Handboek Spraakkunst. Sleutels Handboek Spraakkunst DEEL I HET WOORD

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Handboek Spraakkunst. Sleutels Handboek Spraakkunst DEEL I HET WOORD"

Transcriptie

1 Handboek Spraakkunst Sleutels Handboek Spraakkunst DEEL I HET WOORD 1 Het woord: algemeen 2 Het zelfstandig naamwoord (substantief) 3 Het lidwoord (artikel) 4 Het voornaamwoord (pronomen) 5 Het telwoord (numerale) 6 Het bijvoeglijk naamwoord 7 Het bijwoord 8 Het werkwoord 9 Het voorzetsel 10 Het voegwoord DEEL II DE CONSTITUENT 1 De constituent: algemeen 2 De nominale constituent 3 De adjectivische constituent 4 De adverbiale constituent 5 De voorzetselconstituent 6 De verbale constituent DEEL III DE ZIN 1 De zin: algemeen 2 Het gezegde 3 Het onderwerp 4 Het lijdend voorwerp 5 Het meewerkend voorwerp 6 Het belanghebbend voorwerp 7 Het ondervindend voorwerp 8 Het voorzetselvoorwerp 9 Het oorzakelijk voorwerp 10 Het handelend voorwerp 11 De bijwoordelijke bepaling 12 Andere bepalingen DEEL IV ALGEMENE VERSCHIJNSELEN 1 De nevenschikking 2 De samentrekking 3 De woordvolgorde

2 Deel 1 Het woord 1 Morfologie 1. Bestaan er niet-gebonden flexiemorfemen? Neen. Flexiemorfemen zijn uitgangen en die worden altijd verbonden met de stam, het grondwoord. 2. Is genitiefvorming een productief procedé? Ja. Een productief procedé is een procedé dat niet beperkt is tot een bepaald aantal woorden. Je kunt genitieven maken van nieuwe namen. Veronderstel dat Bontok een nieuwe jongensnaam is, dan kunnen we spreken van Bontoks neus. De genitief is wel tamelijk formeel, en dus stilistisch beperkt. Als we spreken, zullen we het eerder hebben over Bontok zijn neus. 3. Ken je een niet-productief flexiesysteem? Bijvoorbeeld het vervoegingssysteem van de sterke werkwoorden. Bij een beperkt aantal werkwoorden voegen we voor de verleden tijd niet te of de toe aan de stam, maar veranderen we de stamklinker: lopen, niet *loopte, maar liep. 4. Is het morfeem -pje in boompje een uitgang of een achtervoegsel? Spreken we m.a.w. van een diminutiefsuffix of van een diminutiefuitgang? We spreken van een diminutiefsuffix of achtervoegsel, niet van een diminutiefuitgang. Met pje in boompje veranderen we gewoon de betekenis van boom. Die verandering heeft niets te maken met de zin waarin het woord gebruikt wordt. We kunnen net zo goed zeggen Daar staat een boom. als Daar staat een boompje. Maar we bedoelen wel telkens iets anders. Bij flexie gaat het om een noodzakelijke aanpassing aan de specifieke context. We kunnen wel zeggen ik loop, maar niet hij *loop. Als we een onderwerp van de derde persoon gebruiken, zoals hij, moeten we toevoegen aan de stam van het werkwoord. De betekenis van lopen blijft ongewijzigd. We kunnen niet spreken over een *klein stoel, wel over een kleine stoel. Voor een dewoord (de stoel, niet het stoel) moeten we e toevoegen aan een adjectief. De betekenis van het adjectief verandert daar niet mee. 5. Is een woord dat uit twee lettergrepen bestaat, een geleed woord? Niet noodzakelijk. Denk maar aan woorden van uitheemse afkomst als magnesium, politie, ambulance Veel Nederlandse woorden waren oorspronkelijk wel geleed (afleiding of samenstelling), maar vandaag voelen we dat niet mer zo aan: misschien, gewoon, toren

3 2 Het zelfstandig naamwoord 1. Leg uit dat de indeling in telbare en niet-telbare zelfstandige naamwoorden geen semantische indeling is. We houden geen rekening met de betekenis als we een substantief telbaar of niettelbaar noemen. Het is niet omdat we een zelfstandigheid kunnen tellen dat het woord om ernaar te verwijzen telbaar is. Neem bijvoorbeeld het woord hersenen. Elk mens heeft een stel hersenen, dus je kunt die tellen. Toch noemen we hersenen een niet-telbare soortnaam. We doen dat enkel en alleen op grond van het morfologische kenmerk (dus een vormkenmerk) dat het woord enkel een meervoudsvorm heeft. Je kunt nooit spreken van *een hersen. 2. Beschrijf het genus van de volgende woorden: appel, peer, kiwi, begroting, piercing, website, i-pod. Zie de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje) of een woordenboek zoals de Van Dale. Het Groene Boekje kun je ook consulteren op het internet: Overigens kun je ook jezelf, je eigen taalgevoel consulteren. Dat moet je wel doen als de bronnen bepaalde woorden niet vermelden, nieuwe woorden bijvoorbeeld, zoals i- pod. Zeg je de i-pod, ik ben hem kwijt of ik ben haar kwijt? Veel Vlamingen kunnen ook kijken naar het lidwoord dat er in hun spreektaal voor komt: ze kunnen spreken van nen i-pod, dus is i-pod een mannelijk substantief. Nen staat enkel voor mannelijke substantieven. 3. Duid de correcte versie aan: (a) Amsterdam en haar kunstschatten (b) Amsterdam en zijn kunstschatten De correcte versie is (b). Amsterdam is immers een het-woord, wat blijkt als je er een bepaling aan toevoegt: het Amsterdam van mijn dromen, het moderne Amsterdam. Bij het-woorden past het bezittelijk voornaamwoord zijn. 4. Benoem de volgende zelfstandige naamwoorden volgens alle vier de indelingen: cognacje, oktober, Ardennen, Amsterdam, glas, Chiquita cognacje: zaaknaam, soortnaam, telbaar, het-woord. oktober: abstract, eigennaam, niet-telbaar, de-woord (cf. de warmste oktober ooit). Ardennen: verzamelnaam, eigennaam, niet-telbaar, de-woord. Amsterdam: concreet (zaaknaam, maar dat is vreemd, we zijn niet gewoon om een stad een zaak te noemen ), eigennaam, niet-telbaar, het-woord (zie vraag 3 hierboven). glas: - zoals in Hij drinkt uit een glas: zaaknaam, soortnaam, telbaar, hetwoord; - zoals in Die kunstenaar werkt met glas: stofnaam, soortnaam, niettelbaar, het-woord. Chiquita - zoals in De aandelen van Chiquita (de onderneming) zijn gedaald: zaaknaam, eigennaam, niet-telbaar, het-woord (cf. het Chiquita van vóór de fusie); - zoals in Ik lust wel een chiquita (banaan van het merk Chiquita): zaaknaam, soortnaam, telbaar, de-woord.

4 5. Duid de naamval aan in de volgende zinnen: (a) Ik heb Helmutje een pamper gegeven. (b) Daar ligt de pamper van Helmutje. (c) Daar ligt Helmutje z n pamper. (d) Daar ligt Helmutjes pamper. In het Nederlands zijn de meeste naamvallen verloren gegaan. Alleen de genitief, zoals in (d) is nog productief. In een systeem met meer naamvallen wordt de vorm die gebruikt wordt als onderwerp, de basisvorm, nominatief of eerste naamval genoemd. Van de substantieven Helmutje in (a)-(c) en pamper in (a)-(d) zou je dus kunnen zeggen dat ze in de nominatief of eerste naamval staan, maar in de praktijk doen we dat voor het Nederlands zo goed als nooit. In 99,99 % van de gevallen staat een Nederlands substantief immers in de basisvorm, d.w.z. zonder een naamvalsuitgang. Alleen die uitzonderlijke vorm met een toegevoegde s krijgt een expliciete naamvalsnaam. Pas op! In sommige andere talen, zoals het Duits of het Latijn, krijgen substantieven die als lijdend voorwerp gebruikt worden, een speciale uitgang om dat aan te duiden en we spreken van een accusatief. In het Nederlands hebben we natuurlijk wel lijdende voorwerpen, maar we spreken niet van een accusatief omdat het niet om een speciale vorm gaat. In (a) hebben we dus geen accusatief, net zomin als we in (b) een datief hebben of in (c) een genitief.

5 3 Het lidwoord 1. Geef het syntactische kenmerk van de lidwoorden en leg uit wat ermee bedoeld wordt. Zie p. 48. en volgende vraag. 2. Welke woorden hebben dezelfde syntactische valentie als de lidwoorden? Voor zover uit het schema van p.48 blijkt zijn dat de voornaamwoorden en de substantieven in genitiefvorm. Die staan zoals de lidwoorden altijd uiterst links in de constituent en ze kunnen niet gecombineerd worden met elkaar: *welke Jans schoenen, *Jans deze schoenen, *deze mijn schoenen. 3. Welk syntactisch criterium ken je om bepaalde van onbepaalde constituenten te onderscheiden? Onderzoek of de constituent als onderwerp gecombineerd kan worden met het plaatsonderwerp er: Er staat een paard in de gang. Als dat kan, dan is de constituent zeker onbepaald. Zie p De keuze tussen de verschillende veralgemenende constituenten is niet altijd vrij. Er zijn bijvoorbeeld stilistische verschillen. Welk procedé is het vlotste, het waarschijnlijkst in informele situaties (spreektaal)? En welk is het formeelst? Vergelijk: (a) Een mens is toch egoïstisch. (b) Mensen zijn toch egoïstisch. (c) De mens is toch egoïstisch. (d) De mensen zijn toch egoïstisch. Het generieke procedé zoals in (c) is het formeelst. Als we spreken gebruiken we veel gemakkelijker een categoriale NC, zoals in (a), (b) en (d). Er is ons geen onderzoek hierover bekend, maar het lijkt ons dat onbepaald-categoriale NC s dan nog de vlotste zijn, en de meervoudsvorm (b) misschien nog duidelijker dan de enkelvoudsvorm (a). 5. Veralgemenende constituenten worden vaak gebruikt als titels van boeken, voordrachten, enz. Welk procedé zou je voor de volgende titels voor een voordracht over insecten resp. brulkikkers gebruiken? Verklaar je voorkeur en verklaar waarom sommige procedés niet of niet goed kunnen. (a) Een insect (b) Insecten (c) Het insect (d) De insecten Als je spreekbeurt gaat over de soort, tegenover bijvoorbeeld de weekdieren of de gewervelde dieren, dan zou je de generieke NC (c) als titel kunnen nemen. Maar dat zal dan een zeer abstracte spreekbeurt worden, want er zoveel insectensoorten en subsoorten dat het moeilijk wordt over die grote verzameling zelf een algemeen verhaal te houden. Een categoriale NC dan maar. (a) is evenwel al uitgesloten, tenzij je het over een specifiek insect wilt hebben (en dan nog zou het een rare titel zijn; je gebruikt dan eerder een bepaalde niet-categoriale NC zoals in Het insect in het Laatste Avondmaal van Jacobus Van Ertvelde). Wellicht kies je (c) als titel. Je hebt het immers over insecten (leden van de verzameling) in het algemeen. (d) is niet helemaal uitgesloten, maar suggereert

