeten gebruiken om de benodigde contra-informatie te verkrijgen en dit maakt het controleren van aangiften zeer tijdsintensief en 24

26 ineffectief. De variant is hierdoor minder goed handhaafbaar en lastig uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Tot op heden bestaat er geen vermogensaanwasbelasting in de Nederlandse belastingwetgeving. Dit betekent dat de Belastingdienst waarschijnlijk niet eenvoudig een belasting op basis van vermogensaanwas in haar systemen kan doorvoeren. Bovendien zijn de jaarlijkse waardering, de reguliere inkomsten en de stortingen en onttrekkingen die gedurende het belastingjaar hebben plaatsgevonden nodig om de belastingschuld van een belastingplichtige te berekenen. Dit is relatief veel informatie die vermoedelijk niet eenvoudig verwerkt kan worden in de systemen van de Belastingdienst. Beide zaken maken variant A lastig uitvoerbaar voor de Belastingdienst, doordat de wijzigingen niet zonder grote risico s geïmplementeerd kunnen worden in de systemen. Belastingplichtigen Veel van de gegevens die nodig zijn voor het doen van een aangifte, zeker bij minder vermogende belastingplichtigen met enkel een bank- en spaarrekening, zullen bij de Belastingdienst bekend zijn omdat deze aangeleverd kunnen worden door ketenpartners. Zodoende zal in veel gevallen het inkomen dat belast wordt bij variant A, al opgenomen kunnen worden in de VIA. Toch zijn er situaties denkbaar dat informatie niet geadministreerd kan worden door ketenpartners en belastingplichtigen dit daarom zelf dienen te doen. Zoals besproken in paragraaf zal een belastingplichtige, indien er direct (dus niet via een beleggingsproduct) aandelen, obligaties, derivaten gehouden worden, zelf de reguliere voordelen, vermogensaanwas, stortingen en onttrekkingen moeten administreren. Omdat bij de huidige box 3- regeling enkel de waarde van de vermogensbestanddelen geadministreerd moet worden door belastingplichtigen, betekend dit een forse toename van de administratieve last voor belastingplichtigen (vooral voor de actievere beleggers). Daardoor zal variant A minder goed uitvoerbaar zijn voor belastingplichtigen. Belastingplichtige zullen, net als in de huidige box 3-regeling, zelf de overige vermogensbestanddelen moeten waarderen. Het waarderen van deze vermogensbestanddelen kan in bepaalde gevallen zeer lastig zijn. Dit maakt variant A voor belastingplichtigen minder goed uitvoerbaar. Voor onroerend goed zou de WOZ-waarde gebruikt kunnen worden, waardoor belastingplichtigen onroerend goed niet zelf hoeven te waarderen. Wanneer gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, betekent dit een toenemende last voor belastingplichtigen. Belastingplichtigen zouden dan namelijk zelf deze kosten moeten administreren en op moeten nemen in de aangifte. Een belastingplichtige is dan veroordeeld tot het bijhouden van een uitgebreide administratie en het bewaren van een grote hoeveelheid bonnetjes. Variant A zou bij een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten minder goed uitvoerbaar zijn dan bij een forfaitaire kostenaftrek Tussenconclusie Variant A belast het werkelijke rendement uit vermogen op basis van vermogensaanwas, met uitzondering van inkomsten uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen; het inkomen uit deze vermogensbestanddelen wordt namelijk forfaitair vastgesteld. Daardoor sluit variant A wordt beter aan bij het werkelijke rendement dan de huidige box 3-regeling. Om het werkelijke rendement te belasten moeten kosten aftrekbaar te zijn. In het keuzedocument wordt de ook mogelijkheid voor een forfaitaire kostenaftrek behandeld, want een forfaitaire kostenaftrek zou de uitvoering van de regeling 25

27 vereenvoudigen en meer rechtszekerheid bieden. Echter, bij een forfaitaire kostenaftrek zal sneller worden afgeweken van het werkelijke rendement. Ook dient er bij variant A een mogelijkheid te zijn tot verliesverrekening. Indien deze mogelijkheid niet aanwezig is, zou inkomen uit vermogensbestanddelen onterecht belast kunnen worden. Het belasten van inkomen uit vermogen op basis van vermogensaanwas zal leiden tot een extra administratieve last bij een belastingplichtige. Deze belastingplichtige zal in bepaalde gevallen namelijk (naast het jaarlijks waarderen van de vermogensbestanddelen) het inkomen uit vermogensbestanddelen dienen te administreren. In sommige gevallen zal deze informatie geadministreerd kunnen worden door ketenpartners. Als ketenpartners deze informatie niet kunnen administreren en dus niet kunnen sturen naar de Belastingdienst, dient de Belastingdienst de aangiften handmatig te controleren en haar bevoegdheden te gebruiken om de waardering, de reguliere inkomsten, de stortingen en de onttrekkingen van belastingplichtigen te controleren. Dit maakt variant A voor zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen lastig uitvoerbaar. Bij variant A dient een belastingplichtige belasting te betalen over zowel gerealiseerde als nietgerealiseerde vermogenswinsten. Als gevolg hiervan is variant A weinig verstorend (vanuit economisch perspectief) en is de grondslag van variant A lastig uit te hollen, wat de variant doelmatiger maakt. Een nadeel hiervan is dat belastingplichtigen niet altijd over de benodigde liquiditeiten zullen beschikken om de belastingheffing over de niet-gerealiseerde vermogenswinsten af te dragen: er wordt dus niet aangesloten bij het realisatieprincipe. De rest van de inkomstenbelasting sluit wel aan bij dit realisatieprincipe. Hierdoor voldoet variant A niet aan de in paragraaf geformuleerde neutraliteit. 26

28 3. Variant B De opbouw van dit hoofdstuk is vergelijkbaar met de opbouw van hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk zal variant B uit het keuzedocument worden behandeld. Aan de hand van het keuzedocument wordt in paragraaf 3.1. de werking van variant B behandeld. Vervolgens zullen in paragraaf 3.2. de voordelen van variant B genoemd worden en in paragraaf 3.3. volgen de nadelen. Daarna zal in paragraaf 3.4. variant B getoetst worden aan het toetsingskader. Tot slot zal in paragraaf 3.5. een tussenconclusie worden geformuleerd Werking van variant B Inleiding Evenals bij variant A, worden ook bij variant B zowel vermogenswinsten als reguliere voordelen uit vermogensbestanddelen belast. Bij variant B wordt het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen belast op basis van vermogenswinst (paragraaf ), de rentebaten uit spaar- en banktegoeden worden belast (paragraaf ) en het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen zal bepaald worden op basis van een forfaitair rendement (paragraaf ). Het belastbaar inkomen uit spaar- en banktegoeden en het belastbaar inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen worden dus in variant A en B op dezelfde wijze vastgesteld. Evenals bij variant A, worden bij variant B ook twee opties voor een kostenaftrek voorgesteld. In paragraaf zullen de voor- en nadelen van beide opties genoemd worden. Ook zullen de gevolgen van een verliesverrekening (paragraaf ) worden besproken Vermogenswinstbelasting Bij variant B wordt het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen belast op basis van vermogenswinst. Het verschil tussen de vermogenswinst- en vermogensaanwasbelasting is op papier gering. Het verschil is enkel het moment waarop de verschuldigde belasting wordt afgedragen. 103 De vermogenswinsten worden bij een vermogenswinstbelasting pas belast zodra deze winsten worden gerealiseerd, terwijl bij een vermogensaanwasbelasting deze vermogenswinsten ook worden belast als het vermogensbestanddeel niet wordt vervreemd. 104 Echter, dit betekent in de praktijk een significant verschil, omdat bij een vermogenswinstbelasting een belastingplichtige zelf bepaalt wanneer de winsten worden gerealiseerd en de belasting wordt afgedragen. 105 Bovendien is bij een vermogenswinstbelasting de verkrijgingsprijs van groot belang. Deze verkrijgingsprijs is minder van belang bij een vermogensaanwasbelasting. Hieronder is een voorbeeld uit het keuzedocument opgenomen om de werking van een vermogenswinstbelasting te illustreren; X heeft op 1 januari 10 aandelen Z NV met een verkrijgingsprijs van 6 per aandeel. - Op 15 maart ontvangt X een dividenduitkering van Op 1 juli verkoopt X 5 aandelen Z NV voor 11 per aandeel. - Op 15 september koopt X 5 aandelen Z NV voor 12 per aandeel. 103 Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Zie paragraaf Voortgangsrapportage box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 6, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

29 - Op 31 december heeft X 10 aandelen Z NV. Op 1 juli verkoopt X 5 aandelen. De overdrachtsprijs van deze aandelen is 55 ( 11 per aandeel). De verkrijgingsprijs van deze aandelen is 30 ( 6 per aandeel). Het vervreemdingsvoordeel is 25. De reguliere inkomsten bedragen 10 en de vervreemdingswinst bedraagt 25. De totale inkomsten uit vermogen zijn 35. De ongerealiseerde waardestijging van de 10 aandelen die X op het eind van het jaar nog bezit, wordt belast in het jaar van realisatie. Op de waardemutatie rust nog een latente belastingclaim. Vaststellen verkrijgingsprijs vermogensbestanddelen De verkrijgingsprijs kan per aangekochte eenheid worden geregistreerd. De verkrijgingsprijs is in dat geval gekoppeld aan een eenheid. Bij vervreemding is hierdoor de vervreemdingswinst afhankelijk van welke eenheid wordt verkocht. Hierbij kan gekozen worden voor een LIFO-systeem (last in, first out) of een FIFO-systeem (first in, first out). Echter, beide systemen kennen een beperking. Ze leiden namelijk tot een zware administratieve last bij belastingplichtigen. 107 De belastingplichtige zou per eenheid de verkrijgingsprijs moeten registreren en bij een verkoop de verkrijgingsprijs moeten koppelen aan de eenheid om de vervreemdingswinst te berekenen. De gemiddelde verkrijgingsprijsmethode brengt een minder zware administratieve last met zich mee. Bij de gemiddelde verkrijgingspijsmethode wordt per aankoop een nieuwe gemiddelde verkrijgingsprijs per eenheid berekend. Vervolgens wordt bij een verkoop de vermogenswinst bepaald door de verkoopprijs te verminderen met deze gemiddelde verkrijgingsprijs. Het zou het meest logisch zijn als de wetgever zou kiezen voor de systematiek van de gemiddelde verkrijgingsprijs; deze methode wordt namelijk ook gebruikt in box 2 om de verkrijgingsprijs vast te stellen Spaar- en banktegoeden De fiscale behandeling van inkomen uit bank- en spaartegoeden is bij variant A en variant B gelijk. 109 Enkel de rentebaten uit spaar- en banktegoeden worden belast. Voor de behandeling van inkomen uit bank- en spaartegoeden bij variant B geldt daarom de informatie die is opgenomen in paragraaf Ook bij variant B lijkt het wenselijk om valutaresultaten te belasten Inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen Bij variant B wordt het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair vastgesteld. De fiscale behandeling van deze vermogensbestanddelen is daarmee bij variant A en B gelijk. Voor de behandeling van inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen in variant B geldt daarom de informatie die is opgenomen in paragraaf Aftrek van kosten De behandeling van kosten in variant B is vergelijkbaar met de behandeling van kosten bij een variant A. Ook bij variant B zou gekozen kunnen worden tussen een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten en een forfaitaire kostenaftrek. De in paragraaf genoemde voor- en nadelen van beide opties zijn ook bij variant B van toepassing. 107 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Art lid 2 Wet IB Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

30 Variant B heeft een extra (economisch) nadeel. Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten leidt dit tot een prikkel om met geleend geld te investeren. 110 De waardestijging van aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen wordt pas belast op het moment van realisatie en de rentekosten zouden direct aftrekbaar zijn. Dit zou kunnen leiden tot een (tijdelijke) uitholling van de belastinggrondslag van variant B Verliesverrekening Ook bij een vermogenswinstbelasting lijkt het wenselijk om een mogelijkheid tot verliesverrekening te creëren. Hiervoor gelden veelal dezelfde redenen als reeds genoemd in paragraaf Ook bij variant B zou de verliesverrekening beperkt kunnen worden tot een bepaald aantal jaar en zou boxoverschrijdende verliesverrekening onwenselijk zijn. Een mogelijkheid tot verliesverrekening bij een vermogenswinstbelasting resulteert in een nadelig (economisch) effect dat niet speelt bij een vermogensaanwasbelasting. Een belastingplichtige kan zelf beslissen wanneer een vermogensbestanddeel met daarin een winst of verlies wordt vervreemd. Aangezien het mogelijk is om een verlies te verrekenen, zal een belastingplichtige in verliessituaties eerder geneigd zijn om het vermogensbestanddeel te verkopen en het verlies te realiseren. Over het algemeen zullen in een dalende markt dan meer vermogensbestanddelen te koop worden aangeboden. Door het verhoogde aanbod, zal de prijs verder zakken. Het markteffect zal dus bij een negatieve trend enkel versterkt worden door een mogelijkheid tot verliesverrekening. 111 Dit effect kan verminderd worden door de te verrekenen verliezen te maximaliseren Voordelen van variant B Een vermogenswinstbelasting heeft diverse voordelen. In deze paragraaf zullen de belangrijkste voordelen van variant B genoemd en geanalyseerd worden. Hierbij zullen de voordelen ten opzichte van de huidige box 3-regeling uitgebreid besproken worden. Enkele voordelen van variant B zijn reeds behandeld in hoofdstuk 2, daarom zal bij deze voordelen terugverwezen worden naar paragraaf Past in de systematiek van de Nederlandse belastingwetgeving In de inkomstenbelasting worden vermogenswinsten pas belast als een vermogensbestanddeel wordt vervreemd. In de winstsfeer volgt dit uit goedkoopmansgebruik. 113 In de aanmerkelijk belangregeling volgt dit uit art Wet IB Indien gekozen wordt voor variant B, zouden vermogenswinsten in de gehele inkomstenbelasting gelijk worden behandeld. 114 Hierdoor heeft de fiscaliteit geen invloed op de beleggings- of spaarbeslissing van belastingplichtigen. Bij de huidige box 3-regeling is dit wel het geval, omdat hierbij gebruikgemaakt wordt van forfaitaire rendementen en de belastingheffing in box 3 dus afwijkt van de rest van de inkomstenbelasting. Dit kan dus als voordeel worden gezien ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Bovendien zullen belastingplichtigen en de Belastingdienst bekend zijn met de systematiek van een vermogenswinstbelasting. Wetgeving en rechtspraak inzake belastingheffing door middel van een 110 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p A.H.M. Daniels e.a., De vermogenswinstbelasting in discussie in Nederland en de VS, WFR 1999/ A.O. Lubbers, Goed Koopmansgebruik, Amersfoort: SDU Fiscale & financiële Uitgevers 2005, p Met uitzondering van inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen, het inkomen uit deze vermogensbestanddelen wordt bij variant B vastgesteld door middel van forfaitaire rendementen. 29

