: Macro-economie voor Bedrijfseconomie
|
|
- Arthur van de Brink
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : Telefoon : 2416 / 4034 Studenten worden geacht zich tijdens het tentamen correct te gedragen en de instructies van examinator en surveillant op te volgen. Bij constatering van fraude wordt streng opgetreden. Rekenmachine: Open boek: Multiplechoice tentamen: Alleen simpele rekenmachine (geen grafische) Nee Ja ANR invullen! Iedere vraag dient op het multiplechoiceformulier te worden beantwoord, voorzien van naam en het 6 cijferige ANR. Indien men een vraag niet kan of wil beantwoorden dient men toch een vel met naam, ANR en nummer van de vraag in te leveren. Het 6 cijferige ANR staat afgedrukt op de UvT kaart. Dit examen bestaat uit 30 multiplechoicevragen, die alle een gelijk gewicht hebben. Geef a.u.b. uw antwoorden op het daarvoor bestemde antwoordformulier. Kies bij elke vraag slechts één van de vier opties (het meest juiste antwoord). Merk daarbij op dat een stelling slechts juist is, als alle componenten ervan juist zijn. Met andere woorden, als een antwoord niet volledig juist is, dan dient u het als onjuist te beschouwen. Daarnaast: als één van de alternatieven luidt: Alle bovenstaande alternatieven zijn juist of woorden van gelijke strekking, en als u meent dat alle alternatieven inderdaad juist zijn, dan dient u de letter te kiezen van het alternatief dat luidt Alle bovenstaande alternatieven zijn juist. U wordt verzocht om het MC-antwoordenformulier na invulling in te leveren. Kladpapier mag na afloop worden meegenomen. Op de eerstvolgende dag na het tentamen zullen de antwoorden op Blackboard worden gepubliceerd. Er vindt dan ook een nabespreking plaats via Live Streaming. 1
2 Tenzij anders vermeld: Ga uit van een economie die start in een langetermijn-algemeenevenwichtssituatie. U wordt gevraagd een nieuw evenwicht te vergelijken met het oorspronkelijke evenwicht. Veronderstel dat er, naast de veranderingen genoemd in de vraag, verder geen veranderingen van exogene variabelen zijn (dus ceteris paribus). Ga uit van een marginale consumptieneiging (MPC) die ligt tussen nul en één. Waar de vragen refereren aan bepaalde hoofdstukken in een boek, refereren zij aan het boek geschreven door Mankiw and Taylor dat verplicht is voor deze cursus. Symbolen zijn gedefinieerd conform dit handboek. Ook de nominale wisselkoers is gedefinieerd conform dit handboek, dat wil zeggen als het aantal eenheden vreemde valuta per eenheid van de binnenlandse valuta. SUCCES! 2
3 Vraag 1 Aan welke voorwaarde moet een economisch model, bestaande uit zowel exogene als endogene variabelen, sowieso voldoen voor een unieke oplossing? A. Aantal endogene variabelen = aantal modelvergelijkingen. B. Aantal exogene variabelen = aantal modelvergelijkingen. C. Aantal endogene variabelen - aantal exogene variabelen = aantal modelvergelijkingen. D. Aantal endogene variabelen + aantal exogene variabelen = aantal modelvergelijkingen. Vraag 2 Welke van onderstaande beweringen is juist? A. Bij de berekening van de inflatie op basis van de BBP-deflator wordt geen rekening gehouden met de prijsontwikkeling van investeringsgoederen. B. Bij de berekening van de inflatie op basis van de BBP-deflator wordt geen rekening gehouden met de prijsontwikkeling van exportgoederen. C. Bij de berekening van de inflatie op basis van de consumentenprijsindex (CPI) wordt uitsluitend gerekend met prijzen uit het basisjaar. D. Bij de berekening van de inflatie op basis van de consumentenprijsindex (CPI) kunnen wisselkoersontwikkelingen het inflatiecijfer beïnvloeden. Vraag 3 Ga uit van de volgende productiefunctie: Y = 4(K 0,4 L 0,6 ), volledige mededinging op alle markten en winstmaximaliserend gedrag. Op een gegeven moment worden zowel de hoeveelheid ingezette arbeid (L) als de kapitaalgoederenvoorraad (K) 20% lager. Wat zal hiervan het gevolg zijn? A. De macro-economische overwinst gaat met 20% omlaag. B. De productie daalt met 5%. C. Het reële loon verandert niet. D. Het totale reële looninkomen verandert niet. 3
