Hoofdstuk 19. Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 19. Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 19 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties Een boeiende en relatief recente ontwikkeling in de macro-economie is het toepassen van speltheoretische modellen voor het analyseren van het overheidsbeleid en zijn gevolgen Centraal in deze modellen staat het strategisch gedrag van de verschillende macro-economische agenten In een speltheoretische context is ieders welvaart immers niet alleen afhankelijk van zijn eigen beslissingen, maar ook van de beslissingen van anderen Iedereen zal dan ook trachten de beslissingen van die anderen te achterhalen en er in het eigen gedrag rekening mee houden Verder zullen sommigen, bijvoorbeeld de overheid, trachten het gedrag van anderen in een bepaalde richting te duwen Een cruciaal gegeven hierbij is de eigen geloofwaardigheid ( credibility ) De speltheoretische benadering is ontstaan in het spoor van de rationeleverwachtingenrevolutie van de jaren 70 en de nieuw-klassieke stelling dat alleen ongeanticipeerd beleid reële effecten kan veroorzaken We zullen in dit hoofdstuk aantonen dat deze benadering een aantal inzichten biedt die kunnen bijdragen tot een betere analyse van problemen die ook in de voorgaande hoofdstukken aan bod zijn gekomen, met name de verklaring van inflatie en inflatieverschillen tussen landen op lange termijn, de problematiek van desinflatie en de discussie tussen Keynesianen en klassieken over het al dan niet wenselijk zijn van handelingsvrijheid voor de beleidsvoerders (het zogenaamd rules versus discretion -debat) Eens de rol van speltheoretische aspecten bij deze problemen is aangetoond, wordt ook het belang van instituties duidelijk Afhankelijk van de instituties zal het spel immers anders gespeeld worden We besteden in dit hoofdstuk aandacht aan de mate van centrale-bankonafhankelijkheid, het wisselkoersregime, de arbeidsmarktstructuur en enkele politieke instituties Aan de hand van de theorie die we zullen ontwikkelen, trachten we bovendien een aantal verschillen in de macro-economische prestaties van de OESO-landen empirisch te verklaren Vooral de inflatie en de werkloosheid komen aan bod De volgende concrete vragen staan centraal in dit hoofdstuk: Hoe komt het dat inflatie iets onvermijdelijk lijkt te zijn, zelfs wanneer de economie in evenwicht is? Is nulinflatie mogelijk? Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

2 666 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties Hoe komt het dat sommige landen duidelijk meer last hebben van inflatie dan andere? Werken bepaalde instituties op monetair vlak een lagere evenwichtsinflatie in de hand? Waarom is desinflatie doorgaans pijnlijk? Maken sommige instituties het mogelijk de inflatie af te bouwen tegen lagere kosten in termen van werkloosheid of outputverlies (cf sacrifice ratio )? Waarom waren de arbeidsmarktprestaties van sommige landen gedurende de voorbije drie decennia beter dan die van andere landen? Paragraaf 191 gaat in op de eerste twee vragen Centrale thema s in deze paragraaf zijn de problematiek van tijdsinconsistentie ( time inconsistency ), het Barro-Gordon-model ter verklaring van de evenwichtsinflatie en de bijdrage van monetaire instituties, in het bijzonder een onafhankelijke centrale bank en deelname aan een vast-wisselkoersregime, tot lage inflatie De paragrafen 192 en 193 gaan in op de derde en de vierde vraag Bijzondere aandacht gaat in deze paragrafen naar de invloed van de arbeidsmarktstructuur We bespreken er oa het Calmfors-Driffill-model 191 Evenwichtsinflatie: speltheoretische en empirische verklaring Ons doel in deze paragraaf is de hoogte van de inflatie te verklaren waarmee economieën in evenwicht, dwz op lange termijn, worden geconfronteerd In de hoofdstukken 1 en 18 zagen we dat deze fundamenteel verschilt tussen landen (zie bijv tabel 15 en figuur 182) In hoofdstuk 18 relateerden we de inflatieverschillen aan verschillen in de geldgroei Nu willen we dieper graven We gaan op zoek naar de structurele en institutionele achtergrond van de inflatie en de geldgroei Waarom is er in praktisch alle landen inflatie? Wanneer is nulinflatie mogelijk? Hoe verklaren we de langetermijninflatieverschillen tussen landen? Wat is de rol van instituties? In paragraaf 1911 verduidelijken we de problematiek van tijdsinconsistentie aan de hand van het inflatiespel In paragraaf 1912 situeren we deze problematiek in het ruimer kader van het Barro-Gordon-model en leiden we een eenvoudige vergelijking af voor de evenwichtsinflatie In paragraaf 1913 breiden we het Barro-Gordon-model en zijn implicaties voor de evenwichtsinflatie verder uit met institutionele variabelen Paragraaf 1914 bespreekt tot slot een empirische toets van de geziene theorie 1911 Tijdsinconsistentie en het inflatiespel In hoofdstuk 16 hebben we (tijds)inconsistentie een belangrijke oorzaak van de ongeloofwaardigheid van het beleid genoemd Macro-economen spreken Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

3 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 667 van time inconsistent policy wanneer een beleid dat vandaag optimaal is, niet optimaal blijft van zodra het publiek erop heeft ingespeeld 1 Hetgaat om een beleid dat ex-ante optimaal is maar ex-post, dwz nadat het publiek zich ernaar heeft geschikt, suboptimaal wordt Een klassiek voorbeeld betreft de patentregeling Ex-ante is het voor beleidsvoerders optimaal te stellen dat nieuwe uitvindingen een sterke bescherming zullen genieten Op die manier moedigt de overheid innovatie aan Eens deze innovatie is tot stand gebracht, is het voor de overheid echter optimaal ze zo weinig mogelijk te beschermen en iedereen aan te moedigen ze te kopiëren Monopoliewinsten zullen dan sneller verdwijnen, zodat de nieuwe technologie goedkoper wordt en vlugger op grote schaal toegepast wordt Een gelijkaardig, maar niet identiek, conflict tussen ex-ante en ex-post optimaliteit stelt zich in zogenaamde no bail out -clausules Ex-ante is het voor beleidsvoerders optimaal te verklaren dat ze nooit zullen tussenkomen als borg of redder in nood voor bedrijven, financiële instellingen, lagere overheden, partners in een monetaire unie, enz wanneer die failliet gaan of hun schulden niet meer kunnen terugbetalen Op die manier hopen de betrokken beleidsvoerders gezond financieel beleid aan te moedigen Ex-post, wanneer toch grote bedrijven, grote financiële instellingen, enz over kop dreigen te gaan, kan het voor de beleidsvoerders optimaal zijn om toch tussen te komen (bijv om een spiraal van faillissementen te vermijden wanneer het ene bedrijf andere meesleept in zijn val) Een derde voorbeeld situeert zich in de relatie tussen professoren en studenten Ex-ante is het voor professoren optimaal te stellen dat bij de examens zeer hard zal worden ondervraagd Op die manier zetten ze aan tot grotere studie-inspanningen Ex-post kan het evenwel aangewezen zijn zacht te ondervragen om voldoende hoge slaagcijfers te bekomen Lage slaagcijfers remmen immers de toekomstige studenteninstroom af Het spreekt vanzelf dat tijdsinconsistent beleid met een geloofwaardigheidsprobleem zal te maken hebben Wie zal een beleidsvoerder of een professor geloven als men begrijpt dat die er achteraf alle belang bij heeft op zijn belofte terug te komen? Een ander voorbeeld van tijdsinconsistent beleid treffen we aan in het zogenaamd inflatiespel Het woord spel duidt op de speltheoretische context en de aanwezigheid van strategische overwegingen Typisch voor een speltheoretische context is dat de welvaart van iedere agent niet alleen afhankelijk is van zijn eigen beslissingen, maar ook van de beslissingen die anderen nemen Beschouw twee spelers: een beleidsvoerder die via de controle van het monetair beleid de inflatie bepaalt We veronderstellen dat er twee mogelijke inflatiepercentages kunnen voorkomen: 0 of 1 De beleidsvoerder verkiest een situatie van lage inflatie boven een situatie van hoge inflatie en een situatie van lage 1 Het basiswerk terzake werd geleverd door Finn Kydland en Edward Prescott (1977) Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