31 vermogenswinstbelasting bestaan al; deze wetgeving en jurisprudentie zouden als basis van de heffing bij variant B kunnen dienen. Dit zou de invoering van variant B eenvoudiger maken Belasten van werkelijk rendement Variant B sluit, net als variant A, betreft het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten, overige vorderingen en bank- en spaartegoeden aan bij het werkelijke rendement Geen tussentijdse waardering vermogensbestanddelen In de huidige box 3-regeling dient een belastingplichtige jaarlijks de waarde van alle in box 3 belaste vermogensbestanddelen te bepalen. 115 Dit kan voor belastingplichtigen, zeker wanneer er geen vergelijkbare vermogensbestanddelen zijn, een zware administratieve last met zich meebrengen. Bij variant B dient een belastingplichtige enkel de gemiddelde verkrijgingsprijs van aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen te administreren en is het jaarlijks (her)waarderen van deze vermogensbestanddelen niet nodig. Zodoende vermindert de administratieve last van belastingplichtigen ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Onroerend goed en overige vermogensbestanddelen zullen wel nog door belastingplichtigen jaarlijks gewaardeerd moeten worden, aangezien het inkomen uit deze vermogensbestanddelen forfaitair wordt vastgesteld. De Belastingdienst hoeft niet de door belastingplichtigen in de aangiften opgenomen waarden van aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen te controleren. Dit maakt de uitvoering van variant B eenvoudiger voor de Belastingdienst Gebruik van forfaits Bij variant B wordt het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair vastgesteld. Dit maakt de variant eenvoudiger uitvoerbaar en minder complex. Voor een uitgebreidere toelichting, zie paragraaf Nadelen van variant B Naast voordelen kent variant B ook enkele nadelen. Deze nadelen zullen in deze paragraaf behandeld worden. Evenals in de vorige paragraaf van dit hoofdstuk, zullen enkele nadelen overeenkomen met nadelen genoemd in hoofdstuk Gebruik van forfaits Bij variant B wordt het belastbaar inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen forfaitair vastgesteld. Voor de nadelen van het gebruik van forfaits, zie paragraaf Administratieve last Hieronder zal per vermogensbestanddeel behandeld worden of de administratieve last voor belastingplichtigen toeneemt ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen Evenals bij variant A, dient een belastingplichtige ook bij variant B in bepaalde gevallen zelf te documenteren hoeveel reguliere voordelen hij gedurende een belastingjaar geniet. 116 Hierdoor zal de administratieve last toenemen ten opzichte van de huidige box 3-regeling. 115 Dit volgt uit art lid 1Wet IB Voor de exacte gevallen, zie paragraaf

32 Bovendien zullen ketenpartners niet altijd de gemiddelde verkrijgingsprijs van een vermogensbestanddeel kunnen administreren. Hierdoor zal deze verkrijgingsprijs niet doorgestuurd kunnen worden naar de Belastingdienst en zal een belastingplichtige zelf de gemiddelde verkrijgingsprijs moeten administreren. 117 Dit zorgt voor een extra administratieve last voor de belastingplichtige ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Inkomen uit bank- en spaartegoeden, onroerend goed en overige vermogensbestanddelen De administratieve last met betrekking tot inkomsten uit spaar- en banktegoeden, onroerend goed en overige vermogensbestanddelen is gelijk aan de administratieve last bij variant A. Voor de administratieve last ten aanzien van deze vermogensbestanddelen, zie paragraaf Contra-informatie De Belastingdienst zal bij variant B niet altijd over de benodigde contra-informatie beschikken om de door belastingplichtigen opgegeven inkomsten uit vermogen te controleren. De gevallen waarin de Belastingdienst haar bevoegdheden moet inzetten om deze informatie te verkrijgingen zijn gelijk aan de gevallen die al zijn genoemd in hoofdstuk 2. Voor de toelichting, zie paragraaf Echter speelt de problematiek omtrent de juistheid van de waardering van aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen niet. 118 Ook zijn de tussentijdse stortingen en onttrekkingen niet nodig om het belastbaar bedrag te berekenen. Daarentegen zal de Belastingdienst wel de door de belastingplichtige in de aangifte opgenomen vervreemdingswinst moeten controleren. Ketenpartners zullen immers niet altijd de gemiddelde verkrijgingsprijs van een vermogensbestanddeel kunnen aanleveren. 119 Zeker wanneer een belastingplichtige een vermogensbestanddeel al een lange periode bezit, zal het lastig zijn om de verkrijgingsprijs van dit vermogensbestanddeel te achterhalen. 120 In de huidige box 3-regeling hoeft de verkrijgingsprijs niet achterhaald te worden. Met betrekking tot het controleren van de gemiddelde verkrijgingsprijs kan de Belastingdienst dus last hebben van een gebrek aan contra-informatie. Hierdoor is de regeling lastiger handhaafbaar voor de Belastingdienst Belastingvoordeel In paragraaf 1.3. is aangenomen dat het nominalistische stelsel van de inkomstenbelasting gehandhaafd blijft. De belasting is bij een vermogenswinstbelasting pas verschuldigd zodra winst gerealiseerd wordt. De relatieve hoogte van de belastingschuld daalt met de tijd. 121 Dit komt doordat een belastingplichtige geen rente is verschuldigd als hij de vermogenswinst op een later tijdstip realiseert. 122 Een belastingplichtige geniet dus een rentevoordeel als hij de realisatie van vermogenswinsten uitstelt. 123 Dit rentevoordeel zal mogelijk kunnen leiden tot het zogenoemde lock-in effect. Lock-in effect Het lock-in effect is een veel genoemde beperking van een vermogenswinstbelasting. Een belastingplichtige zou vermogensbestanddelen aanhouden om de belastingheffing uit te stellen en 117 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Zie paragraaf Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p A.H.M. Daniels e.a., De vermogenswinstbelasting in discussie in Nederland en de VS, WFR 1999/ R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p

33 daardoor het zojuist genoemde rentevoordeel maximaal te benutten. 124 Dit lock-in effect zal, naast budgettaire gevolgen voor de overheid, diverse economische gevolgen hebben. Economische gevolgen Doordat vervreemding van een vermogensbestanddeel zal leiden tot een belastingheffing, zal een belastingplichtige minder snel zijn vermogen verschuiven. Startende ondernemingen zullen moeilijker vermogen verkrijgen, aangezien het vermogen van een belastingplichtige al geïnvesteerd is in een bestaande onderneming. 125 Bovendien zal een alternatieve investering (door het belastingvoordeel dat wordt behaald bij het langer aanhouden van het vermogensbestanddeel) een hoger rendement op moeten leveren dan de investering waarin het vermogen van de belastingplichtige geïnvesteerd is. Indien dit niet het geval is, zal een belastingplichtige niet geneigd zijn om af te rekenen over zijn vermogenswinst in het vermogensbestanddeel dat hij reeds bezit. Hierdoor zal de belastingplichtige zijn vermogen niet optimaal alloceren en dit is niet bevorderend voor een efficiënt werkende economie. 126 Tot slot blijkt dat aanmerkelijkbelanghouders hun winst oppotten in de vennootschap om zodoende de heffing over inkomen uit dit aanmerkelijk belang te stellen. 127 Als wordt gekozen voor variant B, zullen vennootschappen mogelijk minder vaak dividenden uitkeren aan de aandeelhouders. Een dividenduitkering zal leiden tot een belastingheffing bij deze aandeelhouders (reguliere voordelen worden immers belast) en het aanhouden van winsten zou bij de belastingplichtige niet leiden tot een belastingheffing omdat de vermogensaanwas niet wordt belast. Omvang lock-in effect Bas Jacobs stelt dat het realiseren van vermogenswinsten en -verliezen overwegend wordt bepaald door economische motieven en niet door fiscale motieven. 128 Diverse onderzoeken gaan in op de omvang van het lock-in effect en de conclusie die uit de beschikbare onderzoeken kan worden getrokken, is niet eenduidig. 129 Op korte termijn zal er sprake zijn van een lock-in effect, maar het is niet uitgesloten dat het langetermijneffect nagenoeg nihil is. 130 Als het langetermijneffect nagenoeg nihil is, zou het kortetermijneffect als een tijdelijk implementatie-effect moeten worden aangemerkt. 131 In 1999 stelde Cnossen dat noch de literatuur, noch de praktijk erop wijst dat een aanmerkelijkbelanghouder of ondernemer zich bij een potentiële vervreemding laat beïnvloeden door fiscale gevolgen van deze vervreemding. 132 In de literatuur wordt wel opgemerkt dat een heffing bij overlijden over de niet-gerealiseerde vermogenswinst noodzakelijk is om de omvang van het lock-in 124 R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p A.H.M. Daniels e.a., De vermogenswinstbelasting in discussie in Nederland en de VS, WFR 1999/ A.H.M. Daniels e.a., De vermogenswinstbelasting in discussie in Nederland en de VS, WFR 1999/ Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel, Den Haag 2013, p B. Jacobs, rendementsheffing is een rampheffing, Volkskrant 28 januari 2000, pag Zie door Van den Dool aangehaalde onderzoeken in R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p. 118 e.v. 130 R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p S. Cnossen, Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun?, Rotterdam: OCfEB 1999, p

34 effect te beperken. 133 In de Verenigde Staten is gebleken dat er bij het vervallen van de belastingclaim door overlijden, zich wel een lock-in effect voordoet. 134 Omdat budgettaire en economische gevolgen geen deel uitmaken van het toetsingskader, wordt voor een verdere analyse van de omvang en gevolgen van het lock-in effect naar bestaande literatuur verwezen Latente belastingclaim Doordat de vermogenswinst van een belastingplichtige bij een vermogenswinstbelasting pas bij een vervreemding wordt belast, ontstaat een latente belastingclaim. Doordat de belastingheffing langdurig uitgesteld kan worden, kan de verschuldigde belasting bij vervreemding zijn opgelopen tot een aanzienlijk bedrag. De belastingheffing zal voor belastingplichtigen bij een vermogenswinstbelasting gevoelsmatig meer pijn doen, dan het geval zou zijn bij een vermogensaanwasbelasting. 135 Bovendien zijn diverse situaties denkbaar waarbij de belastingplicht ten aanzien van het vermogensbestanddeel eindigt, zonder dat de latente belastingclaim vrijgevallen is. Enkele voorbeelden hiervan zijn overlijden en emigratie. Bij een schenking ontbreekt een marktconforme overdrachtsprijs. Deze problematiek omtrent latente belastingclaims speelt niet in de huidige box 3-regeling. Ook in de aanmerkelijk belangregeling ontstaan latente belastingclaims. Ook hierbij kunnen situaties ontstaan waarbij de connectie tussen de belastingplichtige en het aanmerkelijk belang verdwijnt zonder dat de latente belastingclaim materieel is geworden. In hoofdstuk 4 van de wet IB 2001 zijn enkele ficties opgenomen om te voorkomen dat deze belastingclaim vervalt. Deze ficties zouden ook gebruikt kunnen worden bij variant B. Fictieve vervreemding en fictieve overdrachtsprijs Indien een aanmerkelijkbelanghouder overlijdt of emigreert, levert dit bij de heffing over inkomen uit aanmerkelijk belang een probleem op. Overlijden en emigratie gaan niet gepaard met een vervreemding, omdat hieraan geen rechtshandeling ten grondslag ligt. Om te voorkomen dat de latente belastingclaim vervalt, is artikel 4.16 lid 1 onderdeel e en onderdeel h in de Wet IB 2001 opgenomen. Overlijden en emigratie worden door dit artikel beschouwd als fictieve vervreemdingen van vermogensbestanddelen. 136 Het aanmerkelijk belang moet ten aanzien van deze fictieve vervreemding gewaardeerd worden op de waarde in het economisch verkeer. 137 Bij emigratie wordt een conserverende aanslag opgelegd, waardoor de belasting niet direct afgedragen hoeft te worden, maar Nederland wel het heffingsrecht behoudt. 138 Indien een belastingplichtige de aanmerkelijkbelangaandelen schenkt, is de overdrachtsprijs nihil. In beginsel zou daarom bij schenking geen vervreemdingswinst worden geconstateerd. Om dit te voorkomen is artikel 4.22 Wet IB 2001 ingevoerd. Op basis van dit artikel wordt de waarde die ten tijde 133 Zie o.a.: S. Cnossen, Economische aspecten van een vermogenswinstbelasting, ESB 1997/4116; A.C. Rijkers, Vermogen en vermogensinkomsten in de Nota 'Belastingen in de 21e eeuw', WFR 1998/ Zie o.a.: A.C. Rijkers, Vermogen en vermogensinkomsten in de Nota 'Belastingen in de 21e eeuw', WFR 1998/160; A.H.M. Daniels e.a., De vermogenswinstbelasting in discussie in Nederland en de VS, WFR 1999/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p I.J.F.A. van Vijfeijken, Afschaffen van aanmerkelijk belangheffing?, WFR 2017/ Art lid 1 Wet IB Art. 25 lid 9 Inv. Wet 1990; Voor uitgebreidere toelichting met betrekking tot de werking van conserverende aanslagen, zie: M.J. Hoogeveen, Cursus Belastingrecht, par. IB A.(online, actueel tot en met 21 januari 2018). 33