4 Ga bij onderstaande vragen 4 en 5 uit van het klassieke model van de gesloten economie op lange termijn, zoals besproken in hoofdstuk 3 van het boek. De particuliere consumptie is alleen een functie van het besteedbare inkomen. Vraag 4 De overheid besluit om de belastingen (T) en de overheidsbestedingen (G) met hetzelfde bedrag te verlagen ( T = G < 0). Wat zal het effect hiervan zijn? A. De rente stijgt en de nationale besparingen stijgen. B. De rente daalt en de productie verandert niet. C. De rente verandert niet en de investeringen stijgen. D. De rente daalt en de productie daalt. Antwoord: B Vraag 5 Door welke van onderstaande maatregelen zal de reële rente dalen? A. Een verhoging van de geldhoeveelheid. B. Een verlaging van de belastingen. C. Beleid waardoor de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod worden gestimuleerd. D. Beleid waardoor de autonome investeringen worden gestimuleerd. Vraag 6 Ga uit van een gesloten economie op lange termijn zoals beschreven in hoofdstuk 4 van het boek. Wat zal er gebeuren als de verwachte inflatie (π e ) afneemt van 3% naar 1%? A. De nominale rente stijgt zodat de reële geldvraag daalt en het prijspeil stijgt. B. De nominale rente daalt zodat de reële geldvraag daalt en het prijspeil stijgt. C. De nominale rente stijgt zodat de reële geldvraag stijgt en het prijspeil daalt. D. De nominale rente daalt zodat de reële geldvraag stijgt en het prijspeil daalt. 4
5 Ga bij onderstaande vragen 7 en 8 uit van het klassieke model van de kleine open economie op lange termijn, zoals besproken in hoofdstuk 5 van het boek. De particuliere consumptie is alleen een functie van het besteedbare inkomen. Vraag 7 De overheid van de kleine open economie besluit de belastingen (T) te verhogen. Wat zal hiervan het effect zijn? A. De reële en de nominale wisselkoers dalen beide. B. De reële wisselkoers daalt, de nominale wisselkoers verandert niet. C. De reële wisselkoers stijgt, de nominale wisselkoers verandert niet. D. De reële wisselkoers verandert niet, de nominale wisselkoers daalt. Vraag 8 Stel dat door buitenlandse ontwikkelingen de wereldmarktrente (r*) daalt. Wat zal hiervan het effect zijn voor de kleine open economie? A. De reële wisselkoers daalt. B. De consumptie stijgt. C. Het binnenlands prijspeil stijgt. D. Geen van bovenstaande is juist. Vraag 9 Volgens de Purchasing Power Parity theorie (koopkrachtpariteitstheorie) A. loopt de NX-curve verticaal. B. is de reële wisselkoers gelijk aan de nominale wisselkoers. C. verandert de reële wisselkoers niet. D. is de nominale wisselkoers gelijk aan één. 5
6 Vraag 10 Ga uit van de volgende productiefunctie: Y = 100(K 0,5 L 0,5 ). De kapitaalgoederenvoorraad bedraagt eenheden, het arbeidsaanbod is gelijk aan 100. De overheid bepaalt dat er een minimumloon komt van 1600 euro. Het algemeen prijspeil is 2 euro. Welk structureel werkloosheidspercentage resulteert in dat geval? A. 0% B. 11% C. 21% D. 27% Vraag 11 Welke van de volgende stellingen is correct? A. Tijdens een economische boom nemen investeringen over het algemeen meer toe dan de consumptie. B. Over het algemeen is het aantal bedrijfsfaillissementen een procyclische variabele. C. Een recessie wordt gekenmerkt door stijgende prijzen en dalende economische groei. D. Alle bovenstaande alternatieven zijn correct. Ga bij onderstaande vragen 12 en 13 uit van het standaard AS-AD model zoals besproken in hoofdstuk 9 (waarbij de SRAS-curve horizontaal is). Vraag 12 Ga er in deze vraag van uit dat de centrale bank prijsstabiliteit nastreeft. Op een gegeven moment stijgt de omloopsnelheid van geld naar een permanent hoger niveau. Hoe zal de centrale bank daarop reageren? A. De geldhoeveelheid wordt meteen verlaagd. B. De geldhoeveelheid wordt meteen verhoogd. C. De geldhoeveelheid wordt in eerste instantie verhoogd en daarna geleidelijk verlaagd. D. De geldhoeveelheid wordt in eerste instantie verlaagd en daarna geleidelijk verhoogd. 6
