t(ïj g 7 Technische Universiteit Eindhoven [jj te c h g h u u $ cc



Vergelijkbare documenten
STATISTISCH JAARBOEK STUDENTEN 2006 / 2007 D E R T I G S T E U I T G A V E

STATISTISCH JAARBOEK STUDENTEN 2004 / 2005 A C H T E N T W I N T I G S T E U I T G A V E

Eerste Kamer der Staten-Generaal

U I T S P R A A K

Opleidingsspecifieke deel OER, Opleiding / programma: BA Liberal Arts and Sciences

3.1.1 Bezoekersaantallen Open Dag

EFFECTIVITEIT EN EFFICIËNTIE VAN HET HOGER ONDER- WIJS: BELEIDSMATIGE ONTWIKKELINGEN

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Opleiding / programma: BA Liberal Arts and Sciences. Artikel Tekst 2.3 Colloquium doctum

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD:

Factsheet. Samenvatting

Studierendement en -uitval

Revisie Keuzegids Universiteiten 2015

Jaarlijkse Studenten Enquete (JSE) Behaalde resultaten en samenvatting. Studiejaar

BESLUIT: de volgende onderwijs- en examenregeling voor de opleiding Toegepaste Wiskunde vast te stellen:

MINISTERIE VAN ONDERWIJS WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag.4409 Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD: GELEZEN:

TOELICHTING INDICATOREN STUDIE IN CIJFERS WO d.d. mei 2017

BIJLAGE 1 BIJ 3TU.ONDERWIJS ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

Biologie, scheikunde en medische opleidingen

STATISTISCH JAARBOEK STUDENTEN 2002 / 2003 Z E S E N T W I N T I G S T E U I T G A V E

Onderwijs- en Examenregeling 2012/2013

Onderwijs- en Examenregeling 2010/2011

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING BACHELOROPLEIDING TECHNISCHE INFORMATICA

STUDIEGIDS PREMASTERPROGRAMMA ACCOUNTING & CONTROL


Basisgegevens opleidingsbeoordelingen Indicatoren en definities. 19 februari 2015

U I T S P R A A K

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

De besturen van de faculteiten Technische Natuurkunde, Scheikundige Technologie en Wiskunde en Informatica:

Deficiënties. bij de overstap van vwo naar universiteit voor de opleidingen Geneeskunde Tandheelkunde Diergeneeskunde.

Over verenigingslidmaatschap en studiesucces.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

BIJLAGE 1 BIJ 3TU.ONDERWIJS ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

MINISTERIE VAN ONDERWIJS WETENSCHAP EN CULTUUR No. Ag Paramaribo, 30 juni 2017 DE MINISTER VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR GEHOORD:

handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN

TOELICHTING INDICATOREN STUDIE IN CIJFERS HBO d.d. mei 2017

Achtergrondinformatie

DEEL 3: VOOROPLEIDINGSEISEN EN EISEN PROPEDEUSE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voor alle overzichten geldt dat de cijfers betrekking hebben de vestigingen in Den Haag, Delft, Zoetermeer en Leiden;

Studiejaar Model Onderwijs- en examenregeling (Bachelor)

Samenvatting resultaten Quick Scan Aansluiting HBO-TU/e

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING BACHELOROPLEIDING

REGELING FINANCIËLE ONDERSTEUNING OP GROND VAN OVERMACHT

Curriculumevaluatie BA Wijsbegeerte

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Opleidingsspecifieke bijlage van de onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleiding Scheikundige Technologie

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

q WO q UNIVERSITEIT q HOGESCHOOL INFORMATIEFORMULIER VERDIEPINGSFASE (HBO/WO) Ik heb me in de volgende opleiding verdiept: HBO Naam opleiding: Plaats:

d.d. 30 juni 2011 Overzicht Bestuurlijke Informatie voor Bilateraal Overleg 2011 Faculteit Wiskunde en Informatica

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Protocol PDG en educatieve minor

Onderwijs- en examenregeling Masteropleiding Dramaturgie. Paragraaf 1 Algemene bepalingen. art. 1.1 toepasselijkheid van de regeling

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

Regeling aanwijzing opleidingen in het hoger onderwijs inzake toelating deficiënte studenten 2007

Onderwijs- en Examen Regeling (OER) Programma Bacheloropleiding Sociologie Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

U I T S P R A A K

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Minor in het buitenland Mogelijkheden bij de opleiding Geneeskunde

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

gelet op: de artikelen 7.13, 9.15, 9.18 en 9.38 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Van mbo en havo naar hbo

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN

U I T S P R A A K

NOTITIE. De onderstaande figuren geven informatie weer over: Uitval in jaar 1; Het behalen van de propedeuse, in jaar 1 en 2; Het bachelorrendement.

VERSLAG VAN DE CURSUS STUDIEVAARDIGHEDEN VOOR EERSTEJAARS BOUWKUNDE STUDENTEN SEPTEMBER - DECEMBER rapport Dr. 29.

CBE-1142 (030)

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING. Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen. Deel 2 (Opleidingsspecifiek deel): Bachelor Wijsbegeerte

Normkader: Onderwijsmonitor 2017 (opleidingen)

Overzicht doorstromen, diplomeren en vrijstellen van keuzedelen

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Tweede Kamer der Staten-Generaal

A. Hieronder is voor zover van toepassing nadere facultaire invulling per artikel gegeven:

Algemene informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008

TOETSINGSKADER INNOVATIEPLANNEN LERARENOPLEIDINGEN HB

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1b, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

REGELING FINANCIËLE ONDERSTEUNING OP GROND VAN OVERMACHT

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008

Lotgevallen W&I 1993 p. 5

Diploma behaald. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

U I T S P R A A K

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Normkader: Onderwijsmonitor 2017 (facultair).

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

REGLEMENT SELECTIE VOOR NUMERUS FIXUS BACHELOROPLEIDINGEN

In aanvulling op bovenstaande voorwaarden gelden de volgende aanvullende toelatingsvoorwaarden per track:

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

BIJLAGE 1 BIJ 3TU.ONDERWIJS ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

Opleidingsspecfiek deel BA Kunstgeschiedenis. colloquium doctum

vra2001ocw.022 Bekostigingsbesluit WHW in verband met het kunstonderwijs

Transcriptie:

V g 7 t(ïj Technische Universiteit Eindhoven m h g h [jj te c h u ~ G IJ 0 u u rl - $ cc LU 0 z 0

ONDERWIJSVERSLAG 1990 VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Technische Universiteit ~ Eindhoven Eindhoven, mei 1991

Reacties op dit Onderwijsverslag kunnen schriftelijk worden gericht aan: Het College van bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven Den Dolech 2 Postbus 513 5600 MB EINDHOVEN Telefoon Telex Telefax (040) 479111 51163 445187 @ TUE Eindhoven 1991

Algemeen deel

INHOUD ALGEMEEN DEEL Doel en opzet 9 Hoofdstuk 1: Onderwijsontwikkelingen op instellingsniveau Missie van de TUE 10 Visitaties 10 Verkenningseemmissies 11 Kwaliteitszorg 11 Vergroting uitstroom ingenieurs 14 Hoofdstuk 2: Het initieel hoger onderwijs Het onderwijsaanbod 17 Aantallen eerstejaars 18 Aantal ingeschreven studenten 18 Numerieke rendementen 21 Afgelegde examens 37 Inzet wetenschappelijk personeel 38 Hoofdstuk 3: Het post-initieel hoger onderwijs AIO opleidingen 40 AIO netwerken 41 Instituut Vervolgopleidingen 42 ontwerpersopleidingen 42 Korte onderzoekersopleidingen 43 Afstandsonderwijs 44 Postdoctorale beroepsopleidingen 45 Lerarenopleiding 45 Overig post-initieel hoger onderwijs 46 Hoofdstuk 4: Internationalisering, algemene vorming en emancipatie Internationalisering 48 Ontwikkelingssamenwerking 51 Studium Generale 52 Vredescentrum 53 Bureau Studentenpsychologen 54 Stichting Inter Kommunikatie 54 Wetenschapswinkels SS Verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's 56 Emancipatie 56

