5. Hoe kunnen indirecte kosten doorberekent worden in de kostprijs van een product?



Vergelijkbare documenten
Direct costing en break even analyse

1.9.2 Verschil tussen direct costing en integrale kostencalculatie

2 Constante en variabele kosten

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 UITWERKINGEN

1 Kostprijsberekening en bezettingsresultaat

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 ANTWOORDEN

Bedrijfseconomische aspecten van de industriële onderneming

PDB. Antwoordenboek. berekeningen. Financiële administratie & Kostprijscalculatie

Opgave 9.5 Variabele kosten per stuk: / = 3,75 Totale variabele kosten bij eenheden: ,75 =

Management & Organisatie VWO 5 Hoofdstuk 27 t/m juni 2009 proeftoets 100 minuten. In deze opgave blijft de btw buiten beschouwing.

Dit oefenexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Opgave 2 a. Met welke formule berekenen we de integrale kostprijs? b. Hoe noemen we integrale kostprijsberekening ook wel?

Dit oefenexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

2 Kostprijsberekening en opslagmethode

b. Materiaal Loonkosten Opslag indirecte kosten: 125%

2 Constante en variabele kosten

Omschrijf wat er verstaan wordt onder proportioneel variabele kosten.

Samenvatting M&O De Industrie

OEFENOPGAVEN LESBRIEF INDUSTRIE

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming

7 Directe en indirecte kosten

Heterogene productie (meerdere producten) De directe kosten hebben een rechtstreeks verband met de productie/verkoop van een product.

d. Contributiemarge: 160 ( 295 -/ /- 66) = Constante kosten /- Bedrijfsresultaat bij direct costing

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 UITWERKINGEN

Break-evenanalyse Het break-evenpunt is de afzet waarbij geen winst maar ook geen verlies wordt gemaakt.

Modulehandleiding Bedrijfseconomie 1.2. Collegejaar AC/adBE/BE/FSM Periode 2

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Bij het na-calculatorische budget bepalen we achteraf wat de kosten hadden mogen zijn op basis van de werkelijke productie/afzet.

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 20 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Hoofdstuk 1 Management accounting: plaatsbepaling en ontwikkeling

Reader Bedrijfseconomische berekeningen

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 23 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 ANTWOORDEN

Cursus Bedrijfseconomie 2 IBK2BEC20. Tentamentraining

MARKETING / 09A. HBO Marketing / Marketing management. Raymond Reinhardt 3R Business Development.

Uitwerkingen hoofdstuk 4 Kostenindelingen en kostprijs

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming Diagn.Toets

Het tentamen dien je te maken op het uitwerkingenpapier. Je doet dit als volgt!!

Proefschoolexamen Management & Organisatie 5 vwo. Hoofdstuk 17 tot en met 28. Normering. Aantal punten x = cijfer 63

Meerkeuzevragen: 5. Bereken voor dit jaar de totale constante kosten. A ,- B ,- C ,- D ,-

DE EENMANSZAAK DEEL 2 VWO SAMENVATTING. Jannes Timmers. De Eenmanszaak deel 2 VWO

Financieel Administratief Praktijkdiploma Boekhouden (PDB) Kostprijscalculatie (KP) Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens

Het programma van vandaag

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 5

Vraag 1 Toetsterm Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad?

3 Voorcalculatie, nacalculatie en verschillenanalyse

Break-Even Analyse. Vaste Kosten Variabele Kosten DE EXTRACOMPTABELE KOSTENCALCULATIE

Samenvatting door Sabien 1939 woorden 15 juni keer beoordeeld

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 22 EN 23 JUNI 2010

Inkoopprijs 100% + marge 10% = verkoopprijs 110% Stel de inkoopprijs bedraagt 800 en de winstmarge 10% van de

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

UITWERKINGEN OPGAVEN

Cursus Bedrijfseconomie 2

M&O VWO 2011/

TOETS 1 - Basiskennis Calculatie (BKC)

Opmerkingen vooraf aan het examen: Tenzij anders gemeld, hoeft u geen rekening te houden met btw.

2015 Nederlandse Associatie voor Examinering Kostencalculatie niveau 4 1 / 9

a. Indirecte kosten afhankelijk van de grondstofkosten: % = 40%

Hoofdstuk 1. Opgave , ,57. Opgave ,078. Opgave , ,

Antwoordenbijlage Bedrijfscalculatie Uitbreidingsstof

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Het examen bestaat uit 3 opgaven en omvat 20 vragen.