6 misschien te veel dat je het hebt over alle leden van de verzameling, in dit geval alle insectensoorten, wat een beetje ambitieus is voor een spreekbeurt. Verder is het niet heel duidelijk waarom (d) zo vreemd zou zijn. (e) Een brulkikker (f) Brulkikkers (g) De brulkikker (h) De brulkikkers Je gaat het hebben over de soort en niet over individuele brulkikkers. Daarom zul je normaal gezien de generieke NC (g) gebruiken. Over die kleine soort kun je een mooie spreekbeurt houden (anders dan over het superabstracte insect ). De enkelvoudige onbepaald-categoriale NC (e) is uitgesloten, tenzij je het over een specifieke brulkikker gaat hebben. De meervoudige versie (f) is wel goed denkbaar: je hebt het over leden van die verzameling in het algemeen. (h) lijkt weer minder goed bruikbaar, misschien weer wegens de suggestie dat het om al de leden van de verzameling gaat, zoals we ook voor (d) veronderstelden. 6. Uit de voorbeelden van vraag 5 blijkt dat een bepaald kenmerk van onbepaalde categoriale constituenten niet altijd geldt. Ook de volgende voorbeelden laten dat zien. Over welk kenmerk gaat het en welk procedé kies je in de volgende gevallen en waarom? (a) Een gsm is een pest geworden. (b) Gsm s zijn een pest geworden; (c) De gsm is een pest geworden. (d) De gsm s zijn een pest geworden. (e) Een serredruif wordt nooit bespoten. (f) Serredruiven worden nooit bespoten. (g) De serredruif wordt nooit bespoten. (h) De serredruiven worden nooit bespoten. Als uit de zin duidelijk blijkt dat het om een veralgemenende uitspraak gaat, dan heb je vaak de keuze tussen een enkelvoudige en een meervoudige onbepaald-categoriale NC: Mensen zijn sterfelijk Een mens is sterfelijk. Dat is echter niet altijd zo, blijkt uit de bovenstaande voorbeelden (a) en (e), die uitgesloten zijn: (a): De uitspraak geldt niet voor één willekeurig lid van de verzameling. Je hebt er een heleboel nodig voor er van een pest gesproken kan worden. (e): Je kunt theoretisch wel één druif bespuiten, maar in de praktijk gebeurt dat natuurlijk niet en worden trossen bespoten, meerdere druiven tegelijk dus. De keuze tussen de overige versies kan stilistisch bepaald zijn. De meervoudige onbepaalde NC s, (b) en (f), zijn wellicht de vlotste, terwijl de generieke, (c) en (g), nogal formeel zijn. Voor de versies (d) en (h) zijn we opnieuw wat terughoudend. Een sluitende verklaring waarom ze vreemd zijn, is er niet. Onze veronderstelling is dat het komt doordat deze meervoudige bepaalde NC s alle leden van de verzameling noemen.

7 4 Het voornaamwoord 1. Leg uit: 1. referent: de zelfstandigheid in de werkelijkheid waarnaar verwezen wordt. 2. antecedent: het taalelement in de tekst waarnaar verwezen wordt. 3. anafoor: een taalelement waarmee je binnen de tekst verwijst (naar het antecedent). 4. algemene referentie: verwijzing naar zelfstandigheden in het algemeen. 5. bijvoeglijk voornaamwoord: een voornaamwoord dat voorbepaling is bij een substantief. 2. Wat is het verschil tussen persoonlijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden? Er is slechts een subtiel verschil. Het zijn alle drie verwijzende NC s. De gewone en meest frequente vorm is het persoonlijk voornaamwoord. Het wederkerende en het wederkerige gebruik je als je verwijst naar het onderwerp (onderwerp is antecedent): Jan wast zich, Anneke en Mieke groeten elkaar. Het wederkerende vervangt gewoon het antecedent (Jan wast Jan), het wederkerige voegt de betekenis van wederkerigheid toe: Anneke groet Mieke en Mieke groet Anneke. Wederkerigheid betekent: elk voert de handeling uit ten opzichte van de ander; Vandaar de vorm elkander, nu meestal elkaar. 3. Wat betekent betrekkelijk in betrekkelijk voornaamwoord? Betrekkelijk betekent: anaforisch + bijzinsinleidend. Een betrekkelijk voornaamwoord is dus een voornaamwoord dat binnen de tekst verwijst (naar het antecedent), maar ook een bijzin inleidt. 4. Bewijs dat de collectiverende onbepaalde voornaamwoorden syntactisch gezien bepaalde nominale constituenten zijn. Anders geformuleerd: geef kritiek op de term 'onbepaald' in 'onbepaald voornaamwoord. Zie pagina 68-69, onder a. 5. Welke vier voornaamwoorden wat ken je? Geef een voorbeeld van elk in een volledige zin. Betrekkelijk: Alles wat je zegt, is stom. Vragend: Wat zeg je? Uitroepend: Wat is dat stom, zeg! Onbepaald: Ik heb wat gezegd (wat = iets). Ik heb wat slivovitsj gemorst (wat = een beetje)

8 6. Geef in een volledige zin een voorbeeld van: 1. een gereduceerde niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud: Ik heb ze wel zien kussen, die twee trolletjes. 2. een stilistisch gemarkeerd wederkerig voornaamwoord: Die twee trolletjes houden van mekaar. 3. een stilistisch gemarkeerd collectiverend onbepaald voornaamwoord: Allen waren ontroerd. 4. een zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: De onzen hebben gewonnen. 5. een bijvoeglijk betrekkelijk voornaamwoord, maar geen genitiefvorm: Lange Lisa, welke film twee Oscarnominaties in de wacht gesleept heeft, wordt nu ook in Wannegem-Lede vertoond. 6. de objectsvorm van gij : Ik heb u wel gezien, hoor, deugniet. 7. een classificerend vragend voornaamwoord: Wat voor boeken lees je het liefst? 8. een niet-collectiverend onbepaald voornaamwoord dat als nabepaling gebruikt wordt: Heb je nog bier genoeg? 9. het betrekkelijk voornaamwoord wat met een ingesloten antecedent: Wat jij zegt, is onzin. 10. het persoonlijk voornaamwoord er. Ik heb er twee (oren bijvoorbeeld).

9 5 Het telwoord 1. Typeer de syntactische valentie van het telwoord. Zie p. 73, definitie. 2. De term onbepaald in onbepaald telwoord slaat niet op een syntactisch kenmerk. Leg uit. Zie p , onder a. 3. Geef een syntactisch argument tegen de benoeming van sommige als onbepaald telwoord. Voornaamwoorden staan uiterst links in de nominale constituent (zie p. 56), telwoorden niet. Voor telwoorden kunnen nog andere elementen staan: de zeven dwergen, welke twee deugnieten, enz. Bij voornaamwoorden gaat dat niet: *de mijn verloofde, *welke enkele i-pods, enz. We kunnen niet zeggen *de sommige studenten, enz. Sommige gedraagt zich dus wat de woordvolgorde betreft als een voornaamwoord. 4. Geef een voorbeeld van 1. een vragend onbepaald telwoord: Hoeveel echtgenoten heeft Jennifer Lopez al gehad? 2. een verbogen telwoord. Vele mannen voelen zich meer aangetrokken tot Doortje van FC De Kampioenen.

10 6 Het bijvoeglijk naamwoord 1. Typeer de adjectieven morfologisch en syntactisch. Zie p Bespreek de gebruikswijzen van de adjectieven. Zie p , par Het 'verwijzend' gebruik van adjectieven wordt door de enen zelfstandig genoemd, door de anderen bijvoeglijk. Geef argumenten voor beide opvattingen. Zie p , Onder Amerikaanse auto s en Chinese. Bijvoeglijk bij een weggelaten kern of zelfstandig? 4. Aan de hand van welk syntactisch criterium kunnen we vaak deverbatieve adjectieven onderscheiden van deelwoorden? Aan de hand van het volgordekenmerk dat adjectieven in een bijzin normaal niet achter de pv kunnen staan, maar deelwoorden wel. Zie p Juist of fout? Een attributief gebruikt adjectief onderscheidt zich van een predicatief gebruikt adjectief door de aanwezigheid van het flexiemorfeem -e. Fout. Een flexiemorfeem is een uitgang. Dat heb je als je een adjectief verbuigt. Predicatief gebruikte adjectieven worden inderdaad nooit verbogen (*het is kleine), maar als ze attributief gebruikt worden zijn ze niet altijd verbogen: een klein kind, een kleine jongen. 6. Geef een voorbeeld van 1. een absolute superlatief: Beste Sint, ik wil graag een bazooka. 2. een omschreven comparatief: Ik ben meer verkouden dan jij. 3. een buitentekstelijk verwijzend adjectief: Geef mij maar een gele. (Je mag bijvoorbeeld kiezen tussen een gele en een bruine i- pod) 4. een adjectief in de genitiefvorm: Dat wordt nog iets moois tussen die twee. 5. een deverbatief adjectief: Die rekening is gepeperd.