ONDERWIJSVERSLAG TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN 1990 Doel Het onderwijsverslag heeft een tweeledig doel. Enerzijds dient het verslag om aan te geven welke acties in het desbetreffende jaar zijn genomen ter uitvoering van het in het TUE Ontwikkelingsplan geformuleerde onderwijsbeleid. Als zodanig vormt het een onderdeel van de cyclus beleidsformulering, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Anderzijds heeft het verslag een duidelijke externe werking waar het wordt gebruikt om het door de universiteiten verzorgde onderwijs in kwantitatieve en kwalitatieve zin onderling te kunnen vergelijken. De actualiteit van de kwaliteit van het onderwijs noodzaakt tot een heldere en adequate beschrijving van hetgeen de TUE op dit gebied de samenleving te bieden heeft. Opzet De opzet van het onderwijsverslag 1990 is als volgt. Het verslag bestaat uit een Algemeen deel en een Bijzonder deel. In het Algemeen deel wordt in een viertal hoofdstukken verslag gedaan van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van onderwijs op instellingsniveau (Hoofdstuk 1), het initieel hoger onderwijs (Hoofdstuk 2), het post-initieel hoger onderwijs (Hoofdstuk 3) en van het gevoerde beleid op het gebied van internationale samenwerking, de meer algemene ontwikkeling van studenten (Studium Generale, Vredescentrum, Wetenschapswinkels, Bureau Studentenpsychologen, Stichting Inter Kommunicatie), verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's en het emancipatiebeleid (Hoofdstuk 4). Het Bijzonder deel omvat de onderwijsverslagen van de faculteiten, het Rekencentrum en het Instituut Vervolgopleidingen. ln de bijlagen zijn overzichten opgenomen van de gehanteerde definities en afkortingen. 9

Hoofdstuk 1 Onderwijsontwikkelingen op instellingsniveau Missie van de TUE In 1990 is de discussie voortgezet omtrent het uitdragen van het algemeen TUE-beleid en de profilering van de TUE in een missiedocument. Dit heeft geleid tot de in het Ontwikkelingsplan TUE 1991-1994 vermelde 'Missie van de Technische Universiteit Eindhoven'. Om op nationaal en internationaal niveau mede leiding te kunnen geven aan de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zijn wetenschappelijk opgeleide personen van vitaal belang. Het opleiden van deze mensen rekent de TUE tot een van haar voornaamste doelstellingen: De onderwijs-kernactiviteiten van de TUE zijn: het opleiden tot academisch gevormd ingenieur; het opleiden tot wetenschappelijk onderzoeker; het opleiden tot technologisch ontwerper. Tevens hecht de TUE veel waarde aan het verzorgen van: 'continuing education' in de technische wetenschappen; eerstegraads lerarenopleidingen in wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Naast het bijbrengen van de door de samenleving gewenste kennis, kunde en sociale vaardigheden, rekent de TUE het tot haar taak studenten en assistenten-in-opleiding te stimuleren in het ontwikkelen van hun intellectuele bekwaamheden en in het bevorderen van een kritische houding en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Ook het scheppen van voorwaarden tot culturele vorming en het bieden van faciliteiten voor lichamelijke vorming en sport rekent de TUE tot haar taken. Het Europa van na 1992 vereist een internationale oriëntatie van de door de TUE opgeleide ingenieurs. Bij dit alles hoort een systeem van interne en externe, nationale en internationale, kwaliteitsbewaking. De interne kwaliteitszorg op facultair niveau komt aan bod in de paragrafen 2 (Het systeem van kwaliteitszorg) in het Bijzonder Deel. De interne kwaliteitszorg op TUE-niveau evenals de externe kwaliteitszorg door visitatie- en verkenningseemmissies wordt in dit hoofdstuk beschreven. Voor een goed voorbeeld van internationale kwaliteitsbewaking wordt verwezen naar het verslag van de faculteit Technische Bedrijfskunde. Visitaties In het kader van de externe kwaliteitszorg worden de studierichtingen periodiek doorgelicht door een visitatiecommissie van de VSNU. In april 1990 verscheen het eindrapport van de visitatiecommissie Wiskunde en Informatica. Ondanks enkele punten van kritiek zijn de bevindingen van de commissie die de faculteit in mei 1989 bezocht, overwegend positief. Voor de studierichting Technische Wiskunde is de commissie van oordeel dat het bestaande systeem voor kwaliteitszorg, waarin de studierichtingscommissies, de Commissie Lagerejaars Wiskunde Onderwijs, de Commissie Onderwijs, de P-coördinator, 10

de D-coördinator en de Studentenraad zich regelmatig buigen over vakinhoudelijke, onderwijskundige en curriculaire aspecten van het onderwijsprogramma, voldoet. De opleiding wordt duidelijk toepassingsgericht bevonden met daarnaast de mogelijkheid tot fundamenteel gerichte specialisatie. Voor de studierichting Technische Informatica kwam de commissie eveneens tot de conclusie dat het systeem van kwaliteitszorg voldoet, terwijl de opleiding wordt omschreven als fundamenteel met goede mogelijkheden voor toepassingagerichte specialisaties. De faculteit heeft de aanbevelingen van de commissie inzake het te gedetailleerde takenpakket van de studierichtingacommissies en een vroegtijdiger signalering van achterstand in de studievoortgang ter harte genomen. De commissie was er niet mee ingenomen dat de eerste herkansing na een tentamen pas weer in augustus kan plaatsvinden. Voor enkele vakken lopen thans experimenten om deze herkansing te vervroegen, bijvoorbeeld na het wintertrimester voor een vak uit het herfst trimester. Voor beide studierichtingen signaleert de commissie dat het beleid bij de opstelling van het onderwijsprogramma erop gericht is behoorlijk rekening te houden met de wensen van het afnemende veld, waarmee dan ook geregelde contacten bestaan. Het bezoek van de visitatiecommissie Elektrotechniek en Informatietechniek zal in januari 1991 plaatsvinden; ter voorbereiding daarvan bracht de faculteit in november 1990 een zelfstudie uit. Verkennings- De Verkenningscommissie Biofysica bezocht de TUE in 1989. De commissies discussie over de bevindingen van de commissie wordt in 1991 gevoerd op basis van het eindrapport 'Biofysica in Nederland' dat begin 1991 verscheen. De Verkenningscommissie Wiskunde sloot in 1990 de bezoeken aan de Nederlandse universiteiten af; de commissie had de TUE al in 1989 bezocht. Het eindrapport van de commissie wordt in de eerste helft van 1991 verwacht. Kwaliteitszorg Zowel in het Ontwikkelingsplan 1989-1992 als in het ontwikkelingsplan 1991-1994 worden concrete voornemens genoemd op het gebied van de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. In deze paragraaf wordt weergegeven welke acties in het kader van deze voornemens zijn ondernomen. Het betreft de volgende onderwerpen: Het tot stand brengen van een set van onderwijsindicatoren. Studie naar de hantering van de functies van de P-fase (oriënterend, selecterend, verwijzend). Studie naar de begeleiding van studenten in het tweede studiejaar die nog niet in het bezit zijn van het P diploma. Onderzoek naar de oorzaken van studiestaking. 11

Onderzoek naar de oorzaken van het overschrijden van de maximale inschrijvingsduur. De verdere perfectionering van het studievoortgangsregistratiesysteem. Het produceren van een overzicht van alternatieve onderwijsvormen. De implementatie bij de faculteiten van het aan de TUE ontwikkelde systeem van cursus- en docentevaluatie. Daarnaast zijn ook nog andere acties ondernomen die verband houden met de kwaliteitszorg van het TUE-onderwijs. Ook deze zullen hier besproken worden. In het Ontwikkelingsplan 1991-1994 wordt het tot stand brengen van een set van onderwijsindicatoren cruciaal genoemd voor de toetsing van de kwaliteit van het onderwijs als proces en als produkt. In november 1990 heeft de Universiteitsraad kennis genomen van het voornemen van het College van Bestuur om vanaf 1991 een compleet overzicht samen te stellen van alle voorhanden kwantitatieve gegevens (performance indicators/kengetallen) met betrekking tot het gerealiseerde beleid. Deze zullen zo mogelijk worden voorzien van historische informatie en toekomstverwachtingen. Deze performance indicators/kengetallen vormen de ingang van de belaidsevaluatie op instellingsniveau. Conclusies hieruit zullen aan de Universiteitsraad worden toegezonden. Zij zijn vertrekpunt voor de opstelling van het Ontwikkelingsplan 1993-1996. De discussie omtrent onderwijsindicatoren is tegen de achtergrond van dit voornemen voortgezet. Dit heeft inmiddels geresulteerd in een voorbeeld van een mogelijke set van performance indicators/kengetallen, waaraan een aantal mogelijke performance indicators/kengetallen die specifiek op het onderwijsproces betrekking hebben is toegevoegd. In mei 1990 heeft de Bestuurscommissie Onderwijs (COW) een studie naar de hantering van de functies van de P-fase (oriënterend, selecterend, verwijzend) en naar de begeleiding van tweedejaars studenten zonder P-diploma afgerond. De voornaamste informatiebronnen bij deze studie waren de reacties van de faculteiten op een door de COW opgestelde vragenlijst, de facultaire onderwijsverslagen 1989 en de bevindingen van de visitatiecommissie Wiskunde en Informatica. Gebleken is dat er vaak verwarring bestaat over de begrippen oriënterend, selecterend en verwijzend. Een belangrijk nevenresultaat van de cow-studie is dan ook dat overeenstemming is bereikt over een heldere definiëring van deze begrippen. De door het College van Bestuur onderschreven eindconclusie van de COW luidde dat zich geen voor verbetering in aanmerking komende probleemsituaties voordeden. De COW zag geen aanleiding voor een nadere studie op instellingsniveau en achtte het niet noodzakelijk om concrete aanbevelingen te doen. Door de Universiteitsraad werd het als omissie gezien dat, m.b.t. de selecterende functie van de P-fase en de begeleiding van tweedejaars studenten zonder P-diploma, niet naar de mening van studenten was gevraagd. 12

