BELASTING WIJZIGINGEN 2018

Transcriptie

1 SPECIAL BELASTING WIJZIGINGEN 2018 WIJZIGINGEN OP HET GEBIED VAN: Inkomstenbelasting vennootschapsbelasting dividendbelasting omzetbelasting belastingen werkgevers bpm en mrb eigen woning

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave Voorwoord Belastingwijzigingen Beperkte wijzigingen? Tarieven Tarieven inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen Tarief aftrek rente eigenwoningschulden Aanpassing tarief vennootschapsbelasting Heffingskortingen in Algemene heffingskorting Ouderenkorting Overige heffingskortingen SVB en alleenstaande-ouderenkorting Overige wijzigingen in Wijziging partnerschap voor pleegkinderen Verlenging multiplier giftenaftrek Verlenging geldigheidsduur vrijstelling pleegzorgvergoedingen Verhoging kansspelbelasting en aangifte kansspelbelasting Europees en internationaal belastingrecht Hogere inhouding LB voor buitenlands belastingplichtigen Interne gebruiksvergoeding bij een fiscale eenheid voor de Vpb Wijziging belasting met BES Country-by-Country reporting Antiwitwasinlichtingen Belastingmaatregelen 2018 voor ondernemingen Aanpassingen voor alle ondernemers Percentage Energie-investeringsaftrek omlaag Wet DBA Maatregelen in de vennootschapsbelasting Aanpassing renteaftrekbeperking Aanpassing aftrek verliezen op schuldvordering binnen de fiscale eenheid Aanpassingen liquidatieverliesregeling ter voorkoming van dubbele verliezen FBI en dividendbelasting Belastingwijzigingen 2018 I

3 Inhoudsopgave 2.5. Wijzigingen in de omzetbelasting en de accijnzen Afschaffing landbouwregeling Aanpassing geneesmiddelen laag tarief Nieuwe btw-aansprakelijkheid voor pandhouder, hypotheekhouder en executant Wijziging tariefbepaling zeeschepen Mogelijkheden onderzoek in het kader van de accijnsheffing Wijzigingen in de dividendbelasting Nieuwe dividendbelastingplicht voor houdstercoöperaties Uitbreiding inhoudingsvrijstelling Antimisbruikbepaling inhoudingsvrijstelling Belastingmaatregelen 2018 voor werkgevers Wijzigingen Vermindering administratieve lasten S&O-verklaring Verlaging van het budget WBSO Pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen Einde fictieve dienstbetrekking niet-uitvoerende bestuurders Belastingmaatregelen 2018 voor auto en mobiliteit Aanpassingen in de bpm Afschrijvingstabel niet meer verplicht Catalogusprijs openbaar Aanpassingen in de mrb Massa rijklaar voor berekening mrb Naheffing bij weggebruik met geschorst motorrijtuig Mobiliteit Belastingmaatregelen 2018 voor de woningmarkt Fiscale behandeling eigen woning Codificatie tijdklemmen in de KEW, SEW en BEW Tariefaanpassing aftrekposten eigen woning Einde restschuldregeling eigen woning Verhuurderheffing Maatregelen formeel belastingrecht De 10%-regeling en toeslagen Einde inkeerregeling en boetes Belastingwijzigingen 2018 II

4 Inhoudsopgave Wijzigingen invordering Vereenvoudiging derdenbeslag Afschaffing schorsende werking verzet Uitbreiding meldingsplicht bodemzaak Overige wijzigingen Wijziging navordering schenk- en erfbelasting Verdeling huwelijksvermogensgemeenschap Aanslagtermijn schenkbelasting Registratiewet Wat met de aftrek van studiekosten? Btw-heffing op vouchers Wijzigingen op het gebied van milieubelastingen Uitbreiding heffing afvalstoffenbelasting Tijdelijke verhoging tarieven energiebelasting Uitbreiding stadsverwarmingsregeling Verbranding van zuiveringsslib Het regeerakkoord, een fiscale koerswijziging? De loon- en inkomstenbelasting De vennootschapsbelasting De dividendbelasting De omzetbelasting Milieubelastingen Belastingwijzigingen 2018 III

5 Voorwoord Prinsjesdag onder een demissionair kabinet: wat betekent dit voor het belastingplan voor het komend jaar? Vooraf was de verwachting dat de derde dinsdag van september geen grote fiscale verrassingen in petto zou hebben. Echte verrassingen op Prinsjesdag worden sowieso steeds moeilijker vanwege de nieuwe traditie van het voortijdig uitlekken van de nieuwe kabinetsplannen. Dit jaar werden er op fiscaal gebied inderdaad geen spectaculaire wijzigingen aangekondigd. Toch bevat het Belastingplan 2018 bij nadere bestudering een heel pakket aan grotere en kleine fiscale wijzigingen. Kort na de bestudering van het belastingplan werd op 10 oktober 2017, na de langste formatie in onze parlementaire geschiedenis, het regeerakkoord bekendgemaakt. In dit regeerakkoord wordt er op fiscaal gebied meer kleur bekend. Er is geen sprake van een drastische koerswijziging, omdat de uitgangspunten voortborduren op de speerpunten uit het belastingplan van vorig jaar. Ook nu wil het aanstaande kabinet door middel van fiscale maatregelen werken of meer werken aantrekkelijker maken. Daarnaast krijgt het bestrijden van belastingontduiking in internationaal verband een steeds prominentere rol in de nieuwe fiscale wet- en regelgeving. En tot slot blijft het behouden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor binnen- en buitenlandse ondernemingen een hot item. Als gevolg van de politieke commotie eerder dit jaar is hierbij wel van belang dat de bedrijven die zich in Nederland vestigen, ook daadwerkelijk ondernemingsactiviteiten in Nederland hebben én banen opleveren. Deze toevoegingen lijken een direct gevolg te zijn van de discussies in internationaal verband over de postbusfirma s. De hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning blijkt na jaren van discussie nu toch écht geen heilig huisje meer te zijn en ook aan het lage tarief in de omzetbelasting wordt nu getornd. De Wet DBA is uiteindelijk definitief gesneuveld in het regeerakkoord. Voor het overige lijken de fiscale plannen in te zetten op een eenvoudigere belastingwetgeving. Vanuit de praktijk klonk de roep om een eenvoudiger fiscaal stelsel dan ook al jaren luid en duidelijk. We zullen de komende jaren zien in hoeverre het nieuwe kabinet daarin gaat slagen. In ieder geval hebben we economisch gezien de wind weer in de rug en is de tendens dat iedereen er de komende jaren op vooruit zou moeten gaan. De situatie bij de Belastingdienst blijft zorgelijk. Deze kwam het afgelopen jaar diverse malen negatief in het nieuws en ook het recente rapport van de Algemene Rekenkamer gaf geen positief beeld. Het gevolg hiervan is wel dat het verbeteren van het functioneren van de Belastingdienst politiek op de kaart staat. Welke plannen door het nieuwe kabinet uiteindelijk in wet- en regelgeving worden omgezet, is op dit moment nog onduidelijk. De fiscale koers van het nieuwe kabinet is in ieder geval wel duidelijk uitgestippeld. Wij hebben voor u in deze special de belastingwijzigingen voor het jaar 2018 op een rij gezet, aangevuld met de belangrijkste fiscale plannen uit het nieuwe regeerakkoord. Veel leesplezier gewenst! 1