7 Vraag 13 Stel dat de economie op een gegeven moment getroffen wordt door een natuurramp waardoor de kapitaalgoederenvoorraad, en daarmee de productiecapaciteit, op een permanent lager niveau komt te liggen. De prijzen liggen op korte termijn vast. Welke van onderstaande beweringen is dan juist? A. Door de geldhoeveelheid te verlagen kan voorkomen worden dat het prijspeil op lange termijn stijgt. B. Zonder ingrijpen door de centrale bank of de overheid zal het prijspeil op lange termijn dalen. C. Zonder ingrijpen door de centrale bank of de overheid zal de AD-curve na verloop van tijd naar links verschuiven totdat het nieuwe langetermijnevenwicht is bereikt. D. Geen van bovenstaande beweringen is juist. Vraag 14 Ga uit van Keynesiaanse kruismodel (Keynesian Cross model) van een gesloten economie zoals besproken in hoofdstuk 10 van het boek. De investeringen zijn constant en de consumptie is gegeven door: C = ,8(Y T). De overheid besluit om de belastingen te verhogen met 600. Wat zal er dan gebeuren met de consumptie in dit model? A. De consumptie daalt met 480. B. De consumptie daalt met C. De consumptie daalt met D. De consumptie daalt met Vraag 15 Ga uit van Keynesiaanse kruismodel (Keynesian Cross model) van een gesloten economie zoals besproken in hoofdstuk 10 van het boek. De consumptie is wederom gegeven door: C = ,8(Y-T). De overheidsbestedingen bedragen 500, de belastingen zijn gelijk aan 600, en de investeringen bedragen 700. Als gevolg van toegenomen optimisme in het bedrijfsleven nemen de investeringen toe met 100. De overheid wil voorkomen dat het BBP toeneemt. Wat zou zij kunnen doen om dat te bereiken? A. De overheidsbestedingen verlagen met 25. B. De overheidsbestedingen verlagen met 100. C. De belastingen verhogen met 80. D. De belastingen verhogen met 100. Antwoord: B 7
8 Ga bij onderstaande vragen 16 t/m 20 uit van het IS-LM model van de gesloten economie op korte termijn, zoals besproken in hoofdstuk 10 en 11 van het boek. De particuliere consumptie is alleen een functie van het besteedbare inkomen. Neem aan dat noch de IS-curve, noch de LM-curve horizontaal dan wel verticaal is. Vraag 16 De reële geldvraag is gegeven door (M/P) d = L 0 + ky fr. De autonome geldvraag (L 0 ) neemt toe. Wat zal hiervan het effect zijn? A. De rente daalt en het inkomen stijgt. B. De rente stijgt en het inkomen stijgt. C. De rente daalt en het inkomen daalt. D. De rente stijgt en het inkomen daalt. Vraag 17 De overheid overweegt ofwel haar bestedingen (G) met 500 te verhogen, ofwel de belastingen (T) met 500 te verlagen. In welk geval zal de rente het sterkst stijgen? A. De rente stijgt het sterkst als de overheidsbestedingen worden verhoogd. B. De rente stijgt het sterkst als de belastingen worden verlaagd. C. De rente zal in beide gevallen even sterk stijgen. D. Er is meer informatie nodig om iets te kunnen zeggen over de rentestijging. Vraag 18 De overheid gaat het begrotingstekort terugdringen. De centrale bank streeft prijsstabiliteit na en wil daarom voorkomen dat het inkomen afwijkt van het langetermijnniveau. Hoe zal de centrale bank reageren op het gevoerde overheidsbeleid? A. De geldhoeveelheid zal worden verhoogd. B. De geldhoeveelheid zal worden verlaagd. C. De centrale bank reageert niet. D. Er is meer informatie nodig om iets te kunnen zeggen over de reactie van de centrale bank. 8
9 Vraag 19 Door afgenomen consumentenvertrouwen gaan consumenten meer sparen. Dit betekent een daling van de autonome consumptie. Wat is het effect hiervan op de korte en lange termijn? A. Op de korte termijn zal de IS-curve naar boven verschuiven; op de lange termijn zal de LMcurve naar beneden verschuiven. B. Op de korte termijn zal de zal de IS-curve naar beneden verschuiven; op de lange termijn zal de LM-curve naar boven verschuiven. C. Op de korte termijn zal de IS-curve naar boven verschuiven; op de lange termijn zal de LMcurve naar boven verschuiven. D. Op de korte termijn zal de IS-curve naar beneden verschuiven; op de lange termijn zal de LM-curve naar beneden verschuiven. Vraag 20 Ga uit van de volgende specificaties: C = ,75(Y T) I = r G = 3000 T = 2000 reële geldvraag = 6Y 60r M = De AD-curve is die hieruit kan wordt afgeleid is: A. Y = /P B. Y = /P C. Y = /P D. Y = /P Antwoord: B Vraag 21 Stel dat de reële geldvraag niet afhankelijk is van de rente. Uitgaande van het IS-LM model, welke van de onderstaande beweringen is dan juist? A. Het verhogen van de overheidsbestedingen heeft geen effect op de consumptie. B. Het verhogen van de geldhoeveelheid heeft geen effect op de consumptie. C. Het verhogen van de belastingen heeft geen effect op de investeringen. D. Het verlagen van de geldhoeveelheid heeft geen effect op de investeringen. 9