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)

PROEFEXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden onderdeel Kostprijscalculatie

2015 Nederlandse Associatie voor Examinering

Samengevat bereken je de nettowinst van een onderneming zo:

Voorraadwaardering. Fabricagekosten: = = 25 => fabricage kostprijs

Samenvatting Management & Organisatie Eenmanszaak deel 2

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 16 EN 17 JUNI 2009

OPGAVEN HOOFDSTUK 4 UITWERKINGEN

Voorbeeldexamen bij het werkcollege van Management Accounting & Controle

Bedrijfseconomische Aspecten Examennummer: Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur

Basiskennis Calculatie (BKC ) Correctiemodel

Opgave 6.2. PDB Kostencalculatie Uitwerkingen hoofdstuk 6. Opgave 6.1

6, Samenvatting door een scholier 2300 woorden 8 november keer beoordeeld. M&O eenmanszaak deel 2

De break-evenanalyse. De break-evenanalyse De veiligheidsmarge Het indifferentiepunt Differentiële kosten

Uitwerkingen proefexamen II PDB kostencalculatie

Voorbeeldexamen Management Controle

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 ANTWOORDEN

Examen PC 2 Accounting 1

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel COST & MANAGEMENTACCOUNTING DINSDAG 15 DECEMBER UUR

Kaarten module 4 derde klas

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 7

1. Bereken het bedrag aan Deense kronen dat Van den Berg ontvangt.

Fabricage kosten Grondstoffen Machinekosten Loon productiepersoneel Hulpafdelingen (onderhoud/magazijn) Deze kosten zijn samen de fabricagekostprijs

OPGAVEN HOOFDSTUK 4 UITWERKINGEN

Bedrijfseconomie samenvatting H1 Les 1

Uitwerkingen proefexamen I PDB kostencalculatie

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 26

Examen VWO. economische wetenschappen II en recht (oude stijl)

Toegepast Rekenen Opdrachten:

Vraag 1 Toetsterm Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad?

Het aantal te behalen punten is 100. Bij elke vraag staat aangegeven hoeveel punten je daarvoor kunt behalen.

De JetStar bestaat uit een reeks onderdelen die in de onderneming JetFun bvba worden geproduceerd.

Transcriptie:

Hoofdstuk 6 Cost Accounting Open vragen 1. Wat zijn constante kosten? 2. Wat is de meest voorkomende indeling van de variabele kosten? 3. Wat zijn de kenmerken van proportioneel variabele kosten? 4. Wat is het kenmerk van directe kosten? 5. Hoe kunnen indirecte kosten doorberekent worden in de kostprijs van een product? 6. Wat wordt er verstaan onder het bezettingsresultaat? 7. Wat is het kenmerkende verschil tussen absorption costing en direct costing? 8. Hoe wordt het verkoopresultaat berekend? 9. Hoe ontstaat het verschil in winst tussen absorption costing en direct costing? 10. Wat verstaan we onder de break-even-afzet? 11. Wat is het verschil tussen de bruto-verkoopprijs en de netto-verkoopprijs? 12. Wat is het verschil tussen brutowinstmarge en brutowinstopslag? 13. Wat wordt er verstaan onder het masterbudget? 14. Welke drie hoofdprocessen zijn er te onderscheiden bij een productieonderneming? 15. Waarom is het verkoopbudget over het algemeen het uitgangspunt voor alle andere budgetten?

Meerkeuzevragen 1. Algemene kosten zijn: A. constante kosten B. indirecte kosten C. bijzondere kosten D. kosten die nog verbijzonderd moeten worden 2. Van een onderneming zijn de volgende gegevens bekend: - normale bezetting 100.000 eenheden product - variabele kosten 617.500,= - bezettingsgraad 95% - constante kosten 450.000,= De standaard kostprijs per eenheid product is: A. 11,24 B. 10,= C. 11,= D. 10,68 3. In een bepaalde periode produceert en verkoopt een bepaalde onderneming 30.000 eenheden product Dexia en 40.000 producten Aegi. De variabele kosten per eenheid product Dexia is 40,= en voor Aegi 50,=. De verkoopprijs van een Dexia is 75,= en voor Aegi 95,=. De constante kosten zijn in deze periode 2.300.000,=. De contributiemarge (dekkingsmarge0 voor beide producten is: A. 1.850.000,= B. 2.850.000,= C. 3.800.000,= D. 1.800.000,= 4. Het verkoopresultaat per eenheid product bestaat uit: A. de verkoopprijs min de fabricagekostprijs B. de verkoopprijs min de commerciële kostprijs C. de verkoopprijs min de fabricage min de commerciële kostprijs D. de verkoopprijs min de toegevoegde waarde

5. Een onderneming brengt een nieuw product op de markt. De resultaten van een marktonderzoek leveren de volgende gegevens op: Prijs Mogelijke afzet 180,= 2.500 eenheden 165,= 3.100 eenheden 150,= 3.750 eenheden 135,= 5.000 eenheden De variabele kosten per eenheid product zijn 90,=. De constante kosten zijn bij een normale bezetting van 6.000 eenheden product 180.000,=. Als de onderneming streeft naar maximale winst, welke verkoopprijs per eenheid wordt dan aangehouden? A. 135,= B. 180,= C. 165,= D. 150,= 6. De leiding van een fabriek in sportartikelen overweegt een nieuwe schoen op de markt te brengen tegen een verkoopprijs van 118,= per paar. De variabele productie- en verkoopkosten zijn 45,= per paar. De constante kosten die ten laste van deze productie komen zijn 2.482.000,= per periode. De verwachte afzet bij deze verkoopprijs is 40.000 paar per periode. De break-even-afzet in aantal paren is: A. 34.500 paar B. 34.000 paar C. 30.600 paar D. 36.000 paar 7. De productiecapaciteit van een onderneming is 150.000 eenheden product per periode. De normale bezetting is 125.000 eenheden per periode. De afzet is eveneens 125.000 eenheden product. De kostprijs per eenheid product is 15,=, waarvan 60% vaste kosten en de rest proportioneel variabele kosten. Men krijgt de kans een eenmalige order af te sluiten van 20.000 eenheden product. Tegen een verkoopprijs van 13,= per product. De normale verkoopprijs is 20,= per eenheid. Bovendien brengt deze eenmalige order extra variabele kosten met zich mee van 4,= per eenheid product. Als men deze eenmalige order accepteert, wordt de totale winst in deze periode: A. 685.000,= B. 585.000,= C. 625.000,= D. 645.000,=