6 1. Belastingwijzigingen Beperkte wijzigingen? Het vijfde belastingpakket van het kabinet-rutte II bevat, omdat het kabinet demissionair is, weinig beleidsmatige wijzigingen. Toch is het belastingpakket voor 2018 uiteindelijk een pakket met een redelijke omvang geworden. De reden hiervan is dat de opgenomen wijzigingen het gevolg zijn van onder andere jurisprudentie, wetgeving die al eerder was aangekondigd, Europese regelgeving waar Nederland zich aan moet conformeren en reparaties van foutjes of onduidelijkheden in de bestaande wetgeving. Het pakket Belastingplan 2018 bestaat uit de volgende wetsvoorstellen: Belastingplan 2018 Overige fiscale maatregelen 2018 Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling Of het nieuwe kabinet nog wijzigingsvoorstellen gaat indienen, is op dit moment nog onbekend. In dit dossier zijn de belangrijkste belastingwijzigingen voor 2018 opgenomen zoals ze op dit moment bekend zijn, aangevuld met fiscale plannen die in het regeerakkoord zijn opgenomen Tarieven Tarieven inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 Voor 2018 zijn er geen spectaculaire wijzigingen aangekondigd in de tarieven van de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen. De wijzigingen in de tariefschijven zijn marginaal, de grenzen van de schijven worden een beetje verhoogd. De volgende tarieven staan voor 2018 op de planning: Tarieven in box 1 voor de belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt Begin schijf Einde schijf % IB/PVV 0, ,- 36,55% , ,- 40,85% , ,- 40,85% ,- - 51,95% Tarieven in box 1 voor de belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of ouder is en geboren is na 1 januari 1946 Begin schijf Einde schijf % IB/PVV 0, ,- 18,65% , ,- 22,95% , ,- 40,85% ,- - 51,95% Tarieven in box 1 voor de belastingplichtige die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of ouder is en geboren is voor 1 januari 1946 Begin schijf Einde schijf % IB/PVV 0, ,- 18,65% , ,- 22,95% , ,- 40,85% ,- - 51,95% 2

7 Tarief aftrek rente eigenwoningschulden Zoals we de laatste jaren inmiddels gewend zijn, wordt vanaf 1 januari 2018 het tarief in de hoogste schijf waartegen de hypotheekrente voor de eigen woning in aftrek gebracht kan worden, wederom verlaagd met 0,5%. Hierdoor is een negatief inkomen eigen woning in 2018 maximaal aftrekbaar tegen 49,45% Aanpassing tarief vennootschapsbelasting Het werd vorig jaar aangekondigd: de eerste schijf van het tarief van de vennootschapsbelasting (20%) zou met ingang van 2018 verlengd worden van ,- naar ,-. In het regeerakkoord is echter aangegeven dat deze verlenging wordt teruggedraaid, zoals het er nu naar uitziet al per Dit betekent dat de bovengrens van de eerste schijf in de Vpb ook na 2017 waarschijnlijk ,- blijft. Het Vpb-tarief wijzigt in 2018 niet. Vanaf 2019 wordt het stapsgewijs verlaagd (zie 7.2.) Heffingskortingen in Algemene heffingskorting Naar verwachting zal de maximale algemene heffingskorting voor belastingplichtigen onder de AOW-leeftijd in ,- bedragen. Dit houdt een stijging van 11,- in ten opzichte van 2017 ( 2.254,-). De verhoging van de algemene heffingskorting voor belastingplichtigen boven de AOWleeftijd is nog geringer; deze stijgt in 2018 naar 1.157,- (was 1.151,- in 2017) Ouderenkorting De maximale ouderenkorting gaat omhoog naar 1.418,-. Dit is een stijging van 126,- ten opzichte van 2017 ( 1.292,-). Daarentegen daalt de alleenstaande-ouderenkorting met 15,- naar 423, Overige heffingskortingen Voor de overige heffingskortingen zijn er geen spectaculaire wijzigingen aangekondigd. In tabelvorm ziet het er als volgt uit: Heffingskorting Maximaal bedrag of % in 2017 Maximaal bedrag of % in 2018 Algemene heffingskorting (jonger dan AOW-gerechtigde leeftijd) 2.254, ,- Algemene heffingskorting AOW-gerechtigde leeftijd of ouder 1.151, ,- Afbouwpercentage algemene heffingskorting 4,787% 4,683% Arbeidskorting 3.223, ,- Afbouwpercentage arbeidskorting 3,6% 3,6% Opbouwpercentage arbeidskorting 28,317% 28,067% Inkomensafhankelijke combinatiekorting 2.778, ,- Jonggehandicaptenkorting 722,- 728,- Ouderenkorting (lagere inkomens) 1.292, ,- Ouderenkorting (hogere inkomens) 71,- 72,- Alleenstaande-ouderenkorting 438,- 423, SVB en alleenstaande-ouderenkorting Deze wijziging betreft een verruiming van de mogelijkheid om bij de inhouding van de loonbelasting en premie volksverzekeringen rekening te houden met de alleenstaande-ouderenkorting. Op dit moment kan er in de loonheffing alleen rekening gehouden worden met de alleenstaandeouderenkorting wanneer de belastingplichtige een AOW-uitkering ontvangt en de standaardloonheffingskorting door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt toegepast bij de inhouding op de AOW-uitkering. 3