35 van de schenking in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend aangemerkt als tegenprestatie. Omdat bij bovengenoemde situaties mogelijk geen liquiditeiten beschikbaar zijn om de vrijgevallen belastingclaim te betalen, zijn in hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001 enkele doorschuifregelingen opgenomen. 139 Deze doorschuifmogelijkheden zouden ook geïmplementeerd kunnen worden indien gekozen wordt voor variant B. Geen weg terug Doordat bij invoering van een vermogenswinstbelasting latente belastingclaims ontstaan, zal na invoering van een vermogenswinstbelasting niet gemakkelijk overgeschakeld kunnen worden op bijvoorbeeld een vermogensaanwasbelasting of een vermogensrendementsheffing op basis van een forfaitair rendement. 140 De invoering van een vermogenswinstbelasting betekent dus dat een weg terug niet meer mogelijk is Toetsing variant B In paragrafen 3.2 tot en met 3.4 zijn de werking en de voor- nadelen van variant B besproken. In deze paragraaf zal variant B getoetst worden aan het in paragraaf 1.5. opgestelde toetsingskader. Aan ieder getoetst element zal een subparagraaf gewijd worden Rechtsgelijkheid Variant B voldoet gedeeltelijk aan het rechtsgelijkheidsbeginsel. Belastingplichtigen met een gelijk inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten, overige vorderingen en bank- en spaartegoeden, zullen even zwaar belast worden. Omdat het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen in variant B forfaitair wordt vastgesteld, kan dit een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel betekenen met betrekking tot inkomen uit deze vermogensbestanddelen. Ook een forfaitaire kostenaftrek zou in strijd zijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel, omdat verder wordt afgeweken van het werkelijke rendement. Bovendien wordt er bij een forfaitaire kostenaftrek onderscheid gemaakt tussen transparante en niettransparante kosten. Een voordeel van variant B is dat de heffing goed aansluit bij de bestaande bepalingen in de inkomstenbelasting. In Nederland wordt bij de heffing over inkomen uit aanmerkelijk belang en in de ondernemingssfeer belasting geheven door middel van een vermogenswinstbelasting. Zodoende wordt, wanneer gekozen wordt voor variant B, geen onderscheid gemaakt tussen de rechtsvorm en/of de omvang van het belang. Hierdoor is variant B meer in lijn met de in paragraaf geformuleerde rechtsgelijkheid. Echter, binnen variant B wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende vermogensbestanddelen en wordt de neutraliteit geschonden. Het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt forfaitair vastgesteld en de inkomsten uit de andere vermogensbestanddelen worden belast op basis van het werkelijke rendement. Bij een vermogenswinstbelasting wordt iemand die gedurende het belastingjaar zijn vermogensbestanddeel aanhoudt niet belast, en iemand aan het eind van het belastingjaar zijn 139 Art tot en met 4.42a Wet IB Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

36 vermogensbestanddeel vervreemdt wel. Afhankelijk van hoe het begrip inkomen gedefinieerd wordt, zou hier sprake kunnen zijn van een inbreuk op het rechtsgelijkheidsbeginsel Rechtszekerheid Variant B zal over het algemeen ervaren worden als een eenvoudige variant. Het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen wordt belast op basis van vermogenswinst, het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt forfaitair vastgesteld en enkel de rentebaten uit bank- en spaartegoeden worden belast. Veel belastingplichtigen zullen (door de aanmerkelijk belangregeling en het winstregime) bekend zijn met de systematiek van een vermogenswinstbelasting. Bepalingen uit hoofdstuk 4 Wet IB 2001 en jurisprudentie zouden kunnen dienen als basis voor de wettelijke regelingen die volgen uit variant B en dit maakt de invoering gemakkelijker en zal rechtszekerheid bieden. Evenals bij variant A, dient bij variant B een belastingplichtige zelf te bepalen tot welke categorie een vermogensbestanddeel behoort. 142 Dit kan lastig zijn en leiden tot onduidelijkheid omtrent de fiscale behandeling van dit vermogensbestanddeel. Dit vermindert de rechtszekerheid bij variant B. Bij variant B hoeven belastingplichtigen niet jaarlijks aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen te waarderen. Hierdoor is het voor een belastingplichtige eenvoudig om de verschuldigde belasting te berekenen. Bovendien wordt onzekerheid omtrent de juistheid van deze jaarlijkse waardering weggenomen. Dit zorgt voor meer rechtszekerheid bij de belastingplichtige. Omdat niet jaarlijks belasting verschuldigd is over de vermogensaanwas, zal een latente belastingclaim ontstaan. Om te voorkomen dat deze latente belastingclaim vervalt zonder dat er afgerekend wordt, zullen diverse ficties in de wet opgenomen moeten worden. Deze ficties maken de variant complexer en tasten de rechtszekerheid aan. Zeker de conserverende aanslag bij emigratie zal als complex ervaren worden door belastingplichtigen. Tot slot zal, indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, een belastingplichtige zelf moeten bepalen in hoeverre het mogelijk is om deze kosten af te trekken. Ook dit zal leiden tot onzekerheid bij de belastingplichtige omdat niet altijd duidelijk is in hoeverre bepaalde kosten verbonden zijn met belaste vermogensbestanddelen Doelgerichtheid Variant B sluit slechts gedeeltelijk aan bij het werkelijke rendement. Wederom geldt dat er, wanneer gekozen wordt voor een forfaitaire kostenaftrek, verder wordt afgeweken van het werkelijke rendement. 141 Indien het SHS-inkomensbegrip (Zie o.a. R.P. van den Dool, Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen, Deventer: Kluwer 2009, p ) -op grond waarvan de totale vermogensvooruitgang van een individu gedurende een bepaalde periode als inkomen wordt aangemerkt, ongeacht de wijze waarop het voordeel wordt verkregen en ongeacht de wijze waarop dat voordeel wordt aangewend- wordt gehanteerd zou er sprake zijn van een inbreuk op de rechtsgelijkheid. Maar volgens de Vereniging voor Belastingwetenschap (Commissie ter bestudering van de mogelijkheid van belastingheffing over vermogensmutaties, Inkomstenbelasting over vermogensmutaties, Geschriften van de vereniging voor belastingwetenschap no. 208, Deventer: Kluwer 1998, p ) is dit inkomensbegrip slechts verdedigbaar bij liquide of daarmee vergelijkbare beleggingsvormen, voor andere vermogensbestanddelen ligt het meer voor de hand om voor de heffing aan te sluiten bij het realistatiemoment. 142 Zie paragraaf

37 Variant B is op de lange termijn robuust om belastingontwijking tegen te gaan. Evenals variant A, zal het op de lange termijn niet mogelijk zijn om de belasting te ontwijken. De grondslag van variant B zou wel tijdelijk uitgehold kunnen worden. Vermogenswinsten worden pas belast zodra deze gerealiseerd worden en kosten zouden direct in aftrek gebracht kunnen worden. Op lange termijn is belastingontwijking niet mogelijk, maar de grondslag van variant B zou dus wel tijdelijk uitgehold kunnen worden. Deze mogelijkheid om de belastinggrondslag tijdelijk uit te hollen maakt variant B minder doelgericht. Doordat het mogelijk is om de belastingheffing uit te stellen, is de kans groter dat de belastingplichtige gaat zoeken naar manieren om de latente belastingclaim te laten vervallen. 143 Bij de belastingplichtige bestaan grotere fiscale belangen en deze belastingplichtige zal dus eerder proberen om het uitstel om te zetten in afstel. 144 Dit maakt variant B minder doelgericht. Evenals bij variant A zou, wanneer gekozen wordt voor een forfaitaire kostenaftrek, een mogelijkheid tot belastingontwijking bestaan, door kosten zoveel mogelijk als niet-transparante kosten te verwerken in het resultaat. Hierdoor neemt de doelgerichtheid van de variant af Uitvoerbaarheid Belastingdienst De reguliere inkomsten uit aandelen, obligaties, derivaten en bank- en spaartegoeden zullen in veel gevallen door ketenpartners aangeleverd kunnen worden. Indien dit niet het geval is, beschikt de Belastingdienst niet over de benodigde contra-informatie en zal de Belastingdienst zelf onderzoek moeten doen om de inkomsten te controleren. 145 Ook bij een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten zullen niet alle kosten geresigneerd kunnen worden door ketenpartners. Bij de gevallen waarin de contra-informatie ontbreekt, is variant B lastig handhaafbaar en dus vermindert de uitvoerbaarheid. Een voordeel van de vermogenswinstbelasting is dat de aandelen, obligaties, derivaten en overige vordering niet jaarlijks gewaardeerd hoeven te worden; de Belastingdienst hoeft deze waarderingen dus niet te controleren. De Belastingdienst dient wel de door de belastingplichtige opgenomen verkrijgingsprijs te controleren. Dit kan, indien een belastingplichtige dit vermogensbestanddeel langdurig bezit, lastig zijn. Desondanks zal het controleren van de verkrijgingsprijs doorgaans eenvoudiger zijn dan het controleren van de jaarlijkse waardering. Dit maakt de variant beter handhaafbaar. Tot slot is de Belastingdienst bekend met de systematiek van de vermogenswinstbelasting. Zodoende zal de vermogenswinstbelasting vermoedelijk eenvoudig te verwerken zijn in de systemen van de Belastingdienst. Voor het berekenen van de fiscale positie van een belastingplichtige zal de Belastingdienst zowel de verkrijgingsprijs, vervreemdingsprijs en reguliere voordelen van een vermogensbestanddeel nodig hebben. Dit betekent dat veel informatie nodig is, ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Dit kan mogelijk leiden tot problemen bij het implementeren van de benodigde wijzigingen in de systemen van de Belastingdienst. 143 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Het belangrijkste bezwaar is dat van uitstel afstel komt. Door het uitstel hoopt de belastingdruk zich op tot het moment van emigratie, of tot het moment van overlijden of tot het moment van bedrijfsoverdracht. Dan wordt uitstel van het uitgestelde gevraagd. Daarna volgt afstel. Aldus Rijkers in: A.C. Rijkers, Een inkomensbegrip voor de 21 e eeuw, afscheidsrede uitgesproken op 27 september 2013 aan de Universiteit van Tilburg. 145 Voor de exacte gevallen, zie paragraaf

38 Doordat een latente belastingclaim ontstaat met betrekking tot aandelen, obligaties, derivaten en overige vordering, zullen in de wet diverse ficties opgenomen worden om te voorkomen dat deze latente belastingclaim vervalt bij emigratie en overlijden. Bij deze fictieve vervreemdingen zullen de waarderingen van de vermogensbestanddelen gecontroleerd moeten worden. Dit maakt de uitvoering voor de Belastingdienst lastiger. Ook zal het invorderen van de conserverende aanslagen en toepassen van de doorschuifregelingen zal zeer tijdsintensief zijn, wat variant B lastig uitvoerbaar maakt. Belastingplichtigen Ook bij variant B zullen veel van de gegevens die nodig zijn voor de aangifte, zeker bij minder vermogende belastingplichtigen met enkel een bank- en spaarrekening, bij de Belastingdienst bekend zijn. Deze gegevens worden namelijk aangeleverd door ketenpartners. Zodoende zal in veel gevallen het inkomen dat belast wordt bij variant B al opgenomen kunnen worden in de VIA. Maar in bepaalde situaties kan deze informatie niet in de VIA opgenomen worden. Bij aan- en verkoop van een vermogensbestanddeel zullen belastingplichtigen soms zelf de vervreemdingswinst moeten administreren, wat een extra administratieve last inhoudt ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Ook zal de belastingplichtige in bepaalde gevallen de reguliere voordelen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen zelf moeten documenteren. 146 In de huidige box 3-regeling worden dergelijke inkomsten forfaitair vastgesteld en is het documenteren van deze inkomsten dus niet nodig. Door deze administratieve last zal variant B minder goed uitvoerbaar zijn voor belastingplichtigen. Een voordeel ten opzichte van de huidige box 3-regeling is dat belastingplichtigen bepaalde vermogensbestanddelen niet jaarlijks hoeven te waarderen. Dit zorgt voor een vermindering van de administratieve last ten opzichte van de huidige box 3-regeling en maakt variant B beter uitvoerbaar voor belastingplichtigen. De waarden van vermogensbestanddelen waarvan het inkomen forfaitair wordt vastgesteld, dienen wel door belastingplichtigen gewaardeerd te worden. Deze waarden kunnen dus niet opgenomen worden in de VIA. 147 Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zal de administratieve last voor belastingplichtigen toenemen. Belastingplichtigen zullen dan zelf deze kosten moeten administreren en moeten opnemen in de aangifte. Een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten maakt de variant minder goed uitvoerbaar voor belastingplichtigen, omdat deze kosten niet opgenomen kunnen worden in de VIA. Bij de fictieve vervreemdingen zullen de vermogensbestanddelen door belastingplichtigen gewaardeerd moeten worden. Dit brengt een toename van de administratieve last met zich mee. Ook zal de Belastingdienst bij emigratie van een belastingplichtige een conserverende aanslag opleggen. Het administreren van rechtshandelingen na emigratie (om de gevolgen voor de conserverende aanslag te bepalen), zal ook een zware administratieve last met zich meebrengen. In beide gevallen zullen de gegevens niet opgenomen kunnen worden in de VIA en zal de uitvoerbaarheid voor belastingplichtigen dus afnemen. 146 Zie paragraaf Indien voor de waardering van onroerend goed wordt aangesloten bij de WOZ-waarde, zou deze waardering wel in de VIA opgenomen kunnen worden. 37