8. Een ondernemer wil een nieuw product op de markt brengen. De break-even-afzet wordt geschat op 150.000 exemplaren. De verkoopprijs is 12,= per exemplaar, De vaste kosten zijn 600.000,= per periode. De proportioneel variabele kosten per exemplaar zijn: A. 4,= B. 8,= C. 6,= D. 10,= 9. Een fabrikant produceert I-pods. Voor 2008 bedraagt de totale markt 400.000 stuks, zijn marktaandeel bedraagt 10%. Er is 2.800.000,= geïnvesteerd in de productielijn. De onderneming heeft een rendementsdoelstelling van 10%. De kostprijs van de I-pod bedraagt 25,=. Wat zal de af-fabrieksprijs moeten zijn in 2008 om de doelstelling te bereiken? A. 32,= B. 26,= C. 28,= D. 36,= 10. Een onderneming overweegt een nieuw product op de markt te brengen. De begrote vaste kosten zijn 1.200.000,= per periode. De afzet in stuks wordt geschat op 200.000 stuks per periode bij een verkoopprijs (ex. Btw) van 10,= per stuk. Hoeveel mogen de variabele kosten maximaal bedragen om in ieder geval het break-even-punt te bereiken? A. 2,= B. 4,= C. 6,= D. 8,= 11. Een onderneming wil een product gaan produceren waarvoor de vaste kosten 1.600.000,= per periode worden geschat. Men denkt 400.000 stuks te kunnen afzetten. Men eist een winst per periode van 400.000,=. De verkoopprijs zal 15,= per stuk bedragen. Hoeveel mogen de proportioneel variabele kosten per product zijn? A. 8,= B, 12,= C. 10,= D. 6,=

12. Een slotenfabriek produceert een type slot, de variabele kosten per stuk zijn 5,=. Voor de constante kosten heeft de onderneming het navolgende overzicht samen gesteld: Productieomvang in stuks Constante kosten 0-20.000 160.000,= 20.001-65.000 190.000,= 65.001-90.000 210.000,= 90.001-100.000 250.000,= De huidige productie en afzet is 50.000 stuks. De huidige verkoopprijs is 8,30 per stuk. Op de buitenlandse markt kan incidenteel tegen 7,= per stuk worden verkocht. Hoeveel producten moet men daar verkopen om een totale winst van 10.000,= te behalen? A. 12.000 stuks B. 27.500 stuks C. 15.000 stuks D. 32.500 stuks 13. Een onderneming verkoopt een product voor 3,50 per stuk. De productiekosten zijn: - fabricagekosten 1,= per stuk - Direct loon 0,50 per stuk - verpakking 0,50 per stuk - Vaste kosten (exclusief afschrijving) 700.000,= - Afschrijving 300.000,= De verkoopkosten zijn; - variabel 0,50 - constante kosten 2.000.000,= Wat wordt de winst bij een afzet van 15.000.000 stuks bij gelijkblijvende kostenstructuren: A. 12.700.000,= B. 12.000.000,= C. 12.300.000,= D. 13.000.000,= 14. Een detaillist beschouwt de inkoopprijs van een product in feite als A. variabele kosten B. indirecte kosten C. vaste kosten D. integrale kosten 15. Een winkelier heeft voor 2007 het volgende resultatenoverzicht gemaakt: - omzet 1.200.000,= - inkoopprijs van de omzet 900.000,= - variabele exploitatiekosten 60.000,= - constante exploitatiekosten 200.000,= Bij welke omzet zal er een winst gerealiseerd worden van 100.000,= A. 1.250.000,= B. 1.500.000,= C. 900.000,= D. 1.400.000,= 16. Van een onderneming zijn de volgende gegevens bekend:

- De verkoopprijs van een product is 5,= De fabricagekosten zijn als volgt verdeeld: - grondstoffen 1,50 per eenheid - directe lonen 0,75 per eenheid - verpakking 0,75 per eenheid - constante kosten 1.000.000,= per periode De verkoopkosten zijn: - variabel 0,75 per eenheid - constant 2.500.000,= Wat is de winst (resultaat) bij een afzet van 12.500.000 stuks? A. 12.125.000,= B. 15.000.000,= C. 12.000.000,= d. 16.500.000,= 17. Een onderneming overweegt een nieuw product op de markt te brengen. De vaste kosten worden begroot op 3.600.000,= per periode. De verwachte afzet bedraagt 400.000 per periode bij een verkoopprijs van 30,- per stuk. Hoeveel mogen de variabele kosten maximaal bedragen per eenheid product om het break-even-punt te bereiken? A. 39,= B. 21,= C. 18,= D. 9,= 18. Voorbeelden van indirecte kosten zijn: A. verwarmingskosten, afschrijvingskosten, administratiekosten B. kosten die we direct aan het product kunnen toerekenen C. grondstoffen en arbeidsuren D. productiekosten die rechtstreeks toerekenbaar aan het product zijn