8 De voorgestelde verruiming leidt ertoe dat de SVB de alleenstaande-ouderenkorting ook mag toepassen bij de inhouding van loonheffing op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen voor alleenstaande ouderen die geen AOW-uitkering ontvangen, omdat ze nooit verzekerd zijn geweest voor de AOW. Hieraan wordt de voorwaarde gesteld dat de belastingplichtige de standaardloonheffingskorting laat toepassen bij de inhouding van loonheffing op de uitkering Overige wijzigingen in Wijziging partnerschap voor pleegkinderen Het partnerbegrip wordt aangepast waardoor een persoon jonger dan 27 jaar voor wie de belastingplichtige een pleegzorgvergoeding of kinderbijslag ontvangt, op verzoek, niet langer als fiscale partner wordt aangemerkt. Dit verzoek moet de belastingplichtige bij de inspecteur indienen Verlenging multiplier giftenaftrek Zowel voor de inkomstenbelasting als voor de vennootschapsbelasting bestaat er sinds 2012 een verhoogde aftrek ( multiplier ) voor giften aan culturele instellingen. Als u een schenking doet aan een culturele instelling (ANBI), mag u in uw aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van deze gift als aftrekpost opvoeren. Voor BV s geldt dat 1,5 keer het bedrag van de gift aan een culturele instelling fiscaal aftrekbaar is. Deze regeling zou per 1 januari 2018 vervallen. Het demissionaire kabinet heeft besloten een beslissing over het wel of niet afschaffen van deze regeling aan een volgend kabinet over te laten. Daarom is het voorstel om de bestaande verhoogde aftrek te verlengen tot 1 januari Deze verlenging moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie vanwege staatssteunaspecten. Wanneer dit voorstel wordt aangenomen, is het ook in 2018 aan te bevelen om uw giftenaftrek goed te plannen (komt u aan de drempel?) en te bepalen of het voor u voordeliger is om uw gift privé of vanuit uw BV te doen Verlenging geldigheidsduur vrijstelling pleegzorgvergoedingen Sinds 1 januari 2013 is er in de inkomstenbelasting een vrijstelling opgenomen voor pleegzorgvergoedingen. De vrijstelling is destijds opgenomen om te voorkomen dat de pleegzorgvergoeding als een belastbare bron van inkomen zou kwalificeren. Bij een pleegzorgvergoeding voor meer dan drie kinderen kan het namelijk zo zijn dat de vergoeding uitgaat boven de kosten die de pleegouders maken. Bij de invoering van de vrijstelling is bepaald dat deze eind 2017 zou vervallen. De vrijstelling wordt nu verlengd tot 1 januari 2019 omdat er op dit moment een onderzoek loopt naar de financiële aspecten van pleegzorg Verhoging kansspelbelasting en aangifte kansspelbelasting Er is voor 2018 een tijdelijke verhoging van de kansspelbelasting aangekondigd van 29% (2017) naar 30,1% (2018). Deze tijdelijke verhoging heeft te maken met het uitstel van de inwerkingtreding van de maatregelen uit het wetsvoorstel inzake kansspelen op afstand. Op dit moment is de verwachting dat het tarief met ingang van 1 januari 2019 weer wordt verlaagd naar 29%. Aangifte kansspelbelasting De loterij moet bij het ter beschikking stellen van de prijs kansspelbelasting inhouden. Vervolgens moet deze kansspelbelasting binnen één maand worden afgedragen aan de Belastingdienst. Onder voorwaarden wil het kabinet het voor de loterij mogelijk maken om per maand of per kwartaal aangifte te doen. 4

9 1.5. Europees en internationaal belastingrecht Hogere inhouding LB voor buitenlands belastingplichtigen Een deel van de buitenlands belastingplichtigen wordt op dit moment geconfronteerd met een verschil in de hoogte van de heffingskortingen in de loonbelasting en inkomstenbelasting. Voor de hoogte van het recht op heffingskortingen voor buitenlands belastingplichtigen is van belang of het om een kwalificerend buitenlands belastingplichtige gaat (iemand wiens inkomen voor meer dan 90% aan de Nederlandse loon- of inkomstenbelastingheffing is onderworpen) of niet. Ook is van belang of de betreffende belastingplichtige woonachtig is in een EU- of EERlidstaat. Omdat in de loonbelasting met al deze nuances niet altijd rekening wordt gehouden, wordt er in de loonheffing vaak rekening gehouden met een hoger bedrag aan heffingskorting dan de heffingskorting waarop in de inkomstenbelasting recht bestaat. Het gevolg is dat de belastingplichtige moet bijbetalen in de inkomstenbelasting. Om dit recht te trekken, wordt voorgesteld om voor buitenlands belastingplichtigen in de loonheffing: alleen rekening te houden met het belastingdeel van de arbeidskorting wanneer de belastingplichtige woont in de EU/EER/Zwitserland/BES-eilanden; helemaal geen rekening te houden met heffingskortingen wanneer de buitenlands belastingplichtige buiten de EU/EER/Zwitserland/BES-eilanden woont Interne gebruiksvergoeding bij een fiscale eenheid voor de Vpb Deze wijziging heeft gevolgen voor een in een fiscale eenheid gevoegde dochtervennootschap met een vaste inrichting in het buitenland en is het gevolg van een arrest van de Hoge Raad van 3 juni De Hoge Raad heeft toen bepaald dat bij het vaststellen van de winst van een vaste inrichting in bepaalde gevallen geen rekening moet worden gehouden met interne royaltyvergoedingen tussen twee vennootschappen binnen een fiscale eenheid, waarbij de royalty toerekenbaar is aan een vaste inrichting van een van die vennootschappen. In deze situaties kan er namelijk een voordeel worden behaald wanneer in Nederland wel voorkoming van belasting wordt verleend voor de winst die verband houdt met de royaltyvergoedingen die binnen een fiscale eenheid worden betaald, terwijl de buitenlandse vaste inrichting de royalty in mindering brengt op de in het buitenland te betalen belasting. In die situatie wordt er in Nederland te veel winst vrijgesteld. Dit probleem kan zich voordoen bij alle verbruiksvergoedingen binnen een fiscale eenheid waarbij ook de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingen een rol speelt. Om die reden wordt vanaf 1 januari 2018 bij alle interne verbruiksvergoedingen, zoals royaltybetalingen en huur- en leasebetalingen, binnen een fiscale eenheid de voorkomingswinst (de winst van de buitenlandse vaste inrichting waarvoor er voorkoming verleend moet worden) bepaald alsof de fiscale eenheid niet bestaat. Voorbeeld BV M NL verstrekt de licentie aan dochter BV D NL. De licentie is toerekenbaar aan de vaste inrichting in het buitenland. Door dochter BV D NL wordt een royaltyvergoeding aan BV M NL betaald, ook deze royaltyvergoeding is toerekenbaar aan de buitenlandse vaste inrichting. De betaling van de royaltyvergoeding vindt, binnen de fiscale eenheid, plaats tussen BV M NL en BV D NL. Dit heeft tot gevolg dat de betaling fiscaal niet zichtbaar is. Nederland geeft een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over de winst van de vaste inrichting inclusief de royaltyvergoeding. De buitenlandse vaste inrichting brengt de betaalde royaltyvergoeding (mogelijk) wel in mindering op de winst waarover zij in het buitenland belasting betaalt. Het gevolg is dat Nederland tot een te hoog bedrag vermindering in het kader van dubbele belasting verleent. Schematisch ziet een en ander er als volgt uit: 5

