IVR 2002 1/98. Integrale Veiligheidsrapportage 2002



Vergelijkbare documenten
Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Bijlage 4 Tabellen. Verklaring van tekens in tabellen

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Misdrijven en opsporing

Bijlage 4 Tabellen. Verklaring van tekens in tabellen

Centraal Bureau voor de Statistiek

Slachtofferschap onder burgers naar delictsoort, volgens de VMR en de IVM a

8 secondant #3/4 juli/augustus Bedrijfsleven en criminaliteit Crimi-trends

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland

Criminaliteit en slachtofferschap

Slachtofferschap onder burgers naar delictsoort, volgens de VMR en de IVM*

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

Geregistreerde criminaliteit

Tabel 3.1 Slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit onder burgers van 15 jaar en ouder, volgens de ESM*

B A S I S V O O R B E L E I D

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Politiemonitor Bevolking Landelijke rapportage

Ontwikkeling van misdrijven in Amersfoort

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019

Jeugdcriminaliteit en jeugdveiligheid in Groningen

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32. Leefbaarheid in de buurt

Criminaliteit en rechtshandhaving Ontwikkelingen en samenhangen Samenvatting

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Inleiding. Beleving van veiligheid. Veiligheid als begrip

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

Samenvatting en conclusies

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Ontwikkeling van misdrijven in Amersfoort

Veiligheidssituatie in s-hertogenbosch vergeleken Afdeling Onderzoek & Statistiek, juni 2014

(% één of meer keer slachtoffer) Totaal 47,7 49,5 46,9 47,0 44,0

Slachtoffers van woninginbraak

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid

RAADSBIJEENKOMST LELYSTAD SESSIE 8

De Eindhovense Veiligheidsindex. Eindhoven, oktober 11

Praktische opdracht Aardrijkskunde Criminaliteit in Nederland

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo II

Veiligheidsbeeld gemeente Amersfoort

B A S I S V O O R B E L E I D

Misdrijven en opsporing

Geweld in Nederland Een verkenning

Kernrapport Veiligheidsmonitor ( ) Gemeente Leiden. Leefbaarheid in buurt

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 2017

Analyse cijfers prioriteiten Veiligheid 2012 t/m 2016

Leefbaarheid en overlast in buurt

2012 b 2013 b 2012 b 2013 b (% één of meer keer slachtoffer)

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2015)

Tabellen Veiligheidsmonitor 2008 Leiden

Resultaten van de Nationale Veiligheidsindices 2013

Minder geregistreerde criminaliteit, meer kinderbeschermingsmaatregelen

Veiligheid I.V ERMOGENSDELICTEN. Vooraf In dit hoofdstuk schetsen we in grote lijnen de ontwikkelingen

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 2018

Bijlage 4 Tabellen. Verklaring van tekens in tabellen

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Woolde Augustus 2010

Integrale Veiligheidsrapportage. Gemeente Littenseradiel. Januari t/m december 2011

4 Misdrijven en opsporing

Veiligheidsbeeld gemeente Amersfoort

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Buitengebied Augustus 2010

Criminaliteit en opsporing

GEMEENTE OSS Resultaten op hoofdlijnen

Van: M. van Milligen Tel nr: Nummer: 17A.00002

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

openbare orde en veiligheid

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

5 Samenvatting en conclusies

Veiligheidstrends in Leiden

Leefbaarheid in de buurt

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Tabel 3.1 Slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit onder burgers van 15 jaar en ouder, volgens de ESM*

Via deze raadsinformatiebrief bieden wij de politie(criminaliteits)cijfers 2016 en de duiding er van ter kennisname aan.