Het College van Bestuur stemde in met het voorstel om studenten hierover te enquêteren. De opdracht hiertoe werd verstrekt aan het Bureau Studentenpsychologen. Inmiddels zijn studenten van de instroomgeneraties 1987 en 1988 geënquêteerd. Naar verwachting zullen de eindresultaten in juni 1991 ter beschikking zijn. Door het Bureau Studentenpsychologen is aan de TUE een uitgebreid onderzoek verricht naar de oorzaken van studiestaking in de D-fase en naar de oorzaken van het overschrijden van de zesjarige inschrijvingsduur, in het onderzoek studievertraging genoemd. Onder andere zijn ten behoeve van dit onderzoek twee grote enquêtes gehouden. Bij de eerste enquête zijn de, in totaal 273, studiestakers en vertraagden van de generatie 1983 aangeschreven. Op deze aanschrijving hebben 94 studenten (34\) gereageerd. Er is met name geopteerd voor het uitvoerig bekijken van de generatie 1983 omdat deze groep studenten in september 1989 afgestudeerd had moeten zijn, zodat een volledig beeld van de studiestaking en studievertraging kan worden gegeven. Bovendien is deze generatie aan het begin van de studie door het BSP benaderd voor een onderzoek naar studeergedrag en studievoortgang, zodat van deze groep studenten reeds een groot aantal gegevens beschikbaar was. Bij de tweede enquête zijn van de generaties 1984 tjm 1988 alle studenten aangeschreven die zijn afgestudeerd of gestaakt in de D-fase. Van de generatie 1984 zijn ook de vertraagden benaderd. In totaal zijn 1211 vragenlijsten verzonden en hebben 543 studenten (45\) gereageerd. Van dit onderzoek zullen de eindresultaten in juni 1991 ter beschikking zijn. Op de TUE is men bezig met de invoering van het centrale onderwijsinformatiesysteem OWIS. De eerste fase van de invoering van OWIS is in 1990 voltooid. Met dit systeem, dat aan alle faculteiten ter beschikking staat, is het onder andere mogelijk om op ieder gewenst moment een overzicht te krijgen van de studievoortgang van iedere student. In de tweede fase van de invoering van OWIS zullen onder andere de grafische mogelijkheden van het systeem worden vergroot. Informatie over de studiebegeleiding en de studievoortgangsregistratie bij de faculteiten vindt u in het Bijzonder Deel van dit verslag. In opdracht van het College van Bestuur is bij de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen een onderzoek naar alternatieve onderwijsvormen verricht dat in mei 1990 heeft geresulteerd in het rapport 'Onderwijsvormen'. In dit rapport worden onder het begrip onderwijsvormen zowel didactische werkvormen als onderwijsorganisatievormen verstaan. van beide categorieën wordt een overzichtelijke inventarisatie gepresenteerd, waarin de essentie van de diverse onderwijsvormen uiteengezet wordt. Het rapport is door het College van Bestuur aan de faculteiten aangeboden met de aanbeveling om met de inhoud ervan hun voordeel te doen. Tevens is op verzoek van de 13

Universiteitsraad aan de faculteiten meegedeeld dat indien er bij de eventuele invoering van alternatieve onderwijsvormen financiële problemen rijzen, bezien kan worden of centrale ondersteuning wenselijk en mogelijk is. In 1989 is door de TUE een systeem voor cursus- en docentevaluatie (USE) ontwikkeld. Bij die ontwikkeling Z1Jn in het studiejaar 1989-1990 de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen en de studierichtingen Technische Natuurkunde en Scheikundige Technologie betrokken geweest. Met ingang van het studiejaar 1990-1991 is het systeem voor alle faculteiten beschikbaar en neemt het gebruik ervan snel toe. De inpassing in facultaire systemen van kwaliteitszorg wordt in de paragrafen 2.1.5. van het Bijzonder Deel toegelicht. De plannen van de minister van Onderwijs en Wetenschappen om het recht op studiefinanciering te beperken tot vijf jaar (voor het WO), vormen voor de universiteiten een aanleiding zich te bezinnen op de vraag hoe de studieduur beter in overeenstemming zou kunnen worden gebracht met de cursusduur. In het kader hiervan is aan de TUE de Bestuurscommissie Groepsonderwijs ingesteld die zich heeft beraden over de mogelijkheden van groepsonderwijs in de P-fase met als doelstelling bij te dragen tot verkorting van de studieduur. In december heeft deze commissie haar eindadvies uitgebracht. In deze rapportage wordt een totaal pakket van concrete maatregelen voorgesteld die moeten bijdragen aan optimalisatie van het P-rendement na 1 jaar. Een proefperiode waarin bijvoorbeeld twee faculteiten gedurende het eerste studiejaar experimenteren met de toepassing van deze aanbevelingen acht de commissie van cruciaal belang. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat met ingang van het studiejaar 1991/1992 met een dergelijk experiment wordt gestart. In het kader van de richtlijn ex artikel 61, lid 1 WWO inzake bewaking van de studietermijnen, is de faculteiten gevraagd te melden hoe vaak er in 1990 een verzoek om verlenging stageduur/afstudeerperiode is ingediend. Dit blijkt alleen bij de faculteit Technische Natuurkunde in twee gevallen (stages) te zijn voorgekomen en bij de overige faculteiten niet. Vergroting uitstroom ingenieurs Naast alle activiteiten die op het gebied van kwaliteitszorg worden ondernomen en die kunnen leiden tot vergroting van de uitstroom, wordt veel aandacht besteed aan het bewerkstelligen van een toename van de uitstroom door middel van vergroting van de instroom. Voorlichting en werving Z1Jn daarbij belangrijke aspecten. Bij de dienst In- en Externe Betrekkingen (leb) kregen studentenwerving en studievoorlichting gedurende 1990 de hoogste prioriteit. Om te beginnen organiseerde leb een landelijke schooldekanendag met als thema 'Leven in een informatiemaatschappij; wat staat ons (nog) te wachten?' Zowel in het voorjaar als in het 14