11 7 Het bijwoord 1. Bespreek de vier soorten er. Geef daarbij een voorbeeld, benoem ze naar de woordsoort en beargumenteer die benoeming. Zie p Bespreek het verschil tussen voegwoordelijke bijwoorden en voegwoorden. Zie p Geef kritiek op de term 'voornaamwoordelijk bijwoord'. Zie p Benoem de er'en in de volgende zin: Er 1 waren er 2 drie die er 3 zeker van waren dat er 4 gedeald werd. Er 1: presentatief, of locatief (als het betekent daar ). er 2 kwantitatief er 3 voorzetselverbonden er 4 presentatief, of locatief (als het betekent daar ). 5. Bespreek de volgende stellingen: 1. Alle woorden die fungeren als bijwoordelijke bepaling zijn bijwoorden. Voor de ANS zijn enkel woorden die uitsluitend fungeren als BWB bijwoorden. In bijvoorbeeld Zij loopt sierlijk is sierlijk een adjectief (dat bijwoordelijk wordt gebruikt), want je kunt ook spreken van een sierlijk handschrift : sierlijk is hier een adjectief, en dan blijven we het adjectief noemen. 2. Voegwoordelijke bijwoorden zijn syntactisch gezien voegwoorden. Fout. Voegwoordelijke bijwoorden zijn syntactisch bijwoorden. Een syntactisch kenmerk van de voegwoorden is dat ze plaatsvast zijn: ze staan helemaal aan het begin van een bijzin of tussen twee zinnen. Bijwoorden kunnen verschillende plaatsen in de zin innemen, zo ook de voegwoordelijke bijwoorden: Bovendien is zij socialist. Zij is bovendien socialist. Zij is socialist bovendien. Een ander verschil is dat voegwoorden geen inversie veroorzaken en bijwoorden (meestal) wel: zie p Voornaamwoordelijke bijwoorden zijn anaforische bijwoorden. Fout. Om te beginnen zijn voornaamwoordelijke bijwoorden eigenlijk geen bijwoorden: zie p Bovendien hoeven ze niet altijd anaforisch te zijn. Anaforisch betekent binnentekstelijk verwijzend. Een voornaamwoordelijk bijwoord kan ook buitentekstelijk verwijzend zijn: Blijf daar eens af! Maar het hoeft niet eens verwijzend te zijn: Waaraan denk je? Ik denk nergens aan. 4. Bijwoorden worden altijd predicatief gebruikt. Bijwoorden worden in principe enkel bijwoordelijk gebruikt, dus die stelling klopt zeker niet. Het is wel zo dat enkele bijwoorden ook predicatief gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld zo in Het is zo.

12 5. Betrekkelijke bijwoorden zijn voegwoordelijke bijwoorden aangezien ze een zinsinleidende functie hebben. Betrekkelijke bijwoorden leiden wel een bijzin in, maar voegwoordelijke bijwoorden niet (zie p ). 6. In welke woordsoorten zijn anaforen mogelijk? Bij de voornaamwoorden en bij de bijwoorden. Er is ook een werkwoord dat anaforisch gebruikt kan worden: doen. Liegen, dat doe ik nooit. Doen verwijst in deze zin naar liegen. 7. Geef in een volledige zin een voorbeeld van: 1. een bijwoord van graad Ik ben zeer intelligent. 2. een vragend bijwoord van wijze: Hoe durf je zoiets te zeggen! 3. een aanwijzend bijwoord van tijd: Dan ben ik niet thuis. 4. een onbepaald bijwoord van tijd: Ooit zal ik een gevierd filmster zijn. 5. een gevolgaanduidend voegwoordelijk bijwoord: Daarom studeer ik nu grammatica. 6. een onbepaald voornaamwoordelijk bijwoord: Die spraakkunst is dus toch nog ergens goed voor. 7. het kwantitatieve er: Ik dacht dat Penelope er twee had, maar ze heeft er zeven (spraakkunsten bijvoorbeeld). 8. een voornaamwoordelijk bijwoord met twee voorzetsels: Je zit erbovenop. 9. een betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord met ingesloten antecedent. Waar jij aan denkt, is niet geschikt voor kinderen. (= Datgene waar jij aan denkt datgene is het ingesloten antecedent)

13 8 Het werkwoord 1. Bespreek de indeling in hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden. Leg uit en illustreer. Zie p Welke formele kenmerken hangen samen met het verschil tussen noodzakelijk en toevallig reflexieve werkwoorden? Zie p Verklaar: 1. modus: de morfologische uitdrukking van modaliteit, een systeem van werkwoordsvervoeging om verschillende modaliteiten uit te drukken. 2. tempus: de grammaticale uitdrukking van externetijdsrelaties. 3. aspect: de grammaticale (in het Nederlands louter syntactische) uitdrukking van interne tijd (in het Nederlands: begin, duur, einde). 4. niet-verplicht groepsvormend werkwoord: een werkwoord dat zowel hulpwerkwoord als zelfstandig werkwoord kan zijn. 5. nominale werkwoordsvormen: de niet-vervoegde vormen van het werkwoord (deelwoord en infinitief). 4. Leg uit dat tijd en modaliteit behalve met grammaticale middelen ook met lexicale middelen uitgedrukt kunnen worden. Het tempus lees je af aan de persoonsvorm. In de zin H&M opent een nieuwe winkel in Willebringen is het tempus dus presens. Als we daar nu het bijwoord morgen aan toevoegen, H&M opent morgen een nieuwe winkel in Willebringen, dan blijft de zin in het presens staan (de persoonsvorm verandert niet). Het gaat nu wel over de toekomst, maar dat komt niet door een grammaticale verandering, maar louter door de toevoeging van een woord waarvan de betekenis een verwijzing naar de toekomst impliceert (zit ingebouwd in de lexicale inhoud van het woord). In de zin H&M opent een nieuwe winkel in Willebringen staat het werkwoord in de indicatief (modus): op zich wordt de situatie dan als een feit voorgesteld. Als we daar nu het bijwoord misschien aan toevoegen, H&M opent misschien een nieuwe winkel in Willebringen, dan verandert de persoonsvorm niet en behouden we dus de indicatief. De situatie wordt nu evenwel niet meer als een feit voorgesteld, maar dat komt door de betekenis van het woord misschien. Zie de opmerkingen op p. 107 en 108.

14 5. Twee werkwoorden in dezelfde zin horen niet altijd samen. Het tweede is niet altijd het verbale complement van het eerste: het kan ook tot een aparte beknopte bijzin behoren. Op grond van welke formele criteria maakt de ANS het onderscheid tussen hulpwerkwoorden (met verbaal complement) en zelfstandige werkwoorden (met een beknopte bijzin)? Illustreer voor alle drie de subcategorieën. De twee criteria zijn: - de groepsvorming: sluit het werkwoord aan bij het volgende werkwoord als het achteraan in een zin staat? - de vorm van het werkwoord als aanvulling van het perfectische werkwoord hebben of zijn: is het een voltooid deelwoord (hij heeft beloofd nooit meer te zingen), of een infinitief = vervangende infinitief (hij heeft nooit meer kunnen zingen). Op grond hiervan kunnen we drie soorten werkwoorden onderscheiden: - die altijd hulpwerkwoord d.w.z. groepsvormend zijn: verplicht groepsvormend (VG) - die altijd zelfstandig werkwoord, d.w.z. nooit groepsvormend zijn: nietgroepsvormend (NG) - die je kunt gebruiken als hulpwerkwoord, maar ook als zelfstandig werkwoord: nietverplicht groepsvormend. (NVG) Zie de voorbeelden (51), (52) en (53) op p Illustreer dat het werkwoord menen niet-verplicht groepsvormend is. De volgende zinnen zijn allebei goed Nederlands: (a) Rita heeft gemeend een opmerking te moeten maken. (b) Rita heeft een opmerking menen te moeten maken. NVG betekent dat het werkwoord op twee manieren gebruikt kan worden. In (a) wordt het werkwoord menen niet-groepsvormend gebruikt: het sluit niet aan bij de volgende werkwoorden (een opmerking staat ertussen), en het heeft in deze perfectische zin de vorm van een voltooid deelwoord. Hier wordt het dus gebruikt als een zelfstandig werkwoord. In (b) wordt het werkwoord gebruikt als een hulpwerkwoord: het vormt wél een groep met de volgende werkwoorden en we zien een vervangende infinitief i.p.v. een deelwoord. 7. Illustreer dat het werkwoord vermogen zoals dat in de volgende zin gebruikt wordt: verplicht groepsvormend is. Niemand vermag de relevantie hiervan in te zien. Aangezien het VG is, moet het altijd een groep vormen en in het perfectum altijd de infinitiefvorm hebben. (a) is dus ongrammaticaal, en (b) is de enige mogelijke vorm. (a) *Niemand heeft vermoogd de relevantie hiervan in te zien. (b) Niemand heeft de relevantie hiervan vermogen in te zien. 8. Is het werkwoord bevelen verplicht groepsvormend, niet-groepsvormend of nietverplicht groepsvormend? Het is NG, want enkel de (a)-versie hieronder is juist. Het werkwoord bevelen kan geen groep vormen en in het perfectum heb je altijd een voltooid deelwoord; (a) De agent heeft haar bevolen in het zakje te blazen. (b) *De agent heeft haar in het zakje bevelen te blazen.

15 9. Zijn de gecursiveerde werkwoorden in de volgende zinnen verplicht groepsvormend (VG), niet-groepsvormend (NG) of niet-verplicht groepsvormend (NVG)? 1. Ze hopen het te overleven. NG: Ze hebben gehoopt het te overleven. * Ze hebben het hopen te overleven. 2. Ze gelastte hem het onderzoek te staken. NG: Ze heeft hem gelast het onderzoek te staken. * Ze heeft hem het onderzoek gelasten te staken. 3. De regering poogt de orde te herstellen. NVG: De regering heeft gepoogd de orde te herstellen. De regering heeft de orde pogen te herstellen. 4. Ze vergat haar huiswerk te maken. NVG: Ze heeft vergeten haar huiswerk te maken. Ze heeft haar huiswerk vergeten te maken. 5. Ik voelde iets bewegen. VG: *Ik heb gevoeld iets te bewegen. Ik heb iets voelen bewegen. 10. Geef in een volledige zin een voorbeeld van 1. een hulpwerkwoord van modaliteit: Het mag wel eens gaan regenen. 2. een inchoatief hulpwerkwoord: Kijk, het begint te regenen. 3. een hulpwerkwoord van causaliteit: Geef me een kus of ik laat deze bom vallen. 4. een onpersoonlijk werkwoord: In België regent het bijna nooit meer. 5. een halfonregelmatig werkwoord: Vroeger bakte ik veel taarten, maar nu is het al lang geleden dat ik nog gebakken heb. 6. een vervangende infinitief: Vanochtend had ik een taart willen bakken, maar ik had geen oven. 7. een niet-verplicht groepsvormend werkwoord. Ik probeer al de hele dag een taart te bakken.