39 3.5. Tussenconclusie Variant B belast de inkomsten uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen op basis van vermogenswinst. Enkel de rentebaten uit bank- en spaartegoeden worden belast en het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt forfaitair vastgesteld. Omdat er (gedeeltelijk) wordt aangesloten bij het werkelijke rendement is variant B deels in lijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel. Doordat in de rest van de inkomstenbelasting inkomen uit vermogen wordt belast op basis van vermogenswinst, past variant B goed binnen de systematiek van de Nederlandse belastingwetgeving. Hierdoor voldoet variant B aan de in paragraaf geformuleerde neutraliteit. Echter, binnen variant B wordt wel inbreuk gemaakt op deze neutraliteit; het belastbaar inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt anders vastgesteld dan het belastbaar inkomen uit de andere vermogensbestanddelen. Omdat de belastingplichtige en de Belastingdienst al ervaring hebben met belastingheffingen op basis van vermogenswinst, zal deze variant leiden tot meer rechtszekerheid en vermoedelijk eenvoudig te verwerken zijn in de systemen van de Belastingdienst. In tegenstelling tot de huidige box 3-regeling, hoeven bij variant B belastingplichtigen niet jaarlijks de vermogensbestanddelen te waarderen. Belastingplichtigen dienen enkel de verkrijgings- en vervreemdingsprijs te administreren (met uitzondering van onroerend goed en overige vermogensbestanddelen, deze dienen wel jaarlijks gewaardeerd te worden). Doordat deze tussentijdse waarderingen niet meer hoeven plaats te vinden, neemt de administratieve last af. Dit maakt de uitvoering voor belastingplichtigen en de Belastingdienst eenvoudiger. Wel zullen belastingplichtigen de reguliere inkomsten uit vermogensbestanddelen en de gemiddelde verkrijgingsprijs van een vermogensbestanddeel dienen te administreren indien de ketenpartners van de Belastingdienst dit niet kunnen doen. Dit maakt de regeling minder goed uitvoerbaar voor belastingplichtigen. Bovendien zal de Belastingdienst in bepaalde gevallen zelf moeten onderzoeken of de door de belastingplichtige opgegeven vervreemdingswinsten juist zijn; dit maakt de regeling minder goed uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Een nadeel van variant B is dat de grondslag van deze variant eenvoudig tijdelijk uit te hollen is doordat kosten direct in mindering gebracht kunnen worden op het resultaat en de belastingheffing over inkomsten uitgesteld kan worden. Dit maakt de variant minder doelgericht. Bovendien kan (door het rentevrij uitstellen van de belastingheffing) een rentevoordeel worden behaald door de belastingplichtige. Dit rentevoordeel kan leiden tot het zogenoemde lock-in effect. Door dit lock-in effect zal een belastingplichtige (theoretisch gezien) zijn vermogen niet optimaal alloceren minder snel een vermogensbestanddeel vervreemden. Omdat de belastingclaim pas materieel wordt op het moment dat een belastingplichtige een vermogensbestanddeel vervreemdt, ontstaat een latente belastingclaim. Om te voorkomen dat de belastingclaim vervalt voordat deze latente belastingclaim materieel is geworden, zullen er enkele ficties opgenomen worden in de wet. Deze ficties maken de wet lastiger voor belastingplichtigen waardoor de rechtszekerheid wordt aangetast. Bovendien zal de regeling lastiger uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en belastingplichtigen. 38

40 4. Variant C In dit hoofdstuk zal variant C uit het keuzedocument worden besproken. In paragraaf 4.1. wordt de werking van variant C behandeld. Vervolgens zullen in paragraaf 4.2. de voordelen van variant C worden uiteengezet, in paragraaf 4.3. volgen de nadelen. Op basis van de analyse van de voor- en nadelen zal in paragraaf 4.4. variant C getoetst worden aan het toetsingskader. Tot slot zal in paragraaf 4.5. een tussenconclusie worden geformuleerd Werking van variant C In 2006 stelde Van der Geld dat het onaanlokkelijk zou zijn om het systeem van box 3 te handhaven en daarbinnen verschillende soorten vermogen naar verschillende percentages te belasten. Hierdoor zou de wetgever volgens Van der Geld de nadelen van een analytisch stelsel en een forfaitaire heffing met elkaar combineren. 148 Toch is dit exact hetgeen gebeurt bij variant C van het keuzedocument. Bij variant C wordt niet aangesloten bij het werkelijke rendement, maar worden vermogensbestanddelen aan het begin van een belastingjaar ingedeeld in een van de volgende zes categorieën: bank- en spaartegoeden; - obligaties; - aandelen; - onroerend goed; - schulden; - overig. Het inkomen uit het vermogen in ieder van deze categorieën wordt vervolgens door middel van een forfaitair rendement (per vermogenscategorie) vastgesteld. Door deze rendementen met minder vertraging aan te laten sluiten bij de werkelijke rendementen (op macroniveau) wordt het werkelijke rendement van belastingplichtigen beter benaderd dan in de huidige box 3-regeling. 150 In dit systeem zullen vermogenswijzigingen die gedurende het (belasting)jaar plaatsvinden, niet doorwerken in de belastingheffing over dat jaar. Deze wijzigingen komen pas in het daaropvolgende jaar naar voren in de belastingheffing. Hieronder is een voorbeeld uit het keuzedocument opgenomen om de werking van variant C te illustreren: 151 X heeft een vermogen op de peildatum van Dit vermogen bestaat voor uit spaargeld, voor uit aandelen en voor uit een tweede woning. Gedurende het jaar is het gemiddelde rendement op respectievelijk spaargeld, aandelen en onroerende zaken 1, 5 en 3 procent. 148 J.A.G. van der Geld, De evaluatie van de Wet IB 2001: box 3, WFR 2006/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

41 Het (forfaitair bepaalde) inkomen van X wordt als volgt berekend: Vermogenscategorie Waarde op peildatum Gemiddeld rendement Forfaitair rendement Bank- en % 500 spaartegoeden Aandelen % Onroerende zaken % 9000 Totaal Omdat het inkomen uit de vermogensbestanddelen forfaitair wordt vastgesteld, zal er geen sprake zijn van een kostenaftrek Voordelen van variant C Heithuis en Albert hebben hun voorkeur voor variant C uitgesproken. 153 Variant C heeft dan ook twee duidelijke voordelen die in deze paragraaf genoemd zullen worden. Deze voordelen zijn ook genoemd in hoofdstuk 2 en 3 (net als de nadelen) Gebruik van forfaits Omdat het inkomen uit vermogen bij variant C forfaitair wordt vastgesteld, is per belastingplichtige enkel de informatie over de omvang van het vermogen - onderverdeeld in de verschillende vermogenscategorieën - op de peildatum nodig om het forfaitair rendement en de verschuldigde belasting te berekenen. 154 Dit maakt variant C zeer eenvoudig en goed handhaafbaar Sluit beter aan bij werkelijk rendement Hoewel variant C niet het werkelijke rendement belast, zal door het maken van een onderscheid tussen de verschillende vermogensbestanddelen en het gebruikmaken van actuelere rendementen beter worden aangesloten bij het werkelijke rendement dan bij de huidige box 3-regeling Nadelen van variant C Naast voordelen, kent variant C ook enkele nadelen. Deze worden hieronder toegelicht Gebruik van forfaits In het keuzedocument wordt benadrukt dat de door de belastingplichtige behaalde rendementen sterk afhankelijk zijn van de beleggingsproducten. 155 Op individueel niveau kan het rendement van een vermogensbestanddeel dus sterk afwijken van het forfaitaire rendement van de vermogenscategorie waartoe het vermogensbestanddeel behoort. Hierdoor sluit de variant niet aan bij het werkelijke rendement van de belastingplichtige. Voor een meer uitgebreide toelichting over nadelen van het gebruik van forfaits, zie paragraaf Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p P.G.H. Albert, De Wet IB 2001: , NTFR Beschouwingen ; E.J.W. Heithuis, Box 3: Quo vadis?, V-N 2016/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

42 Afbakeningsproblematiek Omdat de vermogensbestanddelen binnen een bepaalde categorie dienen te worden geplaatst, moet het duidelijk zijn tot welke vermogenscategorie een vermogensbestanddeel behoort. Het is dus van belang voor de belastingplichtige, ketenpartners en de Belastingdienst dat de vermogenscategorieën duidelijk en sluitend worden gedefinieerd. 156 In het keuzedocument wordt voorgesteld om in beginsel aan te sluiten bij de kwalificaties in de WFT. 157 Echter, zo n duidelijke en sluitende definitie is niet of lastig te maken voor ieder van de vermogenscategorieën (op basis van de definities in de WFT). Vaak zijn vermogensbestanddelen die tot verschillende vermogenscategorieën behoren, gebundeld in één financieel product. 158 Als alternatief wordt in het keuzedocument voorgesteld om onderscheid te maken tussen vermogensbestanddelen waarop het depositogarantiestelsel van toepassing is en vermogensbestanddelen waarop het depositogarantiestelsel niet van toepassing is. 159 Het afbakenen van de vermogenscategorieën zal een structureel probleem zijn bij variant C Peildatumarbitrage De systematiek van variant C zorgt ervoor dat het voordelig kan zijn om een deel van het vermogen op de peildatum binnen een bepaalde vermogenscategorie te laten vallen (met een laag forfaitair rendement), om dit vermogen vervolgens snel te verplaatsen naar een vermogenscategorie met een hoger rendement. Op die manier wordt gedurende het belastingjaar een hoog rendement behaald en wordt belasting geheven op basis van een laag forfaitair rendement. 160 Dit zou de grondslag van variant C uithollen. Omdat deze omzetting van vermogen vaak gepaard gaat met lage transactiekosten, zal het voor de belastingplichtige voordelig zijn om dergelijke vermogensverschuivingen te laten plaatsvinden. 161 Heithuis noemde dit nog niet bestaande fenomeen mandjeshoppen. 162 In het keuzedocument zijn drie mogelijke maatregelen tegen het mandjeshoppen opgenomen: - een generieke antimisbruikregel; - het gebruik van meerdere peildata; - het gebruikmaken van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen. Alle in het keuzedocument genoemde maatregelen worden hieronder kort toegelicht. Generieke antimisbruikregeling In het keuzedocument wordt voorgesteld een maatregel in te voeren die gelijk is aan artikel 2.14, derde lid van de Wet IB Door deze antimisbruikbepaling zou vermogen dat op de peildatum gedurende een periode van minder dan drie maanden tot een mandje behoort (bijvoorbeeld bank- en spaartegoeden) en daaraan voorafgaand en opvolgend tot een ander mandje behoort (bijvoorbeeld effecten) geacht worden voor de vaststelling van het forfaitaire rendement ook deel uit te maken van 156 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Heithuis, Box 3: Quo vadis?, V-N 2016/ Dit is de antimisbruikbepaling tegen box-hoppen in de Wet IB

43 dat mandje (dus op dat vermogen wordt zowel het forfaitaire rendement van effecten, als het forfaitaire rendement van spaar- en banktegoeden toegepast). Het toezicht op de antimisbruikmaatregel zal veelal handmatig moeten plaatsvinden, wat erg tijdsintensief en inefficiënt zal zijn. 164 Bovendien zijn de situaties waar de antimisbruikmaatregel op toeziet niet op te nemen in de VIA en zal dus leiden tot een extra administratieve last voor belastingplichtigen. 165 Tot slot zou de antimisbruikbepaling ook belastingplichtigen raken wiens handelen niet is gericht op misbruik. 166 De regeling zou dus tot een hoop onzekerheid leiden over de gevolgen van verplaatsing van vermogen en bovendien lastig uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en belastingplichtigen. Een dergelijke antimisbruikregeling lijkt daarom niet wenselijk. Gebruik van meerdere peildata In het keuzedocument wordt tevens voorgesteld meerdere peildata in te voeren, net als Heithuis die ook voorstelde om een tweede peildatum in te voeren. 167 Dit zal ervoor zorgen dat een belastingplichtige twee maal per jaar (of vaker) het vermogen moet omzetten voor het laagst mogelijke forfaitaire rendement. Volgens het keuzedocument zou het invoeren van meerdere peildata door de lage transactiekosten niet effectief zijn. Bovendien zorgt het invoeren van een extra peildatum voor extra administratieve lasten bij belastingplichtigen (belastingplichtigen zullen meerdere malen per jaar hun vermogen moeten waarderen) en problemen in de uitvoering bij de Belastingdienst. 168 Het is echter zeer goed mogelijk dat belastingplichtigen hun vermogen helemaal niet meerdere malen per jaar verplaatsen om de belastinggrondslag uit te hollen. De belastingplichtigen die dit wel doen zullen, binnen welk systeem dan ook, altijd op zoek gaan naar de fiscaal meest voordelige weg. Ook bij andere heffingen (zoals een vermogensaanwasbelasting of vermogenswinstbelasting) zullen deze belastingplichtigen zoeken naar mogelijkheden om de grondslag uit te hollen en de belastingdruk te verminderen. De kleine groep belastingplichtigen die wel van de mogelijkheid tot uitholling gebruikmaakt, zou simpelweg ingecalculeerd kunnen worden, aangezien geen enkele regeling geheel effectief is tegen grondslaguitholling. Gebruikmaking van gemiddeld dagsaldo op depositorekeningen. Een bepaling waarbij gebruikgemaakt wordt van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen, lijkt grondslaguitholling te voorkomen. De reden hiervoor is dat deze oplossing neerkomt op 365 of 366 peildata. 169 Bovendien wordt door deze regeling gedeeltelijk aangesloten bij het werkelijke rendement. Bij deze regeling zijn er, in plaats van zes vermogenscategorieën, nog maar twee vermogenscategorieën. Dit zijn: de gemiddelde deposito s en de overige bezittingen. 170 Het werkelijke rendement uit deposito s wordt belast en het inkomen uit de overige bezittingen wordt forfaitair vastgesteld. Bij deze oplossing wordt gebruikgemaakt van twee peildata, te weten 1 januari en 31 december. De rendementsgrondslag is het gemiddelde van de twee peildata. Door het gemiddelde dagsaldo van depositorekeningen in mindering te brengen op de gemiddelde rendementsgrondslag, wordt de omvang 164 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Edwin Heithuis, Box 3: Quo vadis?, V-N 2016/ Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

