Licht- en Verlichtingstechnieken : Grondslagen elektriciteit, licht en visuele omgeving : Deel Elektrotechniek



Vergelijkbare documenten
1. Opwekken van een sinusoïdale wisselspanning.

Labo. Elektriciteit OPGAVE: Karakteristieken van driefasetransformatoren. Sub Totaal :.../90 Totaal :.../20

Cursus/Handleiding/Naslagwerk. Driefase wisselspanning

Metingen aan een draaistroomtransformator

Leereenheid 8. Diagnostische toets: Driefasenet. Let op!

Leereenheid 9. Diagnostische toets: Vermogen en arbeidsfactor in driefasenetten

Tentamen ELEKTRISCHE OMZETTINGEN (et2 040)

Meerfasige stelsels. Hoofdstuk Wat is een meerfasig stelsel. Doelstellingen

Tentamen ELEKTRISCHE OMZETTINGEN (et 13-20)

Fiche 7 (Analyse): Begrippen over elektriciteit

Oefeningen Elektriciteit II Deel II

Basic Creative Engineering Skills

Opgaven bij hoofdstuk Bepaal R 1 t/m R 3 (in het sternetwerk) als in de driehoek geldt: R 1 = 2 ks, R 2 = 3 ks, R 3 = 6 ks 20.

Deze proef dient om de student inzicht te geven in de werking van de transformator.

Niet-symmetrisch driefasig systeem

Enkel voor klasgebruik WEGWIJZER

We willen dat de magnetische inductie in het punt K gelijk aan rul zou worden. Daartoe moet men door de draad AB een stroom sturen die gelijk is aan

LABO. Elektriciteit OPGAVE: De cos phi -meter Meten van vermogen in éénfase kringen. Totaal :.../ /.../ Datum van afgifte:

5 Het oplossen van netwerken

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (8N010)

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (8N010)

Tentamen Analoge- en Elektrotechniek

Magnetische toepassingen in de motorvoertuigentechniek (3)

Aanwijzingen. Figuur 1 LDR (NORP12) Weerstand - lichtsterkte grafiek (Let op: Logaritmische schaal) Nakijkmodel

Harmonischen: gevolgen

3. De éénfasige transformator

3. Zoek, op het nieuwe vereenvoudigde schema, nieuwe serie en/of parallelschakelingen op en vervang ze. Ga zo door tot het einde.

NETWERKEN EN DE WETTEN VAN KIRCHHOFF

Elektro-magnetisme Q B Q A

1. Weten wat elektrische stroom,spanning en vemogen is en het verband ertussen kennen 2. Elektrische netwerken kunnen oplossen

Men schakelt nu twee identieke van deze elementen in serie (zie Figuur 3).

3DE GRAAD DEEL 1 ELEKTRICITEIT & LAB EENFASIGE WISSELSTROOMKETENS. Ivan Maesen Jo Hovaere. Plantyn

LABO. Elektriciteit OPGAVE: De koppel-snelheidskarakteristiek van de driefasige asynchrone motor. Totaal :.../100 ../. Remediëring: Datum van opgave:

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME

Antwoorden bij Deel 1 (hfdst. 1-8)

De werking van de nulpuntstransformator

Speciale transformatoren

Natuur- en scheikunde 1, elektriciteit, uitwerkingen. Spanning, stroomsterkte, weerstand, vermogen, energie

1. Langere vraag over de theorie

b. Bereken de vervangingsweerstand RV. c. Bereken de stroomsterkte door de apparaten.

Hoofdstuk 3 : Het driefasennet

LABO. Elektriciteit. OPGAVE: Elektrische arbeid bij hoogspanning. Totaal :.../ /.../ Datum van afgifte:

Serie. Itotaal= I1 = I2. Utotaal=UR1 + UR2. Rtotaal = R1 + R2. Itotaal= Utotaal : Rtotaal 24 = 10 + UR2 UR2 = = 14 V

Nulgeleider Met een transformator een nulgeleider (N) creëren

WINDENERGIE : SYNCHRONE GENERATOREN

Elektrotechniek. 3de bach HI. uickprinter Koningstraat Antwerpen EUR

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (3D020)

Labo. Elektriciteit OPGAVE: De driefasetransformator. Sub Totaal :.../90 Totaal :.../20

3.4.3 Plaatsing van de meters in een stroomkring

Hoofdstuk 4 Het schakelen van weerstanden.