19. Constante kosten zijn: A. Kosten die je altijd hebt binnen een bepaalde productieomvang B. Kosten die je nooit hebt C. Kosten die je soms hebt D. Kosten die variëren met de productieomvang 20. D reizen wil nieuwe folders met reisaanbiedingen laten drukken voor zijn organisatie. De volgende gegevens zijn bekend: De totale constante kosten zijn 120.000 De normale productie in een week is 60.000 stuks De werkelijke productie in de betreffende week is 150.000 stuks De variabele kosten voor inkt, papier etc zijn 300.000 Bereken de standaardkostprijs voor een folder: A. 2 B. 1 C. 4 D. 2,8 21. Directe kosten zijn: A. kosten die altijd doorgaan B. rechtstreeks toerekenbaar aan het product zijn C. niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan het product D. kosten die men maakt wanneer men produceert

22. De kostprijs is: A. Alle kosten die een reisbureau maakt. B. De prijs die men aan een klant minimaal moet berekenen om alle gemaakte kosten terug te verdienen. C. De kosten van een vliegticket D. De prijs van alle kosten 23. Als de bezetting van een hotel stijgt, dan: A. Nemen de constante kosten toe, maar blijven de variabele kosten in totaal gelijk. B. Nemen de constante kosten af, maar blijven de variabele kosten in totaal gelijk. C. Blijven de constante kosten gelijk, maar nemen de variabele kosten in totaal af. D. Blijven de constante kosten gelijk, maar nemen de variabele kosten in totaal toe. 24. Een reisbureau heeft een eigen minibus om vakantiegangers, die bij hen een reis hebben geboekt, tegen kostprijs naar Schiphol te brengen. Daartoe hebben ze een chauffeur in dienst genomen. De verzekeringskosten van deze minibus zijn: A. vaste kosten B. variabele kosten C. provisiekosten D. gemengde kosten 24. Een reisbureau in Hoofddorp heeft een overzicht opgesteld van zijn kosten: Constante kosten 200.000,= Normaal aantal verkochte reizen 20.000 Variabele kosten 512.500,= Werkelijk aantal verkochte reizen 20.500 De kostprijs van een geboekte reis is: A. 35,= B. 35,63 C 34,76 D. 25,= 25. Een touringcar onderneming heeft de volgende informatie tot zijn beschikking: Totale constante kosten van een bus per jaar: 200.000,= Variabele kosten van een bus per jaar: 80.000,= Normale aantal kilometers per jaar 100.000 Werkelijk aantal kilometers in 2007 80.000 Wat is de kostprijs van een gereden kilometer? A. 2,= B. 3,= C. 1,= D. 3,75 26. Salaris directie, afschrijvingen, huurkosten en rentekosten zijn voorbeelden van: A. Indirecte kosten B. Directe kosten C. De kostprijs D. Gemengde kosten 27. De totale directe kosten van een reisbureau bedragen 75.000,= en de indirecte kosten 225.000,=. De gemiddelde directe kosten van een geboekte reis bedragen 20,=.

Wat is de gemiddelde kostprijs van een geboekte reis? A. 30,= B. 300.000,= C. 60,= D. 80,= 28. Een luchtvaartmaatschappij heeft voor 2.000.000,= per jaar aan directe kosten. De indirecte kosten bedragen voor deze maatschappij 500.000,=. Voor de vliegreis van Amsterdam naar Antalya bedragen de directe kosten 10.000,=. Hoeveel bedraagt de kostprijs van deze vliegreis? A. 50.000,= B. 12.500,= C. 2.510.000,= D. 510.000,= 29. De consumentenprijs van een product is inclusief 19% btw 214,20. De winkelier berekent een brutowinstmarge van 50% van zijn verkoopprijs (exclusief btw). Zijn inkoopprijs is dan: A. 107,10 B. 120,= C. 90,= D. 86,40 30. Een fles whisky kost bij de slijter 23,80. De winstmarge voor de slijter bedraagt 17,5% over de verkoopprijs (exclusief btw). De winstmarge voor de importeur bedraagt 10% over de inkoopprijs (exclusief btw). Hoeveel bedraagt de inkoopprijs van de importeur? A. 15,= B. 17,85 C. 14,85 D. 20,= 31. Een producent die direct aan de detailhandel levert, heeft een gemiddelde brutowinstmarge van de fabrieksverkoopprijs (exclusief btw) van 32%. De kosten voor het verkrijgen en verwerken van de order zijn: - vertegenwoordigerkosten per order 7,50 - transport, facturering en incasso 7,50 plus 2% van de verkoopprijs (exclusief btw) Hoe groot dient de order te zijn (exclsusief btw, waarbij de brutowinst gelijk is aan de kosten/ A. 22,50 B. 50,= C. 45,= D. 25,=