najaar werden voorlichtingsdagen gehouden voor vwo-ers met belangstelling voor een studie aan de TUE. Achteraf werden de ervaringen in samenspraak met de studievoorlichters van de faculteiten en andere direct betrokkenen geëvalueerd. Dat leverde bruikbare informatie op voor de verdere verbetering van de opzet en uitvoering van de voorlichtingsdagen. Over het algemeen waren de ervaringen overigens positief. Voor HTO-ers met interesse in een studie aan de TUE organiseerde IEB een speciale informatiemiddag. Verder werden in september THEA-dagen (de voorlichtingsdagen voor meisjes) gehouden in samenspraak met de voorlichtingabureaus van 'Delft' en 'Twente'. De THEA-dagen werden uitgebreid geëvalueerd (onder meer via een enquête onder alle deelneemsters)1 bovendien werden de evaluatierapporten van TUE, UT en TUD uitgewisseld. De algemene conclusie is: doorgaan in goede onderlinge samenwerking en de opzet van de dagen waar mogelijk verder verbeteren. Bij deze THEA-dagen en bij de voorlichtingsdagen voor vwo-ers in het najaar werd gebruik gemaakt van de videofilm 'Greep op de toekomst'. De film heeft een wervend karakter en werd met veel enthousiasme ontvangen. Ook vanuit de faculteiten werd in 1990 aan de ontwikkeling van wervende of voorlichtende videoprogramma's gewerkt. Zo kwamen er programma's gereed over wiskunde, informatica en werktuigkundige medische technologie. In het najaar werd door het IEB onderzoek verricht naar zin en mogelijkheden van een speciaal videoprogramma om meisjes voor een studie aan de TUE te interesseren. Op basis van de resultaten werd geconcludeerd dat een op deze doelgroep afgestemde brochure een beter bruikbaar instrument zou zijn. Met de voorbereiding van deze brochure werd begonnen. De TUE zal geen propedeuse-opleiding in de Werktuigbouwkunde starten in Utrecht. Deze beslissing is genomen in nauw overleg met de Hogeschool Utrecht, waar deze opleiding zou worden ondergebracht. Het belangrijkste argument om niet met de plannen door te gaan, is het geringe aantal studenten dat zich tot nu toe voor Werktuigbouwkunde in Utrecht heeft aangemeld. Bij een aantal van 20 studenten in het eerste jaar zou de propedeusevestiging levensvatbaar zijn. Ondanks alle mogelijke inspanningen op het gebied van voorlichting en werving bleef het aantal aanmeldingen echter beperkt tot 12. Het is denkbaar dat bij veranderde omstandigheden, zoals het opengaan van de EG-grenzen in 1992 of de invoering van het vak techniek op middelbare scholen, er aanleiding is om een hernieuwde poging tot het oprichten van een P-vestiging in Utrecht te wagen. Zo mogelijk met meerdere studierichtingen tegelijk. Een positief punt bij dit alles is de goede relatie die door het leveren van een gezamenlijke krachtsinspanning met de Hogeschool Utrecht is ontstaan. De TUE en de Hogeschool Utrecht zijn een raamovereenkomst aangegaan waarbinnen ruimte is voor samenwerking op allerlei gebieden. De faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen biedt sinds 1983 een opleiding tot ingenieur Techniek en 15

Maatschappij aan, als een vrije studierichting bestaande uit een doctoraal fase met een driejarig programma. Sinds 1989 bestaat binnen de faculteit ook een doorstroomprogramma dat opleidt tot het doctoraal examen Techniek en Maatschappij. Dit programma is ingesteld door de Universiteitsraad op basis van artikel 17A van de WWO. Tot deze opleiding worden toegelaten bezitters van een diploma van een van de vierjarige studierichtingen in het Hoger Technisch Onderwijs. In 1989 bedroeg de instroom 40 studenten, in 1990 circa 100. Bovendien is in 1990 een propedeuse-fase aan het programma van de studierichting toegevoegd. Het stelt vwo-abituriënten in staat meteen aan de TEMA-opleiding te beginnen. De introom bij aanvang van dit P-programma in september bedroeg 55 studenten. In totaal nam het aantal eerstejaars studenten bij TEMA toe van 48 in het studiejaar 1989/1990 tot 176 in het studiejaar 1990/1991. 16

Hoofdstuk 2 Bet initieel hoger onderwijs Het onderwijsaanbod Het initieel hoger onderwijs is opgedeeld in een propedeutische (P-) fase en een doctorale (0-) fase, af te sluiten met respectievelijk een P- en een 0-examen. De TUE telde in 1990 acht faculteiten die tezamen elf voltijdse studierichtingen verzorgden. De TUE kent drie zogeheten vrije studierichtingen; instroom vindt direct plaats in de D-fase op basis van een binnen een andere studierichting verkregen P-examen. In 1990 is aan het programma van de studierichting Techniek en Maatschappij ook een eigen propedeuse fase toegevoegd. Bovendien kent de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen sinds 1989 een doorstroomprogramma conform art. 17A van de WWO dat opleidt tot het doctoraalexamen Techniek en Maatschappij. Tabel 2.1. geeft een overzicht van de studierichtingen die in 1990 door de TUE werden verzorgd. Voor een gedetailleerde beschrijving van de studierichtingen wordt verwezen naar de facultaire bijdrage in het Bijzonder deel van dit verslag. Voor de definities van de in dit hoofdstuk gehanteerde begrippen, zoals bijvoorbeeld 'eerstejaars student wostudierichting', wordt verwezen naar bijlage 1. Tabel 2.1: Overzicht studierichtingen TUE Faculteit Studierichting Regulier Vrije Ooorstr. Technische Bedrijfskunde Technische Bedrijfskunde Wiskunde en Informatica Technische Wiskunde Wiskunde en Informatica Technische Informatica Technische Natuurkunde Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Werktuigbouwkunde Werktuigbouwkunde Werktuigkundige Med. Technol. Elektrotechniek Elektrotechniek Elektrotechniek Informatietechniek Scheikundige Technologie Scheikundige Technologie Bouwkunde Bouwkunde Wijsbegeerte en Maatschappijwetensch. Techniek en Maatschappij * * * * * studierichting prog. met P zonder P 17A, WWO * * * * In het Academisch Statuut vastgelegde studierichtingen 17

Aantallen eerstejaars In tabel 2.2. is het aantal eerstejaars studenten WO-studierichting vermeld. Tabel 2.2: Aantallen eerstejaars studenten WO studierichting TUE Peildatum: 1 december 1990.. Studierichting propedeutische doctorale Totaal fase fase man vr tot man vr tot man vr tot Technische Bedrijfskunde 324 59 383 7 2 9 331 61 392 Technische Wiskunde 33 10 43 0 0 0 33 10 43 Technische Natuurkunde 122 12 134 0 2 2 122 14 136 Werktuigbouwkunde 283 21 304 1 0 1 284 21 305 Elektrotechniek 189 5 194 0 0 0 189 5 194 Scheikundige Technologie 163 28 191 1 1 2 164 29 193 Bouwkunde 146 69 215 1 0 1 147 69 216 Technische lnfor.atica 115 10 125 2 0 2 117 10 127 Techniek en Maatschappij 33 22 55 109 12 121 142 34 176 Werkt. Medische Technolog. 6 1 7 6 1 7 Informatietechniek 47 0 47 47 0 47 Totaal 1408 236 1644 174 18 192 1582 254 1836.. Het vermelde aantal studenten heeft alleen betrekking op diegenen die het P diploma hebben behaald. Uiteraard zijn er studenten die al een begin maken met het D fase onderwijs voordat zij het P diploma hebben behaald. Met name bij de vrije studierichtingen speelt dit een rol en is het aantal studenten dat in 1990 is gestart groter dan het hier weergegeven aantal. Bij TEMA is de instroom in het doorstroomprogramma in het vermelde aantal inbegrepen. Bij vergelijk van de gegevens in tabel 2.2. over 1990 met de gegevens over 1989 kan opgemerkt worden dat er voor wat betreft groei danwel afname van het aantal eerstejaars grote verschillen tussen de studierichtingen zijn. Veruit de grootste verandering doet zich voor bij TEMA waar het aantal eerstejaars is toegenomen van 48 naar 176. Het totaal aantal eerstejaars is toegenomen van 1725 tot 1836. Bemoedigend is ook de toename van het aandeel vrouwelijke eerstejaars van 12,4 naar 13,8 procent. Aantal ingeschreven studenten Tabel 2.3.1. geeft per studierichting het aantal ingeschrevenen aan de TUE voor de studiejaren 1986 t/m 1990 weer, waarbij onderscheid is gemaakt tussen studenten wo, extranei en toehoorders nieuwe stijl/auditoren. 18