UITWERKINGEN BIJ DE OEFENOPGAVEN BIJ ELEKTRISCHE OMZETTINGEN

Opgaven bij hoofdstuk 9

Leereenheid 3. Diagnostische toets: Enkelvoudige wisselstroomkringen

GESTABILISEERDE VOEDING

9 PARALLELSCHAKELING VAN WEERSTANDEN

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Fysica: Elektrodynamica. 25 juli 2015 dr. Brenda Casteleyn

Elektrische stroomnetwerken

Tent. Elektriciteitsvoorziening I / ET 2105

Formuleblad Wisselstromen

HOOFDSTUK 3: Netwerkanalyse

LABO. Elektriciteit OPGAVE: Reactief vermogen in een driegeleidernet. Sub Totaal :.../80 Totaal :.../20

Theorie elektriciteit - sem 2

Engineering Embedded Systems Engineering

Bespreking Motorkenplaat Asynchrone Motoren. Frank Rubben

De netimpedantie nader bekeken

Transformatoren Ster-Driehoek schakeling. Hoe doe je dat?

Verzameling oud-examenvragen

HOOFDSTUK 2: Elektrische netwerken

Langere vraag over de theorie

Studiewijzer (ECTS-fiche)

1. Langere vraag over de theorie

Teken grafisch de stroom door de belasting en de stroom geleverd door de secundaire wikkeling. (wo H~ *-l. ~ODI 11 u,

elektrotechniek CSPE KB 2011 minitoets bij opdracht 8

Katholieke Hogeschool Kempen Campus HIKempen Geel Departement Industrieel Ingenieur en Biotechniek 4 EM ET. Labo Elektrotechniek

SECTIE NULGELEIDER BIJ ASYMMETRISCH BELASTE EN VERVUILDE NETTEN

Deeltoets II E&M & juni 2016 Velden en elektromagnetisme

Practicum kortsluitankermotor met frequentie-omvormer

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Fysica: Elektrodynamica. 18 augustus Brenda Casteleyn, PhD

5. TRANSFORMATOREN 5-1

Inhoudsopgave Transformatoren

2. Factoren onderzoeken die invloed hebben op het vermogen van de zonnecellen

Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

Practicum complexe stromen

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (8N010)

U niversiteit Twente - Faculteit der Elektrotechniek. Ten tam en INLEIDING ELEKTRISCHE ENERGIETECHNIEK ( )

DEEL 6 Serieschakeling van componenten. 6.1 Doel van de oefening. 6.2 Benodigdheden

(On)voldoende spanningskwaliteit kost geld!

Laden van elektrische wagens. Oktober 2015

Theorie Stroomtransformatoren. Tjepco Vrieswijk Hamermolen Ugchelen, 22 november 2011

Leereenheid 7. Diagnostische toets: Vermogen en arbeidsfactor van een sinusvormige wisselstroom

Langere vraag over de theorie

L1 L2 L3 N L1 L2 L3 N PE PE. aarde L1 L2 L3 PEN. Figuur 3.6: Verdeelnetten

5. HOOFDSTUK 5 SYNCHRONE MACHINES

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2019 TOETS APRIL 2019 Tijdsduur: 1h45

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2016 TOETS APRIL :15 12:15 uur

3 Zelfinducties. Andere criteria:

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Fysica: Elektrodynamica. 4 november Brenda Casteleyn, PhD

Harmonischen in de netstroom

Hoofdstuk 29 Electromagnetische Inductie en de wet van Faraday. Copyright 2009 Pearson Education, Inc.