16 9 Het voorzetsel 1. Beschrijf de syntactische valentie van het voorzetsel. Zie p Som enkele voorzetsels op waarmee we geen voornaamwoordelijke bijwoorden kunnen vormen. Voornaamwoordelijke bijwoorden kun je enkel vormen met de meest frequente, korte voorzetsels. Met de meeste voorzetsels die op p. 115 zijn opgesomd, gaat het niet: *erbetreffende, *daarblijkens, *waartijdens, enz. 3. Is het mogelijk voornaamwoordelijke bijwoorden te vormen met voorzetseluitdrukkingen? Met de hele voorzetseluitdrukking niet, wel met het laatste stukje van een voorzetseluitdrukking. Het laatste stukje van de uitdrukking in verband met is zelf een voorzetsel. Als dat gevolgd wordt door een voornaamwoord, dan is vaak een transformatie tot een voornaamwoordelijk bijwoord mogelijk of noodzakelijk. *[in verband met] dat in verband daarmee *[in verband met] wat in verband waarmee De zaak in verband waarmee ik u schrijf, 4. Welke vorm krijgt het persoonlijk voornaamwoord als complement van een voorzetsel? De niet-onderwerpsvorm: niet: *voor zij die gaan sterven wel: voor hen die gaan sterven 5. Geef een voorbeeld van: 1. een voorzetseluitdrukking: Ik geef een feestje naar aanleiding van mijn ontslag. 2. een voorzetselconstituent met een bijzin als complement: Hier heb je een koekje [voor als je honger krijgt].

17 9 Het voegwoord 1. Leg het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden uit. Nevenschikkende voegwoorden verbinden gelijkwaardige elementen, twee of meer constituenten bijvoorbeeld of zinnen. NC & NC: /Jan/ en /Mieke/ Zin & zin: /Jan is een jongen/ en /Mieke is een meisje/. Onderschikkende voegwoorden verbinden ongelijkwaardige elementen. Bijna altijd leidt een onderschikkend voegwoord een bijzin in. In het Nederlands herken je een bijzin vlug doordat die een achter-pv heeft, bv. is in de volgende zin, waarin dat een onderschikkend voegwoord is: Ze beweert /dat Jan een jongen is/. * Ze beweert /dat Jan is een jongen/. 2. Leg het verschil tussen voegwoorden en voegwoordelijke bijwoorden uit. Zie p In een zin als Ik ben ziek, dus ik blijf thuis, is dus voor de ene grammatica een bijwoord, voor de andere een voegwoord. Geef een argument voor beide stellingen. Zie p. 121, opmerking. 4. Dat komt voor in verschillende subcategorieën van de voegwoorden. Welke? Geef telkens een voorbeeld. - grammatisch verbindend voegwoord: Ze zegt dat ik intelligent ben. - voegwoord van gevolg: Jef keek zoveel naar VT4 dat hij blind werd. - voegwoord van doel: Studeer maar hard, dat je slim wordt. - voegwoord van causaliteit: Ben je nog student, dat je zo naïef bent? - voegwoord van beperking: Zijn er nog chips, dat u weet? 5. Noem je behalve een voegwoord of een voorzetsel? Geef een syntactisch argument. Een voegwoord. Voorzetsels hebben als syntactisch kenmerk dat ze niet verbonden kunnen worden met een persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm. Je kunt niet zeggen *Ze is verliefd op ik. Het moet zijn: Ze is verliefd op mij. Behalve kan wél verbonden met een voegwoord in de onderwerpsvorm: Behalve ik was er niemand. Ook bij andere voegwoorden kan dat: Ze was nog intelligenter dan ik.

18 6. Geef (in een volledige zin) een voorbeeld van: 1. een tegenstellende reeksvormer: Ofwel snuit je je neus, ofwel poets je je tanden. 2. een grammatisch verbindend voegwoord: Ik vraag me af of je pap lust. 3. een voegwoord van graadaanduidend gevolg: Hij had haar zo hard gekust dat ze geen pap meer kon zeggen. 4. het voegwoord met: Met zo te janken bereik je niets. 5. een voegwoorduitdrukking van voorwaarde: Je krijgt een kus op voorwaarde dat je je neus snuit. 6. het voegwoord al: Al snuit je je neus, van mij krijg je geen kus. 7. het bijwoord al: Heb je je neus nu al gesnoten? 8. het voornaamwoord al: Al dat gezeur over kussen en snuiten hangt me de keel uit. 9. het voegwoord tot: Je moet wachten tot ik ontslagen word. 10. het voorzetsel tot. Je moet wachten tot mijn ontslag.

19 Deel II De constituent 1 De constituent: algemeen 1 Leg uit wat een discontinue constituent is. Geef een zelfbedacht voorbeeld. Een discontinue constituent is een constituent waarvan de delen niet vlak bij elkaar staan, bijvoorbeeld een nominale constituent waarvan de nabepaling bij het zelfstandig naamwoord dat hoofd is, achteraan in de zin staat. In voorbeeld (5a) op p. 137 staat de nabepaling van de onderzoekscommissie niet direct na het hoofd verslag: (5a) Vanmorgen heb ik het verslag gelezen van de onderzoekscommissie. 2. Welke van de volgende twee zinnen is zonder enige context erbij ambigu? Hoe kun je dat door gebruikmaking van een constituentschapstest laten zien? (a) We konden de vrouw met de verrekijker al van heel ver zien aankomen. (b) We konden de vrouw met de rode hoed al van heel ver zien aankomen. Zin (a) is syntactisch ambigu (dubbelzinnig), dat wil zeggen dat los van enige context aan de sequentie de vrouw met de verrekijker twee verschillende interpretaties gegeven kunnen worden. Dat kunnen we laten zien door gebruik te maken ofwel van een vervangingsproef ofwel van een verplaatsingsproef. Bij de vervangingsproef vervanging van een meerwoordige constituent door één enkel woord kunnen we in een eerste interpretatie de vrouw met de verrekijker vervangen door haar. De betekenis van de zin is dan We konden de vrouw die een verrekijker had, al van heel ver zien aankomen. In een tweede interpretatie kunnen we de vrouw vervangen door haar en met de verrekijker door daarmee. De betekenis van de zin is dan We konden de vrouw al van heel ver zien aankomen, en wel met de verrekijker. Maken we gebruik van een verplaatsingsproef verplaatsing van elementen naar de plaats voor de voor-pv (zie p ) dan levert dat in de eerste interpretatie de volgende zin op: (a1) De vrouw met de verrekijker konden we al van heel ver zien aankomen. In de tweede interpretatie wordt dat dan: (a2) Met de verrekijker konden we de vrouw al van heel ver zien aankomen. Zin (b) is niet ambigu, wat onder meer blijkt uit het feit dat we alleen maar het geheel de vrouw met de rode hoed voorop kunnen plaatsen. Alleen dit levert een zinvolle interpretatie op. We kunnen immers niet met een rode hoed kijken.. 3. Leg het verschil uit tussen een complement en een toevoeging en geef van elk een zelfbedacht voorbeeld. Een complement is een aanvulling bij de kern van een constituent die door die kern opgeroepen wordt, er naar de betekenis logisch uit volgt. Een complement is meestal verplicht aanwezig. Een toevoeging is een aanvulling die een nadere bepaling bij de kern vormt en er nooit verplicht bij aanwezig is. Vergelijk de voorbeelden op p. 138.

20 4. Waarin onderscheidt de voorzetselconstituent zich van de andere vier in de ANS (en in dit handboek) behandelde constituenten? De kern van een voorzetselconstituent het voorzetsel verbindt een deel van de eigen constituent, namelijk het complement, met elementen buiten de constituent, bijvoorbeeld het woord waar de voorzetselconstituent een nabepaling bij is. Zo verbindt van in nominale constituent de directeur van onze school het complement van van, namelijk onze school, met directeur, de kern van de nominale constituent (vergelijk p. 139). 5. Kan een zelfstandig werkwoord als kern van een verbale constituent de functie van het geheel overnemen? Een zelfstandig werkwoord kan alleen maar de functie van een hele verbale constituent overnemen als het een onovergankelijk (of onovergankelijk gebruikt) werkwoord is, anders gezegd als het geen complement als aanvulling vereist. Een voorbeeld is (Walter) werkt heel vaak in het weekend, waarnaast ook (Walter) werkt mogelijk is. Zie p. 139.