44 van de categorie overige vermogensbestanddelen berekend. Vervolgens worden de overige vermogensbestanddelen vermenigvuldigd met het forfaitaire rendement. Het belastbaar rendement is de uitkomst van deze vermenigvuldiging vermeerderd met het werkelijke rendement uit de categorie deposito s. 171 Doordat deze oplossing slechts twee vermogenscategorieën bevat, zal (met betrekking tot de overige vermogensbestanddelen) verder worden afgeweken van het werkelijke rendement. Tevens is deze regeling zeer complex en lastig uitvoerbaar voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst. In bepaalde gevallen (waarbij vermogen verplaatst wordt gedurende het belastingjaar) kan de uitkomst van de regeling tot zeer onrechtvaardige uitkomsten leiden. 172 Daarom lijkt ook deze maatregel niet wenselijk Administratieve last Een belastingplichtige dient bij variant C alle vermogensbestanddelen jaarlijks te waarderen op de waarde in het economisch verkeer. De aanschafprijs en verkoopprijs staan vast maar het tussentijds waarderen van vermogensbestanddelen kan een zware administratieve last met zich meebrengen. Voor sommige vermogensbestanddelen zullen ketenpartners deze tussentijdse waardering kunnen aanleveren, dan zou deze administratieve last niet drukken op de belastingplichtigen. Ook bij de huidige box 3-regeling dient een belastingplichtige de vermogensbestanddelen te waarderen. Bovendien dient een belastingplichtige zelf te bepalen tot welke vermogenscategorie een vermogensbestanddeel behoort. In paragraaf is reeds besproken dat dit voor bepaalde vermogensbestanddelen erg lastig kan zijn. Bij de huidige box 3-regeling hoeft een belastingplichtige zijn vermogensbestanddelen niet te onderscheiden in bepaalde categorieën. Dit betekent een toename van de administratieve last ten opzichte van de huidige box 3-regeling Gebrek aan contra-informatie Indien de ketenpartners van de Belastingdienst geen tussentijdse waardering van een vermogensbestanddeel kunnen aanleveren, zal de Belastingdienst de door de belastingplichtige opgenomen waardering moeten controleren. De Belastingdienst zal dan zelf onderzoek moeten doen naar de juistheid van de door de belastingplichtige opgegeven waarde. Ook de kwalificatie van een vermogensbestanddeel in een bepaalde vermogenscategorie door een belastingplichtige kan onjuist zijn en dient daarom gecontroleerd te worden door de Belastingdienst. De Belastingdienst zal niet altijd over de benodigde contra-informatie beschikken om deze kwalificatie te controleren. Hierdoor is de regeling lastig handhaafbaar voor de Belastingdienst Toetsing variant C In paragrafen 4.1 tot en met 4.3 zijn de werking en de voor- en nadelen van variant C besproken. In deze paragraaf zal variant C getoetst worden aan het in paragraaf 1.5. opgestelde toetsingskader Rechtsgelijkheid Bij variant C is ervoor gekozen om onderscheid te maken tussen verschillende vermogenscategorieën om zodoende (op macroniveau) beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement. Ook zou door het gebruikmaken van actuelere rendementen beter aangesloten worden bij het werkelijke rendement van 171 Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p Zie voorbeeld in het keuzedocument; Keuzedocument box 3, bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, , nr. 83, p

45 een belastingplichtige. Echter, in het keuzedocument wordt opgemerkt dat op individueel niveau de rendementen flink kunnen afwijken van het forfaitaire rendement van een vermogensbestandcategorie. Zodoende zullen belastingplichtigen met eenzelfde inkomen uit vermogen, vaak een andere belastingdruk hebben omdat de omvang van het vermogen verschilt. Het gebruiken van fictieve rendementen zal dus in de praktijk vaak in strijd zijn met de rechtsgelijkheid. Hierdoor voldoet variant C aan de in paragraaf geformuleerde rechtsgelijkheid. Een heffing op basis van forfaitaire rendementen past niet binnen de rest van de inkomstenbelasting. Er zou onderscheid worden gemaakt tussen de opbrengst uit vermogen dat in box 3 valt en opbrengsten uit vermogen die in box 1 en box 2 belast worden (deze worden immers belast op basis van vermogenswinst). Hierdoor is van fiscale neutraliteit geen sprake Rechtszekerheid Variant C zal over het algemeen als zeer eenvoudig worden ervaren door belastingplichtigen. Bovendien zijn belastingplichtigen (door de huidige box 3-regeling) bekend met de systematiek van een heffing op basis van forfaitaire rendementen. Daarom zal variant C veel rechtszekerheid bieden. Enkel de kwalificatie van vermogensbestanddelen binnen een van de vermogenscategorieën zou als ingewikkeld kunnen worden ervaren door belastingplichtigen. Echter, de grondslag van variant C zou eenvoudig uitgehold kunnen worden. 173 Om deze grondslaguitholling te voorkomen is een drietal maatregelen genoemd. Al deze maatregelen maken variant C complexer. Zeker een anti-misbruik regeling gebaseerd op artikel 2.14 derde lid van de Wet IB 2001 zal leiden tot veel onzekerheid bij belastingplichtigen. Ook de maatregel waarbij gebruikgemaakt wordt van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen zal als erg lastig worden ervaren door belastingplichtigen. Door de genoemde maatregelen tegen grondslaguitholling wordt deze (in beginsel zeer eenvoudige) variant een stuk complexer. Doordat de variant complexer wordt, zijn de fiscale gevolgen van verplaatsing van vermogen gedurende het belastingjaar lastiger te voorspellen. Dit vermindert de rechtszekerheid van variant C Doelgerichtheid Variant C belast niet het werkelijke rendement van een belastingplichtige. Wel zal de variant het werkelijke rendement van een belastingplichtige (op macroniveau) beter benaderen dan de huidige box 3-regeling. Maar het doel, namelijk het belasten van werkelijk rendement, wordt door variant C niet gehaald. Uit paragraaf blijkt dat variant C niet robuust is tegen ontwijking. De in het keuzedocument genoemde maatregelen tegen deze grondslaguitholling van variant C zijn vermoedelijk niet effectief (gebruik van meerdere peildata), lastig uitvoerbaar (antimisbruikbepaling) of zouden tot zeer onrechtvaardige uitkomsten kunnen leiden (gebruik van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen). Het gebruikmaken van meerdere peildata zou nog de best uitvoerbare en meest rechtvaardige manier zijn om grondslaguitholling te voorkomen. Echter, het gebruik van meerdere peildata kan leiden tot problemen in de uitvoering voor belastingplichtigen en de Belastingdienst. Beide doelen die onder doelmatigheid getoetst worden, worden niet behaald door variant C. Hierdoor is variant C niet doelgericht. 173 Zie paragraaf

46 Uitvoerbaarheid Belastingdienst De Belastingdienst hoeft niet de reguliere inkomsten uit de verschillende vermogensbestanddelen te controleren. Dit inkomen wordt immers forfaitair vastgesteld. Dit maakt de regeling goed handhaafbaar voor de Belastingdienst. Omdat, evenals in de huidige box 3-regeling, gebruikgemaakt wordt van forfaitaire rendementen zal variant C vermoedelijk eenvoudig te verwerken zijn in de systemen van de Belastingdienst. Bovendien is er relatief weinig informatie nodig om de belastingschuld van een belastingplichtige te bepalen. Hierdoor is variant C goed uitvoerbaar voor de Belastingdienst. De waarde van vermogensbestanddelen op de peildatum zullen soms door ketenpartners aangeleverd kunnen worden. Zodoende kan de Belastingdienst de door de belastingplichtige in de aangifte opgenomen waardering eenvoudig controleren. Indien de waarden van vermogensbestanddelen niet aangeleverd kan worden door de ketenpartners, beschikt de Belastingdienst niet over de benodigde contra-informatie om de door de belastingplichtige ingediende aangifte te controleren. De Belastingdienst zal dan haar bevoegdheden moeten gebruiken om de waardering controleren. Dit maakt de regeling minder goed uitvoerbaar. Doordat dat de grondslag van variant C relatief eenvoudig uit te hollen is, zijn enkele maatregelen tegen deze grondslaguitholling opgenomen in het keuzedocument. Al deze maatregelen maken de variant lastiger uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Indien gekozen wordt voor een antimisbruikbepaling zal het toezicht op de antimisbruikmaatregel veelal handmatig moeten plaatsvinden. Meerdere peildata, betekenen meer informatie voor de Belastingdienst om te verwerken. Ook een systeem waarbij gebruik gemaakt wordt van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen, is lastig te verwerken in de systemen van de Belastingdienst. De maatregelen om grondslaguitholling te voorkomen zullen de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst van variant C dus verminderen. Belastingplichtigen In veel gevallen zullen de ketenpartners van de Belastingdienst, de Belastingdienst kunnen voorzien van een waardering van de vermogensbestanddelen. Mogelijk kunnen deze ketenpartners de vermogensbestanddelen ook kwalificeren binnen een van de vermogenscategorieën. Hierdoor zal in de VIA zowel de omvang, als de kwalificatie van vermogensbestanddelen opgenomen kunnen worden. Dit betekent dat de belastingplichtigen enkel de VIA zouden moeten controleren, wat zorgt dat de regeling zeer makkelijk uitvoerbaar wordt voor belastingplichtigen. Inkomsten uit vermogensbestanddelen en de kosten hoeven niet geadministreerd te worden, omdat het inkomen uit de vermogensbestanddelen forfaitair wordt vastgesteld. Bepaalde vermogensbestanddelen zullen niet door de ketenpartners gewaardeerd kunnen worden en zullen dus door de belastingplichtige zelf gewaardeerd moeten worden. Tevens kan de kwalificatie van vermogensbestanddelen in deze gevallen ingewikkeld zijn. In beide gevallen zal de uitvoering voor belastingplichtigen minder eenvoudig zijn, omdat deze gegevens niet opgenomen kunnen worden in de VIA. De in het keuzedocument genoemde maatregelen tegen de grondslaguitholling in variant C zullen leiden (zeker als gekozen wordt voor een antimisbruikbepaling of het gebruik van meerdere peildata) tot een extra administratieve last bij belastingplichtigen. Dit maakt de variant minder goed uitvoerbaar voor belastingplichtigen. 45

47 4.5. Tussenconclusie Variant C is een vermogensrendementsheffing op basis van een individuele vermogensmix. Een vermogensbestanddeel van een belastingplichtige zal geplaatst worden binnen een van de zes vermogenscategorieën en het inkomen uit dat vermogensbestanddeel wordt dan geacht gelijk te zijn aan het forfaitaire rendement van deze vermogenscategorie. Omdat bij variant C gebruikgemaakt wordt van forfaitaire rendementen, zal er van een kostenaftrek geen sprake zijn. Vanwege het onderscheid tussen verschillende vermogenscategorieën en de gebruikmaking van actuelere rendementen zal (op macroniveau) beter worden aangesloten bij het werkelijke rendement dan bij de huidige box 3-regeling het geval is. Echter, het werkelijke rendement van een belastingplichtige kan flink afwijken van het forfaitaire rendement van een vermogensbestandcategorie. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen vermogensbestanddelen die in box 1 en 2 belast worden, en vermogensbestanddelen waarvan de inkomsten in box 3 belast worden. Hierdoor is variant C op meerdere punten niet in lijn met de in paragraaf geformuleerde rechtsgelijkheid. In beginsel is variant C voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst zeer goed uitvoerbaar. Per belastingplichtige is immers enkel de informatie over de omvang van het vermogen - onderverdeeld in de verschillende vermogenscategorieën - op de peildatum nodig om de verschuldigde belasting te berekenen. De belastingplichtige dient dus enkel vermogensbestanddelen te waarderen en toe te rekenen aan de vermogenscategorie. Dit betekent slechts een kleine vermeerdering van de administratieve last ten opzichte van de huidige box 3-regeling. Door de eenvoud van de variant, zal de variant bovendien zorgen voor veel rechtszekerheid bij belastingplichtigen. De grondslag van variant C is eenvoudig uit te hollen door vermogen op de peildatum te verplaatsen naar een vermogenscategorie met een laag fictief rendement. In het keuzedocument worden drie maatregelen tegen dergelijke grondslaguitholling genoemd. Al deze maatregelen maken variant C complexer, waardoor de rechtszekerheid afneemt. Ook zal de administratieve last van belastingplichtigen toenemen en de variant wordt lastiger uitvoerbaar voor de Belastingdienst. De twee voordelen van variant C (rechtszekerheid en uitvoerbaarheid) worden deels tenietgedaan door het verwerken van een van deze maatregelen in variant C. 46

48 5. Conclusie In deze scriptie zijn de varianten uit het keuzedocument geanalyseerd en zijn de voor- en nadelen van elke variant behandeld. Vervolgens zijn de varianten getoetst aan rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid. Om de onderzoeksvraag: Wat zijn de voor- en nadelen van de varianten opgenomen in het keuzedocument box 3 ten opzichte van de huidige box 3-regeling, en welke variant is - op basis van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, doelgerichtheid en uitvoerbaarheid de meest geschikte variant om de huidige box 3-regeling te vervangen? te kunnen beantwoorden dienen de uitkomsten van de toetsingen met elkaar vergeleken te worden. In paragraaf 5.1. zal per getoetst element worden bestudeerd hoe de varianten zich tot elkaar verhouden en beargumenteerd worden waarom deze onderlinge verhouding volgt uit het onderzoek. Vervolgens zal in paragraaf 5.2. een conclusie worden geformuleerd. In paragraaf 5.3. wordt de onderzoeksvraag beantwoord en tot slot zullen in paragraaf 5.4. enkele aanbevelingen worden gedaan Vergelijking Rechtsgelijkheid In paragraaf is het element rechtsgelijkheid opgesplitst in twee onderdelen: - de variant moet waarborgen dat belastingplichtigen met een gelijk inkomen uit box 3-vermogen gelijk behandeld worden; - de fiscale behandeling van inkomen uit vermogen dient zo neutraal mogelijk te zijn. Bij varianten A en B wordt het werkelijke inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten, overige vorderingen en bank- en spaartegoeden belast. Hierdoor zullen belastingplichtigen met een gelijk inkomen uit box 3-vermogen, fiscaal gelijk worden behandeld. Omdat het inkomen uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen wordt bepaald door middel van een forfaitair rendement, sluiten varianten A en B niet helemaal aan bij het werkelijke rendement. Indien wordt gekozen voor een forfaitaire kostenaftrek, wordt de kans dat wordt afgeweken van het werkelijke rendement groter. In variant C wordt het inkomen uit vermogen geheel forfaitair vastgesteld. De kans op afwijkingen tussen het werkelijke en het belaste rendement zal bij variant C daardoor groter zijn dan bij varianten A en B. In variant B worden niet-gerealiseerde vermogenswinsten pas belast als het vermogensbestanddeel wordt vervreemd. Zodoende wordt onderscheid gemaakt tussen niet-gerealiseerde vermogenswinsten en gerealiseerde vermogenswinsten. In hoeverre dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, hangt af van de formulering van het inkomensbegrip zoals behandeld in paragraaf Bij variant A worden zowel gerealiseerde als niet-gerealiseerde vermogenswinsten belast. Bij variant B zal het inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen (evenals in de rest van de inkomstenbelasting) belast worden op basis van vermogenswinst. Hierdoor bestaat (met betrekking tot de fiscale behandeling van het inkomen uit deze vermogensbestanddelen) geen onderscheid tussen de fiscale behandeling van deze vermogensbestanddelen in de verschillen boxen van de inkomstenbelasting. Op basis hiervan voldoet variant B (gedeeltelijk) aan de gewenste fiscale neutraliteit en voldoet variant B beter aan de in paragraaf geformuleerde rechtsgelijkheid dan varianten A en C. 47