10 Wijziging belasting met BES Als gevolg van een verschil in de fiscale regimes geldt op Saba en Sint-Eustatius sinds de staatshervorming (tijdelijk) een lager tarief voor de algemene bestedingsbelasting dan op Bonaire. Dit verlaagde tarief blijft gelden tot 1 januari 2019 omdat de beslissing over een wijziging van dit verlaagde tarief wordt overgelaten aan een nieuw kabinet Country-by-Country reporting Als gevolg van het internationale BEPS-project waarmee beoogd wordt om uitholling van de belastinggrondslag in internationaal verband tegen te gaan, is er in Nederland op 1 januari 2016 implementatiewetgeving in werking getreden. Op grond van deze wetgeving moeten in Nederland gevestigde entiteiten van multinationale ondernemingen elk jaar voor de belastingdiensten de wereldwijde fiscale winstverdeling inzichtelijk maken en vermelden hoeveel belasting er in de verschillende landen wordt betaald. Vooruitlopend op de invoering van de modelwetgeving voor bovengenoemde Country-by-Country reporting wordt parent surrogate filing of voluntary filing tijdelijk toegestaan. Dit betekent dat de uiteindelijke moederentiteit het landenrapport aan de belastingdienst van het land waar zij is gevestigd, verstrekt. Dat land zal vervolgens het landenrapport uitwisselen met Nederland. Hierdoor vervalt ook, onder voorwaarden, de verplichting voor de in Nederland gevestigde groepsentiteit tot het aanleveren van het landenrapport. Het eerste verslagjaar waarop de regeling van toepassing is, is het verslagjaar van de multinationale groep dat begint op of na 1 januari Antiwitwasinlichtingen Het kabinet heeft begin september 2017 een voorstel tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIBB) ingediend bij de Tweede Kamer. Door deze wijziging krijgt de Belastingdienst toegang tot antiwitwasinlichtingen bij een belastingplichtige. Vervolgens kan de Belastingdienst deze antiwitwasinlichtingen gebruiken ter controle van 6

11 gegevens die financiële instellingen op grond van de Common Reporting Standards (CRS) aan de fiscus moet verstrekken. De betreffende gegevens worden ook uitgewisseld met de belastingautoriteiten van andere landen. 7

12 2. Belastingmaatregelen 2018 voor ondernemingen 2.1. Aanpassingen voor alle ondernemers Percentage Energie-investeringsaftrek omlaag Als fiscale stimuleringsregeling voor investeringen in energiebesparende maatregelen en duurzame energie kennen we de Energie-investeringsaftrek (EIA). Sinds 1 juli 2017 bedraagt de EIA 55%. Met ingang van 1 januari 2018 wordt de EIA met 0,5 procentpunt verlaagd naar 54,5%. Deze verlaging van de EIA is eigenlijk aangenomen bij de behandeling van het Belastingplan 2017 ter financiële dekking van de regeling om het voor innovatieve starters makkelijker te maken om aandelenoptierechten uit te betalen aan werknemers. De verlaging van de EIA is vorig jaar per ongeluk niet als amendement opgenomen. Om die reden is de verlaging nu in het Belastingplan 2018 meegenomen Wet DBA in het pakket Belastingplan 2018 is niets opgenomen over de Wet DBA. Er zijn verschillende pogingen gedaan om op basis van de Wet DBA tot een werkbare regelgeving te komen omtrent de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Zoals onlangs bleek zijn deze pogingen tevergeefs geweest. In het regeerakkoord is aangekondigd dat de Wet DBA wordt vervangen door een nieuwe wet. Deze wet wordt, volgens de plannen, zodanig vormgegeven dat: bij een laag uurtarief (naar verwachting 15,- tot 18,-) gecombineerd met een overeenkomst die langer dan drie maanden duurt of gecombineerd met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten, een arbeidsovereenkomst wordt aangenomen; een hoog uurtarief (volgens de plannen vanaf 75,-) dat gecombineerd wordt met een overeenkomst korter dan één jaar of met het niet verrichtten van reguliere bedrijfsactiviteiten, leidt tot een opt-out uit de loonheffing; er een opdrachtgeversverklaring wordt ingevoerd voor zelfstandigen boven het lage uurtarief. Opdrachtgevers kunnen deze opdrachtgeversverklaring krijgen via een webmodule. Op voorwaarde dat de webmodule naar waarheid is ingevuld, kan de opdrachtgever op deze manier vooraf zekerheid krijgen over de vrijwaring van loonheffingen. Na de invoering van de nieuwe wetgeving zal de Belastingdienst nog maximaal één jaar terughoudend zijn in de handhaving (geen boetes bij een eerste controle). De verwachting is dat het nog wel even zal duren voordat de vervanger van de Wet DBA er daadwerkelijk is. Eerst komt er weer overleg met de sociale partners en andere betrokken partijen. Vervolgens moet het nieuwe wetsvoorstel geschreven, ingediend en aangenomen worden. We hebben bij de invoering van de Wet DBA gezien dat dit absoluut geen eenvoudig proces is. Om die reden is het op dit moment raadzaam om zo veel mogelijk gebruik te maken van bestaande modelovereenkomsten en af te wachten of het de wetgever nu wel zal lukken om hiervoor uitvoerbare wetgeving te maken. Tip. Aangezien het nog wel even zal duren voordat de Wet DBA is vervangen, kunt u nu het best uitgaan van de bestaande modelovereenkomsten en uw strategie op dit punt (nog) niet wijzigen. Te vroeg anticiperen op de nieuwe plannen door contracten al aan te passen kan ertoe leiden dat u deze contracten later nogmaals moet wijzigen, hetgeen tot extra kosten kan leiden Maatregelen in de vennootschapsbelasting Aanpassing renteaftrekbeperking 8