10 Vraag 22 Welke van de volgende beweringen over de Grote Depressie van de jaren 30 is juist? A. De Grote Depressie startte in 1931 omdat in de VS besloten werd de gouden standaard te verlaten. B. De Grote Depressie startte in 1929 omdat de Amerikaanse overheid haar schulden niet meer kon betalen waardoor de belastingen drastisch omhoog moesten. C. De Grote Depressie werd verergerd door een oplopende inflatie als gevolg van zeer ruim monetair beleid. D. Tijdens de eerste jaren van de Grote Depressie daalde de nominale rente maar de reële rente steeg. Ga bij onderstaande vragen 23 t/m 28 uit van het Mundell-Fleming model van de kleine open economie op korte termijn, zoals besproken in hoofdstuk 12 van het boek. De particuliere consumptie is alleen een functie van het besteedbare inkomen. Vraag 23 De overheid van een kleine open economie besluit te belastingen te verhogen. Wat is hiervan het gevolg op de korte termijn als het land een flexibele wisselkoers heeft? A. De munt van deze economie deprecieert en het reële BBP neemt af. B. De munt van deze economie deprecieert en het reële BBP verandert niet. C. De munt van deze economie apprecieert en het reële BBP neemt af. D. De munt van deze economie apprecieert en het reële BBP verandert niet. Antwoord: B 10
11 Ga voor onderstaande vragen 24 en 25 uit van de volgende gegevens over een kleine open economie: C = ,5(Y T) I = 30 r NX = 5 0,5ε (waarbij ε de reële wisselkoers voorstelt) reële geldvraag = 2Y 6r De overheidsbestedingen (G) zijn gelijk aan 10, de belastingen (T) zijn gelijk 10, de wereldmarktrente (r*) is gelijk aan 2, de geldhoeveelheid (M) bedraagt 96 en het binnenlandse en buitenlandse prijspeil (P, P*) zijn beide gelijk aan 2. Verder is bekend dat de economie zich bij deze gegevens in het langetermijnevenwicht bevindt. Vraag 24 Neem in deze vraag aan dat het land een flexibele wisselkoers heeft. Er wordt besloten protectionistische maatregelen te nemen, waardoor de autonome importen dalen met 2. Wat zal hiervan het effect zijn op de nominale wisselkoers? A. De munt van dit land apprecieert met 0,25. B. De munt van dit land apprecieert met 4. C. De munt van dit land deprecieert met 2. D. De munt van dit land deprecieert met 4. Antwoord: B Vraag 25 Neem in deze vraag aan dat het land een vaste wisselkoers nastreeft. De overheid besluit op een gegeven moment haar bestedingen met 10% te verhogen, G wordt dus gelijk aan 11. Met hoeveel zal het inkomen toenemen? A. Y = 0 B. Y = 1 C. Y = 2 D. Y = 3 11
12 Vraag 26 Welke van de onderstaande beweringen is juist? A. Een land kan geen onafhankelijk monetair beleid voeren zonder ook vrij internationaal kapitaalverkeer en een vaste wisselkoers te hebben. B. Vrij internationaal kapitaalverkeer is onmogelijk als een land een flexibele wisselkoers nastreeft en onafhankelijk fiscaal beleid. C. Door beperkingen op te leggen aan het internationale kapitaalverkeer is het mogelijk om zowel een vaste wisselkoers als een onafhankelijk monetair beleid te voeren. D. Een land kan niet tegelijkertijd een onafhankelijk budgettair beleid voeren alsmede een onafhankelijk monetair beleid en een vaste wisselkoers hanteren. Vraag 27 Stel dat een kleine open economie met een flexibele wisselkoers een fors overschot heeft op de handelsbalans. De overheid wil dit overschot op korte termijn wegwerken. Welke van onderstaande maatregelen is daarvoor geschikt? A. Een verruiming van de geldhoeveelheid. B. Een verhoging van de belastingen. C. Maatregelen die de binnenlandse besparingen stimuleren. D. Een verhoging van de overheidsbestedingen. Vraag 28 Stel dat het producentenvertrouwen in een kleine open economie daalt. Hierdoor nemen de autonome investeringen af. Wat zal hiervan het gevolg zijn? A. Bij een vaste wisselkoers zal de geldhoeveelheid toenemen. B. Bij een vaste wisselkoers zal het inkomen afnemen. C. Bij een flexibele wisselkoers zal de geldhoeveelheid afnemen. D. Bij een flexibele wisselkoers zal de netto export afnemen. Antwoord: B 12