49 Bij varianten A en B wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende vermogensbestanddelen en wordt de neutraliteit geschonden; de inkomsten uit onroerend goed en overige vermogensbestanddelen worden forfaitair vastgesteld en het inkomen uit alle andere vermogensbestanddelen wordt belast op basis van het werkelijke rendement. Hierdoor zijn beide varianten minder in lijn met de in paragraaf geformuleerde rechtsgelijkheid. Tot slot zou bij varianten A en B, indien gekozen wordt voor forfaitaire kostenaftrek, een onderscheid gemaakt worden tussen de fiscale behandeling van transparante en niet-transparante kosten. Dit onderscheid zou ook resulteren in een inbreuk op de rechtsgelijkheid. Op basis van bovenstaande bevindingen wordt de verhouding tussen de verschillende varianten als volgt vastgesteld; waarbij 1 betekent: helemaal niet in lijn met de in paragaaf 1.5. geformuleerde rechtsgelijkheid en 5: geheel in lijn met de in paragaaf 1.5. geformuleerde rechtsgelijkheid.* * Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zouden zowel variant A als variant B meer in lijn zijn met het gelijkheidsbeginsel dan in bovenstaand figuur is weergegeven. Rechtszekerheid Rechtszekerheid betreft de kenbaarheid van regels en de voorspelbaarheid van de gevolgen van deze regels. Hoe eenvoudiger een variant, hoe meer deze variant in lijn is met het rechtszekerheidsbeginsel. Variant C lijkt de meest eenvoudige variant; de belastingplichtige zal enkel de omvang van het vermogen onderverdeeld in de verschillende vermogenscategorieën - op de peildatum nodig hebben om de te betalen belasting te berekenen. Echter, omdat de grondslag van variant C eenvoudig uit te hollen is, zal er een flankerende maatregel ingevoerd moeten worden om grondslaguitholling te voorkomen. Deze flankerende maatregel zal de variant lastiger maken en de fiscale gevolgen van verplaatsing van vermogen voor belastingplichtigen minder voorspelbaar. Deze maatregel tegen grondslaguitholling zal de rechtszekerheid dus aantasten. Bij varianten A en B wordt het werkelijk rendement uit aandelen, obligaties, derivaten, overige vorderingen en bank- en spaartegoeden belast. Over het algemeen zal deze wetgeving complexer zijn dan een heffing op basis van forfaitaire rendementen. De wetgeving bij varianten A en B zal dus over het 48

50 algemeen complexer zijn dan die bij variant C. Indien bij varianten A en B voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten wordt gekozen, zal de rechtszekerheid bij deze varianten nog verder afnemen. Dit komt doordat het niet altijd duidelijk zal zijn in hoeverre bepaalde kosten verbonden zijn met een vermogensbestanddeel. Een voordeel van variant B ten opzichte van varianten A en C is dat de belastingplichtigen aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen niet jaarlijks hoeven te waarderen op de waarde in het economisch verkeer. Deze waardering kan dus niet onjuist zijn en dit zorgt voor meer rechtszekerheid bij belastingplichtigen. Bovendien zijn belastingplichtigen (omdat vermogenswinsten van vermogen in box 1, box 2 en ook belast worden met een vermogenswinstbelasting) bekend met de systematiek van een vermogenswinstbelasting. Ook dit vermeerdert de rechtszekerheid van belastingplichtigen bij variant B. Een nadeel van variant B ten opzichte van varianten A en C is dat een latente belastingclaim ontstaat. Om te voorkomen dat deze belastingclaim vervalt voordat deze materieel is geworden, zullen diverse ficties in de wet opgenomen moeten worden. Momenteel wordt al gebruikgemaakt van fictieve vervreemdingen en conserverende aanslagen in hoofdstuk 4 van de Wet IB Echter, de groep belastingplichtigen die belastbaar inkomen genieten in box 2, is veel kleiner dan de groep belastingplichtigen met belastbaar inkomen in box 3. Zodoende zal bij variant B, door het ontstaan van een latente belastingclaim, complexere regelgeving nodig zijn dan bij varianten A en C. Voordat de onderlinge verhouding tussen de variant wordt vastgesteld, dient nog opgemerkt te worden dat fiscale eenvoud een subjectief begrip is. De onderstaande uitkomst is gebaseerd op de verwachting van de onderzoeker betreft de mening van de belastingplichtigen. In de praktijk zouden de verhoudingen anders kunnen liggen. Op basis van bovenstaande bevindingen wordt de verhouding tussen de verschillende varianten als volgt vastgesteld; waarbij 1 betekent: helemaal niet in lijn met de in paragaaf 1.5. geformuleerde rechtszekerheid en 5: geheel in lijn met de in paragaaf 1.5. geformuleerde rechtszekerheid. * *Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek, op basis van werkelijke kosten zouden zowel variant A als variant B minder in lijn zijn met het rechtszekerheidsbeginsel dan in bovenstaand figuur is weergegeven. 49

51 Doelgerichtheid Om de doelgerichtheid te toetsen, is geanalyseerd of de varianten aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement en is onderzocht of de mogelijkheid bestaat om de grondslag van de varianten uit te hollen. Varianten A en B sluiten beide (gedeeltelijk) aan bij het werkelijke rendement van een belastingplichtige. Variant C sluit niet aan bij het werkelijke rendement en daardoor is variant C minder doelgericht dan varianten A en B. Indien bij varianten A en B gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zouden de variant beter aansluiten bij het werkelijke rendement dan bij een forfaitaire kostenaftrek. De grondslag van variant A is zeer lastig uit te hollen. Bij variant C is dit eenvoudiger, want bij deze variant zou de grondslag uitgehold kunnen worden door een deel van het vermogen op de peildatum binnen een bepaalde vermogenscategorie te laten vallen om het vermogen vervolgens te verplaatsen naar een vermogenscategorie met een hoog rendement. De in het keuzedocument genoemde antimisbruikbepalingen tegen deze grondslaguitholling van variant C zijn vermoedelijk niet effectief (meerdere peildata), lastig uitvoerbaar (antimisbruikbepaling) of zouden tot zeer een onrechtvaardige uitkomst kunnen leiden (gebruik van het gemiddelde dagsaldo op depositorekeningen). De grondslag van variant B zou op de korte termijn uitgehold kunnen worden, omdat de waardestijging van vermogensbestanddelen pas belast wordt op het moment van realisatie en kosten direct aftrekbaar zijn. Bovendien zal een belastingplichtige, indien een grote belastingclaim is ontstaan, eerder op zoek gaan naar mogelijkheden om deze belastingclaim te laten vervallen. Variant A is dus robuuster tegen grondslaguitholling dan variant B, variant B is robuuster tegen grondslaguitholling dan variant C. Bij varianten A en B zou bij een forfaitaire kostenaftrek de grondslag uitgehold kunnen worden door transparante kosten om te zetten in niet-transparante kosten. Het recht op de forfaitaire kostenaftrek zou immers blijven bestaan terwijl deze kosten eigenlijk al in het resultaat van een vermogensbestanddeel verwerkt zijn. 50

52 Op basis van bovenstaande bevindingen wordt de verhouding tussen de verschillende varianten als volgt vastgesteld; waarbij 1 betekent: niet doelgericht en 5: zeer doelgericht.* *Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zouden zowel variant A als variant B meer doelgericht zijn dan in bovenstaand figuur is weergegeven. Uitvoerbaarheid Om de uitvoerbaarheid te toetsen, is de uitvoerbaarheid voor zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen onderzocht. Met betrekking tot de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst is bekeken of de aanpassingen kunnen worden verwerkt in de systemen van de Belastingdienst en of de variant handhaafbaar is. Om de uitvoerbaarheid voor belastingplichtigen is onderzocht in hoeverre gegevens kunnen worden opgenomen in de VIA. Belastingdienst Bij variant C hoeft de Belastingdienst de reguliere inkomsten uit de verschillende vermogensbestanddelen niet te controleren. Hierdoor heeft de Belastingdienst enkel de jaarlijkse waarderingen nodig om de aangifte van een belastingplichtige te controleren. Dit maakt de variant eenvoudig handhaafbaar. Voor variant B dient de Belastingdienst zowel de verkrijgings- als vervreemdingsprijs te controleren, en zal de omvang van de reguliere voordelen nodig zijn om het belastbaar bedrag vast te stellen. Voor de controle van variant A zal de Belastingdienst moeten beschikken over de waarderingen van de vermogensbestanddelen, stortingen, onttrekkingen en de omvang van de reguliere voordelen. Doordat bij variant A en B het werkelijke inkomen uit aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen wordt belast (en deze informatie voor heffing op basis van werkelijk rendement niet altijd door ketenpartners aangeleverd kan worden), zijn deze varianten dus minder goed handhaafbaar dan variant C. Bij zowel variant C als variant A dient een belastingplichtige de vermogensbestanddelen jaarlijks te waarderen op de waarde in het economisch verkeer. De Belastingdienst beschikt niet altijd over de benodigde contra-informatie om deze waardering van de belastingplichtige te controleren. Dit maakt deze varianten lastiger uitvoerbaar dan variant B, waarbij enkel onroerend goed en overige vermogensbestanddelen jaarlijks gewaardeerd dienen te worden door belastingplichtigen. Bij variant B zou in bepaalde gevallen sprake zijn van fictieve vervreemdingen. Bij deze fictieve vervreemdingen 51

53 zullen belastingplichtigen wel aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen moeten waarderen op de waarde in het economisch verkeer. Indien bij variant A en B gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zal de regeling minder goed handhaafbaar zijn voor de Belastingdienst. De Belastingdienst beschikt namelijk niet altijd over de benodigde informatie om de door de belastingplichtige opgegeven kosten te controleren. Met betrekking tot het verwerken van de aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst is aangenomen dat regelingen die reeds bestaan eenvoudiger te verwerken zijn in deze systemen dan totaal nieuwe regelingen. Ook zullen regelingen waarbij relatief weinig informatie nodig is om de fiscale positie te berekenen makkelijker zijn om te verwerken dan systemen waarbij veel informatie nodig is. De Nederlandse Belastingdienst heeft geen ervaring met het heffen van belasting op basis van vermogensaanwas en heeft wel ervaring met het heffen van belasting op basis van vermogenswinst en forfaitaire rendementen. Daarom zal over het algemeen variant A minder goed te verwerken zijn in de systemen van de Belastingdienst, dan varianten B en C en daardoor zal variant A minder goed uitvoerbaar zijn dan variant B en C. Daarnaast zullen voor variant A meer gegevens nodig zijn dan voor variant B. De Belastingdienst dient daarvoor immers te beschikken over de jaarlijkse waardering, stortingen, onttrekkingen en de reguliere inkomsten uit een vermogensbestanddeel gedurende een belastingjaar. Voor variant B zullen de reguliere inkomsten en verkrijgings- en vervreemdingsprijs nodig zijn om deze belastingschuld te berekenen. Voor variant C heeft de Belastingdienst de minste informatie nodig om de belastingschuld van een belastingplichtige vast te stellen. Bij variant B zal bij emigratie van een belastingplichtige mogelijk een conserverende aanslag opgelegd worden door de Belastingdienst. Het invorderen van deze conserverende aanslag zal zeer tijdsintensief zijn, waardoor variant B lastiger uitvoerbaar wordt voor de Belastingdienst. Bij variant A en C ontstaat geen latente belastingclaim, dus speelt de problematiek met betrekking tot conserverende aanslagen niet. Dit maakt dat variant B lastiger uitvoerbaar is voor de Belastingdienst dan varianten A en C. In hoofdstuk 4 is geconcludeerd dat, indien gekozen wordt voor variant C, de invoering gepaard zal gaan met een maatregel om uitholling van de grondslag van variant C te voorkomen. Deze flankerende maatregel zal de variant minder goed uitvoerbaar maken voor de Belastingdienst. Belastingplichtige Veel van de gegevens die nodig zijn voor het doen van aangifte, zeker bij minder vermogende belastingplichtigen met enkel een bank- en spaarrekening, zullen bij de Belastingdienst bekend zijn omdat deze aangeleverd worden door ketenpartners. Zodoende zal (bij alle varianten) het belastbaar inkomen uit box 3-vermogen vaak al opgenomen kunnen worden in de VIA. Een voordeel van variant C ten opzichte van varianten A en B is dat belastingplichtigen niet de reguliere inkomsten uit vermogensbestanddelen hoeven te administreren, dit vermindert de administratieve last voor belastingplichtigen en maakt de variant eenvoudiger uitvoerbaar. Ketenpartners zullen immers niet altijd deze reguliere voordelen kunnen administreren. Een voordeel van variant B ten opzichte van varianten A en C is dat belastingplichtigen niet jaarlijks aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen hoeven te waarderen. Dit vermindert de administratieve last voor belastingplichtigen en maakt de regeling eenvoudiger uitvoerbaar. Bij variant B 52