Transcriptie:

Licht- en Verlichtingstechnieken : Grondslagen elektriciteit, licht en visuele omgeving : Deel Elektrotechniek Examenvragen Hoofdvragen 1) Leid de uitdrukkingen van het elektrisch vermogen af voor sinusvormige spanningen en stromen en pas dit toe op een kring bestaande uit een serieschakeling van een weerstand en een spoel. Per definitie is het vermogen: P = U.I We weten echter dat de spanning en stroom sinusvormig en dus tijdsafhankelijk zijn dus: P(t) = U(t). I(t) Wanneer we hierin de uitdrukking voor de sinusvorm invoegen krijgen we: P(t) = Û.sin(wt+φ).Î.sin(wt) Het vermogen schommelt op dubbele frequentie rond een gemiddelde waarde die afhangt van de hoek φ tussen de spanning en de stroom. Dit gemiddelde vermogen wordt gedefinieerd als: Wanneer we nu dit vermogen opsplitsen in dat over de weerstand en de spoel, dan krijgen we: met Merk hierbij op dat het vermogen over de impendantie gelijk is aan nul, maar dat over de weerstand niet. Verder merken we ook op dat de frequentie van beiden verdubbelt ten opzichte van de frequentie van het totale vermogen. Tenslotte zien we dat het vermogen van de impendantie ook negatief wordt. Verklaring van de opmerkingen: er wordt door de spoel energie uitgewisseld met de bron. In de weerstand is dit niet het geval: hier wordt energie gedissipeerd of wordt arbeid geleverd.

2) Welke soorten schakelingen vinden we terug bij driefasige systemen. Welke zijn de overeenstemmende waarden van de spanningen, de stromen en het vermogen? - De sterschakeling: Een zogenaamde sterschakeling ontstaat wanneer we 3 onafhankelijke spanningsbronnen zo met elkaar koppelen dat er een ster gevormd wordt met één gemeenschappelijk punt. Wanneer we de spanningsbronnen ten opzichte van elkaar zo verschuiven dat ze onderling telkens een faseverschil van 120 hebben. Derhalve zal in het gemeenschappelijke punt de netto spanning nul zijn, we noemen het dan ook het nulpunt van de ster. De spanningen E1, E2 en E3 van elke spanningsbron noemt men de fasespanningen. Zowel de fasespanningen als de fasestromen zijn identiek voor elke stroombron aangezien deze onderling eveneens identiek zijn. De spanningen L1, L2 en L3 noemt men de lijnspanningen. De spanningen tussen de verschillende fases kunnen we definiëren als: We onderscheiden sterschakelingen met en zonder nulgeleider. Bij die met kan elke fase bijna als onafhankelijk gezien worden omdat bij een onevenredig verdeelde belasting de overvloed aan stroom door de nulgeleider loopt. Bij een schakeling zonder nulgeleider loopt deze door de andere fasen waardoor problemen kunnen ontstaan (te weinig / te veel stroom). - De driehoekschakeling: Een alternatieve methode om drie evenwichtige, onafhankelijke spanningsbronnen aan elkaar te schakelen zodat ze nog steeds als onafhankelijke bronnen aanzien mogen worden is de serieschakeling. Als deze zo gekozen wordt dat de spanning tussen de uiteinden van de keten nul is, kunnen we deze uiteinden aan elkaar koppelen zodat de bronnen een driehoek vormen.

De belasting kan in driehoek of in ster geschakeld worden en is evenwichtig verondersteld. Elke fase van de bron is verbonden met een fase van de belasting. De lijnspanning tussen de opeenvolgende lijndraden komt overeen met de spanning over de bron die ertussen geschakeld ligt. In een driehoekschakeling zijn de fasestromen en lijnstromen verschillend, maar is de som van de fasestromen wel nul. Voor de lijnstromen geldt: Opmerking: bij een driehoekschakeling is er geen nulpunt, al kunnen we er wel een denkbeeldig nulpunt te definiëren. 3) Leid het vervangingsschema af van de technische transformator en leg de betekenis uit van de verschillende elementen van dit schema. Onderstaande schema s en vergelijkingen vormen de meest algemene manier om de werking van transformatoren te beschrijven. In de praktijk zal ze echter weinig gebruikt worden: men opteert voor het aanbrengen van enkele vereenvoudigingen. Hiervoor maakt men gebruik van het gegeven dat R 1, L S1, R 2 L S2 klein zijn. Hoe groter de transformator, hoe beter deze benadering wordt. De eerste stap bestaat erin de transformator opnieuw voor te stellen als een zogenaamde ideale transformator. Daarom moet men een onderscheid maken tussen de stroom die door de bron geleverd moet worden om de magnetische flux op te wekken (de magnetiseerstroom) en zijn effect, deze magnetische flux zelf: De spoelen van de ideale transformator zijn derhalve gekoppeld door een magnetische flux waaraan zij zelf niet bijdragen ( ) en dus bevinden alle afwijkingen van het ideaal zich buiten de transformator. Vervolgens zondert men in de spoel met de ijzeren kern de ijzerweerstand af en plaatsen deze in parallel:

Aangezien het spanningsverval over de ijzerweerstand en de spoel met ijzeren kern in grote installaties beperkt blijft tot enkele procenten van het totaal, kunnen we deze zonder het creëren van een grote fout verplaatsen naar de ingangsklemmen. We gebruiken nu volgend schema waarin de magnetiseringsstroom en de belastingsstroom onafhankelijk van elkaar te berekenen zijn en vectorieel opgeteld kunnen worden. Bijvragen 1) Welke metingen kunnen we uitvoeren op een transformator (met het oog op de bepaling van het equivalent schema)? - De nullastproef: 1. Aan een van de zijden van de transformator wordt een nominale spanning U nom1 aangelegd. De andere winding is onbelast. 2. We meten de nullaststroom I 0 en het nullastvermogen P 0. 3. Aangezien de tweede winding onbelast is, zal het spanningsverschil over deze winding nul zijn en zal er dus geen stroom vloeien. Als er geen stroom vloeit door de ene winding, kan er geen magnetisch veld zijn, en dus kan er ook in de andere winding geen stroom vloeien: I 1 = 0. We meten dus enkel de zogenaamde dwarstak van de transformator bestaande uit de parallelschakeling van de ijzerverliesweerstand en de hoofdinductantie. 4. Bij onze meting worden de koperverliezen (R 1.I 01 ²) mee gemeten. Bij vollast zijn deze bij een goed ontworpen transformator ongeveer gelijk aan de ijzerverliezen. Bij nullast zijn ze echter ongeveer 800 keer kleiner dan de ijzerverliezen en dus mogen ze verwaarloosd worden. 5. We kunnen de lekinductantie verwaarlozen ten opzichte van de hoofdinductantie. 6. Omdat I 0 en P 0 gemeten worden bij nominale spanning gemeten wat ons toelaat de arbeidsfactor φ 0 te bepalen.

Met deze informatie kunnen we dan vervolgens de nullastgrootheden bepalen: 7. Wanneer we nu ook de uitgangsspanning U 02 meten dan is de verhouding der nulspanningen gelijk aan de transformatieverhouding. Opmerking: door te delen door het kwadraat van deze verhouding kunnen we de impendanties omzetten naar de secundaire. - Kortsluitproef: In een korstluitproef wordt één wikkeling kortgesloten.(vb. secundaire)en legt men een sterk verlaagde spanning aan de andere wikkeling(primaire) die groot genoeg is om juist de nominale stroom te laten vloeien. 1. Men meet de zogenaamde kortsluitspanning (U k1 ) en het opgenomen vermogen ( Pk) )bij de nominale stroom (I nom1 ) maw de koperverliezen. In de secundaire kring vloeit eveneens de nominale stroom 2. De stroom door de dwarstak (I 01 ) is verwaarloosbaar aangezien de spanning zeer klein is. 3. We weten nu dat: Opmerking: door te delen door het kwadraat van deze verhouding kunnen we deze waarden omzetten naar de secundaire