21 2 De nominale (naamwoordelijke) constituent 1. Wat is de functie van een determinator in een nominale constituent? Een determinator geeft nadere informatie over de kern van een nominale constituent met betrekking tot de volgende twee aspecten: het al dan niet identificeerbaar zijn van de genoemde zelfstandigheid en de kwantiteit ervan. Zie p Bevatten de volgende constituenten een determinator? Licht je antwoord toe. oud papier drie docenten kleine kinderen In deze gevallen lijkt er geen determinator voor te komen, maar als we er een negatieve pendant naast zetten, dan krijgen we respectievelijk geen oud papier, geen drie docenten en geen kleine kinderen. In gevallen als oud papier, drie docenten en kleine kinderen neemt met een zogenaamd nullidwoord aan. Zie p. 145, opmerking. 3. Wat is de onderlinge volgorde van complementen en nabepalingen in de nominale constituent? Illustreer je antwoord met een voorbeeld. In een nominale constituent kunnen complementen en nabepalingen (achtergeplaatste toevoegingen) soms van plaats wisselen: een complement kan achter een nabepaling staan, ofwel ervoor, bijvoorbeeld het verzoek van Johan om advies of het verzoek om advies van Johan (bedoeld is hier niet een advies van Johan ). 4. Wat is er bijzonder aan een nominalisatie? Geef een zelfbedacht voorbeeld. Een nominalisatie is een nominale constituent die gerelateerd kan worden aan een zin. De kern van zo n nominale constituent is afgeleid van een werkwoord. Zie voorbeelden op p

22 3 De adjectivische constituent 1. Wat is een omsluitende bepaling? Geef een zelfbedacht voorbeeld. Een omsluitende bepaling is een bepaling waarvan een deel voor en een deel achter de kern van een constituent staat, bijvoorbeeld zo mogelijk in de adjectivische constituent zo ingewikkeld mogelijk. 2. Welke syntactische functies kunnen adjectivische constituenten hebben? Geef eigen voorbeelden. Adjectivische constituenten kunnen fungeren als zinsdeelstuk (bijvoeglijke voorbepaling in een nominale constituent) of als zinsdeel (bijvoorbeeld naamwoordelijk deel van het gezegde of bepaling van gesteldheid). Zie voorbeelden op p. 141 en Geef een voorbeeld van: 1. een nominale constituent als toevoeging in een adjectivische constituent drie jaar in (een) drie jaar oud (verdrag) 2. een nominale constituent als complement in een adjectivische constituent. de brand in (Ze waren) de brand meester. Vergelijk de voorbeelden op p

23 4 De adverbiale (bijwoordelijke) constituent 1. Geef een zelfbedacht voorbeeld van een omsluitende bepaling binnen een adverbiale constituent. Zie de voorbeelden (5) en (11): zo mogelijk in zo gauw mogelijk. 2. Welke syntactische functies kunnen adverbiale constituenten hebben? Geef eigen voorbeelden. Adverbiale constituenten kunnen zinsdeelstuk (bijvoorbeeld interne bijwoordelijke bepaling in een adjectivische constituent: veel te in veel te interessant) of zinsdeel (bijwoordelijke bepaling in een zin) zijn. Zie voorbeelden op p. 141 en Geef een zelfbedacht voorbeeld van een complement binnen een adverbiale constituent. Het gaat om voegwoordgroepen als aanvulling bij anders, vaker of zo als kern, bijvoorbeeld: (Dat gebeurt) vaker dan wenselijk is.

24 5 De voorzetselconstituent 1. Wat is er bijzonder aan een voorzetselconstituent waardoor hij zich onderscheidt van de andere hier besproken constituenten? De kern van een voorzetselconstituent het voorzetsel heeft altijd een complement nodig. De kern van een voorzetselconstituent heeft een bijzondere functie doordat hij een deel van de eigen constituent, namelijk het complement, verbindt met elementen buiten de constituent, bijvoorbeeld het woord waar de voorzetselconstituent een nabepaling bij is. Zo verbindt van in de nominale constituent de directeur van onze school het complement van het voorzetsel, onze school, met de kern van de nominale constituent, directeur (vergelijk p. 139 en 158). 2. Is een voorzetselconstituent binnen een voorzetselconstituent mogelijk? Licht je antwoord toe. Ja, een voorzetselconstituent kan voorkomen als complement van een voorzetsel, zoals na de vakantie in (Dat is iets) voor na de vakantie. Voorts kan een voorzetselconstituent onderdeel van een complement bij een voorzetsel zijn, bijvoorbeeld als toevoeging (nabepaling) in een nominale constituent, zoals van onze school in aan de directeur van onze school. 3. Laat zien dat de volgende twee constituenten allebei op twee verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden: daar op het dak bij mijn zus in huis De structuur van daar op het dak kan zijn ofwel daar als nadere bepaling bij op (het dak) tegenover hier op het dak ofwel op het dak als nabepaling bij daar, bijvoorbeeld in contrast met daar op het plein. Evenzo kan bij mijn zus in huis geïnterpreteerd worden als een constituent waarin bij mijn zus een nadere specificatie van in (huis) is, bijvoorbeeld tegenover bij mijn broer in huis, of als een constituent waarin in huis een nabepaling (specificatie) is bij bij mijn zus, bijvoorbeeld in contrast met bij mijn zus op school. Vergelijk p

25 6 De verbale (werkwoordelijke) constituent 1. Maakt het onderwerp van een zin deel uit van de verbale constituent? Nee, een verbale constituent bestaat uit alle elementen van een enkelvoudige zin minus het onderwerp. 2. Hebben de volgende werkwoorden complementen? Licht je antwoord toe. sneeuwen worden (koppelwerkwoord) drinken sturen ( zenden ) zich bevinden - sneeuwen: heeft geen complement; het is een onovergankelijk werkwoord dat vanuit z n betekenis geen aanvulling vereist; - het koppelwerkwoord worden vereist een aanvulling (bijvoorbeeld ziek worden of leraar worden) en heeft dus een complement; - drinken veronderstelt iets drinken en heeft dus een complement (lijdend voorwerp); - sturen heeft twee complementen: de betekenis van het werkwoord impliceert iemand iets sturen ; - zich bevinden veronderstelt een plaats waar iets of iemand zich bevindt en vereist dus een plaatsbepaling als complement. 3. Geef een zelfbedacht voorbeeld van een toevoeging in een verbale constituent. Een voorbeeld met een niet-noodzakelijke bijwoordelijke bepaling als aanvulling bij het zelfstandig werkwoord. Zie typevoorbeelden op p. 163.

26 Deel III De zin 1 De zin: algemeen 1. Juist of fout: 1. Alle zinsdelen zijn constituenten. Fout. Een zinsdeel kan naar de vorm ook een bijzin zijn of een voegwoordconstructie (Behalve ik was er niemand - Als marktkramer ben ik geboren). Zie p Alle constituenten zijn zinsdelen. Fout. Ten eerste kan een constituent een stuk zijn van een zinsdeel. Zie p Ten tweede kan de verbale constituent verschillende zinsdelen omvatten. De VC is enkel zinsdeel als er geen voorwerpen of bepalingen in de zin voorkomen, bijvoorbeeld in Hij komt. Maar in Ze leest een boek is de VC leest een boek en dat bestaat uit twee zinsdelen: het gezegde leest en het lijdend voorwerp een boek. 3. Een elliptische bijzin noemen we een beknopte bijzin. Fout. Zie p De indeling in actieve en passieve zinnen is een indeling naar de communicatieve functie. Fout. Een actieve zin die naar de communicatieve functie bijvoorbeeld mededelend is, blijft mededelend bij passivering: Sven tatoeëert Naomi. (actief mededeling) Naomi wordt door Sven getatoeëerd. (passief mededeling) 2. Leg uit: 1. rompzin: Het deel van een zin zonder de bijzinnen. 2. hoofdzin: Heeft twee betekenissen: a. deel van zin zonder de bijzinnen (rompzin), b. zelfstandige zin. 3. bijzin naar de vorm: Zin met een achter-pv. 4. semipassief: Passief naar de betekenis, maar actief naar de vorm (d.w.z. zonder het passieve hulpwerkwoord). 5. eenzinsdeelsproef: Proef om uit te maken of twee of meer constituenten samen één zinsdeel vormen. 6. beknopte bijzin: Een bijzin met een impliciet (niet uitgedrukt) onderwerp en een nominale werkwoordsvorm (infinitief of deelwoord). 7. uitbreidende en beperkende bijzin. Een bijvoeglijke bijzin is uitbreidend als hij informatie over de kern toevoegt die strikt genomen overbodig is, die je niet nodig hebt om de zelfstandigheid te identificeren. Beperkend als de informatie wél nodig is om te weten over welke zelfstandigheid het precies gaat. Zie p Geef een voorbeeld van:

27 1. een duratieve zin: Ik ben aan het nadenken. 2. een hypothetische bijzin: Mocht je ooit verstand krijgen, dan zul je het begrijpen. 3. een beknopte temporele bijzin: Na de tulpen geplant te hebben, harkte Bertina het groenteperkje. 4. een zelfstandige beknopte bijzin, ingeleid door een grammatisch verbindend voeg woord: Beloof me om mij altijd gelijk te geven. 5. een zelfstandige zin naar de vorm, tegelijk een bijzin naar de betekenis: Albert zei tegen mij: Je bent een verwaande etter. 6. een inchoatieve onderwerpszin, ingeleid door een grammatisch verbindend voegwoord: Het is fantastisch dat je de samba onder de knie begint te krijgen. 7. een lijdendvoorwerpszin, ingeleid door een vragend voornaamwoordelijk bijwoord: Wendy vroeg mij waaraan ik dacht. 8. een bijvoeglijke afhankelijke vraag, ingeleid door een vragend bijwoord. Jozef vond de vraag waarom hij een jurk droeg, zeer ongepast.

28 2 Het gezegde 1. Welk onderscheid maken we tussen gezegde en predicaat? In Handboek Spraakkunst gebruiken we de term predicaat in de betekenis wat over het onderwerp gezegd wordt. Het gezegde is veel beperkter: het is de werkwoordelijke kern van de zin. Zie p Welke niet-werkwoordelijke elementen behoren tot het gezegde? Delen van een werkwoordelijke uitdrukking, het partikel te voor een infinitief, het reflexieve voornaamwoord in een noodzakelijk reflexieve constructie, en (uiteraard) het eerste deel van een samengesteld werkwoord. In het geval van een naamwoordelijk gezegde hoort ook het predicaatsnomen tot het gezegde. Zie p. 182 en Wanneer heb je een gezegde zonder persoonsvorm? In een beknopte bijzin. Daarin is het gezegde een deelwoord of een infinitief. 4. Juist of fout: 1. De persoonsvorm is het gezegde. Fout. Het gezegde is het zinsdeel dat o.m. de persoonsvorm bevat. Het bevat álle werkwoorden en ook een aantal niet-werkwoordelijke elementen. Zie ook vraag 2 hierboven. Soms kan het gezegde wel enkel uit de persoonsvorm bestaan: Hij komt. 2. De persoonsvorm is het hoofdwerkwoord. Fout. Het hoofdwerkwoord is het semantisch belangrijkste werkwoord. Als de zin maar één werkwoord bevat, de persoonsvorm, dan is dat natuurlijk het hoofdwerkwoord. Als er meer werkwoorden zijn, dan is de persoonsvorm nooit het hoofdwerkwoord. Zie p Een passieve zin kan geen naamwoordelijk gezegde hebben. Juist. 4. Een zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp bevatten: Juist. 5. Als een naamwoordelijk gezegde een hulpwerkwoord van modaliteit bevat, bevat het ook een koppelwerkwoord. Natuurlijk. Een naamwoordelijk gezegde is per definitie een gezegde met een koppelwerkwoord. 5. Geef een voorbeeld van: 1. een equivalent van een koppelwerkwoord: Het valt me moeilijk. 2. een zin met een naamwoordelijk gezegde met twee hulpwerkwoorden: Het HAD iets moois KUNNEN worden. 3. een gezegdezin, ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent: Dit boek is geworden WAT ik ervan verwacht had.