13 In de Vpb geldt een beperking van de renteaftrek voor leningen van een BV aan een verbonden lichaam waarmee besmette rechtshandelingen worden gefinancierd. Uitgangspunt is dat de beperking niet geldt wanneer aan een dergelijke financiering zakelijke overwegingen ten grondslag liggen ( tegenbewijsregeling ). Bij de toets aan deze zakelijke overwegingen, de zogenoemde dubbele zakelijkheidstoets, wordt beoordeeld of: 1. aan het aangaan van de schuld, in overwegende mate, zakelijke overwegingen ten grondsiag liggen; en 2. aan de besmette rechtshandeling, in overwegende mate, zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Het doen van een winstuitdeling aan een verbonden lichaam is een voorbeeld van een besmette rechtshandeling. Op 21 april 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat zo n lening in principe wel onder de renteaftrekbeperking valt, maar dat de rente toch niet in aftrek wordt beperkt wanneer het om een lening gaat die in feite van een derde afkomstig is. In dat geval is volgens de Hoge Raad automatisch voldaan aan de dubbele zakelijkheidstoets. De mening van de Hoge Raad komt niet overeen met het standpunt dat door de Belastingdienst in de praktijk wordt ingenomen dat de zakelijkheid van de rechtshandeling afzonderlijk beoordeeld moet worden, ook in situaties waarin de schuld in feite aan een derde verschuldigd is. Ter verduidelijking en om te voorkomen dat de renteaftrekbeperking in de toekomst op grond van de jurisprudentie wordt omzeild, is voorgesteld om vanaf 1 januari 2018 expliciet in de wet op te nemen dat ook de zakelijkheid van de rechtshandeling getoetst moet worden Aanpassing aftrek verliezen op schuldvordering binnen de fiscale eenheid Om dubbele verliesaftrek bij financieringen binnen een concern te voorkomen, wordt de regeling voor aftrek van een afwaarderingsverlies binnen de fiscale eenheid beperkt. Dubbele verliesaftrek is op dit moment mogelijk wanneer een dochtermaatschappij buiten de fiscale eenheid (FE) geld leent van de moedermaatschappij en dit vervolgens weer doorleent aan een dochtermaatschappij die wel tot de fiscale eenheid voor de Vpb behoort. 9

14 Schematisch ziet dit er als volgt uit: In de geschetste situatie leent holdingmaatschappij M geld uit aan dochter BV A, die niet tot de fiscale eenheid behoort. Deze dochter leent het geld vervolgens door aan dochter BV B die wél bij de fiscale eenheid is gevoegd. Wanneer BV B verliesgevend wordt, dan kunnen deze verliezen binnen de fiscale eenheid verrekend worden. Het verlies van BV B zal ook van invloed zijn op de waardering van de vordering die BV A op BV B heeft. Wanneer holding M hierdoor de vordering op BA A gaat afwaarderen, dan kan dat vanaf 1 januari 2018 niet meer ten laste van de winst, zodat een dubbele afwaardering niet langer mogelijk is Aanpassingen liquidatieverliesregeling ter voorkoming van dubbele verliezen Aanpassing liquidatieverliesregeling In dezelfde lijn met de wijziging van de aftrek op verliezen op een schuldvordering binnen de fiscale eenheid, wordt ook de liquidatieverliesregeling aangepast om te voorkomen dat een verlies dubbel in aanmerking wordt genomen. Een moedermaatschappij kan in de regel geen verlies van haar dochter in aanmerking nemen op grond van de deelnemingsvrijstelling. De liquidatieverliesregeling vormt daarop een uitzondering. Door deze regeling zijn verliezen die een BV lijdt als gevolg van de liquidatie van haar dochter in beginsel aftrekbaar omdat de deelnemingsvrijstelling hierop niet van toepassing is. Bij een liquidatieverlies op een dochter-bv die een vordering heeft of heeft gehad op een dochter binnen de fiscale eenheid kan er sprake zijn van een dubbele verliesneming. Binnen de fiscale eenheid en vervolgens nogmaals als gevolg van de liquidatie van de dochter die niet tot de fiscale eenheid behoort. Schematisch ziet dit er als volgt uit: 10

15 Aanpassing liquidatieverlies bij tussenhoudsters De liquidatieverliesregeling voorziet al in een bepaling om misbruik van de liquidatieverliesregeling te voorkomen. Voorgesteld is om de bepaling in de liquidatieverliesregeling die ziet op de liquidatie van tussenhoudsters aan te passen. Hiertoe wordt voorgesteld om de manier waarop het opgeofferde bedrag voor de ontvoegde dochter wordt vastgesteld, te wijzigen FBI en dividendbelasting Deze wijziging ziet op een maatregel uit de Fiscale vereenvoudigingswet Het gaat om een inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting wanneer opbrengsten worden uitgekeerd aan lichamen die niet onder de dividendbelasting vallen. Het voorstel is nu om de fiscale beleggingsinstelling (FBI) toch uit te sluiten van de inhoudingsvrijstelling voor dividendbelasting, omdat de vrijstelling niet goed aansluit bij de wijze waarop de afdrachtvermindering voor fiscale beleggingsinstellingen (FBI s) is geregeld. Dit betekent dat de bestaande situatie gehandhaafd wordt waarbij de door een FBI ingehouden dividendbelasting door lichamen die (deels) niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen op verzoek teruggevraagd kan worden. Nu de oude systematiek op FBI s van toepassing blijft, is het gevolg dat de FBI s gewoon dividendbelasting moeten inhouden. Tip. Dividendbelasting die door een FBI is ingehouden, kan door lichamen die (deels) niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen op verzoek worden teruggevraagd. Hetzelfde geldt voor vergelijkbare buitenlandse lichamen Wijzigingen in de omzetbelasting en de accijnzen Afschaffing landbouwregeling 11