4 668 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties werkloosheid boven een situatie van hoge werkloosheid Vooral lage werkloosheid wordt gewaardeerd In de literatuur spreekt men van een wet policy maker De welvaart ( payoff ) van de beleidsvoerder wordt ceteris paribus als volgt beïnvloed: toename van de werkloosheid: payoff 2 afname van de werkloosheid: payoff +2 constante werkloosheid: payoff 0 prijsstabiliteit: payoff 0 inflatie: payoff 1 Men merkt dat deze beleidsvoerder een zwaarder belang hecht aan lage werkloosheid dan aan prijsstabiliteit een overkoepelende vakbond die alle werknemers vertegenwoordigt en het nominaal loon bepaalt in het begin van het jaar 2 Het doel van deze vakbond is een bepaald gewenst reëel loon (W/P)* te bereiken Onze veronderstelling is dat de vakbond reëel-loonbehoud beoogt De vakbond zal dan zijn inflatieverwachtingen vormen en de nominale-loongroei navenant bepalen (w = p e ) Zowel onderschatting als overschatting van de inflatie zijn ongunstig In het eerste geval volgt dat (W/P) <(W/P)*, in het tweede geval dat (W/P) >(W/P)* Figuur 191 toont aan hoe (W/P)* wordt bepaald bij het raakpunt van een indifferentiecurve I, die de preferenties van de vakbond inzake koopkracht en banen weerspiegelt, en de arbeidsvraagcurve L d die de beperking aanduidt waarmee de vakbond geconfronteerd wordt 3 De welvaart van de vakbond wordt ceteris paribus als volgt bepaald Is (W/P)* gerealiseerd, dan is de payoff gelijk aan 0, zoniet is de payoff gelijk aan 1 Dit laatste zal het geval zijn wanneer de vakbond de inflatie ofwel onderschat, ofwel overschat Bij onderschatting zal de vakbond het nominaal loon te laag zetten, waardoor ook het reëel loon te laag uitvalt De werkgelegenheid zal dan hoger zijn dan gewenst Zoals op figuur 191 kan worden afgelezen, komt de vakbond dan op de lagere indifferentiecurve I 2 terecht Bij overschatting van de inflatie zal het reëel loon te hoog uitvallen en de werkgelegenheid te laag Ook dan belandt de vakbond op een lagere indifferentiecurve 2 Deze veronderstelling is typisch voor het zogenaamd monopoly union'-model: de vakbond controleert het ganse arbeidsaanbod en bepaalt unilateraal het loon waartegen wordt gewerkt, terwijl de bedrijven (werkgevers) op basis van het gegeven loon de tewerkstelling bepalen Een alternatief model is het right to manage -model, waarin het loon wordt onderhandeld tussen de vakbond en de werkgevers, maar de werkgevers de vrijheid hebben de tewerkstelling te bepalen In het efficient bargaining -model maken zowel het loon als de tewerkstelling het voorwerp uit van onderhandeling Voor een zeer goede technische bespreking van deze modellen, zie Heijdra en van der Ploeg (2002, hoofdstuk 8) 3 Bemerk onze veronderstelling dat de bedrijven prijsnemers zijn op de goederen-en-dienstenmarkt Het is de monetaire overheid die de prijsevolutie bepaalt Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

5 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 669 Figuur 191 Bepaling van het optimaal loon in het monopoliemodel van de vakbond Tabel 191 vat de mogelijke strategieën van beide spelers samen, alsook de implicaties ervan voor hun welvaart De vakbond dient als eerste zijn strategie te bepalen, namelijk in het begin van het jaar bij de vorming van het nominaal loon Gegeven de doelstelling van een constant reëel loon zal de vakbond voor een constant nominaal loon opteren (w = 0) indien hij geen inflatie verwacht (p e = 0) Verwacht de vakbond wel inflatie (p e = 1), dan zal hij voor een stijging van het nominaal loon opteren (w = 1) Nadat het nominaal loon is vastgelegd, bepaalt de actie van de monetaire beleidsvoerder de payoff van beide partijen Deze payoffs worden in tabel 191 cursief en in vetjes weergegeven De payoff van de vakbond wordt telkens linksboven aangeduid De volgende uitkomsten zijn mogelijk: w = 0, p = 0: de vakbond realiseert zijn beoogd reëel loon, de werkgelegenheid blijft constant en er is prijsstabiliteit w = 1, p = 0: het reëel loon is ongewenst hoog voor de vakbond, de werkgelegenheid zal als gevolg van de reële-loonstijging dalen en er is prijsstabiliteit w = 0, p = 1: het reëel loon is ongewenst laag voor de vakbond, de werkgelegenheid zal als gevolg van de reële-loondaling stijgen en er is inflatie w = 1, p = 1: de vakbond realiseert zijn beoogd reëel loon, de werkgelegenheid blijft constant en er is inflatie Wat zal de vakbond doen? De vakbond begrijpt dat de monetaire overheid altijd inflatoir zal spelen Immers, om het even wat de vakbond doet, de Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

6 670 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties payoff van de monetaire beleidsvoerder is altijd hoger wanneer hij voor inflatie opteert dan wanneer hij voor prijsstabiliteit kiest Indien w = 0, leidt p = 0 voor de beleidsvoerder tot een payoff van 0, terwijl p = 1 tot een payoff van 1 leidt Indien de vakbond kiest voor w = 1, leidt p = 0 voor de beleidsvoerder tot een payoff van 2, terwijl p = 1 tot een payoff van 1 leidt De rationele verwachting van de vakbond is dan ook dat er inflatie zal zijn, waardoor hij uit gezond eigenbelang eveneens inflatoir zal spelen (w = 1) Eens de vakbond inflatoir speelt, kan de monetaire overheid trouwens niet anders dan ook inflatoir te spelen, zoniet zal een recessie resulteren met negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid Tabel 191 Het inflatiespel ( payoff -matrix) Beleidsvoerder bepaalt ṗ Vakbond bepaalt w (= p e ) Actie Bron : S Sheffrin (1989), p 149 Het resultaat van bovenstaand inflatiespel is dat de economie opgezadeld wordt met inflatie zonder dat daar enige winst in werkgelegenheid tegenover staat De economie belandt in de rechterbenedenhoek van de payoff matrix Vooral de monetaire overheid zal ongelukkig zijn met deze uitkomst Ze begrijpt dat de uitkomsten (w = 0, p = 1) en (w = 1, p = 0) niet aanvaardbaar zijn voor de vakbond De uitkomst (w = 1, p = 0) is trouwens ook voor haar niet aanvaardbaar Maar de uitkomst (w = 0, p = 0) zou toch mogelijk moeten zijn? Deze uitkomst is voor de monetaire overheid beter dan diegene die uiteindelijk tot stand komt, terwijl ze de welvaart van de vakbond niet doet dalen De vraag die zich opdringt, is dan ook hoe het komt dat deze uitkomst prijsstabiliteit bij onveranderde werkgelegenheid niet haalbaar is Men kan zich afvragen waarom de monetaire overheid niet gewoon aankondigt dat ze een beleid van prijsstabiliteit zal voeren De vakbond zou daarmee dan rekening kunnen houden Het antwoord is eenvoudig: een dergelijke aankondiging zou ongeloofwaardig zijn De monetaire overheid zit immers gevangen in tijdsinconsistentie Ex-ante is een pleidooi voor (en de aankondiging van) prijsstabiliteit optimaal Ex-post Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

7 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 671 echter, als de vakbond dit pleidooi voor prijsstabiliteit zou geloven en zich ernaar zou schikken (w = 0), is prijsstabiliteit niet langer optimaal Dan wordt het optimaal voor de monetaire overheid toch een inflatoir beleid te voeren De bonus die een dergelijk beleid zou opleveren inzake werkgelegenheid ( payoff +2) zou groter zijn dan het verlies ingevolge het optreden van inflatie ( payoff 1) De enige manier voor de monetaire overheid om prijsstabiliteit met behoud van werkgelegenheid en een pijnloze desinflatie, dwz de overstap naar de situatie (w = 0, p = 0) te realiseren, bestaat erin haar aankondiging geloofwaardig te maken Concreet betekent dit dat ze zichzelf de mogelijkheid moet ontnemen om erop terug te komen In de Engelstalige literatuur luidt het dat a binding commitment is necessary: the monetary authorities should ty their hands De bespreking van het inflatiespel laat ons voor het eerst toe een antwoord te formuleren op een aantal van de vragen die we inleidend hebben gesteld Inflatie is onvermijdelijk, en een pijnloze overgang naar prijsstabiliteit is onmogelijk als de beleidsvoerder (i) bekommerd is om werkgelegenheid en (ii) de handen vrij heeft om op eerdere aankondigingen terug te komen In ons voorbeeld was aan beide voorwaarden voldaan Prijsstabiliteit en pijnloze desinflatie vereisen dus minstens: - ofwel dat de beleidsvoerder bewijst dat hij niet bekommerd is om werkgelegenheid en dus nooit in de verleiding van inflatoir beleid zal komen ( hard-nosed policy maker ) 4, ofwel dat de beleidsvoerder zich bindt (institutioneel, constitutioneel,) aan een beleid van prijsstabiliteit, dwz zich in een dergelijke situatie plaatst dat afwijking van prijsstabiliteit onmogelijk is (ofwel technisch niet te realiseren, ofwel enkel mogelijk tegen zeer hoge kosten) De beleidsvoerder dient dus afstand te doen van zijn handelingsvrijheid 1912 Het Barro-Gordon-model Het inflatiespel dat we in de vorige paragraaf hebben beschreven, is op meerdere vlakken te eenvoudig Er waren bijvoorbeeld slechts twee mogelijke inflatie-uitkomsten Verder veronderstelden we een wet policy maker en een zeer eenvoudige payoff -structuur Er was ook maar één vakbond Het Barro-Gordon-model herneemt de geschetste thematiek in een breder kader (zie Barro en Gordon, 1983) Dit model toont aan dat in economieën waar de politieke beleidsvoerder de handen vrij heeft, de inflatie hoger is naarmate: de beleidsvoerder in sterkere mate bekommerd is om werkgelegenheid; 4 Toon dit zelf aan door bij de opstelling van de payoff -matrix in tabel 191 te veronderstellen dat wijzigingen in de werkgelegenheid geen invloed hebben op de payoff van de beleidsvoerder Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