32. Welke opslag van de inkoopprijs is gelijk aan een marge van 25% van de verkoopprijs? A. 40,67% B. 20,33% C. 33,33% D. 34,33% 33. Een noten, kaas en wijnwinkel begint een nieuwe vestiging in een nieuwe wijk. De vaste kosten per maand zijn: - personeel 4.000,= - huur 3.000,= - diversen 3.000,= De gemiddelde omzet per klant wordt begroot op 80,= per maand. De brutowinstmarge is 40% en de variabele kosten bedragen 15% van de omzet. Bij hoeveel klanten per maand wordt het break-even-punt bereikt? A. 250 B. 313 C. 500 D. 4.000

34. Wat wordt verstaan onder het begrip `vaste kosten'? A. Kosten die onveranderlijk vastliggen. B. Kosten die bij ieder capaciteitsniveau dezelfde hoogte hebben. C. Kosten die per eenheid product proportioneel afnemen. D. Kosten die niet reageren op een verandering in de bedrijfsbezetting. 35. Welke kosten zijn binnen de bestaande capaciteit constant per eenheid product? A. Vaste kosten. B. Trapsgewijs variabele kosten. C. Proportioneel variabele kosten. D. Progressief variabele kosten. 36. Van welk kostengedrag is sprake als een zogenaamd 'leereffect' optreedt? A. Van degressief variabele kosten. B. Van progressief variabele kosten. C. Van trapsgewijs variabele kosten. D. Van proportioneel variabele kosten. 37. Van welk kostengedrag is vaak sprake als de productie de capaciteitsgrens nadert? A. Van proportioneel variabele kosten. B. Van progressief variabele kosten. C. Van trapsgewijs variabele kosten. D. Van degressief variabele kosten. 38. Wanneer een productiebedrijf uitzendkrachten voor hele dagen moet aannemen, hoe gedragen de arbeidskosten zich dan? A. Vast binnen het relevante productie-interval. B. Proportioneel variabel. C. Trapsgewijs variabel. D. Progressief variabel.

39. Welke verandering leidt niet tot een aanpassing van de vaste kosten? A. Capaciteitsuitbreiding. B. Vermindering van het personeelsbestand in hogere regionen van de organisatie. C. Verhoging van de rente op lopende schulden. D. Toename van de bezettingsgraad. 40. De telefoonrekening bestaat uit abonnements- en gesprekskosten. Onder welke categorie vallen de telefoonkosten? A. Gemengde kosten. B. Degressief variabele kosten. C. Trapsgewijs variabele kosten. D. Proportioneel variabele kosten. 41. Wanneer is sprake van progressief variabele kosten? A. Wanneer bij topproductie een extra machine geleast moet worden. B. Wanneer bij topproductie in overuren of met uitzendkrachten gewerkt moet worden. C. Wanneer bij topproductie meer onderhoudskosten gemaakt moeten worden dan bij de normale bezetting. D. Wanneer grondstoffen bij inkoop in grote hoeveelheden tegen kwantumkorting verkregen kunnen worden. 42. Welke kosten vallen geheel of gedeeltelijk onder de variabele kosten van het autogebruik? A. Afschrijving, benzine en technisch onderhoud B. Afschrijving, benzine, technische onderhoud en verzekering. C. Afschrijving en benzine D. Benzine en technisch onderhoud

43. De Vriendelijke Koe l is een vleesverwerkend bedrijf met aanzienlijke uitschieters in de productie. Afgelopen maand bereikte de productie een dieptepunt met 21.000 kilogram verwerkt vlees. Vier maanden geleden nog lag de productie op een toppunt van 39.000 kilogram verwerkt vlees. De kosten bij deze productiecijfers bedroegen respectievelijk 127.380,= en 195.420,=. Maak indien mogelijk een berekening van de kostenstructuur. A. De vaste kosten bedragen 48.000 per maand en de variabele kosten bedragen 3,78 per kilogram. B. De gemiddelde kosten per kilogram bedragen ongeveer 5,54. C. Naarmate de productie toeneemt, dalen de gemiddelde kosten van ongeveer 6,07 tot ongeveer 5,01. D. Er zijn te weinig gegevens om de kostenstructuur te berekenen. 44. In de maand december bedroeg de productie 7.500 stuks waarbij de totale kosten overeenkomstig het budget uitkwamen op 24.000,=. In de maand januari lag de productie lager, op 5.000 stuks en bedroegen de totale kosten 19.000,=, opnieuw overeenkomstig het budget. De variabele kosten zijn recht evenredig aan de productieomvang. De Kast gaat voor het betreffende type uit van een normale maandproductie van 6.000 stuks. Bereken de integrale kostprijs. A. 3,20 B. 3,44 C. 3,50 D. 3,80 (Variabele kosten per kast: ( 24.000,= - 19.000,=)/(7.500-5.000) = 2,= Vaste kosten per maand: 24.000,= - 7.500 x 2,= = 9.000,= Vaste kosten per kast: 9.000,=/6.000 = 1,50 Integrale kostprijs per haak: 2,= + 1,50 = 3,50)