16 Onderdeel van het Belastingplan 2018 is het wetsvoorstel tot afschaffing van de btw-landbouwregeling. Dit wetsvoorstel moet leiden tot de afschaffing van de landbouwregeling in de omzetbelasting per 1 januari Deze wijziging is door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat al in september 2016 aangekondigd. Als gevolg van het wetsvoorstel gelden voor landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers vanaf 1 januari 2018 de algemene btw-regels. Tot 1 januari 2018 valt deze groep nog buiten de btw en hoeft deze om die reden ook geen btw-administratie bij te houden. Vanaf 1 januari 2018 moeten ook deze ondernemers een btw-administratie gaan bijhouden, een aangifte omzetbelasting indienen en omzetbelasting afdragen. Uiteraard staat daartegenover dat ze ook recht hebben op aftrek van de btw-voordruk. Ook onder de huidige wetgeving kunnen landbouwondernemers ervoor kiezen om de gewone btw-regels toe te passen. Met name voor landbouwondernemers die forse investeringen doen, blijkt het niet aantrekkelijk om gebruik te maken van de landbouwregeling voor btw omdat ze dan de aftrek van de btw op hun investeringen mislopen. In verband met het recht op btw-aftrek komt er overgangsrecht voor de aftrek over investeringsgoederen die voor 1 januari 2018 al in gebruik zijn genomen en (investerings)goederen en diensten die op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen. Als u gebruikmaakt van de btw-landbouwregeling, brengt u geen btw in rekening aan uw afnemers en heeft u geen recht op aftrek van betaalde btw. Dat is ook zo bij btw-vrijgestelde ondernemers, zoals artsen. Echter, de landbouwregeling heeft als bijzonderheid dat uw btw-belaste afnemers een percentage van hun betalingen aan u mogen aftrekken in hun aangifte omzetbelasting. Dit landbouwforfait is 5,4%. Vanaf 2018 moet u als normale btw-ondernemer over uw landbouwomzet 6% omzetbelasting in rekening brengen aan uw afnemers. Uw btw-belaste afnemers trekken deze btw af, dus voor hen lijkt het niet zo veel verschil te maken. Zij trekken straks 6 i.p.v. 5,4% af. Dat lijkt een vooruitgang, maar bij gelijkblijvende prijzen is dat niet het geval. Voorbeeld Uw afnemer betaalt u in ,- en vraagt 5,4% oftewel: 5,40 terug van de fiscus. U ontvangt dus netto 100,-, en uw afnemer betaalt per saldo 94, Uw afnemer betaalt u in ,- en vraagt 6,- terug van de fiscus. U draagt 6,- btw af aan de fiscus en ontvangt netto 100,-. Uw afnemer betaalt per saldo 100,-. Uw afnemer gaat er dus 5,40 op achteruit. In zakelijke verhoudingen zal hij u vragen om een nettoprijsverlaging van 5,40, namelijk 94,60 + 6% btw = 100,28. U gaat er dan 5,40 op achteruit. Of toch niet? Aftrek betaalde btw. Het antwoord op de vraag of u eropachteruit gaat, is: dat hangt ervan af! U ontvangt weliswaar misschien minder voor uw producten, maar u krijgt wel alle door u betaalde btw terug van de Belastingdienst. Of dat genoeg is om uw lagere omzet te compenseren, hangt af van uw kosten en investeringen. Hoe hoger deze zijn, hoe meer btw-aftrek. U kunt niet alleen de na 1 januari 2018 betaalde btw terugkrijgen, maar ook een deel van de btw die u de afgelopen 10 jaar (bij onroerende zaken) of 5 jaar (bij roerende zaken) heeft betaald. Dat heet herziening. Indien u bijvoorbeeld in 2016 een trekker met ,- btw heeft gekocht, dan kunt u hiervan in 2018 alsnog 3/5 deel van ,- = 6.000,- btw terugvragen. Deze herzienings-btw is volgens het belastingplan ineens aftrekbaar in uw eerste btw-aangifte van Op verzoek van de Tweede Kamer wordt die termijn echter versoepeld. Agrarische ondernemers krijgen heel 2018 de tijd om het recht op aftrek in één keer toe te passen. U zult vanaf 2018 dus wel periodiek btw-aangifte moeten doen. Per maand, per kwartaal of per jaar, dat hangt mede van de hoogte van uw omzet af Aanpassing geneesmiddelen laag tarief Op 11 november 2016 heeft de Hoge Raad bepaald dat ook zonnebrandmiddel en fluoride houdende tandpasta voor de omzetbelasting kwalificeren als geneesmiddel en daarmee onder het lage btw-tarief van 6% vallen. De ruime uitleg van de Hoge Raad ten aanzien van het begrip geneesmiddel heeft ertoe geleid dat ook andere middelen die als geneesmiddel worden 12

17 gepresenteerd onder het verlaagde btw-tarief vallen. U kunt hierbij denken aan middelen tegen een verkoudheid, keelpijn of brandend maagzuur. Uit het oogpunt van de Geneesmiddelenwet vallen deze producten niet onder het begrip geneesmiddel. Bovendien betekent de ruime uitleg van de Hoge Raad dat de handhaving op dit gebied voor de Belastingdienst extra complex wordt. Om die reden en vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid is voorgesteld door middel van een wetswijziging de ruime uitleg van het begrip geneesmiddel voor de omzetbelasting te beperken. Vanaf 1 januari 2018 zullen alleen nog producten onder het verlaagde btw-tarief vallen die op grond van de Geneesmiddelenwet als geneesmiddel zijn erkend en geregistreerd en waarvoor een (voorwaardelijke) handelsvergunning of een expliciete vrijstelling daarvan is afgegeven. Door deze aanscherping zullen producten zoals bijvoorbeeld mondwater, antiroosshampoo en middelen tegen hoesten, hoofdluis of kalknagels niet meer onder het lage btw-tarief vallen Nieuwe btw-aansprakelijkheid voor pandhouder, hypotheekhouder en executant Deze nieuwe aansprakelijkheid wordt ingevoerd om te voorkomen dat de Belastingdienst btwinkomsten misloopt wanneer pand-, hypotheekhouders of executanten (die beschikken over een executoriale titel) een zaak verkopen om tot uitwinning over te gaan. Wanneer er in het kader van een dergelijke uitwinning (zowel binnen als buiten een faillissement) goederen namens de eigenaar worden verkocht, dan mag de pand-, hypotheekhouder of executant zijn vordering ook verhalen op het btw-gedeelte in de verkoopopbrengst. Hierdoor loopt de Belastingdienst btw-opbrengst mis. Om die reden is er voorgesteld om de pandhouder, hypotheekhouder of executant bij een verkoop in het kader van een uitwinning hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de btw-afdracht over de levering. De verkoper blijft verplicht de btw af te dragen maar als deze niet betaalt, kan de Belastingdienst de btw in de toekomst ook op de pand-, hypotheekhouder of executant verhalen. Op dit moment bestaat er in deze situaties bij de verkoop van onroerende zaken wel al een verleggingsregeling waarbij de koper de btw moet afdragen. De nieuwe regeling is dan ook bedoeld voor situaties waarin deze verleggingsregeling niet geldt, omdat de koper geen btw-ondernemer is of wanneer er een roerende zaak wordt verkocht. Binnen een faillissement geldt de nieuwe regeling uitsluitend voor pand- en hypotheekhouders. Dit zal in de praktijk met name spelen bij een leegverkoop van resterende producten, zoals handelsvoorraden. Voor executanten gaat deze nieuwe aansprakelijkheidsbepaling dus niet gelden binnen een faillissement Wijziging tariefbepaling zeeschepen Deze wijziging is een aanscherping in het kader van de Europese regelgeving. Op grond van de BTW-richtlijn zijn EU-lidstaten verplicht een nultarief voor de omzetbelasting toe te passen op onder andere de levering van schepen die op volle zee worden gebruikt voor passagiersvervoer tegen betaling, vrachtvervoer, visserij, en dergelijke. Dit nultarief is ook van toepassing op een groot aantal diensten dat verband houdt met deze schepen of de exploitatie van deze schepen. De Europese Commissie heeft laten weten dat Nederland het nultarief te ruim toepast omdat het wordt toegepast voor zeeschepen zonder dat de voorwaarde gesteld wordt dat de zeeschepen echt gebruikt worden voor de vaart op volle zee. Om die reden wordt de Wet op de omzetbelasting 1968 aangepast in die zin dat het nultarief vanaf 2018 alleen van toepassing is indien het schip daadwerkelijk gebruikt wordt voor de vaart op volle zee. Ondernemers die veerdiensten verrichten tussen de Waddeneilanden en het vasteland nemen op dit punt een bijzondere positie in. Op grond van de huidige regeling mogen deze ondernemers, op grond van een overgangsregeling, kiezen tussen vrijgesteld personenvervoer zonder aftrek van voorbelasting en personenvervoer belast naar het verlaagde btw-tarief met aftrek van voorbelasting. Onder de nieuwe regeling wordt de keuze voor vrijstelling voor deze ondernemers straks minder aantrekkelijk. 13