4 Misdrijven en opsporing

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gemeenten + Wijken Index

Criminaliteit en slachtofferschap

Integrale veiligheid. resultaten burgerpanelonderzoek maart 2007

Aantal misdrijven blijft dalen

openbare orde en veiligheid

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1

6 SECONDANT #1 MAART Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens in acht landen POSITIEVE VEILIGHEIDS- TRENDS IN NEDERLAND. Naar inhoudsopgave

27,5% voelt zich wel eens onveilig. Vergelijking in de tijd (Onveiligheidsgevoel in procenten) Nederland. Utrecht

7,5 50,4 7,2. Gemeente Enkhuizen, Leefbaarheid. Overlast in de buurt Enkhuizen. Veiligheidsbeleving Enkhuizen

RAADSINFORMATIEBRIEF Oudewater 17R.00072

Statistisch Jaarboek diversen

BIJLAGE II OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE VEILIGHEID

Criminaliteit en slachtofferschap

Gemeente Breda. Omgevingsmeting asielzoekerscentrum: nulmeting. Rapportage

Monitor Leefbaarheid en Veiligheid 2013 Samenvatting

Leefbaarheid woonbuurt. Functioneren gemeente. Overlast in de buurt. Gemeente Leiden. significantie ( + = positief verschil; - = negatief verschil)

Jaarrapportage Veiligheid 2004

Veiligheidsmonitor 2009 Gemeente Leiden

Allochtonen op de arbeidsmarkt

openbare orde en veiligheid

Transcriptie:

IVR 2002 1/98 Integrale Veiligheidsrapportage 2002 17 oktober 2002

IVR 2002 2/98 Inhoudsopgave Integrale Veiligheidsrapportage 2002 Samenvatting Integrale Veiligheidsrapportage 2002 5 1 Veiligheid in context 11 1.1 Integraal veiligheidsbeleid 11 1.2 Opzet, bronnen en beperkingen 13 2 Veiligheidsgevoelens 17 2.1 Veiligheidsgevoelens en -opvattingen 17 2.1.1 Veiligheidsgevoelens op buurtniveau 18 2.1.2 Veiligheidsgevoelens en het werk 19 2.1.3 Perceptie groei criminaliteit 20 2.2 Veiligheidsgevoelens en preventie 24 3 Sociale veiligheid, verkeersveiligheid en branden 26 3.1 Slachtofferenquêtes en politiestatistieken 27 3.2 Criminaliteit 28 3.2.1 Geregistreerde criminaliteit 28 3.2.2 Vermogensmisdrijven 29 3.2.3 Overvallen 30 3.2.4 Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde 31 3.2.5 Straatroof 32 3.2.6 Voertuigcriminaliteit 34 3.2.7 Fietsdiefstal 35 3.2.8 Criminaliteit in de grote steden 35 3.3 Jeugd en veiligheid 38 3.3.1 Lokaal jeugd- en veiligheidsbeleid 38 3.3.2 Jeugdige verdachten 38 3.3.3 Profiel jeugdige verdachten 40 3.3.4 Criminaliteit onder allochtone jongeren 41 3.3.5 First offenders, licht criminelen en harde kern 43

IVR 2002 3/98 3.3.6 Herkomst harde kern 45 3.3.7 Jeugdige slachtoffers 45 3.4 Geweld 48 3.4.1 Geweldsmisdrijven tegen personen 48 3.4.2 Geweld tegen vrouwen 49 3.4.3 Huiselijk geweld 51 3.4.4 Geweld tegen beroepsgroepen 51 3.4.5 Letsel 53 3.5 Overlast 55 3.5.1 Overlast in het publieke domein 55 3.5.2 Alcohol en drugs 58 3.6 Verkeer, vervoer en veiligheid 60 3.6.1 Verkeersmisdrijven- en overtredingen 60 3.6.2 Verkeersongevallen 63 3.6.3 Sociale veiligheid in het openbaar vervoer 64 3.7 Brand 66 4 Fysieke en externe veiligheid 68 4.1 Productie, inrichting en opslag van gevaarlijke stoffen 68 4.2 Transport gevaarlijke stoffen 71 4.2.1 Transport van gevaarlijke stoffen per spoor 71 4.2.2 Transport van gevaarlijke stoffen over water 73 4.2.3 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg 74 4.2.4 Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen 75 4.3 Veiligheid in tunnels 76 4.3.1 Aanvaardbaar veiligheidsniveau 76 4.4 Water en dijken 77 4.4.1 Deltaplan Grote Rivieren 77 4.4.2 Water en dijken 77 5 Lokaal veiligheidsbeleid en veiligheidszorg 79