29 4. een beknopte gezegdezin, ingeleid door een grammatisch verbindend voegwoord: Het is niet OM over naar huist te schrijven. 5. een naamwoordelijk gezegde met het koppelwerkwoorden voorkomen. Het kwam me merkwaardig voor. 6. een predicaatsnomen dat naar de vorm een nominale constituent is met een onbepaald voornaamwoord als kern. Het is iets merkwaardigs.

30 3 Onderwerp 1. Geef een syntactische operationele definitie van het onderwerp. Het onderwerp is dat zinsdeel dat bij passivering (als je de zin passief maakt) handelend voorwerp wordt. 2. Bespreek de verschillende soorten onderwerpen. Zie p Juist of fout: 1. In een passieve zin is het handelend voorwerp (door-bepaling) logisch onderwerp. Juist. 2. Als een zin een plaatsonderwerp bevat, bevat die zin ook altijd een getalsonderwerp. Fout. In een zin als Er werd gelachen staat geen getalsonderwerp. 4. Geef een voorbeeld van: 1. een voorlopig onderwerp: Het is niet altijd gemakkelijk om bescheiden te blijven. 2. een herhaald onderwerp: De paus, die is nog populairder dan Madonna. 3. een loos onderwerp: Het regent. 4. een onderwerpszin ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent: WAT jij zegt, is larie. 5. een onderwerpszin ingeleid door een vragend voornaamwoordelijk bijwoord: WAARAAN ik denk, doet niet ter zake. 6. een beknopte onderwerpszin ingeleid door een grammatisch verbindend voegwoord. Het is niet altijd gemakkelijk OM extreem sympathiek te zijn.

31 4 Het lijdend voorwerp 1. Geef twee operationele definities van het lijdend voorwerp. a. Het zinsdeel dat onderwerp wordt als je de zin passief maakt. b. Het zinsdeel dat bij nominalisering als een van-bepaling verschijnt bij het gesubstantiveerde) werkwoord. Zie p Geef een voorbeeld van: 1. een voorlopig lijdend voorwerp: Ik heb het wel gezien dat je in je neus pulkte! 2. een herhaald lijdend voorwerp: Willem, die willen we niet meer, tenzij hij wijzer wordt. 3. een lijdendvoorwerpszin, naar de vorm een zelfstandige zin: In haar koortsdroom riep Joke uit: Ik zal overwinnen! 4. een beknopte lijdendvoorwerpszin met een naamwoordelijk gezegde erin: Ze vindt het fijn om een meisje te zijn. (het is voorlopig LV)

32 5 Het meewerkend voorwerp 6 Het belanghebbend voorwerp 7 Het ondervindend voorwerp 1. Geef twee formele kenmerken van het meewerkend voorwerp. Zie p Juist of fout: het belanghebbend voorwerp begint met het voorzetsel voor. Fout. In formeel taalgebruik zijn ook voorzetseluitdrukkingen mogelijk als ten behoeve van, ten voordele van: Ze deed het ten behoeve van de kansarmen. 3. Geef een voorbeeld van: 1. een herhaald meewerkend voorwerp: Julia, die geef ik pas een kus als ze haar tanden poetst. 2. een possessieve datief: Ze liepen me voor de voeten. (= voor mijn voeten) 3. een ethische datief: Je bent me er eentje! 4. een herhaald ondervindend voorwerp. Romeo, die bevalt het niet dat Julia haar tanden niet wil poetsen.

33 8 Het voorzetselvoorwerp 1. Op grond van welke formele criteria kunnen we het voorzetselvoorwerp onderscheiden van de bijwoordelijke bepaling? Het voorzetselvoorwerp is altijd een voorzetselsconstituent, het begint met een vast voorzetsel en het kan (meestal) optreden als een voorlopig zinsdeel (in de vorm van een voornaamwoordelijk bijwoord). 2. Geef een syntactische operationele definitie van het voorzetselvoorwerp. Het zinsdeel dat in de vorm van een voornaamwoordelijk bijwoord voorlopig zinsdeel kan zijn. Als je je bijvoorbeeld afvraagt of het zinsdeel dat met aan begint bij het gezegde denken (hij denkt aan x), VZV is, dan onderzoek je of je een zin kunt maken waarin eraan verwijst naar iets wat verderop in de zin staat. Dat kan hier heel gemakkelijk: Hij denkt eraan dat hij de vuilbakken nog buiten moet zetten. Dus is het zinsdeel een VZV. (In de vorbeeldzin is eraan voorlopig VZV, en de bijzin het eigenlijke VZV). 3. De traditionele zinsontleding is geen consequente semantische ontleding. Leg uit en betrek in je antwoord het lijdend voorwerp en het voorzetselvoorwerp. Zie 8.1. De zinsdelen het doosje vermicelli en naar het doosje vermicelli in (1a) en (1b) hebben dezelfde betekenisrelatie tot het gezegde, maar ze krijgen een andere naam (zinsdeelsfunctie) op grond van een formeel verschil (voorzetsel of niet). 4. Juist of fout? 1. Het voorzetselvoorwerp kan niet voorkomen in een zin met een naamwoordelijk gezegde. Fout. Zie de opsomming van gezegdes met een VZV in par. 8.2 (bijv. gek zijn op). 2. Het voorzetselvoorwerp kan niet voorkomen in een passieve zin. Fout. Vergelijk: We denken aan jullie comfort. Er wordt aan jullie comfort gedacht. 3. Een zin met een voorzetselvoorwerp bevat minstens één voorzetsel. Fout. Als het voorlopige VZV weggelaten is, ontbreekt het voorzetsel: Ik ben bereid je te helpen. (ertoe is weggelaten) 4. Een zin met een voorzetselconstituent bevat minstens één voorzetsel. Juist. 5. Een voorzetselconstituent is altijd voorzetselvoorwerp. Fout. Een VzC kan bijvoorbeeld ook MV, BV of BWB: Ze gaf het aan haar leraar. Ze deed het voor haar vriend. Ze zat op een stoel.

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18 Inhoud Deel 1 Spelling 18 Inleiding 15 1 Grondbeginselen van de Nederlandse spelling 21 1.1 Verschil tussen klank en letter 22 1.2 Hoofdregels 22 1.3 Interactie tussen de regels 24 1.4 Belang van de regel

Nadere informatie

Z I N S O N T L E D I N G

Z I N S O N T L E D I N G - 1 - Z I N S O N T L E D I N G Waarom is zinsontleding zo belangrijk? Elke scholier op de middelbare school maar ook de kinderen op de lagere school, komen veelvuldig met zinsontleding in aanraking, eigenlijk

Nadere informatie

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden

Nadere informatie

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. 9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw

Nadere informatie

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Naam: 1 Inhoudsopgave: 3 - Onderwerp 4 - Persoonsvorm 5 - Gezegde 6 - Lijdend voorwerp 7 - Meewerkend voorwerp 8 - Werkwoorden 8 - Zelfstandig naamwoorden 9 - Bijvoeglijk

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww., Zinsontleding: onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, handelend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepalingen in zinnen.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Hoofdstuktoets [Je leert over] onderwerp, deelonderwerpen en hoofgedachte. 2F Ik kan onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. 2F Ik kan de hoofdgedachte van een tekst vinden. 2F Ik

Nadere informatie

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woordsoorten De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woord Uitleg Voorbeeld Werkwoord Lidwoord Zelfstandig Bijvoeglijk

Nadere informatie

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

LESSTOF. Ontleden en Benoemen LESSTOF Ontleden en Benoemen 2 Lesstof Ontleden en Benoemen INHOUD INLEIDING... 4 DOELGROEP... 5 STRUCTUUR... 6 INHOUD ONTLEDEN EN BENOEMEN 1... 10 INHOUD ONTLEDEN EN BENOEMEN 2... 17 Lesstof Ontleden

Nadere informatie

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8. Naam: Mijn doelenboekje Grammatica Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8 www.gynzy.com Inhoud & Legenda In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden: Taalkundige ontleding...3 Redekundige

Nadere informatie

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen Ontleden 1. Ontleden is een vorm van syntactische analyse die traditioneel op lagere en middelbare scholen onderwezen wordt (werd). Deze traditionele zinsontleding gaat terug op de Nederlandse spraakkunst

Nadere informatie

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 Inhoudsopgave 1 Русский алфавит Het Russische alfabet 10 2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 3 Фонетика Fonetiek

Nadere informatie

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren  CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE. Werkwoorden vervoegen CAPUT SECUNDUM TAALSTUDIE Werkwoorden vervoegen 1. De infinitief In de woordenlijst vinden we de woorden altijd in dezelfde vorm. Deze vorm, die we het grondwoord noemen, is voor een werkwoord de infinitief..

Nadere informatie

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei 2016 6.2 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Paragraaf 1 Dubbel op Onjuiste herhaling 2x een voorzetsel wordt gebruikt, maar 1 overbodig

Nadere informatie

Antwoorden Nederlands Ontleding

Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden door een scholier 1587 woorden 27 april 2010 5,8 10 keer beoordeeld Vak Nederlands Taalkundig ontleden; Lidwoorden; Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig

Nadere informatie

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Waarom? Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De vaardigheden

Nadere informatie

DE SAMENGESTELDE ZIN ONDERWERPSZIN. ( Wie niet sterk is ),( moet ) [ slim ] { zijn }.