Tabel 2.3.1: Aantallen ingeschrevenen TUE Peildatum: 1 december 1990 toeh. nw.stijl/ studie studie studenten IJO extraneï auditoren* Totaal richting jaar man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot Bdk 1986 1100 146 1246 40 5 45 14 3 17 1154 154 1308 1987 1112 180 1292 63 2 65 15 2 17 1190 184 1374 1988 1116 208 1324 77 4 81 8 0 8 1201 212 1413 1989 1184 227 1411 97 6 103 29 0 29 1310 233 1543 1990 1226 238 1464 86 7 93 44 1 45 1356 246 1602 Wsk 1986 294 53 347 0 0 0 2 0 2 296 53 349 1987 288 55 343 0 1 1 1 0 1 289 56 345 1988 223 45 268 2 0 2 3 0 3 228 45 273 1989 166 48 214 1 0 1 5 1 6 172 49 221 1990 161 50 211 2 1 3 9 1 10 172 52 224 N 1986 528 27 555 7 0 7 8 1 9 543 28 571 1987 516 35 551 6 0 6 19 1 20 541 36 577 1988 493 31 524 6 0 6 9 0 9 508 31 539 1989 525 37 562 4 1 5 18 0 18 547 38 585 1990 531 43 574 12 0 12 24 0 24 567 43 610 11 1986 1001 34 1035 10 0 10 19 0 19 1030 34 1064 1987 1064 39 1103 12 0 12 20 0 20 1096 39 1135 1988 1076 36 1112 11 1 12 11 0 11 1098 37 1135 1989 1115 44 1159 16 0 16 14 0 14 1145 44 1189 1990 1153 51 1204 22 1 23 21 0 21 1196 52 1248 E 1986 1068 13 1081 11 0 11 24 0 24 1103 13 1116 1987 1068 14 1082 17 0 17 23 0 23 1108 14 1122 1988 901 18 919 18 0 18 22 0 22 941 18 959 1989 849 15 864 26 1 27 33 0 33 908 16 924 1990 749 18 767 42 0 42 34 0 34 825 18 843 T 1986 599 89 688 3 1 4 2 2 4 604 92 696 1987 579 109 688 7 2 9 8 6 14 594 117 711 1988 545 110 655 6 0 6 6 0 6 557 110 667 1989 523 113 636 4 1 5 13 3 16 540 117 657 1990 574 114 688 11 1 12 10 2 12 595 117 712 8 1986 545 87 632 1 0 1 2 0 2 548 87 635 1987 486 101 587 3 1 4 5 1 6 494 103 597 1988 441 116 557 5 1 6 14 0 14 460 117 577 1989 441 142 583 6 1 7 25 0 25 472 143 615 1990 505 175 680 11 0 11 29 0 29 545 175 720 19

Tabel 2.3.1: Aantallen ingeschrevenen TUE (Vervolg) toeh. nw.stijl/ studie studie studenten WO extraneï auditoren* Totaal richting jaar man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot 1986 437 40 477 12 2 14 14 1 15 463 43 506 1987 518 34 552 13 1 14 13 2 15 544 37 581 1988 531 48 579 10 1 11 4 1 5 545 50 595 1989 505 37 542 16 3 19 13 5 18 534 45 579 1990 476 36 512 16 3 19 19 3 22 511 42 553 TeMa 1986 61 13 74 1 0 1 3 0 3 65 13 78 1987 68 17 85 3 0 3 2 0 2 73 17 90 1988 70 23 93 2 0 2 0 0 0 72 23 95 1989 92 25 117 3 0 3 5 0 5 100 25 125 1990 223 54 277 9 0 9 7 2 9 239 56 295 Wmt 1986 2 0 2 0 0 0 0 0 0 2 0 2 1987 3 0 3 0 0 0 0 0 0 3 0 3 1988 10 4 14 0 0 0 0 0 0 10 4 14 1989 15 5 20 0 0 0 0 0 0 15 5 20 1990 23 6 29 0 0 0 0 0 0 23 6 29!te 1986 42 1 43 0 0 0 0 0 0 42 43 1987 82 1 83 2 0 2 0 0 0 84 1 85 1988 125 2 127 2 0 2 0 0 0 127 2 129 1989 162 2 164 2 0 2 1 0 1 165 2 167 1990 193 2 195 2 0 2 7 1 8 202 3 205 TUE 1986 5677 503 6180 85 8 93 88 7 95 5850 518 6368 1987 5784 585 6369 126 7 133 106 12 118 6016 604 6620 1988 5531 641 6172 139 7 146 77 1 78 5647 649 6296 1989 5577 695 6272 175 13 188 156 9 165 5908 717 6625 1990 5814 787 6601 213 13 226 204 10 214 6231 810 7041 * M.i.v. het studiejaar 1988/1989 is de inschrijving als toehoorder nieuwe stijl niet meer mogelijk. In de plaats hiervoor is gekomen de inschrijving als auditor. 20

In tabel 2.3.2. z~jn de ingeschreven studenten WO aan de TUE uitgesplitst naar Nederlandse nationaliteit en overige nationaliteiten. Het percentage buitenlandse studenten vertoont een dalende tendens. In 1988 was dit percentage 2,3%, in 1989 1,9%, en in 1990 1,7%. Tabel 2.3.2: Nationaliteit ingeschreven studenten TUE Peildatum: 1 december 1990 Studierichting Nederlands overige ~n vr tot ~n vr tot Technische Bedrijfskunde 1210 236 1446 16 2 18 Technische Wiskunde 160 49 209 1 1 2 Technische Natuurkunde 523 40 563 8 3 11 Werktuigbouwkunde 1143 51 1194 10 0 10 Elektrotechniek n5 17 742 24 1 25 Scheikundige Technologie 570 111 681 4 3 7 Bouwkunde 496 167 663 8 8 16 Technische Informatica 463 35 498 13 1 14 Techniek en Maatschappij 221 53 274 2 1 3 Werkt. Medische. Technolog. 23 6 29 0 0 0 Infor~tietechniek 1~ 2 190 5 0 5 Totaal 5722 767 6489 91 20 111 Numerieke rendementen Om zicht te krijgen op de numerieke rendementen van de curriculum eerstejaars studenten-studierichting-tue zijn tabellen opgenomen van het P-rendement van de generaties 1985 tot en met 1989 en van het D-rendement van de generaties 1982 tot en met 1986. Daarnaast zijn tabellen opgenomen van het D-rendement op basis van P geslaagden, van het D-rendement op basis van D-instroom en van de studieduur in de D-fase in relatie tot de studieduur in de P-fase. Bij iedere tabel wordt duidelijk omschreven wat er gemeten wordt. Zowel ter verkrijging van een goede onderlinge aansluiting van diverse tabellen binnen het TUE-onderwijsverslag, als voor het op eenvoudige wijze kunnen vergelijken van de tabellen uit het TUEonderwijsverslag met tabellen uit de onderwijsverslagen van andere instellingen van WO, is uniformiteit in de gehanteerde peildata gewenst. Aansluitend bij de VSNU-richtlijn betekent dit met betrekking tot tabellen over propedeuse- en doctoraal-rendementen dat de instroomcohortgroottes worden gepeild op 1 december en de rendementen op 31 augustus. In sommige gevallen is van deze peildata afgeweken. De argumentatie daarvoor wordt gegeven bij de betreffende tabellen. Bij alle tabellen zijn de vermelde rendementen cumulatief in procenten weergegeven. 21