2) Teken het wijzerdiagramma van de technische transformator bij belasting (aan de secundaire). De kortsluitimpedantie Z K mag enerzijds niet te klein zijn (om de kortsluitstroom te beperken) maar anderzijds is het wenselijk dat de spanning aan de secundaire ongeveer constant blijft als de transformator belast wordt. Om een hoog rendement te halen moeten verder de ijzer- en de koperverliezen beperkt blijven. De procentuele spanningsval (Figuur 2.10) tussen nullast en vollast noemt men de regeling Voor de bepaling van de spanningsval hoeft men geen rekening te houden met de dwarstak. De waarde I 2 hangt af van de belasting Z. Stel dat I 2 φ naijlt ten opzichte van U 2 dan is: In onderstaand wijzerdiagram wordt de situatie weergegeven: Uit de figuur blijkt dat: Vermits in de praktijk en de hoek α klein is, geldt bij benadering: De regeling is dan: Als men voor een gegeven stoom de arbeidsfaktor laat varieren dan is de meetkundige plaats van alle spanningen U 2 ten opzichte van de EMK E 2 een cirkel met straal Z K2 I 2 zoals weergegeven in de onderstaande figuur. De uitgangsspanning U 2 kan dus groter worden dan deze die men verwacht op basis van de nominale spanning. Dit doet zich voor bij kapacitieve stromen. Resistief induktieve belastingen genieten daarom de voorkeur.

Oefeningen 1.1 Omhse weerstand: Reactantie: R = U(weerstand) I X = 2πfL Impendantie: Z= R 2 +X 2 Stroom: Totale spanning: I = U Z U = U 1 +U 2 (voor serieschakeling) = R.I + j.ω.l.i (weerstand + ideale spoel) Arbeidsfactor: Vermogen: Cos φ = U(weerstand) U(totaal) P = U.I (φ = faseverschil) Schijnbaar vermogen: S = P² + Q² Actief vermogen: P = U.I.cos φ Reactief vermogen: Q = U.I.sin φ [W] [VA] 1.4 Het verwarmingselement is een driehoeksschakeling. Hierin geldt: U f = U l I f = U(fase) Z(fase) = I(lijn) 3 P l = I l.u l. cos φ

Licht- en Verlichtingstechnieken : Grondslagen elektriciteit, licht en visuele omgeving : Deel Verlichting 1. Fotometrische grootheden: - Lichtflux (ϕ) [lm]: maat voor de hoeveelheid energie die een lichtbron in alle richtingen uitzendt. - Lichtsterkte (I) [cd]: maat voor de hoeveelheid licht die een bron uitzendt of die een oppervlak opvangt. - Luminantie (L) [cd/m²]: maat voor de hoeveelheid licht die per oppervlak wordt uitgestraald of weerkaatst. - Existantie (M) [lm/m²]: maat voor de hoeveelheid energie die per vierkante meter wordt uitgestraald. - Verlichtingssterkte (E) [lux]: maat voor de hoeveelheid licht die op een bepaald oppervlak terecht komt. - Hoeveelheid licht (Q) [lm.s]: maat voor de hoeveelheid licht uitgezonden gedurende een bepaalde tijd. Verbanden: Betekenis: 1 lm = 1 cd.s = 1 lux.m² 1 cd = lichtsterkte van een kaars 1 lux = lichtsterkte voortgebracht door een kaars op een oppervlak loodrecht op de lichtstralen op een afstand van 1 m van de bron. 2. Lampeigenschappen: - Lampflux [lm] - Lichtopbrengst [lm/w] - Levensduur [h] - Kleurindruk T k - Kleurweergaveindex R a Hoe echt zien we een kleur? - Luminantie [cd/m²] - Kleurtemperatuur [K] koud of warm licht (indruk)? 3. Algemene wetten van de verlichtingskunde: - Afstandswet: E = I d² φ - Wet van de cosinus: E α = = I α. S cos α d² = E(loodrecht).cosα = I α. cos³α h² - Wet van Lambert: L is onafhankelijk van de waarnemingsrichting. Dus voor volkomen verstrooiers* geldt dat L 0 = L α en I α = I 0.cosα want L 0 =I 0 / S en L α = I α / S. cosα *Als de absorptiefactor α=0, anders spreken we van een orthotrope verstrooier. - Voor een lambert-bron: M = πl - Voor een lambert-oppervlak: a) Volkomen verstrooier: L = E/π b) Orthotrope verstrooier door reflectie: L=ρE/π c) Orthotrope verstrooier door transmissie: L = τ E/π - Luminantie van een oneindig uitgestrekt vlak verstrooid volgens de wet van Lambert tov de verlichtingssterkte ontvangen door een klein parallel oppervlak: E=πL - L = E/ ω