8 672 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties de evenwichtswerkloosheid hoger is; de Phillips-curve vlakker is We baseren onze bespreking van het model op Heylen en Van Poeck (1996) Drie vergelijkingen staan centraal Vergelijking (1) geeft de preferenties van de politieke beleidsvoerder weer Deze vergelijking is een kwadratische verliesfunctie Ze duidt het welvaartsverlies V aan dat de beleidsvoerder ervaart wanneer er inflatie en werkloosheid is De parameter θ weerspiegelt de relatieve aversie van de beleidsvoerder voor werkloosheid Is θ gelijk aan nul, dan is de beleidsvoerder niet om werkloosheid bekommerd ( hard-nosed policy maker ) Is θ gelijk aan 1, dan wegen inflatie en werkloosheid voor de beleidsvoerder even zwaar Is θ groter dan 1, dan heeft de beleidsvoerder een grotere afkeer van werkloosheid dan van inflatie ( wet policy maker ) Het kwadratisch verband in vergelijking (1) impliceert dat het marginaal verlies van hogere inflatie of hogere werkloosheid toeneemt naarmate deze reeds een hoger niveau bereiken Des te hoger p of u, des te erger een verdere toename Algebraïsch is V/ p een positieve functie van p en V/ u een positieve functie van u Vergelijking (2) is de expectations-augmented Phillips-curve met de mogelijkheid van aanbodschokken Zoals aangeduid veronderstellen we deze laatste white noise (verwachtingswaarde nul, geen seriële correlatie) De vergelijking drukt uit dat lage werkloosheid, lager dan u*, gepaard gaat met onverwacht hoge inflatie, en omgekeerd 5 De helling van de Phillips-curve wordt weergegeven door β Deze parameter drukt uit hoeveel extra inflatie de beleidsvoerder op korte termijn (dwz voor gegeven inflatieverwachtingen) moet aanvaarden indien hij de werkloosheidsgraad met 1%-punt vermindert Vergelijking (3) drukt de hypothese van rationele verwachtingen uit De verwachte inflatie p e is gelijk aan de mathematische verwachting van de inflatie op basis van alle informatie die beschikbaar is op het einde van de vorige periode, dwz het moment waarop de verwachtingen worden gevormd Deze informatie omvat oa kennis van de vergelijkingen (1) en (2) Rationele economische agenten zullen deze immers achterhalen V= 1 p 2 + θ u met θ 0 (1) p=p e β(u u*) s met E(s) = E(ss i )=0 (2) p e =E(p I 1 ) (3) 5 Bemerk dat vergelijking (2) een andere voorstelling is van de expectations-augmented Phillipscurve dan deze die we in hoofdstuk 15 (vergelijking 12) hebben gebruikt Beide drukken evenwel dezelfde idee uit Verhoging van vergelijking (12) in hoofdstuk 15 met βu* en verlaging met βα/β, waarbij zoals gezien u* = α/β leidt tot bovenstaande vergelijking (2) Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

9 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 673 Bij de uitstippeling van het beleid zal de beleidsvoerder ernaar streven zijn welvaartsverlies te minimaliseren Concreet zal hij de inflatie zodanig bepalen dat V minimaal is, daarbij rekening houdend met het feit dat wijzigingen in de inflatie gevolgen hebben voor de werkloosheid Wanneer ze hun inflatieverwachtingen vormen, zullen rationele economische agenten met deze wetenschap rekening houden Ze beseffen bovendien dat hun verwachtingen via vergelijking (2) mee bepalend worden voor de hoogte van de feitelijke inflatie en dus voor het welvaartsverlies van de beleidsvoerder Voor deze laatste is het van belang dat de verwachtingen zo laag mogelijk blijven De inflatie die uiteindelijk uit de interactie tussen de beleidsvoerder en de economische agenten resulteert, de zogenaamde evenwichtsinflatie, kan algebraïsch worden afgeleid door de verliesfunctie (1) te minimaliseren na substitutie van vergelijking (2) en daarbij rekening te houden met (3) De eerste stap, de substitutie van (2) geschreven als een vergelijking voor u in (1), leidt tot vergelijking (4) V= 1 p 2 + θ (p pe +s) +u* 2 (4) 2 2 β De beleidsvoerder zal deze vergelijking minimaliseren met betrekking tot p Als eerste-ordevoorwaarde geeft dit: V (p p e +s) θu* =p+θ =0 (5) p β 2 β Bemerk dat we bij de afleiding van deze vergelijking hebben verondersteld dat p e / p = 0 Deze veronderstelling sluit aan bij de idee dat de beleidsvoerder vrij de inflatie bepaalt nadat de economische agenten hun verwachtingenhebbengevormdooksenu*hangennietafvandegekozenp Vermits in evenwicht de inflatieverwachtingen correct zullen zijn en aanbodschokken afwezig, bekomen we de volgende vergelijking voor de evenwichtsinflatie: p= θu* (6) β Vergelijking (6) bevestigt de rol van de drie eerder vermelde determinanten van de hoogte van de evenwichtsinflatie: de aversie voor werkloosheid (θ), de evenwichtswerkloosheid (u*) en de helling van de Phillips-curve (β) De inflatie zal hoger zijn naarmate θ en u* hoger zijn en β lager Bemerk naar analogie met onze bespreking van het inflatiespel dat nulinflatie mogelijk is indien de beleidsvoerder helemaal niet bekommerd is om werkloosheid (θ=0) Op de intuïtie achter deze conclusies komen we terug nadat we het model ook grafisch hebben uiteengezet Dit brengt ons bij figuur 192 Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

10 674 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties De concave curven I i zijn indifferentiecurven van de beleidsvoerder Ze bevatten alle combinaties van werkloosheid en inflatie (twee bads ) die tot hetzelfde welvaartsverlies leiden Indifferentiecurven dichter bij de oorsprong weerspiegelen een hoger welvaartsniveau (lager welvaartsverlies) Zoals uit de micro-economie gekend is, duidt de (absolute waarde van de) helling van een indifferentiecurve aan in welke mate de beleidsvoerder bereid is meer inflatie te aanvaarden voor minder werkloosheid Algebraïsch kunnen we deze helling (en haar absolute waarde) afleiden uit de verliesfunctie (1) Voor een indifferentiecurve geldt dat: V= 1 p 2 + θ u 2 = constant 2 2 zodat: dv = V dp+ V du = pdp+θudu = 0 p u du p dp = θu (7) Twee elementen bepalen de helling van een indifferentiecurve: de relatieve aversie voor werkloosheid θ en het punt waar men zich op de indifferentiecurve bevindt Des te hoger θ en des te meer naar rechtsonder op de indifferentiecurve dwz des te hoger de werkloosheid en des te lager de inflatie des te steiler de indifferentiecurve, en dus des te groter de bereidheid om meer inflatie te aanvaarden voor minder werkloosheid Naast de indifferentiecurven toont figuur 192 een veld van kortetermijn- Phillips-curven, alsook de langetermijn-phillips-curve Merk dat we meteen de langetermijnveronderstelling maken dat er geen aanbodschokken zijn (s = 0) De ligging van iedere kortetermijn-phillips-curve wordt dan enkel bepaald door de hoogte van de inflatieverwachtingen, haar helling door β Voor de kortetermijn-phillips-curve geldt dus dat dp = β Delangetermijndu Phillips-curve is de verzameling van alle punten waarbij u = u* en p = p e Ze is verticaal Vanuit welvaartsperspectief is het duidelijk dat de combinatie u=u* en p=p e = 0 (punt a) optimaal is Immers, van alle combinaties die op lange termijn kunnen bestaan dit zijn de combinaties op de langetermijn- Phillips-curve bevindt punt a zich op de dichtst bij de oorsprong liggende indifferentiecurve (niet getekend) De werkloosheid is gelijk aan haar evenwichtsniveau en er is prijsstabiliteit Het is echter evenzeer duidelijk dat wanneer de beleidsvoerder zou aankondigen punt a na te streven, rationele agenten hem niet zouden geloven De economische agenten kennen immers de preferenties van de beleidsvoerder Ze zien dus dat wanneer ze zelf zou- Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