54 dienen deze vermogensbestanddelen enkel bij fictieve vervreemdingen en schenkingen door belastingplichtigen gewaardeerd te worden. De gemiddelde verkrijgingsprijs kan niet altijd door ketenpartners aan de Belastingdienst aangeleverd worden. Indien deze informatie niet geadministreerd wordt door ketenpartners, zal een belastingplichtige zelf de gemiddelde verkrijgingsprijs moeten administreren. Het administreren van de gemiddelde verkrijgingsprijs van aandelen, obligaties, derivaten en overige vorderingen maakt de regeling minder goed uitvoerbaar. Dit is dus een nadeel van variant B ten opzichte van variant A en variant C. Bij het bepalen van de vermogensaanwas bij variant A dient de uitkomst van de vermogensvergelijking gecorrigeerd te worden voor de waarde van tussentijdse aan- en verkopen. De ketenpartners van de Belastingdienst zullen dergelijke stortingen en onttrekkingen niet altijd kunnen administreren. Hierdoor zullen belastingplichtigen in bepaalde gevallen zelf deze stortingen en onttrekkingen moeten administreren. Zeker voor actievere beleggers die regelmatig hun vermogen verplaatsen, kan dit een zware administratieve last inhouden. Bij varianten B en C hoeven deze stortingen en onttrekking niet geadministreerd te worden. Hierdoor is variant A minder goed uitvoerbaar voor belastingplichtigen dan variant B en C. Een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten zou leiden tot een zwaardere administratieve last voor belastingplichtigen, doorgaans zullen deze kosten niet aangeleverd kunnen worden door ketenpartners en dus door de belastingplichtige zelf geadministreerd dienen te worden. Indien gekozen wordt voor variant A of B met een aftrek op basis van werkelijke kosten, zouden deze varianten minder goed uitvoerbaar zijn. Een nadeel van variant B ten opzichte van varianten A en C is dat bij emigratie een conserverende aanslag opgelegd zal worden om te voorkomen dat de belastingclaim vervalt. Hierdoor zal een belastingplichtige na emigratie rechtshandelingen met betrekking tot de vermogensbestanddelen waarop de conserverende aanslag toeziet, moeten administreren. Dit zal een zware administratieve last met zich meebrengen, wat ervoor zorgt dat variant B minder goed uitvoerbaar is voor belastingplichtigen dan varianten A en C. 53

55 Op basis van bovenstaande bevindingen wordt de verhouding tussen de verschillende varianten als volgt vastgesteld; waarbij 1 betekent: niet goed uitvoerbaar en 5: zeer goed uitvoerbaar. *Indien gekozen wordt voor een kostenaftrek op basis van werkelijke kosten, zouden zowel variant A als variant B minder goed uitvoerbaar dan in bovenstaand figuur is weergegeven 54

> Retouradres Postbus EE Den Haag Directie Algemene Fiscale Politiek

> Retouradres Postbus EE Den Haag Directie Algemene Fiscale Politiek > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019) Nr. 68 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 21 juni

Nadere informatie

1. Waarom nu geen belasting over de werkelijke voordelen uit sparen en beleggen?

1. Waarom nu geen belasting over de werkelijke voordelen uit sparen en beleggen? BIJLAGE A behorende bij paragraaf 4: Herziening box 3 Deze bijlage bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt ingegaan op de voorgeschiedenis van box 3 en op de overwegingen met betrekking tot het

Nadere informatie

VRH in 2017 en volgende jaren

VRH in 2017 en volgende jaren 2 3 4 5 Box 3 binnen de Inkomstenbelasting 6 Wie ben ik? 7 Programma: Korte terugblik situatie voor 2001 Introductie boxenstelstel onder Wet IB 2001 Box 3 vanaf 1 januari 2017 Box 3 in de toekomst 8 Situatie

Nadere informatie

Aan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH Den Haag. Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal. Edelhoogachtbaar College,

Aan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH Den Haag. Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal. Edelhoogachtbaar College, Aan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH Den Haag Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal Ons kenmerk DGB 2016-568 Edelhoogachtbaar College, Uw brief (kenmerk) 14/05020 Naar aanleiding

Nadere informatie

DE GEWENSTE VERVANGING VAN DE FORFAITAIRE RENDEMENTSHEFFING

DE GEWENSTE VERVANGING VAN DE FORFAITAIRE RENDEMENTSHEFFING ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Bachelorscriptie Fiscale Economie DE GEWENSTE VERVANGING VAN DE FORFAITAIRE RENDEMENTSHEFFING Remco Ibelings Studentnummer: 434133 Scriptiebegeleider:

Nadere informatie

Datum 20 september 2016 Betreft Begeleidende brief bij de voortgangsrapportage heffing box 3 op basis van werkelijk rendement

Datum 20 september 2016 Betreft Begeleidende brief bij de voortgangsrapportage heffing box 3 op basis van werkelijk rendement > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's-gravenhage Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015 Waarom een VBI of een FBI? De VBI en de FBI zijn faciliteiten die collectief belleggen faciliteren. Fiscaal bezien kan je ruwweg - (collectief) beleggen op twee manieren vormgeven. Een belastingplichtige

Nadere informatie

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland, op Bonaire & op Curaçao. Second Home oktober Utrecht. Maurice De Clercq

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland, op Bonaire & op Curaçao. Second Home oktober Utrecht. Maurice De Clercq Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland, op Bonaire & op Curaçao Second Home oktober 2017 - Utrecht Maurice De Clercq Agenda 1. Inwonerschap & belastingplicht 2. Een tweede woning in Nederland

Nadere informatie

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001 Onderwerpen: Korte uitleg heffingssysteem inkomstenbelasting Korte uitleg heffingssysteem vennootschapsbelasting Vrijstellingen en heffingskortingen Aflossen eigenwoningschuld Familielening eigen woning

Nadere informatie

Keuzedocument box 3 9 juni 2017

Keuzedocument box 3 9 juni 2017 Keuzedocument box 3 9 juni 2017 Inhoud Samenvatting... 3 1. Inleiding... 7 2. Actualisering basisgegevens... 8 3. Variant A Vermogensaanwasbelasting... 10 3.1. Nadere uitwerking variant A... 10 3.2. Overwegingen...

Nadere informatie

Gooilanden. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning

Gooilanden. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning Gooilanden Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning 1. Inleiding 2. Omzetbelasting 2.1 Btw-ondernemer 2.2 Aftrek van voorbelasting 2.2.1 Geen privé gebruik recreatiewoning 2.2.2 Privé gebruik

Nadere informatie

DE AANVAARDBAARHEID VAN BOX 3 EN EVENTUELE ALTERNATIEVEN

DE AANVAARDBAARHEID VAN BOX 3 EN EVENTUELE ALTERNATIEVEN DE AANVAARDBAARHEID VAN BOX 3 EN EVENTUELE ALTERNATIEVEN Masterscriptie Fiscale Economie April 2018 Anne Meijer Studentnummer: 367706 Scriptiebegeleider: C. van Wijk Tweede beoordelaar: Y.M. Tigelaar-Klootwijk

Nadere informatie

Vermogensaanwas- of vermogenswinstbenadering voor vermogen in de inkomstenbelasting?

Vermogensaanwas- of vermogenswinstbenadering voor vermogen in de inkomstenbelasting? Vermogensaanwas- of vermogenswinstbenadering voor vermogen in de inkomstenbelasting? Prof. dr. Arie Rijkers, 25 januari 2018 Vereniging voor Belastingwetenschap 2018 MIJN FOCUS: Wet IB 1964 A geniet salaris

Nadere informatie

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID Memorandum REENTE ELASTINGONTWIKKELINGEN MET ETREKKING TOT DE FISALE EENHEID Op 6 juni 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid gepubliceerd. In

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

ESJ Accountants & Belastingadviseurs ESJ Accountants & Belastingadviseurs Het beheren van vermogen in Nederland en België Juni 2013 Maurice de Clercq Programma 1. Inleiding 2. Nederland 3. België 4. Synthese Nederland/ België 5. Conclusie

Nadere informatie

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Checklist Deelnemingsvrijstelling Checklist Deelnemingsvrijstelling Wie een (persoonlijke) holding bezit met daarin aandelen in een werkmaatschappij, zal al snel achter het belang van de deelnemingsvrijstelling komen. De deelnemingsvrijstelling

Nadere informatie

Fiscaal memo (aangifte 2017)

Fiscaal memo (aangifte 2017) Fiscaal memo (aangifte 2017) 1. Inleiding AmsterdamGold heeft het genoegen u hierbij een memorandum te verstrekken waarin enkele fiscale aspecten worden behandeld, die bij aanschaf, bezit en verkoop van

Nadere informatie

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24 Inhoud Lijst van afkortingen 13 Studiewijzer 15 Inleiding belastingrecht 17 Deel 1 Inkomstenbelasting 24 1 Algemene uitgangspunten 26 1.1 Wie moet belasting betalen? (art. 1.1 en 1.2 Wet IB) 26 1.2 Waarover

Nadere informatie

Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement. Een voortgangsrapportage van het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement in box 3

Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement. Een voortgangsrapportage van het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement in box 3 Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement Een voortgangsrapportage van het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement in box 3 2 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding... 5 Hoofdstuk 2

Nadere informatie

Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. Inleiding

Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. Inleiding Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen Inleiding In box 3 wordt het inkomen uit vermogen van een belastingplichtige belast. Het vermogen bestaat uit de bezittingen van een belastingplichtige min

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 14 maart 2018 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 14 maart 2018 heb ik de eer het volgende op te merken. Den Haag, J Q ^pr# 2018 Kenmerk: 2018-0000052208 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 18/00690) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 januari 2018, nr. 17/00112, 2

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1829 Vragen van het lid

Nadere informatie

Alle belastingbetalers

Alle belastingbetalers Alle belastingbetalers Prinsjesdag 2019 Belastingplannen 2020 en meer nieuwe wetgeving 1 Inhoudsopgave Alle belastingbetalers... 3 Sneller naar twee tariefschijven... 3 Berichten Belastingdienst per post

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 23-03-2015 Datum publicatie 07-04-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 1993 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 26 727 Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001) Nr. 130 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting voor bepaalde saldolijfrenten

Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting voor bepaalde saldolijfrenten Gedeeltelijke afschaffing afrekenverplichting 31-12-2020 voor bepaalde saldolijfrenten 1. Inleiding Op 17 september 2019 is het pakket Belastingplan 2020 ingediend bij de Tweede Kamer. Een van de voorgestelde

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17 Inhoud Lijst van afkortingen 15 Studiewijzer 17 Inleiding belastingrecht 19 Deel 1 Inkomstenbelasting 26 1 Algemene uitgangspunten 29 1.1 Wie moet belasting betalen? (art. 1.1 en 1.2 Wet IB) 29 1.2 Waarover

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Directie Algemene Fiscale Politiek Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus

Nadere informatie

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1 Inkomstenbelasting NW 1 programma Inkomsten uit werk, anders dan winst Algemene bepalingen Loon Resultaat overige werkzaamheden Periodieke uitkeringen 1 Heffingsgrondslagen boxenstelsel 1 van 2 Artikel

Nadere informatie

2011 -- HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

2011 -- HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1 Inkomstenbelasting NW 1 programma Inkomsten uit werk, anders dan winst Algemene bepalingen Loon Resultaat overige werkzaamheden Periodieke uitkeringen Heffingsgrondslagen boxenstelsel 1 van 2 Artikel 2.3

Nadere informatie

2014 -- Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

2014 -- Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1 Inkomstenbelasting NW 1 programma Inkomsten uit werk, niet-winst Algemene bepalingen Loon Resultaat overige werkzaamheden Periodieke uitkeringen Heffingsgrondslagen boxenstelsel 1 van 2 Artikel 2.3 De

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:3529

ECLI:NL:RBGEL:2017:3529 ECLI:NL:RBGEL:2017:3529 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 06-07-2017 Datum publicatie 07-07-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 2610 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen Aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal T.a.v. de heer S. Weeber Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG

Nadere informatie

OKTOBER 2016 TAK NIEUWSBRIEF

OKTOBER 2016 TAK NIEUWSBRIEF OKTOBER 2016 TAK NIEUWSBRIEF Algemeen Verzekeringscontrole Het was een ramp in Zuid-Oost Brabant na de storm die hier gewoed heeft. Er waren mensen niet goed of helemaal niet verzekerd voor deze schade.