Tabel 2.4. 1: Propedeuse rendement generaties 1985 t/m 1989 TUE Peildata: Voor cohortgrootte 31 mei t/m generatie 1988 en 1 december vanaf generatie 1989. Voor rendement na 1 jaar: 1 december; na 1,5 jaar: 1 mei; na 2 en 3 jaar: 31 augustus. rendementen van instroom bij vermelde studierichting onafhankelijk studie gene cohortgrootte na 1 jaar na 1,5 jaar na 2 jaar na 3 jaar studierichting richt rat ie man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot 1985 218 25 243 21 28 22 28 32 28 69 84 70 75 84 76 76 88 77 1986 228 46 274 22 33 23 46 48 46 70 72 70 76 72 75 76 76 76 Bdk 1987 234 48 282 24 35 26 40 42 40 70 66 69 77 73 77 79 73 78 1988 256 62 318 22 26 23 32 37 33 59 61 59 59 61 59 1989 314 66 380 10 15 11 10 15 11 1985 57 19 76 33 16 29 40 32 38 53 53 53 53 53 53 56 58 57 1986 61 15 76 23 33 25 33 40 34 51 67 54 54 67 57 61 73 63 \lsk 1987 56 14 70 25 0 20 43 7 36 57 36 53 63 36 57 63 43 59 1988 45 13 58 20 15 19 31 31 31 49 54 50 49 54 50 1989 24 10 34 38 50 41 38 50 41 1985 108 5 113 31 0 29 60 60 60 72 80 73 73 100 74 77 100 78 1986 103 10 113 30 20 29 61 50 60 72 80 73 73 80 73 79 80 79 N 1987 111 10 121 35 20 34 60 30 58 73 30 69 74 50 72 78 50 76 1988 124 7 131 26 29 26 50 57 50 60 86 61 60 86 61 1989 152 13 165 27 38 28 27 38 28 1985 224 6 230 30 33 30 30 33 30 65 67 65 67 67 67 69 67 69 1986 290 17 307 25 18 24 25 18 24 62 41 61 62 41 61 68 41 66 \l 1987 329 22 351 24 14 23 24 14 23 62 45 61 62 45 61 66 55 66 1988 309 10 319 22 10 22 22 10 22 51 50 51 51 50 51 1989 311 22 333 31 9 30 31 9 30 1985 236 5 241 25 40 25 36 40 37 60 40 60 63 40 63 67 40 67 1986 263 4 267 28 0 27 36 25 36 69 50 69 70 50 70 75 50 75 E 1987 284 5 289 23 20 22 32 60 32 51 60 52 54 80 55 57 80 57 1988 232 6 238 21 17 21 34 50 34 60 67 60 60 67 60 1989 237 5 242 34 0 33 34 0 33 1985 101 28 129 17 39 22 40 54 43 71 71 71 77 79 78 79 79 79 1986 131 23 154 28 17 27 43 35 42 65 65 65 68 70 68 69 70 69 T 1987 118 38 156 21 34 24 43 53 46 69 79 72 73 79 74 73 79 74 1988 134 25 159 20 24 21 55 44 53 71 48 67 71 48 67 1989 120 26 146 38 35 38 38 35 38 1985 63 20 83 37 35 36 38 35 37 71 60 69 75 70 73 78 75 77 1986 75 19 94 27 21 26 27 21 26 69 53 66 80 58 76 80 58 76 B 1987 86 36 122 23 22 23 27 22 25 65 67 66 72 81 75 72 81 75 1988 124 44 168 10 20 13 23 41 27 63 75 66 63 75 66 1989 129 53 182 12 11 12 12 11 12 1985 111 9 120 24 0 22 30 0 27 52 22 50 53 22 51 58 33 56 1986 131 12 143 12 0 11 19 0 17 50 25 48 55 25 52 60 33 57 1987 170 8 178 12 0 12 17 0 16 48 38 48 51 38 50 51 38 51 1988 139 24 163 33 33 33 36 33 36 57 33 53 58 33 54 1989 124 12 136 29 25 29 29 25 29 22 Toelichting bij tabel 2.4.1. De rendementen zijn berekend voor curriculum eerstejaars studenten-studierichting-tue. Aangegeven is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom dat bij die studierichting het P-diploma heeft gehaald. In de laatste kolom is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom weergegeven dat het P diploma heeft gehaald bij één van de TUE-studierichtingen. Om administratieve redenen is het niet mogelijk om voor de generaties t/m 1988 voor cohortgroottes de peildatum van 1 december te hanteren. Voor het volgen van de ontwikkelingen is dit niet bezwaarlijk omdat de per 31 mei bepaalde cohortgroottes slechts in geringe mate afwijken van de cohortgroottes per 1 december.

Omdat per 31 augustus nog niet alle examenresultaten uit de interimperiode zijn verwerkt is het hanteren van deze peildatum voor het propedeuse-rendement na 1 jaar ongewenst. Per 1 december zijn deze resultaten wet verwerkt en bovendien sluit deze datum aan bij de datum waarop de cohortgroottes voor het D-rendement worden bepaald. Als peildatum voor het propedeuse-rendement na 1 jaar wordt daarom 1 december gehanteerd. Omdat er per studiejaar 4 examenperiodes zijn, waarvan er per 1 mei twee zijn afgesloten met inbegrip van correcties en examenzitting, kan bij een peiling op 1 mei met recht gesproken worden van een rendement na 1~ jaar. (In een aantal gevallen is het P rendement na 1,5 jaar gelijk aan het rendement na 1 jaar, omdat er in de tussenliggende periode geen P-examenzitting is geweest) De tabel overziende valt op dat de dalende tendens van het percentage studenten dat binnen 1 jaar zijn P-examen behaalt bij de meeste studierichtingen doorbroken is. Bij de studierichting Bouwkunde is het rendement echter laag gebleven en bij Technische Bedrijfskunde juist gehalveerd. Met name de studierichtingen Technische Wiskunde en Scheikundige Technologie springen er in positieve zin uit met een toename van dit percentage van respectievelijk 22% en 17%. Het zou voorbarig zijn om deze toename bij Technische Wiskunde toe te schrijven aan het feit dat men bij deze studierichting in 1989 met een nieuw curriculum is gestart. De forse daling van de instroom kan ook een rol hebben gespeeld. De tabellen 2.4.2., 2.4.3. en 2.4.4. hebben betrekking op doctoraalrendementen. In tabel 2.4.2. wordt het doctoraalrendement op basis van P-instroom weergegeven. 23

Tabel 2.4.2: Doctoraal rendement generaties 1982 t/m 1986 TUE Peildata: Voor cohortgrootte 31 mei; voor rendement 31 augustus studie gene cohortgrootte na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar meer dan 6 jaar richt. rat ie man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot Bdk Wsk N w E T B 1982 192 13 205 1 0 1 22 23 22 56 69 57 71 77 71 1983 245 31 276 2 0 2 22 16 21 45 65 47 57 77 59 1984 202 28 230 2 3 3 21 21 21 47 53 48 1985 218 25 243 1 8 2 17 32 18 1986 228 46 274 5 5 5 1982 55 8 63 0 0 0 16 17 16 35 88 41 45 100 52 1983 43 7 50 0 0 0 23 0 20 56 14 50 65 14 58 1984 58 9 67 0 0 0 9 11 9 33 22 31 1985 57 19 76 0 0 0 14 5 12 1986 61 15 76 0 0 0 1982 93 8 101 0 0 0 17 18 17 41 63 43 60 88 62 1983 100 6 106 4 0 4 16 17 16 40 17 39 S6 33 55 1984 92 7 99 1 0 1 11 29 12 39 43 39 1985 108 5 113 3 0 3 11 0 11 1986 103 10 113 0 0 0 1982 16S 1 166 3 0 3 26 100 27 S5 100 ss 66 100 66 1983 153 9 162 4 0 4 33 11 32 51 44 S1 60 44 59 1984 168 4 172 2 0 2 20 25 20 44 25 44 1985 224 6 230 2 0 2 12 33 13 1986 290 17 307 1 0 1 1982 186 0 186 1 0 1 14 0 14 44 0 44 57 0 57 1983 178 0 178 2 0 2 17 0 17 38 0 38 S2 0 S2 1984 197 4 201 2 0 2 11 50 12 36 50 36 1985 236 5 241 3 0 2 11 0 11 1986 263 4 267 1 0 1 1982 130 12 142 7 17 8 41 58 42 69 83 70 78 92 79 1983 113 24 137 8 4 7 31 38 32 63 67 64 74 67 73 1984 100 11 111 6 0 s 37 27 36 67 45 6S 1985 101 28 129 6 0 s 30 29 29 1986 131 23 154 3 0 3 1982 95 9 104 2 0 2 7 0 7 36 22 35 52 44 51 1983 88 22 110 0 0 0 5 9 5 31 59 36 S1 73 5S 1984 87 12 99 3 0 3 20 0 17 43 so 43 1985 63 20 83 2 0 1 10 0 7 1986 75 19 94 3 0 2 1982 117 12 129 1 0 1 27 25 27 44 33 43 50 50 so 1983 132 12 144 0 8 1 22 25 22 48 so 48 ss S8 S6 1984 133 13 146 s 0 4 20 8 18 44 23 42 1985 111 9 120 0 0 0 20 0 18 1986 131 12 143 0 0 0 Toelichting bij tabel 2.4.2. De rendementen zijn berekend voor curriculum eerstejaars studenten-studierichting-tuf. Aangegeven is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom dat bij één van de TUE-studierichtingen het D-diploma heeft behaald. Om administratieve redenen is het niet mogelijk om voor de generaties t/m 1988 voor cohortgroottes de peildatum van 1 december te hanteren. Daarom is hier de oude' peildatum van 31 mei aangehouden. Voor het volgen van de ontwikkelingen is dit niet bezwaarlijk omdat de per 31 mei bepaalde cohortgroottes slechts in geringe mate afwijken van de cohortgroottes per 1 december. 24

Uit de tabel blijkt dat het percentage studenten dat binnen 4 jaar het D-examen aflegt erg laag is. Opmerkelijk is het grote verschil in de rendementen na 6 jaar en de rendementen na meer dan 6 jaar bij de diverse studierichtingen. M.b.t. het rendement na 6 jaar varieert dat van 31% (Wsk, generatie 1984) tot 70% (T, generatie 1982). Tabellen 2.4.3. en 2.4.4. hebben betrekking op relatieve D rendementen. Ze zijn van belang in het kader van het in het Ontwikkelingsplan 1991-1994 vermelde 'optimaal D-doorstroomstreven', het streven naar een zo hoog mogelijk D-rendement met behoud van kwaliteit. Het D-rendement van een cohort wordt in het ontwikkelingsplan omschreven als de verhouding van dat deel van het cohort dat binnen 6 jaar na aanvang van de studie het irdiploma heeft behaald, tot het deel van het cohort dat het P diploma heeft behaald. Bedacht moet worden dat bij een bepaalde studierichting de D-instroom niet gelijk is aan de P-uitstroom. Een gedeelte van de studenten verandert namelijk na het behalen van het P-examen van studierichting of van instelling. In tabel 2.4.3. wordt de P-uitstroom bij de diverse studierichtingen als uitgangspunt genomen en wordt vermeld welk percentage daarvan aan de TUE afstudeert.in tabel 2.4.4. wordt de D-instroom bij de diverse studierichtingen als uitgangspunt genomen en wordt vermeld welk percentage daarvan het D-diploma haalt. 25