11 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 675 Figuur 192 Evenwichtsinflatie in het Barro-Gordon-model den uitgaan van nulinflatie (p e = 0), de beleidsvoerder er belang bij heeft toch inflatie te creëren, met name p 1 Door de macro-economische vraag te stimuleren en de werkloosheid te doen dalen, zou de beleidsvoerder de economie naar punt b kunnen voeren Dit is het punt waar hij zijn welvaartsverlies minimaliseert, gegeven het feit dat de economische agenten uitgaan van nulinflatie Technisch gesproken is punt b het raakpunt van de Ph(p e = 0)-curve met een zo dicht mogelijk bij de oorsprong gelegen indifferentiecurve Rationele economische agenten zullen bij deze beleidsvoerder dus nooit uitgaan van nulinflatie Welk inflatieniveau zullen ze dan wel verwachten? Bemerk dat ze ook niet zullen uitgaan van p 1 Immers, ook dan zal de beleidsvoerder geneigd zijn de economie te stimuleren en (bijkomende, onverwachte) inflatie te creëren Wanneer de inflatieverwachtingen p 1 bedragen en de economie zich dus op de Ph(p e =p 1 )-curve bevindt, is punt d voor de beleidsvoerder optimaal Het hiermee corresponderende inflatieniveau is hoger dan p 1 Het enige inflatieniveau dat de economische agenten rationeel kunnen verwachten, is het niveau dat correspondeert met punt e We hebben dit niveau p bg genoemd Wanneer de economie zich in punt e bevindt, is het voor de beleidsvoerder niet meer mogelijk door het creëren van verrassingsinflatie een hoger welvaartsniveau te Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

12 676 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties bereiken Iedere beweging naar boven op de Ph(p e =p bg )-curve, zoals ook iedere beweging naar onder, zou de beleidsvoerder op een ongunstiger gelegen indifferentiecurve brengen Gaan de economische agenten uit van p bg, dan zal de beleidsvoerder dit niveau uit eigenbelang bevestigen De economie zal dan in evenwicht zijn Met het oog op een algebraïsche vertaling van de grafische analyse doen we opmerken dat punt e wordt gekenmerkt door twee eigenschappen: (i) e bevindt zich op de langetermijn-phillips-curve, wat wil zeggen dat p e =p en u = u*; (ii) in e raakt een kortetermijn-phillips-curve aan een indifferentiecurve, wat wil zeggen dat β = θu (gelijke hellingen) De combinatie van ṗ beide voorwaarden leidt tot de bekende vergelijking voor de evenwichtsinflatie, namelijk: p=p e = θu* =p bg (6) β De conclusies van het Barro-Gordon-model zijn ook intuïtief gemakkelijk te vatten: Zowelθ als u* bepalen de mate waarin de beleidsvoerder bereid is meer inflatie te aanvaarden voor minder werkloosheid (beide bepalen de helling van de indifferentiecurve) Zijn θ en u* hoog, dan dienen de economische agenten op hun hoede te zijn De beleidsvoerder zal dan zeer sterke inflatoire neigingen hebben Hij zal de economie zeer graag naar linksboven op de bestaande Phillips-curve duwen Enkel hoge inflatie zal hem van dat idee kunnen afbrengen Immers, bij een hoog inflatieniveau zijn de kosten van nog meer inflatie veel hoger dan bij lage inflatie 6 Enkel hoge inflatie kan dus in evenwicht bestaan De helling van de Phillips-curve bepaalt het prijskaartje van werkloosheidsbestrijding Des te vlakker de Phillips-curve, des te minder bijkomende inflatie de beleidsvoerder moet aanvaarden, wanneer hij via vraagstimulering de werkloosheid te lijf gaat De neiging om dit te doen, zal dan ook groter zijn Opnieuw zal enkel hoge inflatie de beleidsvoerder van dat idee kunnen afbrengen 1913 Centrale-bankonafhankelijkheid, politieke stabiliteit en evenwichtsinflatie Het Barro-Gordon-model is een veel gebruikt model om de evenwichtsinflatie te analyseren (zie bijv De Grauwe, 1994b) Zowel theoretisch als 6 Zoals ook eerder gezegd, stijgt V/ p naarmate p hoger is Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

13 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 677 methetoogopempirischetoepassingdientmenzichevenwelvandebeperkingen van dit model bewust te zijn Ten eerste gaat het model uit van een politieke beleidsvoerder die de handen vrij heeft en het beleid bepaalt naar eigen wensen en inzichten ( discretion ) Ten tweede is het Barro-Gordonmodel speltheoretisch gesproken een full information one-shot game Full information houdt oa in dat het publiek de preferenties en het gedrag van de beleidsvoerder kent Kenmerkend voor een one-shot game is dat er geen reputatie-effecten zijn Het spel wordt slechts éénmaal gespeeld en dan niet meer Voor de economische agenten impliceert dit dat het niet mogelijk is de beleidsvoerder te straffen wanneer die zijn beloftes (bijv de aankondiging van een beleid van nulinflatie) niet nakomt De economische agenten dienen dan ook onmiddellijk het zekere voor het onzekere te kiezen, dwz uitgaan van p bg De realiteit is complexer Niet alle politieke beleidsvoerders hebben de handen vrij Bovendien spelen in de realiteit meestal wel reputatie-effecten Heylen en Van Poeck (1996) breidden het Barro-Gordon-model uit om met deze complicaties rekening te houden De vergelijkingen (8), (9) en (10) geven deze uitbreidingen weer Vergelijking (8) houdt rekening met de mogelijkheid dat het monetair beleid niet in handen is van de politieke beleidsvoerder, maar wel bepaald wordt door een onafhankelijke centrale bank die prijsstabiliteit (nulinflatie) nastreeft p= θu* (1 CBI) (8) β met: CBI = 0 indien de centrale bank afhankelijk is van de politieke beleidsvoerder CBI = 1 indien de centrale bank onafhankelijk is De implicatie van vergelijking (8) is dat enkel in landen waar de centrale bank onder de invloed staat van de politiek (CBI=0), het Barro-Gordonresultaat geldt en de inflatie toeneemt met θ en u* en daalt met β Inlanden waar daarentegen de centrale bank volledig onafhankelijk het monetair beleid kan bepalen (CBI=1), zal er geen inflatie zijn, hoe hoog θ en u* bijvoorbeeld ook mogen zijn 7 Vergelijking (9) bouwt verder op (8), maar is minder extreem In de reële wereld zijn centrale banken zelden volledig onafhankelijk of volledig afhankelijk Zo maken bijvoorbeeld Grilli, Masciandaro en Tabellini (1991) een onderscheid tussen politieke en economische onafhankelijkheid Beide vor- 7 Meer algemeen gesteld, zal de inflatie dan gelijk zijn aan de doelstelling van de centrale bank Deze hoeft niet nul te zijn Ze kan bijvoorbeeld d zijn Vergelijking (8) zou er dan als volgt uitzien: p= θu* (1 CBI) +dcbi β Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