IVR 2002 4/98 5.1 Veiligheidsbeleid op gemeentelijk niveau 79 5.1.1 Veiligheidsdocument 79 5.1.2 Organisatie veiligheidsbeleid 82 5.1.3 Samenwerking bij beleidsontwerp 83 5.1.4 Samenwerking met beleidsuitvoering 84 5.2 Brandveiligheids- en rampenbestrijdingsbeleid 85 5.2.1 Gemeentelijke rampenplannen 86 5.3 Publiek en privaat toezicht op het publieke domein 87 5.4 Integraal veiligheidsbeleid en rampenbestrijding op regionaal niveau: stand van zaken 89 5.4.1 Multidisciplinaire samenwerking 89 5.4.2 Risicobeleid 90 5.4.3 Preparatieve planvorming 91 5.4.4 Beheer en bedrijfsvoering 91 5.4.5 Opleiden, oefenen en paraatheid 91 5.4.6 Territoriale congruentie 92 Literatuurlijst 93

IVR 2002 5/98 Samenvatting Integrale Veiligheidsrapportage 2002 De Integrale Veiligheidsrapportage 2002 (IVR) biedt een overzicht van onderzoeksgegevens op het gebied van integrale veiligheid in Nederland. De IVR geeft de stand van zaken op de belangrijkste deelaspecten van integrale veiligheid. Een algemene uitspraak over de veiligheid in Nederland doet de IVR niet, aangezien dit per deelterrein te zeer verschilt en het arbitrair is welke gegevens hierbij wel en niet moeten worden meegenomen. Integraal veiligheidsbeleid Het integrale veiligheidsbeleid is meer dan alleen de gedeelde verantwoordelijkheid voor veiligheid van burgers, bedrijfsleven, instellingen en overheid. In verschillende beleidssectoren krijgen veiligheidsaspecten aandacht. Het gaat daarbij om subjectieve en objectieve veiligheid, om sociale en fysieke aspecten van veiligheid en om de gehele veiligheidsketen van proactie en preventie tot en met repressie en nazorg. De samenhang tussen de onderdelen van de keten is van belang. Het integrale veiligheidsbeleid werd in 1999 beschreven in het Integrale Veiligheidsprogramma. Veiligheidsgevoelens Gevoelens over onveiligheid zijn in het afgelopen decennium niet wezenlijk veranderd. In deze periode zegt steeds ongeveer zeven op de tien Nederlanders geen last te hebben van onveiligheidsgevoelens. De gevoelens van onveiligheid kunnen per bevolkingsgroep echter sterk verschillen. Zo voelen meer vrouwen dan mannen zich wel eens onveilig. Beroepsgroepen in de (semi-)openbare ruimte die bijvoorbeeld werken in winkels, ziekenhuizen of treinen met een onbekend publiek hebben in het bijzonder te maken met gevoelens van onveiligheid. Zo is het veiligheidsgevoel bij het openbaarvervoerpersoneel verslechterd. Treinconducteurs voelen zich van alle beroepsgroepen het minst veilig. Het overgrote deel van de Nederlanders gelooft dat de criminaliteit toeneemt. 70 procent gelooft zelfs dat de criminaliteit sterk toeneemt. Slechts 1 procent van de bevolking is van mening dat de criminaliteit daalt, exact hetzelfde percentage als begin jaren negentig. Deze opvattingen worden echter nauwelijks weerspiegeld in vermijdingsgedrag: mijdt de Nederlander bepaalde plekken vanwege onveiligheid?