13 Vraag 29 Wanneer zal, als gevolg van een verlaging van de overheidsbestedingen (G daalt), de consumptie in het binnenland (C) het sterkst dalen? (uitgaande van dezelfde waarden van de parameters en exogenen in onderstaande modellen) A. In een gesloten economie op lange termijn (zoals besproken in hoofdstuk 3 van het boek). B. In een kleine open economie op lange termijn (zoals besproken in hoofdstuk 5 van het boek). C. In een gesloten economie op korte termijn (zoals besproken in hoofdstuk 10 en 11 van het boek). D. In een kleine open economie op korte termijn met een flexibele wisselkoers (zoals besproken in hoofdstuk 12 van het boek). Vraag 30 Welke van de volgende beweringen over de klassieke dichotomie is juist? A. De klassieke dichotomie geldt alleen voor een gesloten economie. B. Volgens de klassieke dichotomie beïnvloeden reële schokken alleen nominale variabelen. C. De klassieke dichotomie is bij uitstek van toepassing op de korte termijn. D. Geen van bovenstaande beweringen is juist. 13
DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)
VERSIE DEEL : Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 8 punten). Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een jaar
Nadere informatieSlechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.
Nadere informatieDEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)
DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden
Nadere informatieMacro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets December 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een lijst
Nadere informatieMacro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 November 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten
Nadere informatieDEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)
VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief
Nadere informatieMacro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Januari 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met
Nadere informatieMACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD
pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn
Nadere informatieUitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.
Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit
Nadere informatieInleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1
Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse
Nadere informatiePropedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus
Nadere informatieDEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)
VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een
Nadere informatieDomein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)
1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom
Nadere informatieUIT theorie ASAD
Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm
Nadere informatie6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod
6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten
Nadere informatieMacro-economie examenvragen
Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.
Nadere informatieMacro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie (6011P0125) Proeftentamen 1 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een blad met antwoordmogelijkheden
Nadere informatieSlechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.
Nadere informatiePropedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0025) Proeftentamen 2 Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus
Nadere informatieSlechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.