Tabel 2.4.3: Doctoraalrendement van P geslaagden TUE Peildata: Voor cohortgrootte 1 december; voor rendement 31 augustus. studie cohort cohortgrootte 31 aug jaar+3 31 aug jaar+4 31 aug jaar+5 31 aug jaar+6 richt jaar man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot 1983 152 15 167 2 0 2 38 60 40 80 93 81 89 93 90 1984 161 13 174 13 0 13 54 54 54 81 92 82 88 100 89 Bdk 1985 147 26 173 14 8 13 50 54 50 75 85 76 1986 143 24 167 10 21 11 55 54 54 1987 194 42 236 11 12 11 1983 30 7 37 0 0 0 17 0 14 53 100 62 70 100 76 1984 43 1 44 2 0 2 37 0 36 70 100 70 79 100 80 Wsk 1985 26 1 27 4 0 4 38 0 37 73 100 74 1986 35 5 40 3 0 3 37 20 35 1987 26 12 38 0 0 0 1983 35 3 38 0 0 0 29 0 26 69 67 68 80 100 82 1984 70 4 74 9 25 9 44 75 46 77 75 77 87 100 88 N 1985 62 6 68 3 17 4 29 50 31 66 67 66 1986 72 1 73 7 0 7 26 0 26 1987 77 6 83 6 0 6 1983 169 3 172 4 0 3 38 67 38 82 67 81 92 100 92 1984 110 2 112 5 0 5 47 0 46 78 100 79 90 100 90 w 1985 87 4 91 5 25 5 39 75 41 76 75 76 1986 120 2 122 13 0 12 40 0 39 1987 154 5 159 7 40 8 1983 156 1 157 3 0 3 27 0 27 73 0 73 89 100 89 1984 105 0 105 6 0 6 52 0 52 75 0 75 80 0 80 E 1985 119 1 120 18 0 17 50 100 50 76 100 77 1986 164 6 170 13 17 13 47 17 46 1987 167 0 167 5 0 5 1983 100 10 110 18 20 18 60 60 60 87 90 87 96 90 95 1984 85 13 98 9 15 10 53 69 55 82 100 85 89 100 91 T 1985 76 11 87 9 9 9 66 64 66 87 73 85 1986 59 15 74 27 7 23 85 53 78 1987 93 15 108 22 27 22 1983 85 5 90 4 0 3 16 0 16 65 80 66 73 80 73 1984 50 16 66 8 0 6 28 19 26 60 94 68 82 94 85 B 1985 69 11 80 6 0 5 43 18 40 72 64 71 1986 55 12 67 9 0 7 25 33 27 1987 44 9 53 7 0 6 1983 71 6 77 13 0 12 52 33 51 82 50 79 85 83 84 1984 85 9 94 5 11 5 42 56 44 75 56 73 81 67 80 1985 85 8 93 6 0 5 49 50 49 79 75 78 1986 61 3 64 5 0 5 52 0 50 1987 57 3 60 11 0 10 Toelichting bij tabel 2.4.3. In deze tabel is de vermelde studierichting, de studierichting waarin het P diploma is gehaald. De cohortgrootte wordt bepaald door het aantal ingeschrevenen dat in een bepaalde periode aan de TUE het P diploma heeft gehaald bij de vermelde studierichting of daarvoor een vrijstelling heeft gekregen (studierichting=bdk; jaar=83, betekent: P diploma gehaald bij studierichting BOK in de periode 01 12 1982 t/m 30 11 1983). In de tabel wordt weergegeven welk percentage van een cohort op de genoemde peildatum in het bezit was van het D diploma. De studierichting waarin dit D diploma is gehaald, hoeft niet gelijk te zijn aan de studierichting waarin het P diploma is gehaald. 26

Tabel 2.4.4: Doctoraalrendement op basis vand-instroom TUE Peildata: Voor cohortgrootte 1 december; voor rendement 31 augustus studie cohort cohortgrootte 31 aug jaar+3 31 aug jaar+4 31 aug jaar+5 31 aug jaar+6 richt jaar man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot man vr tot 1983 14 0 14 0 0 0 36 0 36 57 0 57 71 0 71 1984 13 4 17 0 0 0 54 50 53 77 100 82 77 100 82 TM 1985 14 3 17 7 0 6 14 67 24 43 100 53 1986 13 6 19 15 0 11 23 17 21 1987 10 3 13 0 0 0 1983 150 14 164 2 0 2 39 64 41 81 100 82 91 100 92 1984 1S9 14 173 13 0 12 5S S7 S5 82 93 83 89 100 90 BOIC 1985 145 24 169 14 8 14 S1 so S1 78 79 78 1986 141 23 164 10 22 12 S5 57 5S 1987 195 40 235 11 10 11 1983 26 7 33 0 0 0 19 0 1S 62 100 70 77 100 82 1984 36 1 37 3 0 3 42 0 41 78 100 78 86 100 86 WSIC 1985 27 1 28 4 0 4 37 0 36 70 100 71 1986 33 5 38 3 0 3 39 20 37 1987 24 12 36 0 0 0 1983 32 3 35 0 0 0 31 0 29 75 67 74 84 100 86 1984 68 3 71 9 33 10 46 67 46 78 67 77 88 100 89 N 198S ss 5 60 4 20 5 33 60 35 73 80 73 1986 68 1 69 7 0 7 26 0 26 1987 76 5 81 7 0 6 1983 167 3 170 4 0 4 37 67 38 81 67 81 92 100 92 1984 103 1 104 6 0 6 50 0 50 82 100 82 94 100 94 w 198S 83 4 87 s 25 6 41 75 43 80 75 79 1986 116 2 118 13 0 13 41 0 40 1987 148 5 153 7 40 8 1983 147 1 148 3 0 3 27 0 27 75 0 74 91 100 91 1984 100 0 100 6 0 6 54 0 54 77 0 77 82 0 82 E 198S 109 1 110 18 0 18 S1 100 52 79 100 79 1986 119 4 123 15 25 1S 5S 2S 54 1987 116 0 116 4 0 4 1983 95 10 105 19 20 19 62 60 62 88 90 89 96 90 95 1984 81 12 93 10 17 11 53 67 S5 84 100 86 91 100 92 T 1985 74 11 85 9 9 9 66 64 66 88 73 86 1986 56 13 69 29 8 25 88 S4 81 1987 93 14 107 22 29 22 1983 81 4 85 4 0 4 15 0 14 64 100 66 74 100 75 1984 44 13 57 9 0 7 25 15 23 61 92 68 86 92 88 B 1985 63 8 71 5 0 4 44 25 42 73 88 75 1986 49 9 58 8 0 7 27 44 29 1987 38 8 46 8 13 9 1983 68 6 74 13 0 12 54 33 53 85 50 82 88 83 88 1984 85 9 94 5 11 5 41 56 43 73 56 71 80 67 79 INF 1985 85 8 93 5 0 4 49 so 49 76 75 76 1986 S9 2 61 5 0 5 54 0 S2 1987 54 2 56 11 0 11 1984 1 0 1 0 0 0 0 0 0 100 0 100 100 0 100!TE 1985 4 0 4 0 0 0 25 0 25 50 0 50 1986 38 1 39 5 0 5 32 0 31 1987 41 0 41 7 0 7 1984 3 1 4 0 0 0 0 0 0 67 100 75 67 100 75 WMT 1985 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1986 1 0 1 0 0 0 0 0 0 1987 0 0 0 0 0 0 27