18 Mogelijkheden onderzoek in het kader van de accijnsheffing In het kader van de heffing van accijnzen heeft de inspecteur op dit moment alleen de bevoegdheid om onderzoek te verrichten in accijnsgoederenplaatsen en plaatsen die onderworpen zijn aan beperkende bepalingen. Het kabinet is van mening dat de inspecteur ook de bevoegdheid zou moeten hebben om in het kader van de accijnsheffing op andere plaatsen, zoals bijvoorbeeld een opslagloods, onderzoek te doen. Om die reden is nu voorgesteld de inspecteur de bevoegdheid te geven in dit kader onderzoek te doen in alle gebouwen (met uitzondering van woningen) waartoe op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toegang moet worden verleend Wijzigingen in de dividendbelasting Nieuwe dividendbelastingplicht voor houdstercoöperaties Op Prinsjesdag is eveneens het wetsvoorstel Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling ingediend waardoor vanaf 1 januari 2018 houdstercoöperaties, in bepaalde situaties, dividendbelasting moeten inhouden op uitbetaalde renten op inleggelden. Het is de bedoeling om het reële coöperatieve bedrijfsleven buiten deze nieuwe inhoudingsplicht te houden. Nederlandse coöperaties zijn onder de geldende wetgeving in Nederland niet onderworpen aan dividendbelasting, met uitzondering van misbruiksituaties. In tegenstelling tot de coöperaties moeten Nederlandse vennootschappen (BV s en NV s) wel dividendbelasting inhouden over dividenden die aan aandeelhouders worden uitgekeerd. Op grond van het nieuwe wetsvoorstel wordt er een nieuwe dividendbelastingplicht voor houdstercoöperaties geïntroduceerd. Deze inhoudingsplicht geldt alleen in situaties waarin er sprake is van zogenoemde kwalificerende lidmaatschapsrechten. Hieraan is voldaan als het lidmaatschapsrecht recht geeft op minimaal 5% van de jaarwinst of 5% van hetgeen er bij liquidatie door de coöperatie wordt uitgekeerd. De lidmaatschapsrechten van verbonden natuurlijke personen en verbonden lichamen worden bij elkaar geteld. Met deze regeling is aangesloten bij de aanmerkelijkbelangregeling in de inkomstenbelasting. Wanneer de feitelijke werkzaamheden van een coöperatie hoofdzakelijk (voor 70% of meer) bestaan uit het houden van deelnemingen of het (in)direct financieren van verbonden lichamen, dan is er sprake van een houdstercoöperatie. De balans van de coöperatie vormt de basis om te bepalen of een coöperatie een houdstercoöperatie is, maar ook andere omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Wanneer een coöperatie in Nederland voldoende omvang heeft (door middel van een kantoor met personeel) en zich actief bemoeit met het beheer zal er mogelijk geen sprake zijn van een houdstercoöperatie in Nederland. Bovengenoemde voorwaarden voor een houdstercoöperatie gelden niet voor BV s of NV s; deze blijven gewoon onder de dividendbelasting vallen. De nieuwe inhoudingsplicht ziet op alle bedragen die een houdstercoöperatie aan haar leden uitkeert als vergoeding voor kapitaalverstrekkingen. Er hoeft geen dividendbelasting te worden ingehouden op een teruggaaf van inleggelden Uitbreiding inhoudingsvrijstelling Onder de huidige wetgeving geldt er een inhoudingsvrijstelling voor dividendbelasting in deelnemingssituaties, indien de aandeelhouder is gevestigd in een lidstaat van de EU of EER. Het voorstel is om deze inhoudingsvrijstelling per 1 januari 2018 onder voorwaarden uit te breiden naar andere landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten. Een van de aanvullende voorwaarden is dat het belastingverdrag een dividendbepaling bevat Antimisbruikbepaling inhoudingsvrijstelling 14

19 In het wetsvoorstel is ook een nieuwe antimisbruikbepaling voor de inhoudingsvrijstelling opgenomen. Deze antimisbruikbepaling gaat zowel voor kapitaalvennootschappen als houdstercoöperaties gelden. Hierdoor is de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting niet van toepassing indien er sprake is van misbruik. Misbruik wordt door de Belastingdienst verondersteld wanneer het ontgaan van dividendbelasting een van de hoofddoelen is van het houden van aandelen in een Nederlandse vennootschap of coöperatie ( subjectieve toets ). Bijkomende voorwaarde is wel dat er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie ( objectieve toets ). Het ontgaan van dividendbelasting wordt niet verondersteld wanneer de dividendclaim zonder tussenkomst van het Nederlandse lichaam niet zou leiden tot een hogere Nederlandse dividendbelastingclaim. 15