Nadere informatie

Fiscale aspecten onroerende zaken in box 3

Fiscale aspecten onroerende zaken in box 3 Fiscale aspecten onroerende zaken in box 3 FFP Forum, 4 april 2019 Ferd Beukers Jan Vrusch Fiscaal Juridisch Adviesbureau Programma Fiscale aspecten onroerende zaken in box 3 Inleiding Particuliere verhuur

Nadere informatie

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht door Mr. P.M. van Schie Prof. dr. CA. de Kam Mr. J. Lamens Mr. drs. F.J.P.M. Haas Twaalfde herziene druk Kluwer Deventer - 2004 INHOUDSOPGAVE Voorwoord bij

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus

Nadere informatie

BELASTINGHEFFING OVER VERMOGENSINKOMSTEN

BELASTINGHEFFING OVER VERMOGENSINKOMSTEN ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN Erasmus School of Economics Bachelorscriptie BELASTINGHEFFING OVER VERMOGENSINKOMSTEN Naam student: Mariska van der Ploeg Studentnummer: 320136 Begeleidster:

Nadere informatie

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009 Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009 Inleiding Participeren in het beleggingsobject Terra Vitalis kan gevolgen hebben voor uw belastingpositie

Nadere informatie

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010 Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010 Inleiding Participeren in het beleggingsobject Terra Vitalis kan gevolgen hebben voor uw belastingpositie

Nadere informatie

Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. Inleiding

Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. Inleiding Werking box 3: inkomsten uit sparen en beleggen Inleiding In box 3 wordt het inkomen uit vermogen van een belastingplichtige belast. Het vermogen bestaat uit de bezittingen van een belastingplichtige min

Nadere informatie

a. In het in onderdeel N opgenomen artikel 8.11, derde lid, van de Wet

a. In het in onderdeel N opgenomen artikel 8.11, derde lid, van de Wet 33 003 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012) TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 Het in artikel I, onderdeel W, opgenomen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:153

ECLI:NL:RBNNE:2017:153 ECLI:NL:RBNNE:2017:153 Instantie Datum uitspraak 19-01-2017 Datum publicatie 19-01-2017 Rechtbank Noord-Nederland Zaaknummer AWB - 16 _ 783 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

No.W06.09.0339/III 's-gravenhage, 7 september 2009

No.W06.09.0339/III 's-gravenhage, 7 september 2009 ................................................................................... No.W06.09.0339/III 's-gravenhage, 7 september 2009 Bij Kabinetsmissive van 1 september 2009, no.09.002219, heeft Uwe

Nadere informatie

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang 7 hoofdstuk Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang Opgave 7.1 Ja. Samen bezitten ze 5% van het geplaatste aandelenkapitaal. Beiden hebben een aanmerkelijk belang. Opgave 7.2 Nee. Na de echtscheiding

Nadere informatie

Fiscaal memo (aangifte 2015)

Fiscaal memo (aangifte 2015) Fiscaal memo (aangifte 2015) 1. Inleiding AmsterdamGold heeft het genoegen u hierbij een memorandum te verstrekken waarin enkele fiscale aspecten worden behandeld, die bij aanschaf, bezit en verkoop van

Nadere informatie

Onderzoek naar de gedragseffecten van box 3

Onderzoek naar de gedragseffecten van box 3 Onderzoek naar de gedragseffecten van box 3 Masterscriptie Juni 2017 Ibrahim Ahmed Elisabeth Beijnen Roos Blaauwendraad Daan Bolwerk Jan Harm Broekman Yasmin Enanaa Mark Hoffman Dana Horvath Boy Kortooms

Nadere informatie

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting.

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting. Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting. 1. Algemeen systeem. De wet voorziet in diverse gedetailleerde

Nadere informatie

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Turkije en het Caribisch gebied

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Turkije en het Caribisch gebied Fiscale aspecten van uw tweede woning in Turkije en het Caribisch gebied Second Home september 2016 - Utrecht ESJ Accountants & Belastingadviseurs Maurice De Clercq & Nurefsan Koç Agenda 1. Inwonerschap

Nadere informatie

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving?

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? (verkorte versie ten behoeve van de internetconsultatie Enkele wijzigingen van specifieke renteaftrekbeperkingen

Nadere informatie

Landal Volendam. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning

Landal Volendam. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning Landal Volendam Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning 1. Inleiding 2. Omzetbelasting 2.1 Btw-ondernemer 2.2 Zelfstandigheid en verhuurorganisatie 2.3 Aftrek van voorbelasting 2.3.1 Geen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22561 29 april 2016 Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht 25 april 2016 nr. DGB 2016/1731M

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 003 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012) Nr. 7 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 7 oktober 2011

Nadere informatie

De herziening van de vermogensrendementsheffing: een goed alternatief?

De herziening van de vermogensrendementsheffing: een goed alternatief? De herziening van de vermogensrendementsheffing: een goed alternatief? Annelotte Harteveld Studentnummer: 389343 Voorburg, juni 2016 Bachelor Fiscale economie, Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus School

Nadere informatie

Ficties en forfaits in de belastingwetgeving Het autokostenforfait en de vermogensrendementsheffing nader bekeken

Ficties en forfaits in de belastingwetgeving Het autokostenforfait en de vermogensrendementsheffing nader bekeken ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Masterscriptie Fiscale Economie Ficties en forfaits in de belastingwetgeving Het autokostenforfait en de vermogensrendementsheffing nader bekeken

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen NOB-notitie inzake kortetermijnoplossing box 3 arresten Hoge Raad 5 juli 2019 Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld (ECLI:NL:HR:2019:816)

Nadere informatie

Fiscaal memo 2014/2015

Fiscaal memo 2014/2015 Fiscaal memo 2014/2015 1. Inleiding The Silver Mountain heeft het genoegen u hierbij een memorandum te verstrekken waarin enkele fiscale aspecten worden behandeld, die bij aanschaf, bezit en verkoop van

Nadere informatie

Bachelor Thesis. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling. Lennart van der Heijde Administratienummer:

Bachelor Thesis. Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling. Lennart van der Heijde Administratienummer: Bachelor Thesis Invloed van (echt)scheiding op de eigenwoningregeling Naam: Lennart van der Heijde Administratienummer: 344625 Studierichting: Fiscale Economie Datum: 19 november 2012 Examencommissie :

Nadere informatie

1. Inleiding. 2. Uitgangspunt

1. Inleiding. 2. Uitgangspunt 1. Inleiding In het geval u overweegt een vakantiewoning aan te kopen gelegen in Parc Les Etoiles wilt u wellicht meer weten over de mogelijke gevolgen voor de belastingheffing met betrekking tot de aankoop

Nadere informatie

Administratiekantoor Van den Dungen B.V. Nieuwsbrief 2016, 5 e jaargang, 12 e editie

Administratiekantoor Van den Dungen B.V. Nieuwsbrief 2016, 5 e jaargang, 12 e editie Administratiekantoor Van den Dungen B.V. Nieuwsbrief 2016, 5 e jaargang, 12 e editie Inhoud 1. Box 3 per 01-01-2017 2. Pensioen in eigen beheer vanaf 01-01-2017 3. Diverse overige wijzigingen 4. Eindejaarstips

Nadere informatie

SP - vraag 6 Wanneer zijn welke wijzigingen omtrent het fonds voor gemene rekening gedaan en welke hebben geleid tot belastingontwijking?

SP - vraag 6 Wanneer zijn welke wijzigingen omtrent het fonds voor gemene rekening gedaan en welke hebben geleid tot belastingontwijking? 2017Z10767 Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Financiën over de populariteit van het fonds voor gemene rekening als constructie om vermogensbelasting te ontwijken.

Nadere informatie

De vermogensrendementsheffing in Box 3 Een beschikbaar reëel alternatief?

De vermogensrendementsheffing in Box 3 Een beschikbaar reëel alternatief? Bachelor Thesis Fiscale Economie De vermogensrendementsheffing in Box 3 Een beschikbaar reëel alternatief? Naam: Stefan van der Werf ANR: Opleiding: Datum: Datum verdediging: Begeleider: Examencommissie:

Nadere informatie

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

ESJ Accountants & Belastingadviseurs ESJ Accountants & Belastingadviseurs De eigen bijdrage in de AWBZ: Vermogensbescherming zonder te schenken Maurice De Clercq & Harjit Singh Juni 2013 Programma Inleiding Belastingdruk bij eigen bijdrage

Nadere informatie

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Besluit heffingsrente Directoraat-generaal Belastingdienst, Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Nadere informatie

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire. Second Home september Utrecht. Robert van Beek

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire. Second Home september Utrecht. Robert van Beek Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire Second Home september 2016 - Utrecht Robert van Beek Agenda 1. Inwonerschap & belastingplicht 2. Een tweede woning in Nederland 3. Niet-inwonerschap

Nadere informatie

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

ESJ Accountants & Belastingadviseurs ESJ Accountants & Belastingadviseurs Het realiseren van vermogen vanuit een vennootschap Juni 2013 Maurice de Clercq Programma Realiseren van vermogen 1. Inleiding 2. Emigratie België 3. Luxemburg/ Curaçao

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 26-05-2016 Datum publicatie 23-06-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 5196 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Belastingrecht in Hoofdlijnen

Belastingrecht in Hoofdlijnen Belastingrecht in Hoofdlijnen Prof. dr. CA. de Kam (eindredactie) Mr. P.M. van Schie Prof. dr. I.J.J. Burgers Mr. drs. F.J.P.M. Haas Mr.J. Lamens Dr. mr. A.M. van Amsterdam RA Mr. C.M. Ettema Mr. dr. D.V.E.M.

Nadere informatie

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire. Second Home maart Utrecht. Robert van Beek

Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire. Second Home maart Utrecht. Robert van Beek Fiscale aspecten van uw tweede woning in Nederland en op Bonaire Second Home maart 2017 - Utrecht Robert van Beek Agenda 1. Inwonerschap & belastingplicht 2. Een tweede woning in Nederland 3. Niet-inwonerschap

Nadere informatie

Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats

Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats door Dr. M. van Dun 1997 KLUWER - DEVENTER Inhoudsopgave LUST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN XVI 1 INLEIDING 1 2 DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS

Nadere informatie

Een individuele en buitensporige last: Alternatieven voor de vermogensrendementsheffing

Een individuele en buitensporige last: Alternatieven voor de vermogensrendementsheffing ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Nadruk verboden Erasmus School of Economics Masterscriptie Fiscale Economie Een individuele en buitensporige last: Alternatieven voor de vermogensrendementsheffing Naam student:

Nadere informatie

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken?

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken? Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen Herman M. Kappelle 1. Wat wilde de wetgever bereiken? Terzake van de wijzigingen van het fiscale regime van de kapitaalverzekeringen in de Wet IB 2001, had

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 533 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten in verband met de introductie van een regeling voor

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 755 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting-

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund te houden op 18 juli 2014, om 11:00 uur Herengracht 537, 1017 BV Amsterdam 2 juli 2014 I

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 056 Voorstel van wet van het lid Hillen, houdende wijziging van de Wet Inkomstenbelasting 2001, inzake afbouw eigenwoningforfait bij aflossing

Nadere informatie

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Artikel XII Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

ACTUALIA FISCALE ECONOMIE

ACTUALIA FISCALE ECONOMIE Erasmus Open Dag Bachelor 2016 ACTUALIA FISCALE ECONOMIE PROF. DR. PETER KAVELAARS 05 maart 2016 ACTUALIA FISCALE ECONOMIE Actualia fiscale economie Pagina 2 OPBRENGSTEN 2016 DIRECTE BELASTINGEN 69,9 -

Nadere informatie

Gouden Handdruk, drie verschillende manieren om een ontslagvergoeding te laten uitkeren

Gouden Handdruk, drie verschillende manieren om een ontslagvergoeding te laten uitkeren Gouden Handdruk, drie verschillende manieren om een ontslagvergoeding te laten uitkeren Als u eenmaal recht heeft op een ontslagvergoeding, dan kunt u deze vergoeding in feite op 3 verschillende manieren

Nadere informatie

ZO VOORKOMT U DAT DE FISCUS IN 2017 VAN UW VERMOGEN SNOEPT

ZO VOORKOMT U DAT DE FISCUS IN 2017 VAN UW VERMOGEN SNOEPT ZO VOORKOMT U DAT DE FISCUS IN 2017 VAN UW VERMOGEN SNOEPT Fictief rendement, een harde realiteit Velthuyse & Mulder Vermogensbeheer De vermogensrendementsheffing gaat op de schop. En dat heeft grote gevolgen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2069 Vragen van het lid

Nadere informatie

IB winst Uitwerkingen Jaarwinst

IB winst Uitwerkingen Jaarwinst IB winst Uitwerkingen Jaarwinst pnt Eind vermogen voor verkoop 194.558 Correctie ivm toepassing HIR 22.500 2 alles of niets minder afschrijving 3.713 2 bij correctie commerciele fiscale afschrijving 18.787

Nadere informatie

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.12.2012 C(2012) 8806 final AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale planning NL NL AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale

Nadere informatie

TETRALERT-TAX ANTI-BELASTINGONTWIJKINGSRICHTLIJN

TETRALERT-TAX ANTI-BELASTINGONTWIJKINGSRICHTLIJN TETRALERT-TAX ANTI-BELASTINGONTWIJKINGSRICHTLIJN I. Inleiding De Europese Commissie lanceerde op 28 januari 2016 haar voorstel voor een Richtlijn tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken

Nadere informatie

Hypothese. Voorbeeld. 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING

Hypothese. Voorbeeld. 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING Kijk op NLFiscaal voor online versie 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING Met enige regelmaat krijgt Sebastian Spauwen te horen dat iemand een makkelijke vraag

Nadere informatie

De huidige vermogensrendementsheffing: Een rechtvaardig systeem?

De huidige vermogensrendementsheffing: Een rechtvaardig systeem? ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Bachelorscriptie Fiscale Economie De huidige vermogensrendementsheffing: Een rechtvaardig systeem? Naam: Erica de Bree Studentnummer: 372434 Begeleider:

Nadere informatie

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 1

HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 1 INHOUDSOPGAVE Woord vooraf V Lijst van gebruikte afkortingen XIII HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag 4 1.3 Opzet scriptie 7 HOOFDSTUK 2: DOGMATISCHE

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 276 Vaststelling van de Wet invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES) Nr. 15 Herdruk 1 AMENDEMENT VAN HET LID VAN

Nadere informatie

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Dit document bevat vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en de heffingskortingen. ib 801-1z*1fd INKOMSTENBELASTING

Nadere informatie

Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 8 hoofdstuk Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen Oefenopgaven Opgave 8.1 a. Box 3: inkomsten uit sparen en beleggen. b. De rendementsgrondslag wordt vastgesteld naar de waarde van de bezittingen

Nadere informatie

VERMOGENS ADVIES HYPOTHEEK VOORTDUREND BETROKKEN BIJ UW VERMOGENSOPBOUW

VERMOGENS ADVIES HYPOTHEEK VOORTDUREND BETROKKEN BIJ UW VERMOGENSOPBOUW VERMOGENS ADVIES HYPOTHEEK VOORTDUREND BETROKKEN BIJ UW VERMOGENSOPBOUW VERMOGENS ADVIES HYPOTHEEK VOORTDUREND BETROKKEN BIJ UW VERMOGENSOPBOUW Aan het vinden van de perfecte woning besteedt u vaak maandenlang

Nadere informatie

1 Bent u bekend met het bericht bescherm de rechten van belastingbetalers beter 1)?

1 Bent u bekend met het bericht bescherm de rechten van belastingbetalers beter 1)? 2018Z14464 Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over het bericht bescherm de rechten van belastingbetalers beter. (ingezonden 1 augustus 2018) 1 Bent u bekend met het

Nadere informatie