14 678 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties men van onafhankelijkheid evalueren ze op basis van een achttal criteria, waaraan landen kunnen voldoen of niet voldoen Onder politieke onafhankelijkheid verstaan Grilli et al de capaciteit van de centrale bank om zelf het uiteindelijk doel van de monetaire politiek te bepalen Concreet gaat het om autonomie om de doelstelling lage inflatie na te streven 8 Zo zal er meer politieke onafhankelijkheid zijn naarmate onder andere de gouverneur van de centrale bank niet benoemd wordt door de regering, de gouverneur voor meer dan vijf jaar benoemd wordt, de leden van het directiecomité van de centrale bank niet door de regering worden benoemd, er geen regeringsafgevaardigde aanwezig is bij de vergaderingen van het directiecomité en het monetair beleid geen voorafgaande goedkeuring vanwege de regering vereist Economische onafhankelijkheid betreft in de visie van Grilli et al de autonomie van de centrale bank om zelf de instrumenten van de monetaire politiek te kiezen In de eerste plaats gaat het hierbij om de capaciteit om zelf de geldbasis te bepalen en de invloed van politici hierop te beperken Wat de criteria betreft, zal de economische onafhankelijkheid groter zijn naarmate onder andere de regering niet over een automatische kredietlijn bij de centrale bank beschikt, de regering de marktintrest betaalt voor krediet van de centrale bank, deze kredietfaciliteit tijdelijk en beperkt is en het de centrale bank is die de discontovoet controleert De resultaten van het onderzoek van Grilli et al wijzen uit dat de centrale bank in de jaren 70, 80 tot begin 90 het meest onafhankelijk van de politieke overheid was zowel politiek als economisch beschouwd in Duitsland en Zwitserland (scores van respectievelijk 13/16 en 12/16) en het minst onafhankelijk in Italië en Spanje (een score van 5/16) 9 Ook Cukierman (1992) en Alesina en Summers (1993) rekenen de Duitse en de Zwitserse centrale banken tot de toen meest onafhankelijke en de Italiaanse en de Spaanse tot de meer afhankelijke Ondertussen is de Europese Centrale Bank inzake onafhankelijkheid ten volle in de sporen van het Duitse voorbeeld getreden Vergelijking (9) houdt rekening met gradaties in de mate van centralebankonafhankelijkheid Bij totale onafhankelijkheid (CBI=k) is de evenwichtsinflatie nul, bij totale afhankelijkheid (CBI=0) volgt het Barro- Gordon-resultaat p= θu* (1 CBI ) (9) β k met: CBI=index voor de mate van centrale-bankonafhankelijkheid die varieert tussen 0 (volledige afhankelijkheid) en k (volledige onafhankelijkheid) 8 Een onafhankelijke centrale bank is in de visie van Grilli et al dus per definitie conservatief of hard-nosed 9 Voor de scores van de andere landen verwijzen we naar tabel 195 op pagina 692 Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

15 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 679 Vergelijking (10) breidt (9) tot slot uit om rekening te houden met reputatie-effecten Zelfs wanneer de politieke beleidsvoerder de handen volledig vrij heeft ( discretion, CBI=0), is het best mogelijk dat de inflatie niet zo hoog zal zijn als gesuggereerd door het Barro-Gordon-model en vergelijking (6) Beleidsvoering in de realiteit is meestal immers een repeated game, eerder dan een one-shot game In een meerperioden-kader en in politiek stabiele landen, dwz landen waar de huidige politieke beleidsvoerder een grote kans heeft om ook morgen nog aan de macht te zijn, zullen de regeringspartijen beseffen dat wanneer ze een verrassingsinflatie creëren, ze hun reputatie zullen verliezen Ze beseffen dat ze dan voor vele jaren met achterdochtige economische agenten zullen te maken hebben, dwz economische agenten die hoge inflatieverwachtingen zullen aanhouden In figuur 192 impliceert dit dat de economie zich gedurende meerdere jaren op een ongunstige (hoge) kortetermijn-phillips-curve zal bevinden, en dus ook op een ongunstige indifferentiecurve Vanzelfsprekend zal dit besef de beleidsvoerder de lust ontnemen om verrassingsinflatie te creëren De economische agenten weten dit en zullen lagere inflatieverwachtingen aanhouden In politiek instabiele landen, daarentegen, zal het er anders aan toe gaan In deze landen zullen de huidige regeringspartijen een grote kans hebben om niet meer tot de volgende regering te behoren Ze zullen dan waarschijnlijk ook niet moeten opdraaien voor de last van een verrassingsinflatie die ze vandaag zouden creëren Er is dan ook geen prikkel om die verrassingsinflatie niet te creëren De economische agenten zullen in deze landen het zekere voor het onzekere nemen en hoge inflatieverwachtingen aanhouden De economie belandt dan in de Barro-Gordon-uitkomst Vergelijking (10) geeft deze idee vorm door de invoering van een parameter i die de mate van politieke instabiliteit weerspiegelt Is de politieke instabiliteit groot, dan zal i naar 1 tenderen en gelden de conclusies uit het Barro- Gordon-model (althans indien de centrale bank afhankelijk is) Is het politiek klimaat zeer stabiel en dient de regering zich dus om haar reputatie te bekommeren, dan tendeert i naar 0 en is prijsstabiliteit mogelijk, zelfs indien de centrale bank volledig afhankelijk is p= iθu* (1 CBI ) (10) β k met: 0 i 1 Tabel 192 vat de belangrijkste conclusies samen die uit vergelijking (10) kunnen worden getrokken Deze conclusies liggen aan de basis van het empirisch onderzoek van Heylen en Van Poeck (1996) De volgende paragraaf gaat bondig in op de resultaten van dit onderzoek Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

16 680 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties Tabel 192 Institutionele determinanten van evenwichtsinflatie Politieke beleidsvoerder met discretionaire bevoegdheid (CBI is laag) Onafhankelijke centrale bank (CBI is hoog) Politiek niet zeer stabiel Politiek erg stabiel Politiek niet zeer Politiek erg stabiel (i is niet laag) (i tendeert naar nul) stabiel (i tendeert (i is niet laag) naar nul) Inflatie stijgt naarmate de beleidsvoerder meer om werkloosheid bekommerd is (θ hoog), naarmate de Lage inflatie Lage inflatie Lage inflatie evenwichtswerkloosheid (ongeacht θ, u* (ongeachtθ, u* (ongeacht θ, u* (u*) hoog is en naarmate en β) en β) en β) de Phillips-curve vlak is (β laag) Noot : Met een onafhankelijke centrale bank bedoelen we zoals Grilli et al (1991) een conservatieve onafhankelijke centrale bank 1914 Monetaire, politieke en arbeidsmarktinstituties en inflatie: een empirisch onderzoek Heylen en Van Poeck (1996) gingen na of vergelijking (10) een goede verklaring toelaat van de inflatie in en de inflatieverschillen tussen 18 OESO-landen in de jaren 70 en 80 Ze maakten de veronderstelling dat de evenwichtsinflatie in deze decennia samenviel met de gemiddelde inflatie Data voor de evenwichtswerkloosheid, de helling van de Phillips-curve en de mate van centrale-bankonafhankelijkheid zijn in de literatuur voorhanden Wat θ betreft, gingen ze uit van de idee dat linkse regeringen gevoeliger zijn voor werkloosheid dan rechtse en dat landen die in een vast-wisselkoersregime traden met de Duitse mark (DEM) blijk gaven van een bijzondere afkeer van inflatie Formeel betekent dit: + θ = θ(links, SDEM) (11) met: LINKS: maatstaf voor de sterkte van linkse partijen in de regering en het parlement SDEM: maatstaf voor de overtuiging waarmee de DEM geschaduwd wordt Uit de vergelijkingen (10) en (11) volgt de theoretische voorspelling dat linkse landen en landen die in de beschouwde periode geen vaste wisselkoers met de DEM aanhielden, ceteris paribus, hogere inflatie kenden Een andere hypothese ter verantwoording van het negatief effect van SDEM op de inflatie ziet deelname aan een vast-wisselkoerssysteem met de DEM als een alternatieve manier (naast de creatie van een onafhankelijke centrale bank) om de politieke beleidsvoerders aan banden te leggen Overheden die een vaste wisselkoers moeten respecteren, kunnen in principe geen verrassingsinflatie creëren In paragraaf 192 werken we deze idee verder uit Een probleem met deze hypothese is evenwel dat ook in een vast-wisselkoerssysteem wisselkoerswijzigingen, dwz devaluaties, mogelijk zijn Wisselkoersen zijn zelden onlosmakelijk vast Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