DE SAMENGESTELDE ZIN ONDERWERPSZIN. ( Wie niet sterk is ),( moet ) [ slim ] { zijn }. 1 DE SAMENGESTELDE ZIN Voordat een zin als samengestelde zin ontleed kan worden, moet hij eerst als enkelvoudige zin ontleed zijn, d.w.z. in een zin met maar één persoonsvorm ( en andere zinsdelen). Een

Nadere informatie

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

1.2.3 Trappen van vergelijking 20 INHOUD DEEL I Woord voor woord 13 1.1 Zelfstandig naamwoord (substantief) 16 1.1.1 Definitie 16 1.1.2 Soorten 16 1.1.2.1 Soortnaam of eigennaam 16 1.1.2.2 Concrete of abstracte zelfstandige naamwoorden

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Grammatica zinsdelen 1F Grammaticale kennis: onderwerp, lijdend voorwerp, hoofdzin, bijzin, gezegde, persoonsvorm. 1E Grammaticale kennis: meewerkend voorwerp. 2E Grammaticale kennis: bijwoordelijke

Nadere informatie

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur.

Hiermee wijs je een speciaal iemand of iets aan. Je begint met de ene zinsstructuur en maakt de zin af in een andere zinsstructuur. Kernwoordenlijst Kernwoord Uitleg Voorbeeld Aanwijzend Achtervoegsel Afleiding Anakoloet (ontspoorde zin) Beknopte bijzin Bepaling van gesteldheid Betrekkelijk Bezittelijk Bijstelling Bijvoeglijk naamwoord

Nadere informatie

1

1 3a www.mevrouwzus.wordpress.com 1 1. pv= persoonsvorm 2. = zinsdeel 3. wwg = werkwoordelijk gezegde 4. nwg = naamwoordelijk gezegd 5. ond = onderwerp 6. lv = lijdend voorwerp 7. mv = meewerkend voorwerp

Nadere informatie

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010 1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan

Nadere informatie

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding. VOORBEELDPAGINA S Zinnen Zinsontleding Soorten zinnen Er zijn verschillende soorten zinnen. De meest gebruikte zijn: s MEDEDELENDE ZINNEN IN DE AANTONENDE WIJS )K GA VANDAAG NAAR HET STRAND s VRAGENDE

Nadere informatie

Inleiding: Combinaties

Inleiding: Combinaties Zinnen 1 Inleiding: Combinaties Combinaties op verschillende niveaus: Lettergrepen als combinaties van fonemen. Woorden als combinaties van morfemen. Zinnen als combinaties van woorden en woordgroepen.

Nadere informatie

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1 keer beoordeeld 4 maart 2018 7 Samenvatting door Syb 764 woorden 1 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Nederlands Nederlands Toets week 3 ZAKELIJKE TEKSTEN LEZEN Het onderwerp van een tekst bestaat uit een paar woorden. Een deel onderwerp

Nadere informatie

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek Jan Heerze Kortom Nederlandse grammatica Walvaboek WOORD VOORAF Kennis van de Nederlandse grammatica is geen doel in zichzelf, maar een hulpmiddel om tekortkomingen in eigen taalgebruik te corrigeren.

Nadere informatie

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen. STRUCTUUR De lesstof is ingedeeld in rubrieken (onderwerpen)

Nadere informatie

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet.

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet. Voornaamwoorden Door Henk Wolf. Groningen, 2014. In dit artikeltje leer je wat voornaamwoorden zijn, welke soorten voornaamwoorden er bestaan en welke kenmerken elk van die soorten heeft. Wat zijn voornaamwoorden?

Nadere informatie

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag

Grammatica. Op niveau onderbouw - Naslag Op niveau onderbouw - Naslag Grammatica In dit naslagdocument vind je de belangrijkste onderdelen van grammatica die in Op niveau onderbouw, leerjaar 1 t/m 3, worden behandeld. Als je wilt weten welke

Nadere informatie

2 hv. 1

2 hv.  1 2 hv www.mevrouwzus.wordpress.com 1 1. pv= persoonsvorm 2. = zinsdeel 3. wwg = werkwoordelijk gezegde 4. nwg = naamwoordelijk gezegd 5. ond = onderwerp 6. lv = lijdend voorwerp 7. mv = meewerkend voorwerp

Nadere informatie

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3 CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3 Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De

Nadere informatie

Pdf versie uitleg Grammatica

Pdf versie uitleg Grammatica Uitleg Grammatica Inleiding In deze zelfstudiemodule kun je grammatica oefenen. Grammatica betekent volgens de Van Dale Leer van het systeem van een taal, geheel van regels volgens welke woorden en zinnen

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief Bij de verschillende onderdelen van Taal actief kunt u onderdelen uit De bovenkamer

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen 7 instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema

Nadere informatie

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands colofon Dit overzicht is samengesteld door Josée Coenen, auteur van De bovenkamer. Vormgeving Marjo Starink Bazalt 2016 Voor meer

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Vak: Nederlands Klas: vmbo-tl 2 Onderdeel: Spelling 1 & 2 Digitale methode 1F Spelling: verdubbeling en verenkeling. 1F Spelling: vorming van het bijvoeglijk naamwoord. 1F Werkwoordspelling waarvan

Nadere informatie

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE

DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE DIOCESANE PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST BISDOM BRUGGE SECUNDAIR ONDERWIJS Kroniek van de begeleider Ik wens jullie eerst en vooral een energierijk 2013 met veel geluk zowel op persoonlijk vlak als professioneel.

Nadere informatie

Toets grammaticale termen met sleutel

Toets grammaticale termen met sleutel Schrijf Vaardig 1, 2 en 3 Methode met grammaticale opbouw voor anderstaligen Toets grammaticale termen met sleutel Marilene Gathier u i t g e v e r ij c o u t i n h o c bussum 2012 Deze toets hoort bij

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus ZELFSTANDIG NAAMWOORD Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig de slaaf de meester het gevecht het land het beest enkelvoud nominativus genitivus accusativus meervoud nominativus genitivus accusativus BIJVOEGLIJK

Nadere informatie

Appendix 2 Woordsoorten en fl exiecategorieën

Appendix 2 Woordsoorten en fl exiecategorieën Appendix 2 Woordsoorten en fl exiecategorieën woordsoort/ woordklasse categorie op basis van morfologische/syntactische/semantische eigenschappen gesloten opsombaar/geen nieuwe leden open niet-opsombaar/nieuwe

Nadere informatie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er

Nadere informatie

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8 Zinsontleding - Uitgebreid Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8 Inhoudsopgave Persoonsvorm 4 Onderwerp 6 Gezegde: werkwoordelijk en naamwoordelijk 7 Lijdend voorwerp

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv Inhoud 1 Spelling 5 1 geschiedenis van de nederlandse spelling in vogelvlucht 11 2 spellingregels 13 Klinkers en medeklinkers 13 Spelling van werkwoorden 14 D De stam van een werkwoord 14 D Tegenwoordige

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2018-2019 Klas: HV1 Lesperiode: 1 + 2 Diploma grammatica Methode: Nieuw Nederlands 5 e editie Hoofdstuk: Grammatica HF 1 t/m 6 Bladzijde: 25 t/m 30, 67 t/m 72, 109 t/m 114, 151 t/m 156, 193 t/m 198, 235

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren

Nadere informatie

In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen.

In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen. In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen. Mochten er aanvullingen zijn, kunt u altijd een e-mail sturen naar info@obs-delandweert.nl. ONTLEDEN Taalkundig ontleden. benoem de

Nadere informatie

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament

Beknopte grammatica. voor. de cursus. Grieks van het Nieuwe Testament Beknopte grammatica voor de cursus Grieks van het Nieuwe Testament versie 1.0 Menno Haaijman scripture4all.org Tijdens de try-out voor de cursus bleek dat veel, zo niet alle, toehoorders de Nederlandse

Nadere informatie

TAAL- en REDEKUNDIG ONTLEDEN

TAAL- en REDEKUNDIG ONTLEDEN TAAL- en REDEKUNDIG ONTLEDEN Blz. Onderwerp 2 Zelfstandig naamwoord 3 Betrekkelijk voornaamwoord 4 Bijvoeglijk naamwoord 5 Gezegde 6 Koppelwerkwoord 7 Lijdend en meewerkend voorwerp 8 Onderwerp 9 Persoonlijk

Nadere informatie

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek Bezoek- en postadres: Bredewater 16 2715 CA Zoetermeer info@uitgeverijbos.nl www.uitgeverijbos.nl 085 2017 888 Aan de totstandkoming van

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden

Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting Nederlands Redekundig ontleden Samenvatting door Bernard 1165 woorden 29 januari 2015 6,8 14 keer beoordeeld Vak Nederlands Redekundig ontleden Allereerst, wat is redekundig ontleden? Redekundig

Nadere informatie

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden. Ontleden Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden. Bij het redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen en geef je elk zinsdeel een redekundige naam. Deze zinsdelen

Nadere informatie

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: PIT HAVO-2 +HAVO/VWO-2 2016-2017 Vak: Nederlands Onderdeel: Spelling H1 en H2 Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1 en 2 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online De leerling kent de volgende

Nadere informatie

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I Grammatica I Rubriek Oefening Type Opgaven Uitleg Alle onderwerpen Totaaltoets Grammatica I (*) 42 1 Klanken/letters Deeltoets 1 (*) Naamwoorden Deeltoets 2

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Kernwoord Uitleg Voorbeeld Aanhalingstekens Accenttekens Achtervoegsel Afbreekteken Gebruik je voor een citaat of als iets niet letterlijk is bedoeld. Gebruik je om iets nadruk te geven of om dubbelzinnigheid te voorkomen. Een nietzelfstandig

Nadere informatie

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t.