Toelichting bij tabel 2.4.4. In deze tabel is de vermelde studierichting, de studierichting waarin het D-diploma is gehaald, danwel de studierichting waarin men nu nog is ingeschreven of de studie aan de TUE in de D fase heeft gestaakt. De cohortgrootte wordt bepaald door het aantal ingeschrevenen dat in een bepaalde periode aan de TUE het P diploma heeft gehaald of daarvoor een vrijstelling heeft gekregen en vervolgens in de D-fase is ingestroomd. Een cohort kan dus studenten bevatten die hun P diploma in een andere dan de vermelde studierichting hebben behaal.d. (studierichting=bdk; jaar=83, betekent: De laatste studierichting waar de betrokkenen in de D fase ingeschreven hebben gestaan is Bdk, en betrokkenen hebben het P diploma aan de TUE gehaald in de periode 01 12 1982 t/m 30-11 1983) In de tabel wordt weergegeven welk percentage van een cohort op de genoemde peildatum in het bezit was van het D diploma. Nieuw in het TUE-onderwijsverslag is tabel 2.4.5., waarin per studierichting voor de generaties 1982 tot en met 1986 een relatie wordt gelegd tussen de studieduur/rendementen in de P-fase en de studieduur/rendementen in de D-fase. In deze tabel bestaat de instroom alleen uit curriculum eerstejaars studentenstudierichting-tue die in de loop van hun studie niet zijn omgezwaaid naar een andere TUE-studierichting. Het betreft dus studenten die aansluitend P- en D-onderwijs bij dezelfde TUEstudierichting hebben gevolgd (tenzij zij hun studie reeds voor instroom in de D-fase gestaakt hebben). Derhalve geeft deze tabel het meest zuivere beeld van de rendementen m.b.t. doorstroming binnen de eigen studierichting. Deze tabel is dan ook de meest geëigende tabel om het eerder aangehaalde optimaal D-doorstroomstreven aan te toetsen. Vanwege de omvang van tabel 2.4.5. wordt, ter bevordering van de overzichtelijkheid, de toelichting bij deze tabel vooraf gegeven. Toelichting bij tabel 2.4.5. In deze tabel bestaat de instroom alteen uit curriculum eerstejaars studenten studierichting TUE die in de loop van hun studie niet zijn omgezwaaid naar een andere TUE studierichting. Het betreft dus studenten die aanstuitend P- en D onderwijs bij dezelfde TUE-studierichting hebben gevolgd (tenzij zij hun studie reeds voor instroom in de D fase gestaakt hebben). De peildatum voor het bepalen van de cohortgrootte van de instroom in de P fase is 1 december. Van de P instroomcohorten worden subcohorten bepaald van studenten die het P examen binnen respectievelijk 1,1~, 2, danwel na meer dan 2 jaar, hebben gehaald. Hiervoor gelden dezelfde peildata als bij tabel 2.4.1.. Van zowel de totale P instroomcohorten als van de subcohorten worden de percentages en aantallen studenten bepaald die binnen respectievetijk 4, 5, 6, danwel na meer dan 6 jaar, het D diploma hebben behaald. De peildatum is 31 augustus. 28

Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P-fase en studieduur D-fase Studierichting: Technische Bedrijfskunde. Cohort 1982 190 stud. PROPEDEUSE P1 P1,S P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 86 45.3 113 59.5 148 n.9 154 81.1 DOCTORAAL %P %P %P %P %S D4 1 1.2 2 1.8 2 1.4 2 1.3 1.1 D5 34 39.5 39 34.5 42 28.4 42 27.3 22.1 D6 73 84.9 93 82.3 109 73.6 111 72.1 58.4 D>6 82 95.3 106 93.8 134 90.5 136 88.3 71.6 Cohort 1983-247 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 88 35.6 123 49.8 172 69.6 176 71.3 DOCTORAAL %P %P %P %P %S 04 5 5.7 5 4.1 5 2.9 5 2.8 2.0 D5 42 47.7 50 40.7 55 32.0 55 31.3 22.3 D6 75 85.2 103 83.7 125 72.7 125 71.0 50.6 D>6 82 93.2 113 91.9 153 89.0 153 86.9 61.9 Cohort 1984-223 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 60 26.9 96 43.0 140 62.8 154 69.1 DOCTORAAL %P %P %P %P %S D4 5 8.3 5 5.2 5 3.6 5 3.2 2.2 D5 26 43.3 34 35.4 39 27.9 39 25.3 17.5 D6 50 83.3 80 83.3 103 73.6 106 68.8 47.5 Cohort 1985 258 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 51 19.8 68 26.4 167 64.7 181 70.2 DOCTORAAL %P %P %P %P %S D4 4 7.8 5 7.4 5 3.0 5 2.8 1.9 D5 33 64.7 38 55.9 43 25.7 43 23.8 16.7 Cohort 1986 296 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 60 20.3 120 40.5 186 62.8 199 67.2 DOCTORAAL %P %P %P %P %S D4 10 16.7 12 10.0 12 6.5 12 6.0 4.1 Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom 29

Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P fase en studieduur D-fase Studierichting: Technische Wiskunde. Cohort 1982-56 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n XI n XI n %1 n %1 DOCTORAAL 23 41.1 23 41.1 38 67.9 38 67.9 %P %P Y.P %P %S D4 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0.0 os 4 17.4 4 17.4 s 13.2 5 13.2 8.9 06 17 73.9 17 73.9 25 65.8 25 65.8 44.6 D>6 20 87.0 20 87.0 31 81.6 31 81.6 55.4 Cohort 1983-46 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n XI n %1 n %1 n %1 DOCTORAAL 23 50.0 23 50.0 30 65.2 30 65.2 %P %P %P %P %S D4 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0.0 D5 7 30.4 7 30.4 8 26.7 8 26.7 17.4 D6 18 78.3 18 78.3 24 80.0 24 80.0 52.2 D>6 21 91.3 21 91.3 27 90.0 27 90.0 58.7 Cohort 1984-56 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 DOCTORAAL 20 35.7 20 35.7 34 60.7 35 62.5 %P %P %P %P %S D4 0 0.0 0 o.o 0 0.0 0 0.0 0.0 D5 4 20.0 4 20.0 5 14.7 5 14.3 8.9 D6 14 70.0 14 70.0 19 55.9 19 54.3 33.9 Cohort 1985-69 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 DOCTORAAL 22 31.9 29 42.0 38 55.1 38 55.1 %P %P Y.P %P %S 04 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0.0 os 9 40.9 9 31.0 9 23.7 9 23.7 13.0 Cohort 1986-64 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n %1 DOCTORAAL 19 29.7 26 40.6 40 62.5 42 65.6 %P %P Y.P %P %S 04 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0.0 Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom 30

Tabel 2.4.S: Relatie tussen studieduur P fase en studieduur D fase Studierichting: Technische Natuurkunde. Cohort 1982-87 stud. PROPEDEUSE P1 P1,S P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n 36 41.4 52 59.8 65 74.7 6S DOCTORAAL XP %P %P 04 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 os 10 27.8 12 23.1 12 18.S 12 06 26 72.2 38 73.1 41 63.1 41 0>6 31 86.1 47 90.4 S4 83.1 S4 %1 74.7 XP %S 0.0 0.0 18.5 13.8 63.1 47.1 83.1 62.1 Cohort 1983 9J stud. PROPEDEUSE P1 P1,S P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n 36 38.7 52 55.9 64 68.8 64 DOCTORAAL XP %P XP 04 2 S.6 2 3.8 2 3.1 2 os 12 33.3 14 26.9 14 21.9 14 06 28 77.8 37 71.2 39 60.9 39 D>6 34 94.4 48 92.3 S2 81.3 S2 %1 68.8 %P %S 3.1 2.2 21.9 1S.1 60.9 41.9 81.3 SS.9 Cohort 1984 92 stud. PROPEDEUSE P1 Pi,S P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n 34 37.0 56 60.9 70 76.1 70 DOCTORAAL %P %P %P 04 1 2.9 1 1.8 1 1.4 1 os 10 29.4 12 21.4 12 17.1 12 06 27 79.4 37 66.1 38 54.3 38 %1 76.1 XP %S 1.4 1. 1 17.1 13.0 54.3 41.3 Cohort 1985-100 stud. PROPEDEUSE P1 P1,S P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n 32 32.0 66 66.0 80 80.0 81 DOCTORAAL %P %P %P 04 3 9.4 3 4.S 3 3.8 3 os 6 18.8 11 16.7 11 13.7 11 %1 81.0 %P %S 3.7 3.0 13.6 11.0 Cohort 1986 98 stud. PROPEDEUSE P1 P1,5 P2 P>2 n %1 n %1 n %1 n 33 33.7 6S 66.3 77 78.6 78 DOCTORAAL %P %P %P 04 0 0.0 0 0.0 0 0.0 0 %1 79.6 %P %S 0.0 0.0 Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom XP = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom 31