17 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 681 Een laatste keuze die moest worden gemaakt, betreft de empirische invulling van de mate van politieke instabiliteit Heylen en Van Poeck namen voor ieder land het aantal significante regeringswissels per decennium als maatstaf Deze maatstaf werd als volgt gedefinieerd In representatieve parlementaire democratieën zoals België is er een significante regeringswissel wanneer er zowel een verandering optreedt in de partijen die de regering vormen als in de partij die de eerste minister levert In majoritaire parlementaire democratieën zoals het VK moet er een verandering zijn in de partij die de eerste minister levert, in presidentiële regimes zoals de VS een wijziging in de partij van de president Na regressieanalyse van een gelineariseerde vorm van vergelijking (10), rekening houdend met (11), komen Heylen en Van Poeck tot de volgende conclusies: Het uitgebreid Barro-Gordon-model maakt een zeer behoorlijke verklaring van langetermijn-inflatieniveaus en -verschillen tussen landen mogelijk De bekomen R² overstijgt 90% Alle verklarende variabelen bekomen doorgaans het verwachte teken De meeste zijn ook statistisch significant Lage inflatie blijkt typisch voor te komen in landen waar: de politieke beleidsvoerder weinig invloed heeft op het monetair beleid omdat de centrale bank in grote mate onafhankelijk is Dit resultaat wordt algemeen teruggevonden in de literatuur 11 de politieke beleidsvoerder de handen vrij heeft, maar relatief weinig avers is voor werkloosheid (hoge SDEM, lage LINKS) de politieke beleidsvoerder de handen vrij heeft, maar bekommerd dient te zijn om zijn reputatie (grote politieke stabiliteit) de inflatiekosten van werkloosheidsbestrijding hoog zijn (β hoog) Het ongunstig effect van een hogere evenwichtswerkloosheid op de inflatie vindt enkel bevestiging in de jaren 70, niet in de jaren 80 Volledig in overeenstemming met vergelijking (10) blijkt het inflatievoordeel van een meer onafhankelijke centrale bank, dwz p/ CBI, cruciaal bepaald te zijn door politieke instituties en arbeidsmarktkenmerken Een onafhankelijke centrale bank is vanuit inflatieperspectief vooral zinvol in politiek instabiele landen waar links een sterke invloed heeft op de besluitvorming Italië vormde lang het typevoorbeeld In politiek stabiele en rechtse landen zal een onafhankelijke centrale bank veel minder nodig zijn om lage inflatie te bekomen Japan was hiervan in de jaren 70 en 80 het duidelijkste voorbeeld 11 Zie bijvoorbeeld Grilli et al (1991), Cukierman (1992), Alesina en Summers (1993) en voor een uitgebreid literatuuroverzicht, waarin ook de effecten van centrale-bankonafhankelijkheid op andere macro-economische variabelen aan bod komen, de Haan en Eijffinger (1994) Forder (1998, 1999) toont zich evenwel erg kritisch tov deze literatuur en de stelling dat een onafhankelijke centrale bank tot lagere inflatie leidt Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

18 682 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties 192 De problematiek van desinflatie De vorige paragraaf toonde aan dat landen zullen kunnen genieten van een lagere evenwichtsinflatie wanneer ze, ceteris paribus, het monetair beleid in handen geven van een onafhankelijke centrale bank of wanneer ze hun munt koppelen aan een stabiel anti-inflatoir anker als de DEM De vraag die we in deze paragraaf beantwoorden is of deze monetaire instituties ook voordelen opleveren bij inflatiebestrijding Verlagen ze de werkloosheidskosten van desinflatoir beleid? Dragen ze bij tot een lagere sacrifice ratio? We zullen aantonen dat het antwoord op deze vragen alleen bij bepaalde arbeidsmarktinstituties positief is De reden daarvoor is dat monetaire instituties zoals een onafhankelijke centrale bank wel de geloofwaardigheid van het monetair beleid kunnen verhogen, maar dat zoals we ook in paragraaf 1643 hebben aangetoond geloofwaardigheid op zich geen garantie biedt voor een lage sacrifice ratio! Enkel bij bepaalde arbeidsmarktinstituties is dat het geval 1921 De invloed van monetaire instituties We gaan achtereenvolgens in op de bijdrage die toetreding tot een vastwisselkoersregime en de creatie van een onafhankelijke centrale bank kunnen leveren tot de verlaging van de kosten van desinflatie Als voorbeeld van een vast-wisselkoerssysteem beschouwen we het voormalig Europees Monetair Stelsel (EMS) waarover veruit het meeste onderzoek is gedaan EMS-lidmaatschap en de kosten van desinflatie De vraag of toetreden tot een vast-wisselkoersmechanisme met een sterk antiinflatoir anker desinflatie minder pijnlijk maakt, heeft relatief veel aandacht gekregen in de macro-economische literatuur van het einde van de jaren 80 en het begin van de jaren 90 Diverse studies onderzochten of de EMS-lidstaten de hoge inflatie van het begin van de jaren 80 op een goedkopere manier konden bestrijden dan de niet-lidstaten Twee hypothesen werden hierbij vooropgesteld De credibility gains -hypothese zag EMS-lidmaatschap als een voordeel, de credibility losses -hypothese zag het als een nadeel Credibility gains Volgens deze hypothese tonen beleidsvoerders die toetreden tot een wisselkoersmechanisme met een sterk anti-inflatoir anker (zeg, het EMS met de DEM) en een vaste pariteit gaan verdedigen ten opzichte van dat anker, hun vastberadenheid in de strijd tegen de inflatie Ze binden zich immers institutioneel aan een beleid van lage inflatie Dit moet hun anti-inflatoire geloofwaardigheid bevorderen, de inflatieverwachtingen doen dalen en desinflatie Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

19 Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 683 mogelijk maken tegen lagere kosten Door zich te onderwerpen aan de regels van het EMS leende men bijgevolg de anti-inflatoire reputatie van de Bundesbank (zie bijv Giavazzi en Giovannini, 1989; Hochreiter en Winckler, 1995) In aansluiting bij onze conclusies in paragraaf 1911 vinden we hier een duidelijk voorbeeld terug van tying one s hands, dwz zich institutioneel binden aan een beleid van lage inflatie, het zichzelf onmogelijk (of zeer duur) maken om op een aangekondigd beleid terug te komen, zich de mogelijkheid ontnemen om te heroptimaliseren nadat de privé-sector (vakbond) zich op het aangekondigd beleid heeft ingesteld Terugkomen op dit beleid en een verrassingsinflatie creëren leidt immers tot hoge kosten Deze kosten zijn dubbel Ten eerste is er het feit dat op termijn een devaluatie noodzakelijk zal zijn, wat een afgang betekent voor het nationale en het internationale publiek Ten tweede impliceert een verrassingsinflatie dat de munt reëel zal appreciëren, met een verlies van concurrentiekracht tot gevolg 12 Credibility losses Deze hypothese stelt dat toetreding tot een vast-wisselkoersregime de werkloosheidskosten van desinflatoir beleid niet zal verlagen, maar verhogen Door toe te treden tot een vast-wisselkoerssysteem geven landen immers hun monetaire onafhankelijkheid uit handen, waardoor ze niet meer in staat zijn via shock therapy een harde anti-inflatoire reputatie op te bouwen Nochtans is een dergelijke reputatie een cruciale voorwaarde opdat beleidsvoerders die de handen vrij hebben, geloofwaardig zouden zijn wanneer ze anti-inflatoir beleid aankondigen Zoals de credibility gains -hypothese sluit ook deze hypothese aan bij onze conclusies in paragraaf 1911 Ze beklemtoont evenwel het tweede kanaal op pagina 671, namelijk dat pijnloze desinflatie mogelijk is wanneer de beleidsvoerder bewijst niet bekommerd te zijn om werkloosheid In het Barro-Gordon-model betekent dit dat θ=0 Gezien de zeer slechte anti-inflatoire reputatie van zowat alle OESO-landen op het einde van de jaren 70, was iedere aankondiging van desinflatoir beleid ongeloofwaardig tenzij de beleidsvoerders bereid waren te bewijzen dat ze voor die lage inflatie zelfs de zwaarste recessie over hadden Landen die niet door vaste wisselkoersen gebonden waren (bijv de VS, het VK) konden dit bewijs leveren Via restrictief monetair beleid waren ze in staat een snelle en diepe recessie te forceren Deze recessie resulteerde niet alleen uit dalende investeringen (na rentestijging), maar ook uit een dalende netto- 12 Deze reële appreciatie is zeker een feit in de periode vóór de devaluatie Bovendien was het in het EMS gebruikelijk dat devaluaties nooit de ontstane prijsverschillen volledig wegwerkten Bij ontsporing van de inflatie bleef dus ook na de devaluatie nog een reëel geapprecieerde munt bestaan Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