45. Wat wordt verstaan onder het begrip 'integrale kostprijs'? A. De gemiddelde vaste kosten per eenheid product. B. De vaste en de variabele kosten per eenheid product. C. De fabricagekosten en de verkoopkosten per eenheid product. D. De directe en de indirecte kosten per eenheid product. 46. In welke situatie is het mogelijk de verwachte variabele kosten bij de berekening van de kostprijs te delen door de verwachte productie? A. Indien de variabele kosten trapsgewijs variabel zijn. B. Indien de variabele kosten progressief variabel zijn. C. Indien de variabele kosten degressief variabel zijn. D. Indien de variabele kosten proportioneel variabel zijn. 47. Wat wordt verstaan onder het begrip 'normale bezetting'? A. De gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht en die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de vaste kosten aan de producten. B. De gemiddelde benutting van de capaciteit van de afgelopen vijf jaren die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de vaste kosten aan de producten. C. De gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht en die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de variabele kosten aan de producten. D. De gemiddelde benutting van de capaciteit van de afgelopen vijf jaren die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de variabele kosten aan de producten. 48. Hoe wordt het in een standaardkostprijs opgenomen tarief voor de constante kosten per prestatie-eenheid bepaald? A. De werkelijke constante kosten worden gedeeld door het normale aantal prestaties. B. De normale constante kosten worden gedeeld door het werkelijke aantal prestaties. C. De begrote constante kosten worden gedeeld door het normale aantal prestaties. D. De begrote constante kosten worden gedeeld door het aantal werkelijk verwachte prestaties.

49. Afvalverwerkingsbedrijf De Groot heeft door een heao-er de volgende gegevens laten uitzoeken over het afgelopen kwartaal: Werkelijk aantal tonnen verwerkt afval afgelopen (vierde) kwartaal: 24.000. Verwacht aantal tonnen afval over het afgelopen (vierde) kwartaal: 27.500. Normaal aantal tonnen afval over het hele jaar: 100.000. Verwachte kosten over het afgelopen (vierde) kwartaal: 5.653.125,=, te weten 3.295.000,= vaste en 2.358.125,= variabele kosten. Werkelijke kosten over het afgelopen (vierde) kwartaal: 5.347.287,=, te weten 3.292.123,= vaste en 2.055.164,= variabele kosten. Bereken op basis van deze gegevens de standaardkostprijs per ton verwerkt afval. A. 205,57 B. 217,32 C. 217,55 D. 222,80 50. Onderneming Ligstoel vervaardigt een massaproduct, te weten strandstoelen die in elke gewenste stand neergezet kunnen worden. Vanwege het uitzicht op een schitterende zomer is de vraag vanuit de groothandel en de detailhandel zo enorm dat er nauwelijks aan voldaan kan worden. Machines draaien vrijwel dag en nacht, personeel moet overuren maken en er moeten uitzendkrachten worden ingezet. Vorig jaar bedroegen de totale kosten (waarvan exact 50% vast) 8.855.000,= bij een productie van 253.000 stoelen. Dit was een normaal jaar te noemen. Als het echter zo doorgaat als dit voorseizoen, verwacht Ligstoel voor dit jaar uit te komen op 350.000 stoelen tegen een totaal kostenbedrag van 13.650.000,=. Bereken voor Traploos de kostprijs per strandstoel. A. 35,= B. 39,= C. 43,85 D. 49,43

51. Een fabrikant heeft een machine staan waarvan de vaste kosten 42.000,= per jaar bedragen. De productie vindt plaats gedurende 50 weken per jaar. Voor de bediening zijn twee werknemers nodig, met een uurloon van 25,=. De overige arbeidskosten bedragen 55% van de loonkosten per uur. De overige kosten bedragen 12,= per machine-uur. Zowel arbeidskosten als overige kosten zijn variabel. De normale productie is 12.000 kilogram per week. Een eenheid product weegt 2,5 kilogram. De technische capaciteit van de machine bedraagt 160 producten per uur. Het maximale aantal machine-uren per week is 35. Bereken de kostprijs per machine-uur. A. 100,70 B. 113,50 C. 117,50 D. 132,42 52. De onderneming Hoofdpijn produceert aspirines. De normale productie is 1.000.000 stuks per maand. Van de verkoopafdeling heeft de directie vernomen dat men de komende maand 1.100.000 aspirines denkt af te zetten. Tevens vindt de directie de huidige voorraad 100.000 stuks te laag; deze moet de komende maand op peil worden gebracht. Aan de hand van deze gegevens worden de variabele kosten voor de komende maand geschat op 125.000,=. De vaste kosten bedragen 150.000,= per maand. De verkoopprijs per doosje aspirines van 10 stuks is gesteld op 4,95 Bereken de kostprijs voor een doosje aspirines. A. 2,29 B. 2,54 C. 2,63 D. 2,75