20 3. Belastingmaatregelen 2018 voor werkgevers 3.1. Wijzigingen Vermindering administratieve lasten S&O-verklaring In het kader van de administratieve lastenverlichting voor werkgevers wordt er een vereenvoudiging in de mededeling speur- en ontwikkelingsverklaring voorgesteld. Een inhoudingsplichtige moet bij toepassing van de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk per afgegeven S&O-verklaring, de bestede uren en de kosten en uitgaven die gedaan zijn aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) doorgeven. Sinds 2016 bestaat de mogelijkheid om uren, kosten en uitgaven waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven op een later moment in het kalenderjaar te maken dan in de periode waarop de S&Overklaring betrekking heeft. Dit heeft ertoe geleid dat het doen van een mededeling gespecificeerd per S&O-verklaring complexer is geworden. De voorgestelde vereenvoudiging zit er in dat de mededelingen over alle in een kalenderjaar afgegeven S&O-verklaringen gezamenlijk mogen worden gedaan. Uren, kosten en uitgaven die eerder zijn gemaakt dan in de periode waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven, mogen niet in de mededeling worden meegenomen Verlaging van het budget WBSO In 2016 is het beschikbare budget op grond van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) overschreden. Om die reden wordt voor 2018 het beschikbare budget met 42 miljoen verlaagd tot miljoen. De verlaging zal waarschijnlijk verwerkt worden in een verlaging van de eerste schijf van de WBSO van 32 naar 31% en van de tweede schijf van 16 naar 14%. Voor het overige zijn er geen structurele wijzigingen op het gebied van de WBSO in het belastingplan opgenomen, hetgeen positief is voor een stabiel vestigingsklimaat Pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen Bij het toekennen van een excessieve vertrekvergoeding die wordt toegekend in het kader van de beëindiging van een dienstbetrekking moeten werkgevers 75% loonbelasting afdragen over het excessieve deel van de vertrekvergoeding. U betaalt als werkgever deze zogenoemde pseudoeindheffing alleen als het toetsloon meer is dan ,- (cijfer 2017) en voor zover de vertrekvergoeding hoger is dan het toetsloon. De regeling van de pseudo-eindheffing geldt ook voor voordelen uit aandelenoptierechten die in het kader van de vertrekvergoeding of daaraan voorafgaand zijn toegekend. Hiervan zijn uitgezonderd aandelenoptierechten die onvoorwaardelijk zijn toegekend of onvoorwaardelijk zijn geworden in een eerder jaar dan het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking met de werknemer is beëindigd. De uitzondering die ziet op (voorwaardelijk) toegekende optierechten die in een eerder jaar dan het kalenderjaar voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking onvoorwaardelijk zijn geworden, wordt nu duidelijker in de wettekst verwerkt om in dit kader constructies met voorwaardelijke aandelenoptierechten te voorkomen Einde fictieve dienstbetrekking niet-uitvoerende bestuurders Sinds 1 januari 2017 is de fictieve dienstbetrekking voor commissarissen afgeschaft. Per 1 mei 2016 was in verband met de invoering van de Wet DBA al goedgekeurd dat commissarissen de fictieve dienstbetrekking niet hoefde toe te passen. Voor niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen is de fictieve dienstbetrekking uit de Wet op de loonbelasting 1964 blijven bestaan. Het voorstel is om de fictieve dienstbetrekking voor deze bestuurders per 16

21 1 januari 2018 af te schaffen. Uiteraard moet de niet-uitvoerende bestuurder zijn inkomsten wel aangeven in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Uit het Handelsregister valt op te maken of een bestuurder al dan niet een uitvoerende bestuurder is. De wijziging ziet alleen op niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen. Voor uitvoerende bestuurders van zowel niet-beursgenoteerde vennootschappen als beursgenoteerde vennootschappen verandert er niets; zij blijven beiden onder de loonbelasting vallen. 17

22 4. Belastingmaatregelen 2018 voor auto en mobiliteit 4.1. Aanpassingen in de bpm Afschrijvingstabel niet meer verplicht Als gevolg van een arrest van de Hoge Raad uit 2016 wordt het, vanaf 1 januari 2018, voor de berekening van de belasting op personenauto s en motorrijwielen (bpm) mogelijk uit te gaan van de werkelijke waarde in plaats van de forfaitaire afschrijvingstabel te gebruiken. De wijziging is van belang voor situaties waarin de bpm niet verschuldigd is op het moment van de eerste registratie, maar op een later moment. Deze situatie kan zich voordoen bij geïmporteerde auto s waarvoor bij de eerste registratie in Nederland gebruik is gemaakt van de ondernemingsvrijstelling en de auto vervolgens binnen vijf jaar wordt verkocht. Daarnaast kan er later bpm verschuldigd zijn wanneer een bestelauto wordt omgebouwd tot een personenauto Catalogusprijs openbaar Vanaf 1 januari 2018 wordt het verplicht voor een fabrikant of importeur om de geldende catalogusprijs van een personenauto, bestelauto of motorrijwiel publiekelijk bekend te maken. Onder de huidige regelgeving hoeft de fabrikant of importeur deze catalogusprijs alleen bekend te maken aan wederverkopers. Een juiste catalogusprijs (ook als deze later wijzigt) is van belang voor de heffing van bpm, maar ook om tot een juiste bijtelling voor de loon- en inkomstenbelasting te komen. De fabrikant of de door de fabrikant aangewezen importeur is verantwoordelijk voor het openbaar maken van de geldende catalogusprijs. Deze is wel vrij in de wijze waarop de geldende catalogusprijs publiekelijk kenbaar wordt gemaakt, dat mag bijvoorbeeld ook via zijn website Aanpassingen in de mrb Massa rijklaar voor berekening mrb Deze voorgestelde wijziging betreft een aanpassing in de berekeningsgrondslag van de motorrijtuigenbelasting (mrb). Op dit moment wordt voor de berekening van de mrb uitgegaan van de eigen massa van het voertuig. Sinds enkele jaren wordt de massa rijklaar in plaats van de eigen massa van een voertuig vermeld op de kentekencard. Om die reden is het voorstel om voor de berekening van de mrb als grondslag massa rijklaar te gebruiken. De massa rijklaar ligt altijd 100 kg hoger dan de eigen massa. Om ervoor te zorgen dat deze wijziging van de grondslag voor de mrb niet leidt tot een belastingverzwaring worden de tarieftabellen in de mrb aangepast. De wijziging zal waarschijnlijk in de loop van 2018, bij koninklijk besluit, worden ingevoerd omdat er eerst een lopende modernisering van het heffingssysteem van de mrb afgerond moet worden Naheffing bij weggebruik met geschorst motorrijtuig De Belastingdienst mag motorrijtuigenbelasting (mrb) naheffen wanneer er met een voertuig waarvan het kenteken geschorst is voor de mrb toch gebruik wordt gemaakt van de weg. De schorsing eindigt dan van rechtswege. Toch blijkt er in deze situatie in de praktijk onduidelijkheid te bestaan over de mogelijkheid tot naheffing. Om die reden wordt de wet aangepast zodat duidelijk is dat naheffen mogelijk is Mobiliteit uiterlijk op 31 december 2017 eindigen bijna alle mobiliteitsprojecten die in het kader van het project Anders Betalen voor Mobiliteit of van het programma Beter Benutten zijn aangewezen. Het kabinet stelt daarom voor om de vrijstelling inzake de op grond van deze mobiliteitsprojecten genoten voordelen met ingang van 1 januari 2018 te laten vervallen. 18