20 684 Rationele verwachtingen, de lange termijn, instituties en macro-economische prestaties export ingevolge muntappreciatie In deze landen konden de beleidsvoerders dan ook snel een anti-inflatoire reputatie opbouwen, waardoor de inflatieverwachtingen (en de feitelijke inflatie) snel daalden, en de crisis snel voorbij was In landen met vaste wisselkoersen (de EMS-landen), daarentegen, waren muntappreciatie en daling van de netto-export uitgesloten, waardoor een eventuele recessie (als die er al kwam) veel minder diep zou zijn en de beleidsvoerders geen hard-nosed reputatie konden opbouwen In deze landen daalden de inflatieverwachtingen volgens de credibility losses - hypothese dan ook veel minder snel, waardoor de crisis langer zou duren en de sacrifice ratio hoger zou zijn (De Grauwe, 1989) 13 Empirie Op het eerste gezicht lijken de feiten de credibility losses -hypothese te bevestigen Indien we het EMS als voorbeeld mogen nemen, blijkt toetreding tot een vast-wisselkoersregime desinflatie dus niet gemakkelijker te maken We beperken ons tot enkele aanwijzingen voor deze stelling, die we in paragraaf 1922 evenwel sterk zullen nuanceren: Indien toetreding tot het EMS op zich een credibility bonus zou hebben opgeleverd voor landen als België, Frankrijk, Denemarken, enz, dan zouden de renteverschillen tussen deze landen en Duitsland na de toetreding in 1979 moeten gedaald zijn Verhoogde anti-inflatoire geloofwaardigheid zou de depreciatieverwachting van de BEF, de FRF, enz immers hebben doen dalen, wat de financiële markten ertoe zou hebben aangezet tegen lagere rentevoeten te beleggen in deze landen De realiteit was, zeker in de periode , eerder omgekeerd Alleen tussen Nederland en Duitsland daalde het renteverschil Berekeningen door Egebo en Englander (1992) van de sacrifice ratio voor de EMS-landen in twee perioden van desinflatie ( en ) tonen aan dat de werkloosheidskosten van inflatiebestrijding niet zijn gedaald na 1979 Tevens blijkt dat de sacrifice ratio in de jaren 80 in de meeste niet-ems-landen onder het gemiddelde van de EMS-landen lag De conclusie van onder andere P De Grauwe (1989) is dan ook dat het EMS zeker geen credibility bonus opleverde, integendeel Wel stelt hij dat eens de inflatie bestreden was, het EMS voor de nodige discipline zorgde om de inflatie laag te houden Al bij al hoeven deze zwakke resultaten voor de credibility gains -hypothese niet te verwonderen De beginvoorwaarden waren immers niet vervuld Weber (1991) besluit dat het EMS aanvankelijk functioneerde als een bipolair systeem met een harde-muntoptie aangeboden door de Bundesbank en een zachte-muntoptie aangeboden door de Banque 13 Bemerk dat de credibility losses -hypothese in wezen een toepassing is van één van de standaardconclusies uit het Mundell-Fleming-model, met name dat het monetair beleid bij vlottende wisselkoersen zeer effectief is, terwijl het bij vaste wisselkoersen ineffectief is Heylen, F, 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: De Consument

Hoofdstuk 5: De Consument Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

19.3. Arbeidsmarktkenmerken, loonoverleg en arbeidsmarktprestaties

19.3. Arbeidsmarktkenmerken, loonoverleg en arbeidsmarktprestaties Instituties, geloofwaardigheid en macro-economische prestaties 693 sanctie te vermijden, in een gecoördineerde arbeidsmarkt om een afwijking van de optimale combinatie van reëel loon (koopkracht) en werkgelegenheid

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden

Nadere informatie

UIT De Phillips curve in het kort

UIT De Phillips curve in het kort Phillips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. Phillips stelde

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3

Inhoud. Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 Inhoud Woord vooraf xix Deel 1 Algemene inleiding 1 Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 1.1. Wat is macro-economie? 3 1.2. Macro-economische grootheden en verbanden 5 1.2.1.

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE DEEL : Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 8 punten). Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een jaar

Nadere informatie

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB 1 Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB (Nationale Bank van België) hebben gepubliceerd. Ondernemingen

Nadere informatie

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau Chapter 6 Samenvatting (Dutch summary) De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau van de staatsschuld kan leiden tot oplopende rentelasten die economisch herstel tegengaan. In

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017

Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017 Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017 100% 100% Gini coefficient = A/A+B Gini =0 dan helemaal gelijke verdeling Gini = 1 dan helemaal ongelijke verdeling Ink Ink A A B B 0% personen

Nadere informatie

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht EconomieeenInleiding 1: Wereldreis o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht o Wat is macro-economie? o Concepten, variabelen o Overzicht boek = structuur cursus en lessen #1 1 Op wereldreis Inleiding

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Euro

Praktische opdracht Economie Euro Praktische opdracht Economie Euro Praktische-opdracht door een scholier 1619 woorden 17 februari 2003 6,7 12 keer beoordeeld Vak Economie 1 Onderzoeksvraag. Mijn onderzoeksvraag is: Wat zijn de voor- en

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur :

Oktober 2015. Macro & Markten. 1. Rente en conjunctuur : Oktober 2015 Macro & Markten 1. Rente en conjunctuur : VS Zoals al aangegeven in ons vorig bulletin heeft de Amerikaanse centrale bank FED de beleidsrente niet verhoogd. Maar goed ook, want naderhand werden

Nadere informatie

2. Simulatie van de impact van een "centen i.p.v. procenten"-systeem

2. Simulatie van de impact van een centen i.p.v. procenten-systeem Bijlage/Annexe 15 DEPARTEMENT STUDIËN Impact van een indexering in centen i.p.v. procenten 1. Inleiding Op regelmatige tijdstippen wordt vanuit verschillende bronnen gesuggereerd om het huidige indexeringssysteem

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Arbitrage en financiële besluitvorming

Hoofdstuk 3: Arbitrage en financiële besluitvorming Hoofdstuk 3: Arbitrage en financiële besluitvorming Elke beslissing heeft consequenties voor de toekomst en deze consequenties kunnen voordelig of nadelig zijn. Als de extra kosten de voordelen overschrijden,

Nadere informatie

Niettemin, blijft de inflatie in de V.S. op een laag niveau en alleszins onder het FED target van 2%.

Niettemin, blijft de inflatie in de V.S. op een laag niveau en alleszins onder het FED target van 2%. November 2015 Macro & Markten 1. Rente en conjunctuur : VS Renteverhoging verwacht Recent gaf de Amerikaanse centrale bank indirect aan dat de kans op een renteverhoging in december meer waarschijnlijk

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1 HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1. PRIJSVORMING OP DE WISSELMARKTEN 1.1. Enkele begrippen Wisselkoers = prijs van de buitenlandse munt, uitgedrukt in nationale munt bv. wisselkoers () van de

Nadere informatie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : 330091 Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : 649627

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Universiteit Gent Analyse Bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Eurobarometer Standaard 82. DE PUBLIEKE OPINIE IN DE EUROPESE UNIE Najaar 2014 NATIONAAL RAPPORT BELGIË

Eurobarometer Standaard 82. DE PUBLIEKE OPINIE IN DE EUROPESE UNIE Najaar 2014 NATIONAAL RAPPORT BELGIË Eurobarometer Standaard 82 DE PUBLIEKE OPINIE IN DE EUROPESE UNIE Najaar 2014 NATIONAAL RAPPORT BELGIË Opiniepeiling besteld en gecoördineerd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Communicatie.

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties De afgelopen decennia zijn er veel nieuwe technologische producten en diensten geïntroduceerd op de

Nadere informatie

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (2 de deel)

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (2 de deel) «Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (2 de deel) Tweede deel In de vorige Stat info ging de studie globaal (ttz. alle statuten bijeengevoegd) over het verband

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & Figures over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & figures De lokale overheden zijn een zeer belangrijke speler in ons land. De bevoegdheden die ze

Nadere informatie

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE IGNACE VAN DE WOESTYNE. Inleiding In zowel de theorie van het consumentengedrag als in de arbeidstheorie, beiden gesitueerd in

Nadere informatie

Regeringsverklaring. woensdag 31 december "Werken aan het vertrouwen"

Regeringsverklaring. woensdag 31 december Werken aan het vertrouwen Regeringsverklaring woensdag 31 december 2008 "Werken aan het vertrouwen" Het jaar dat vandaag zijn allerlaatste dag beleeft is getekend door de grootste financiële wereldcrisis sedert de jaren dertig

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets December 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een lijst

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

UIT De Philips curve in het kort

UIT De Philips curve in het kort Philips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot en met eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. De theorie

Nadere informatie

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Economie en onderneming De macro-economische vooruitzichten 2006-2012 voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Meyermans, E. & Van Brusselen, P. (2006).

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

Errata Economie: oefeningen

Errata Economie: oefeningen 1 Errata Economie: oefeningen! Deze correcties gelden alleen voor de eerste druk van 2010! p. 11 Hoofdstuk 1 Open Vraag 1 e) We zetten nu voor het jaar 1990 het BBP van de randzone om in dollars. We delen

Nadere informatie

1. Met andere ogen. Wetenschap en levensbeschouwing. De wereld achter de feiten

1. Met andere ogen. Wetenschap en levensbeschouwing. De wereld achter de feiten 1. Met andere ogen Wetenschap en levensbeschouwing De wereld achter de feiten Dit boek gaat over economie. Dat is de wetenschap die mensen bestudeert in hun streven naar welvaart. Het lijkt wel of economie

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Elke dag nemen mensen talrijke beslissingen. Belangrijk voor het maken van keuzen is dat men weet wat de gevolgen van de verschillende mogelijkheden zijn. Het verzamelen

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers Research Centre for Education and the Labour Market ROA Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief Prof. Maarten Goos Universiteit Utrecht & KU Leuven VLOR Startdag, 17 september 2015 Het economische belang van vaardigheden 1. Vaardigheden en

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 Open Vragen OEFENING 1 a) We zien dat de budgetcurve de horizontale as snijdt bij q1 = 100. Dit wil zeggen dat indien de consument zijn hele budget besteedt aan goed