53. Wat wordt verstaan onder een negatief bezettingsresultaat? A. Het verschil tussen begrote en werkelijke vaste kosten als gevolg van een hogere bedrijfsbezetting. B. Het verschil tussen begrote en werkelijke totale kosten als gevolg van een hogere bedrijfsbezetting. C. Het deel der vaste kosten dat niet gedekt of doorberekend is, omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting. D. Het deel der vaste kosten dat niet gedekt of doorberekend is, omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting. 54. In een grote stad staan een hotel en een ziekenhuis. Het hotel heeft 200 kamers met 2 bedden per kamer. Het ziekenhuis heeft 80 zalen met gemiddeld 6 bedden per zaal. In een warme zomer is de bezettingsgraad van het hotel 90%, waarvan 2/3 deel verhuurd is aan 1 persoon. Diezelfde zomer is de bezettingsgraad van het ziekenhuis 60%. Welke stelling is juist? A. Er is geen enkele vergelijking mogelijk tussen de bezettingsgraad van hotel en de bezettingsgraad van het ziekenhuis. B. Het hotel heeft dezelfde bedbezettingsgraad als het ziekenhuis. C. Het hotel heeft een hogere bedbezettingsgraad dan het ziekenhuis. D. Het hotel heeft een lagere bedbezettingsgraad dan het ziekenhuis.

55. Onderneming De Lier BV vervaardigt luxe riemen en verkoopt ze tegen een vaste prijs van 18,=. De normale productie en afzet liggen op 180.000 stukss per jaar. Vanwege de grote voorraden wordt de productie voor komend jaar begroot op 150.000stuks. Samen met de verwachte afzet betekent dit dat de voorraad met 40.000 stuks zal afnemen. De verkorte exploitatiebegroting ziet er als volgt uit: Omzet 3.420.000,= Kostprijs van de omzet 2.660.000,= Verkoopresultaat 760.000,= Bezettingsverlies productie 195.000,= Bedrijfswinst 565.000,= Bereken de variabele kosten per riem. A. 7,50 B. 7,84 C. 8,86 D. 11,23 56. Voor een touringcarbedrijf zijn per touringcar voor de reizen op Italië de volgende gegevens bekend: Normaal aantal kilometers: 50.000 per jaar Verwacht voor het komende jaar: 40.000 kilometer. Constante kosten: 150.000,= per jaar Variabele kosten voor het komende jaar: 24.000,= Een bus heeft 50 zitplaatsen, die normaal voor 80 % zijn bezet. Bereken de kostprijs per reizigerskilometer voor de reizen op Italië (afronden op tienden van eurocenten). A. 7,0 eurocent B. 8,7 eurocent C. 9,0 eurocent D. 10,9 eurocent

57. Een bus heeft 40 zitplaatsen, die normaal voor 75% zijn bezet maar voor volgend jaar wordt een bezetting van 85% verwacht. De kostprijs per reizigerskilometer is berekend op 11 eurocent, waarvan 8 eurocent vast en 3 eurocent variabel. Overigens zijn de variabele kosten alleen variabel naar het aantal kilometers, niet naar de bezetting van de zitplaatsen. Bereken het totale bezettingsresultaat voor komend jaar van de reizen op Zwitserland. A. 35.600=,= B. 44.600,= C. 48.800,= D. 60.000, 58. Knuffels hebben bij Het Kind de volgende kostprijsopbouw: - Directe grondstofkosten: 0,40 - Directe arbeidskosten: 0,20 - Indirect variabel: 0,10 - Indirect vast: 0,15 De kosten van directe arbeid moeten voor 75% als vast beschouwd worden. Het gaat hier om arbeiders in vaste loondienst. Voor de overige 25% maakt men gebruik van oproepkrachten. Dit is volledig aanpasbaar aan de productie. De kostprijs is gebaseerd op een normale productie van 75.000 knuffels per maand. Afgelopen maand heeft men tegen alle verwachtingen in 80.000 knuffels gefabriceerd. Aan het begin van de maand dacht men wegens tekort aan arbeidskrachten niet verder te komen dan 65.000 knuffels. De verkoop kwam uit op 70.000 knuffels. De verkoopprijs per knuffel bedraagt 3,25. Bereken het werkelijk behaalde bedrijfsresultaat. A. 165.000,= B. 166.500,= C. 169.500,= D. 171.000,= 59. Welke toepassingsmogelijkheden kent het begrip 'differentiële kosten'? A, Met name langetermijnbeslissingen. B. Alleen het wel of niet accepteren van incidentele orders. C. Met name kortetermijnbeslissingen. D. Zowel korte- als langetermijnbeslissingen. 60. Welke stelling met betrekking tot differentiële kosten is juist? A. Differentiële kosten bestaan uit louter variabele kosten. B. Differentiële kosten kunnen bestaan uit variabele én vaste kosten. C. Differentiële kosten omvatten automatisch alle variabele kosten die gemaakt worden en mogelijk nog vaste kosten. D. De variabele kosten die onder differentiële kosten vallen, zijn degressief variabel. 61. Een onderneming produceert bonbon, die uitsluitend verkocht worden op de Europese markt. De bonbons worden per 25 stuks in dozen verpakt. De normale bezetting is 400.000 dozen per jaar. Dat is 75% van de maximale bezetting. Voor volgend jaar zijn de volgende gegevens begroot: - Productie en afzet: 395.000 dozen - Variabele kosten: 3.752.500,=