71 S. instapkaarten taal verkennen 5KM. MALtABERG. QVRre. v;rw>r t. -t. v;rw>r t 7 S SS QVRre F9 - -t. t- L 5KM i r MALtABERG instapkaarten taal verkennen S -4 taal verkennen komt er vaak een -e achter. Taa actief. instapkaarten taal verkennen. groep 8 Maimberg s-hertogenbosch

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen. Zinsdelen Nederlands Bijvoeglijke bepaling Bijwoordelijke bepaling Lijdend voorwerp Meewerkend voorwerp Naamwoordelijk gezegde Onderwerp Persoonsvorm Voorzetselvoorwerp Werkwoordelijk gezegde Bijvoeglijke

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Formuleren

Samenvatting Nederlands Formuleren Samenvatting Nederlands Formuleren Samenvatting door Luca 1052 woorden 28 maart 2016 8,2 1 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Dubbelop Onjuiste herhaling; Tautologie; Pleonasme; Contaminatie;

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het programma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden op het

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands formuleren

Samenvatting Nederlands formuleren Samenvatting Nederlands formuleren Samenvatting door een scholier 1199 woorden 3 maart 2016 7,5 2 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Samenvatting formuleren Par 1 dubbelop

Nadere informatie

Extra opdrachten met het zinsbouwpakket. Bijlage bij het Basisboek syntaxis

Extra opdrachten met het zinsbouwpakket. Bijlage bij het Basisboek syntaxis Extra opdrachten met het zinsbouwpakket Bijlage bij het Basisboek syntaxis 1 Hoofdstuk 1: 1. De volgende opdrachten kun je alleen uitvoeren als je het zinsbouwpakket hebt. a. Zoek het puzzelstukje 'wolf'

Nadere informatie

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen 2.1 Meervoud pluralis Op weg naar A2: tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen Niet-telbare woorden hebben geen meervoud: rijst, muziek,

Nadere informatie

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC)

DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC) DE NOMINALE GROEP of NOMINALE CONSTITUENT (NC) 1. Definitie De nominale groep of nominale constituent (NC) bestaat principieel uit één woordgroep (soms één enkel woord) (i) die begint noch eindigt met

Nadere informatie

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8 Deel 1 Grammatica 1 1 WOORDSOORTEN 3 1.1 Tot welke woordsoort behoren de onderstreepte woorden in de volgende zinnen? 3 1.2 Multiple choice. Benoem de onderstreepte woorden 4 1.3 Benoem de onderstreepte

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Schooljaar 2015 2016 Nederlands havo vwo 1 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling H 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8 Tipboekje Herman Jozefschool Groep 8 Inhoudsopgave Tips: Woordsoorten Werkwoorden, Lidwoorden,Zelfstandige naamwoorden en eigen namen Bijvoeglijke naamwoorden,voorzetsels,vragende voornaamwoorden Bezittelijke

Nadere informatie

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten

Grammatica 2F. Doelgroepen Grammatica 2F. Omschrijving Grammatica 2F. meewerkend voorwerp. voegwoord alle woordsoorten Grammatica 2F Grammatica 2F bestrijkt de basisregels van de Nederlandse grammatica die op de basisschool worden aangeleerd en waarmee in het voortgezet onderwijs meestal nog wordt geoefend. Doelgroepen

Nadere informatie

Loopt vader met moeder in het park?

Loopt vader met moeder in het park? Oefening 3 Maak van de gewone zin een vraagzin. Kleur de persoonsvorm lichtblauw. 1. Vader loopt met moeder in het park. Loopt vader met moeder in het park? 2. Morgen ga ik boodschappen doen. Soms begint

Nadere informatie

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus. 1 Voeg een woord aan de zin toe zodat hij correct wordt. Micky werkt graag in tuin. Verbeter de fout in de zin. Floortje leeft

Nadere informatie

Online cursus spelling en grammatica

Online cursus spelling en grammatica Handleiding Online cursus spelling en grammatica Het hoofdmenu In het hoofdmenu kun je links op een niveau klikken. Daarnaast zie je een overzicht van de modules die bij dit niveau horen. Modules Rechts

Nadere informatie

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. Werkwoorden Hebben en zijn De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. persoon onderwerp hebben zijn 1 enk. ik heb ben 2 enk. jij/u hebt bent

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

Inleiding. 1 Doelstellingen

Inleiding. 1 Doelstellingen Inleiding 1 Doelstellingen De Nederlandse Grammatica voor Franstaligen (NGF) is bedoeld als een descriptieve grammatica die op grondig contrastief onderzoek van de Nederlandse en de Franse syntaxis is

Nadere informatie

1. Van taal naar taalwetenschap

1. Van taal naar taalwetenschap 1. Van taal naar taalwetenschap Opdracht 1.1 Vraag: Ga voor jezelf na hoe de verkleinwoorden van Nederlandse zelfstandige naamwoorden worden gevormd (dus: huis huisje, enzovoorts) en probeer zo de onbewuste,

Nadere informatie

Werkwoordelijk gezegde Dit zijn alle werkwoorden in een zin met alles wat bij deze werkwoorden hoort. 1. Francien stond maar te kijken.

Werkwoordelijk gezegde Dit zijn alle werkwoorden in een zin met alles wat bij deze werkwoorden hoort. 1. Francien stond maar te kijken. Ontleden Persoonsvorm 3 trucjes om de persoonsvorm te vinden zijn: 1. Maak van de zin een vraagzin. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. 2. Zet de zin in een andere tijd, de persoonsvorm

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp werkwoordelijk gezegde

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 10

Inhoud. 1 Spelling 10 Inhoud 1 Spelling 10 1 geschiedenis van de friese spelling (stavering) in het kort 10 2 spellingregels 12 Hulpmiddelen 12 Klinkers en medeklinkers 12 Lettergrepen 13 Stemhebbend en stemloos 13 Basisregels

Nadere informatie

(werkwoordelijk gezegde)

(werkwoordelijk gezegde) Grammatica 1F Grammatica 1F bestrijkt de basisregels van de Nederlandse grammatica die op de basisschool worden aangeleerd en waarmee in het voortgezet onderwijs meestal nog wordt geoefend. Doelgroepen

Nadere informatie

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal Basis letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer 1 2 3 getal 123.000 punt. komma, uitroepteken! vraagteken? Woordvolgorde Jij drinkt appelsap. Hij eet een banaan.

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Onderdeel: Grammatica zinsdelen H1-H3 (RTTI) Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1-3 Extra materiaal: Nieuw Nederlands Online Cambiumned.nl De leerling kent de theorie m.b.t. de zinsdelen: - persoonsvorm

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Fictie Klas: MH-1 Lesperiode:1 Taalportfolio In je taalportfolio komen 5 opdrachten die gedurende het jaar worden uitgedeeld en uitgelegd. In de eerste rapportperiode worden de eerste 3 opdrachten beoordeeld

Nadere informatie

3 vwo. 1

3 vwo.  1 3 vwo www.mevrouwzus.wordpress.com 1 1. pv= persoonsvorm 2. = zinsdeel 3. wwg = werkwoordelijk gezegde 4. nwg = naamwoordelijk gezegd 5. ond = onderwerp 6. lv = lijdend voorwerp 7. mv = meewerkend voorwerp

Nadere informatie

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST Bijdragen tot Joost Buysschaert in profiel Onder redactie van Sonia Vandepitte Bart Defrancq Lieve Jooken 37 JOOST WAS HET GEWOON OM DERGELIJKE ZINNEN TE ANALYSEREN.

Nadere informatie

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5 Taal actief 4 taal verkennen groep 5-8 taal verkennen groep 5 In dit document een overzicht opgenomen van de benodigde voor de lessen Taal verkennen groep 5. Deze kenn maakt onderdeel uit van de leerlijn

Nadere informatie

Aartsbisdom Mechelen-Brussel Vicariaat Onderwijs Diocesane Pedagogische Begeleiding Secundair Onderwijs

Aartsbisdom Mechelen-Brussel Vicariaat Onderwijs Diocesane Pedagogische Begeleiding Secundair Onderwijs Aartsbisdom Mechelen-Brussel Vicariaat Onderwijs Diocesane Pedagogische Begeleiding Secundair Onderwijs Vakdocumenten Frans (2004) Taalbeschouwing (Nederlands): verklarende woordenlijst Taalbeschouwing

Nadere informatie

3,7. Dubbelop: Tautologie: Pleonasme: Contaminatie: Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni keer beoordeeld.

3,7. Dubbelop: Tautologie: Pleonasme: Contaminatie: Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni keer beoordeeld. Samenvatting door een scholier 1713 woorden 8 juni 2010 3,7 7 keer beoordeeld Vak Nederlands FOUTENLIJST.: Dubbelop: Onjuiste herhaling: Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer word gebruikt, is

Nadere informatie

[vn.bw.] of PRONOMINALE ADVERBIA

[vn.bw.] of PRONOMINALE ADVERBIA DE VOORNAAMWOORDELIJKE BIJWOORDEN [vn.bw.] of PRONOMINALE ADVERBIA 1. Het principe (1a) Ik hou er niet veel van. (1b) Ik hou niet veel van hem/haar. (2a) Daar denk ik nooit meer aan. X (2b) Aan die denk

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Basisgrammatica Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Basisgrammatica Het computerprogramma Basisgrammatica

Nadere informatie

Studiewijzer TaalCompetent

Studiewijzer TaalCompetent TaalCompetent - Studiewijzer 1 Studiewijzer TaalCompetent leer-/werkboek basisvaardigheden taalbeheersing Nederlands 1 Werken met TaalCompetent 2 Overzicht uitwerkingen 3 Taaltoetsen voor de pabo 4 Kennistrainingen

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing

Programma van Inhoud en Toetsing Onderdeel: Grammatica zinsdelen (RTTI) Lesperiode: 1 Aantal lessen per week: 4 Hoofdstuk: 1, 2,3 & 5 Theorie blz 28, 68, 108, 188, 189 De leerling moet de volgende zinsdelen kennen: persoonsvorm onderwerp

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Grammatica Hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting Nederlands Grammatica Hoofdstuk 1 t/m 6 Samenvatting Nederlands Grammatica Hoofdstuk 1 t/m 6 Samenvatting door een scholier 1947 woorden 10 mei 2008 5,8 282 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Op nieuw niveau Woordsoort, Afk., omschrijving,

Nadere informatie

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing: Rapportperiode 1 Vak: Nederlands Onderdeel: LEZEN Docent: RKW 1 Aantal lessen per week: 4 Methode: Lees Mee Hoofdstuk: Blok 1 t/m 6 Blz. Weging: 1x 3x woordmixtoets 3x leestoets In totaal 6 cijfers Studievaardigheden:

Nadere informatie