Nadere informatieDEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)
DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Hieronder zie je de bevolking in landen met een BBP per hoofd van de bevolking tussen x1
Nadere informatieMacro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 2
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 2 November 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten
Nadere informatie4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt
Nadere informatieEindexamen economie vwo II
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een
Nadere informatieVoorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen
Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen De voorbeelden in de casussen zijn verzonnen door de auteurs en komen niet noodzakelijkerwijs
Nadere informatieHOOFDSTUK 21: OEFENINGEN
1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie
Nadere informatieMacro-economie voor AEO (225P05) Tentamen
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen Juni 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met antwoordmogelijkheden
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2000-I
Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van
Nadere informatieProefexamen Macro-economie: verbetering
Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.
Nadere informatieMacro-economie. Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1
Macro-economie Oefenpakket ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE, JAAR 1 JoHo Samenvattingen Hoe te verkrijgen? JoHo biedt een compleet pakket samenvattingen aan. In dé studentenwinkels van Nederland vind je bijvoorbeeld
Nadere informatieVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur
Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven
Nadere informatieEindexamen economie 1 vwo 2001-I
Opgave 1 Hoge druk op de arbeidsmarkt Gedurende een aantal jaren groeide de economie in Nederland snel waardoor de druk op de arbeidsmarkt steeds groter werd. Het toenemende personeelstekort deed de vrees
Nadere informatieKeuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl
Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen
Nadere informatieProefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders
Nadere informatieALGEMENE ECONOMIE /03
HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,
Nadere informatieEconomische conjunctuur
Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. Ontstaat door veel vraag naar producten Trend (Gemiddelde groei over groot aantal jaren) laagconjunctuur
Nadere informatieExamen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)
Economie 1 (nieuwe stijl) Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Donderdag 17 mei 13.30 16.30 uur 20 01 Voor dit examen zijn maximaal 65 punten te behalen; het examen bestaat uit
Nadere informatieGa indien nodig naar het toilet voor je aan het examen begint. Tijdens het examen mag je het lokaal niet verlaten.
Voornaam ACHTERNAAM: Studentennummer: Omcirkel de correcte richting (WS = werkstudent): 1 Ba HI 1 Ba TEW 1 Ba TEW WS 2 Ba HI 2 Ba TEW 2 Ba TEW WS 3 Ba HI 3 Ba TEW 3 Ba TEW WS andere Scores: 1 2 3 4 Tot.
Nadere informatieSlechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.
Nadere informatieDraai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool. Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017
Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017 Doel van de workshop Uitleg gebruik van online DELFI-tool en ideeën voor lesprogramma
Nadere informatieKeynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.
Samenvatting door E. 2316 woorden 27 april 2013 9 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie Hoofdstuk 8: Een model van een economie 8.1 Verschillende modellen Macro-economische modellen kunnen
Nadere informatieOefeningen vraag en aanbod
Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal
Nadere informatieVraag Antwoord Scores
Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van
Nadere informatieVraag Antwoord Scores
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI 2016 15.30 17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie ALGEMENE ECONOMIE Maandag 27 juni 2016 B / 9 2016 NGO-ENS B / 9 Opgave 1 (20 punten)
Nadere informatieModule 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging
Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit
Nadere informatieEindexamen vwo economie II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk
Samenvatting Economie Hoofdstuk 21 22 23 Samenvatting door E. 2523 woorden 12 juli 2013 5,7 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 21 22 23 Havo 4 en 5 Hoofdstuk 21: Conjuctuur
Nadere informatieOpdracht 1 Macro-economie [30p]
Opdracht 1 Macro-economie [30p] De effectieve vraag van land Angeloziё bestaat uit de voorgenomen consumptie van de gezinnen en de voorgenomen investeringen van de bedrijven. In dit land was het Bruto
Nadere informatieUNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015 VAK : ECONOMIE 1 DATUM : DINSDAG 16 JUNI 2015 TIJD : 07.45-10.15 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina s : 5; Calculator
Nadere informatieEindexamen vwo economie I
Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing
Nadere informatieHoofdstuk 15 Economische relaties
Hoofdstuk 15 Economische relaties Open vragen 15.1 Gegeven is de onderstaande economische kringloop: Verder is nog gegeven dat de afschrijvingen van bedrijven gelijk zijn aan 200. De overheid schrijft
Nadere informatieOefeningen Producentengedrag
Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De
Nadere informatieUIT De Philips curve in het kort
Philips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot en met eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. De theorie
Nadere informatieGroep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115
Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken
Nadere informatieEindexamen economie vwo 2010 - I
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit
Nadere informatieOm een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.
Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende
Nadere informatieAls de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.
Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2003-I
4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening
Nadere informatieHoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model
Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide
Nadere informatieDeze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 15:30-17:00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina
Nadere informatieUIT De Phillips curve in het kort
Phillips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. Phillips stelde
Nadere informatieDomein Goede Tijden, Slechte Tijden
Domein Goede Tijden, Slechte Tijden Zie steeds de eenvoud!! havo Frans Etman Hoog- of laagconjunctuur Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) heeft 2 filmpjes gemaakt over de indicatoren van de economie.
Nadere informatieUIT theorie Fisher
De econoom Fisher. Fisher was een econoom die zijn theorie over de werking van geld lang voor de depressie in de jaren 30 van vorige eeuw publiceerde (the purchasing power of money 1911). Dit was een uitbreiding
Nadere informatieDraai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop online DELFI-tool
Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop online DELFI-tool Íde Kearney en Robert Vermeulen LWEO congres, 9 juni 2016 Uitingen in deze presentatie zijn voor rekening van de auteurs
Nadere informatieAantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen
Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen
Nadere informatieVeranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017
Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017 100% 100% Gini coefficient = A/A+B Gini =0 dan helemaal gelijke verdeling Gini = 1 dan helemaal ongelijke verdeling Ink Ink A A B B 0% personen
Nadere informatieEconomie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:
Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je
Nadere informatieHOOFDSTUK 19: OEFENINGEN
1 HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen
Nadere informatieGroei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2
Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,
Nadere informatieSamenvatting. (Summary in Dutch)
(Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie
Nadere informatieHOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER
1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen
Nadere informatie20.1 Wat is economische groei?!
20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van
Nadere informatieOefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie
Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen
Nadere informatierrte Un iversiteit am ste rd a m Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Afdeling Algemene Econom ie Uitslag vrrye Universiteit
rrte Un iversiteit am ste rd a m Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Afdeling Algemene Econom ie Tentamen Opleiding Vakcode Datum Tttd Tijdsduur Onderdelen Waardering Uitslag Opmerking
Nadere informatieVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.30 uur
Economische wetenschappen I en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 2 juni 3.3 6.3 uur 2 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag
Nadere informatie6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE
Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende
Nadere informatieeconomie havo 2017-II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Pretkortingen 1 maximumscore 2 (1) oligopolie (2) heterogeniteit
Nadere informatieValutamarkt. fransetman.nl
euro in dollar wisselkoers Wisselkoers (ontstaat op valutamarkt) Waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt Waardoor kan de vraag naar en het aanbod van veranderen? De wisselkoers van de euro in
Nadere informatieAuteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen
OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 21 Open Vragen OEFENING 1 a) I. een gesloten economie zonder overheid AA = AV AA = Y = Yb = C + S AV = C + I C+I=C+S en bijgevolg S = I II. een gesloten economie met overheid
Nadere informatieInleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.
Bestedingsevenwicht - 1 van 15 MACRO-ECONOMISCH BESTEDINGSEVENWICHT Welke factoren bepalen de grootte van het nationaal inkomen? Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en
Nadere informatieEindexamen economie pilot vwo 2011 - II
Beoordelingsmodel Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore
Nadere informatie1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?
1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de
Nadere informatieEindexamen vwo economie 2013-I
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2006-II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet
Nadere informatiebruto inkomen (per persoon)
Opgave 1 Lorenzcurve en economische kringloop Definities: Bruto inkomen Loon/pensioen, interest, winst/dividend, huur/pacht Netto inkomen Bruto inkomen inkomstenbelasting (IB) Netto besteedbaar inkomen
Nadere informatieOnderneming en omgeving - Economisch gereedschap
Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...
Nadere informatieLever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER 2016 09.00 10.30 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 12 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle
Nadere informatieVijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5
ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid
Nadere informatieSamenvatting Economie Toetsweek 2
Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen
Nadere informatieExamen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage.
Examen HAVO 2010 tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur economie tevens oud programma economie 1,2 Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 27 vragen. Voor dit examen zijn maximaal
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2008-I
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 ja De prijselasticiteit
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2004-I
4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord
Nadere informatie