- Vaste kosten: 2.800.000,= De dozen worden geleverd aan de groothandel voor 20,= per stuk. In juni accepteert de onderneming een eenmalige order uit de Verenigde Staten, voor de levering van 20.000 dozen voor 15,= per stuk. Aan deze order zijn extra transportkosten verbonden van 40.000.,= Bereken het resultaat op de extra order. A. 70.000,= verlies B. 30.000,= verlies C. 70.000,= winst D. 110.000,= winst

62. Waarom gaat het bij gelijktijdige kostenverbijzondering? A. Om het toerekenen van de directe en indirecte kosten aan de juiste periode. B. Om het toerekenen van de directe en indirecte kosten aan een product of order. C. Om het toerekenen van de variabele en constante kosten aan de juiste periode. D. Om het toerekenen van de variabele en constante kosten aan een product of order. 63. Welke kostensoort is meestal direct? A. Kosten van grondstoffen. B. Kosten van arbeid. C. Kosten van duurzame productiemiddelen. D. Kosten van grond. 64. Wat wordt verstaan onder directe kosten? A. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een afdeling toegerekend kunnen worden. B. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een product kunnen worden toegewezen. C. Directe kosten zijn kosten die voor wat betreft de variabele kosten rechtstreeks aan de productie worden toegerekend en voor wat betreft de vaste kosten rechtstreeks ten laste van de resultatenrekening worden gebracht. D. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks naar de resultatenrekening worden overgeboekt. 65. Welke van onderstaande verbijzonderingmethoden kan men uitsluitend toepassen bij de fabricage van gelijksoortige producten? A. De equivalentiecijfermethode. B. De enkelvoudige opslagmethode. C. De meervoudige opslagmethode. D. De kostenplaatsenmethode.

66. Welke van onderstaande methoden is met name geschikt voor kostprijsberekening bij heterogene productie? A. De equivalentiecijfermethode. B. De productiecentramethode. C. Deelcalculatie. D. Process costing. 67. Een suikerfabriek maakt slechts één product. Het zal u niet verbazen dat dit product suiker is. Deze wordt verpakt in verpakkingen van 1 kilogram, 5 kilogram en 10 kilogram. Welke methode voor het berekenen van kostprijzen zal men hier hoogst waarschijnlijk hanteren? A. De equivalentiecijfermethode. B. De enkelvoudige opslagmethode. C. De meervoudige opslagmethode. D. De productiecentramethode. 68. Wat is het verschil tussen deelcalculatie en de equivalentiecijfermethode? A. Deelcalculatie veronderstelt homogene massaproductie en de equivalentiecijfermethode heterogene productie. B. Deelcalculatie veronderstelt homogene massaproductie en de equivalentiecijfermethode gelijksoortige productie. C. Deelcalculatie veronderstelt gelijksoortige productie en de equivalentiecijfermethode heterogene productie. D. Deelcalculatie veronderstelt gelijksoortige productie en de equivalentiecijfermethode homogene productie. 69. Van welke veronderstelling gaat de equivalentiecijfermethode uit? A. Er is een relatie tussen omvang van de productie en indirecte kosten. B. Er is een relatie tussen omvang van de directe kosten en indirecte kosten. C. Er is een relatie tussen omvang van de producten en indirecte kosten. D. Er is een relatie tussen omvang van de afdelingen en indirecte kosten.

70. Wat houdt kostprijscalculatie door middel van de opslagmethode in? A. Dit houdt in dat de indirecte kosten worden verhoogd met een opslag voor variabele kosten. B. Dit houdt in dat de variabele kosten worden verhoogd met een opslag voor vaste kosten. C. Dit houdt in dat de directe kosten worden verhoogd met een opslag voor vaste kosten. D. Dit houdt in dat de directe kosten worden verhoogd met een opslag voor indirecte kosten. 71. Van welke veronderstelling gaat de opslagmethode uit? A. Er is een relatie tussen omvang van de productie en indirecte kosten. B. Er is een relatie tussen omvang van de directe kosten en indirecte kosten. C. Er is een relatie tussen omvang van de producten en indirecte kosten. D. Er is een relatie tussen omvang van de afdelingen en indirecte kosten. 72. Welke opslagmethode heeft de voorkeur? A. Een opslagmethode op grond van de normale productie. B. Een opslagmethode op grond van de begrote productie. C. Een opslagmethode op grond van de werkelijke productie. D. Een opslagmethode op grond van de maximale productie. 73. Wat is het voordeel van de verfijnde boven de primitieve opslagmethode? A. De verfijnde opslagmethode is goedkoper. B. De verfijnde opslagmethode geeft periodiek minder fluctuaties in de kostprijs. C. De verfijnde opslagmethode houdt meer rekening met de samenhang tussen kosten in het productieproces. D. De verfijnde opslagmethode leidt over het algemeen tot een hogere winst.