Nadere informatie

Technische analyse kan in verschillende soorten grafieken gebruikt worden om trends en trendwijzigingen

Technische analyse kan in verschillende soorten grafieken gebruikt worden om trends en trendwijzigingen Woord Vooraf 7 8 Woord vooraf In tegenstelling tot de fundamentele analyse, waar vooral naar de waarde van een aandeel wordt gezocht, staat bij de technische analyse van aandelen de koers centraal. Wanneer

Nadere informatie

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. 1 De wisselmarkt 1.1 Begrip Wisselkoers = de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. bv: prijs van 1 USD = 0,7

Nadere informatie

Examen VWO. economie. Voorbeeldopgaven Phillipscurve. voorbeeldopgaven Phillipscurve

Examen VWO. economie. Voorbeeldopgaven Phillipscurve. voorbeeldopgaven Phillipscurve Examen VWO 2017 Voorbeeldopgaven Phillipscurve economie voorbeeldopgaven Phillipscurve Opgave 1 Langs de glijbaan omhoog? Met het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 ondervonden veel banken wereldwijd

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Januari 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

UIT speltheorie HV

UIT speltheorie HV Speltheorie. Wat is de speltheorie (gametheorie). De speltheorie bekijkt (economische) situaties in de echte wereld waarbij twee partijen met elkaar verbonden zijn, via hun acties. Als de ene partij een

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER 1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 2188 woorden 14 februari 2016 8,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 9: Schommelingen in de economie 9.1 Schommelingen

Nadere informatie

Dutch Summary. Dutch Summary

Dutch Summary. Dutch Summary Dutch Summary Dutch Summary In dit proefschrift worden de effecten van financiële liberalisatie op economische groei, inkomensongelijkheid en financiële instabiliteit onderzocht. Specifiek worden hierbij

Nadere informatie

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin Naamsestraat 61 bus 3550 B-3000 Leuven BELGIUM Tel. 032 16 326661 vives@kuleuven.be VIVES Briefings 2013 24 MEI Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit Jozef Konings & Luca Marcolin

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II Opgave 1 Stoppen met roken!? In een land betalen rokers bij de aanschaf van tabaksproducten een flink bedrag aan indirecte belasting (tabaksbelasting)*. Dat vinden veel mensen terecht omdat de overheid

Nadere informatie

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE 1 DOEL VAN REGRESSIE ANALYSE De relatie te bestuderen tussen een response variabele en een verzameling verklarende variabelen 1. LINEAIRE REGRESSIE Veronderstel dat gegevens

Nadere informatie

WAAROM STIJGEN ONZE LONEN NIET SNELLER?

WAAROM STIJGEN ONZE LONEN NIET SNELLER? Christophe Van Canneyt Chief Economist Puilaetco Dewaay Private Bankers WAAROM STIJGEN ONZE LONEN NIET SNELLER? Onlangs noemde afscheidnemend Fedvoorzitter Yellen het erg laag blijvende peil van de inflatie

Nadere informatie

Mathemagie met de CRB

Mathemagie met de CRB Mathemagie met de CRB Volgens de zonet vrijgegeven OESO-cijfers bedraagt de loonmarge voor de komende twee jaar slechts 4,65%. Dit is een stuk minder dan de 5,5% die de CRB enkele weken geleden nog naar

Nadere informatie

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit Dienst Studies Studies@rva.be Inhoudstafel: 1 INLEIDING 1 2 OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE ACTIVERINGSMAATREGELEN

Nadere informatie

Vlakke meetkunde. Module 6. 6.1 Geijkte rechte. 6.1.1 Afstand tussen twee punten. 6.1.2 Midden van een lijnstuk

Vlakke meetkunde. Module 6. 6.1 Geijkte rechte. 6.1.1 Afstand tussen twee punten. 6.1.2 Midden van een lijnstuk Module 6 Vlakke meetkunde 6. Geijkte rechte Beschouw een rechte L en kies op deze rechte een punt o als oorsprong en een punt e als eenheidspunt. Indien men aan o en e respectievelijk de getallen 0 en

Nadere informatie

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin ruime zin in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland in 2014 Directie Statistieken, Begroting en Studies stat@rva.be Inhoudstafel: 1

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting 169 Nederlandse samenvatting Het vakgebied internationale bedrijfskunde houdt zich bezig met de vraagstukken en de analyse van problemen op organisatieniveau die voortkomen uit grensoverschrijdende activiteiten.

Nadere informatie

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1

Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een blad met antwoordmogelijkheden

Nadere informatie

De financiële crisis en de reële economie. Het belang van instituties en waarden. Prof. Wim MOESEN Departement Economie Katholieke Universiteit Leuven

De financiële crisis en de reële economie. Het belang van instituties en waarden. Prof. Wim MOESEN Departement Economie Katholieke Universiteit Leuven De financiële crisis en de reële economie Het belang van instituties en waarden Prof. Wim MOESEN Departement Economie Katholieke Universiteit Leuven Studiedag voor leerkrachten Economie 22 april 2010 Twee

Nadere informatie

Opbouw van de Europese Monetaire Unie

Opbouw van de Europese Monetaire Unie Opbouw van de Europese Monetaire Unie Seminarie voor leerkrachten, NBB Brussel, 21 oktober 2015 Ivo Maes DS.15.10.441 Construct EMU 21_10_2015 NL Opbouw van de Europese monetaire unie 1. Beschouwingen

Nadere informatie

UIT speltheorie

UIT speltheorie Speltheorie. Wat is de speltheorie (gametheorie). De speltheorie beschouwt situaties in de echte wereld waarin twee (of meerdere) partijen aan elkaar verbonden zijn via hun acties. Als de ene partij een

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

Europa in crisis. George Gelauff. Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering

Europa in crisis. George Gelauff. Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering Europa in crisis George Gelauff Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering Opzet Baten en kosten van Europa Banken en overheden Muntunie en schulden Conclusie 2 Europa in crisis Europa veruit

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Voordat de export wegviel was er evenwicht op de

Nadere informatie

Samenvatting. Kort overzicht. Kartels

Samenvatting. Kort overzicht. Kartels Samenvatting Kort overzicht Dit proefschrift gaat over de economische theorie van kartels. Er is sprake van een kartel wanneer een aantal bedrijven, expliciet of stilzwijgend, afspreekt om de prijs te

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

Eurobarometer van het Europees Parlement (EB79.5) EEN JAAR VOOR DE EUROPESE VERKIEZINGEN VAN 2014 Deel betreffende de Parlemeter 2013

Eurobarometer van het Europees Parlement (EB79.5) EEN JAAR VOOR DE EUROPESE VERKIEZINGEN VAN 2014 Deel betreffende de Parlemeter 2013 Directoraat-generaal Communicatie AFDELING ANALYSE VAN DE PUBLIEKE OPINIE Eurobarometer van het Europees Parlement (EB79.5) Brussel, november 2013 EEN JAAR VOOR DE EUROPESE VERKIEZINGEN VAN 2014 Deel betreffende

Nadere informatie

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context CRB 2016-0510 SR/LVN 03.02.2016 Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context 2 CRB 2016-0510 Overzicht groei sinds 1996 Onder invloed van de conjuncturele

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico

Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico Hoofdstuk 10: Kapitaalmarkten en de prijs van risico In dit hoofdstuk wordt een theorie ontwikkeld die de relatie tussen het gemiddelde rendement en de variabiliteit van rendementen uitlegt en daarbij

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 000 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2012 Nr. 64 BRIEF VAN

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking

Nadere informatie

Grafieken van veeltermfuncties

Grafieken van veeltermfuncties (HOOFDSTUK 43, uit College Mathematics, door Frank Ayres, Jr. and Philip A. Schmidt, Schaum s Series, McGraw-Hill, New York; dit is de voorbereiding voor een uit te geven Nederlandse vertaling). Grafieken

Nadere informatie

Naam: Nummer: HT6: Werkloosheid

Naam: Nummer: HT6: Werkloosheid Naam: Nummer: Klas: 3 ECA HT6: Werkloosheid Lkr.: R. De Wever 11 maart 2015 30 Vraag 1: (6 ptn) Leg volgende begrippen uit: a. Frictiewerkloosheid Frictiewerkloosheid is de korte periode van werkloosheid

Nadere informatie

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters

Van Lieshout & Partners Nieuwsbrief 3 e kwartaal Bron: Reuters In onze eerste nieuwsbrief nieuwe stijl willen wij terugblikken op het afgelopen kwartaal, lichten wij ons beleggingsbeleid nader toe en uiteraard geven wij onze visie op de financiële markten. Terugblik

Nadere informatie

economie havo 2015-II

economie havo 2015-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) verkoopmarkt bij (2) monopolistische

Nadere informatie