IVR 2002 6/98 De problemen die mensen ervaren op buurtniveau, zoals de aanwezigheid van vermogensdelicten of dreiging in de directe woonomgeving, beïnvloeden veiligheidsgevoelens bij de bevolking. Volgens de Politiemonitor Bevolking stijgen deze onveiligheidsgevoelens licht in 2002. In en om het huis voelen Nederlanders zich in het algemeen veiliger dan vroeger, maar in 2002 ervaart men in toenemende mate dreiging op straat van dronken mensen, drugsoverlast, geweldsdelicten en lastigvallen. Preventie Op het voorkomen van slachtofferschap zijn Nederlanders alerter. Men treft meer maatregelen om inbraak te voorkomen. Ook is het aantal woningen met een certificaat Veilige Woning gestegen. Verder is het aandeel auto s met een startonderbreker of alarminstallatie groter. Preventie tegen fietsdiefstal is echter niet verbeterd. Criminaliteit Volgens slachtofferenquêtes wordt een kwart van de Nederlanders jaarlijks slachtoffer van veelvoorkomende criminaliteit, dat wil zeggen gewelds- of vermogensdelicten, vernieling of doorrijden na een aanrijding. Sinds 1995 is het totale percentage slachtoffers redelijk stabiel gebleven. Waar slachtofferenquêtes in 2001 zo n 4,6 miljoen delicten noteerden, staan in de politieregistraties over dat jaar 1,36 miljoen processen-verbaal over deze delicten vermeld. Er zijn een aantal verklaringen voor deze grote verschillen. Lang niet ieder slachtoffer doet aangifte van een delict; lang niet alle aangegeven delicten komen terecht in een proces verbaal; en er bestaan verschillende definities over wat een delict is. Tussen 1990 en 2001 is het aantal geregistreerde vermogensmisdrijven met 8 procent toegenomen. Ruim de helft van deze delicten betreft diefstal gepleegd door meerdere personen, gepaard met inbraak. Het aantal geregistreerde overvallen is in de periode 1995-2001 met ruim een kwart toegenomen. In 2001 was er voor het eerst sprake van een daling van het aantal overvallen ten opzichte van het voorafgaande jaar, met uitzondering van het aantal overvallen op particuliere woningen. Het aantal geregistreerde gevallen van vernieling en misdrijven tegen de openbare orde, zoals beschadigingen van auto s en aanzetten tot haat of discriminatie, is in de periode 1990-2001 gestegen met ruim 31 procent. Het ophelderingspercentage is gedaald van ruim 19 procent in 1990 naar 13 procent in 2001.

IVR 2002 7/98 Het aantal geregistreerde straatroven is in de periode 1990-2000 met maar liefst 70 procent toegenomen. Ruim drie kwart van de straatroven vindt plaats in steden met meer dan 100.000 inwoners, waarbinnen de vier grootste steden verreweg het meeste last ondervinden. Geweld bij de beroving neemt de laatste jaren toe. Een aanzienlijk deel van de daders is minderjarig of jongvolwassen, maar over de mate waarin verschillen de cijfers. Er is sprake van een oververtegenwoordiging van allochtone daders bij straatroof. De grootstedelijke regio s hebben het hoogste criminaliteitsniveau vergeleken met de rest van het land. Wel is in de G25-steden sinds 1999 het percentage slachtoffers in alle delictscategorieën afgenomen, even sterk als in de rest van Nederland of zelfs sterker. Maar in de meest kwetsbare wijken van deze steden blijft de kans om slachtoffer te worden van criminaliteit nog altijd veel groter dan in de rest van het land. Jeugd en veiligheid Preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit staan hoog op de politieke agenda. In 2002 behandelt 84 procent van de gemeenten met een veiligheidsdocument het thema jeugd en veiligheid in haar veiligheidsbeleid. Sinds het begin van de jaren negentig is het aantal 12- tot 24-jarige verdachten fors gestegen, tot 55.714 verdachten in 2000, voornamelijk jongens. Drie kwart is geboren in Nederland. Allochtonen zijn in de jeugdige verdachtenpopulatie oververtegenwoordigd. Qua aantallen gaat het in het bijzonder om grote groepen Antillianen en Arubanen, Marokkanen en Surinamers. De volgende categorieën delictplegers worden onderscheiden: first offenders (40 procent), licht criminelen (50 procent) en de harde kern (10 procent). Verdachten uit een zwaardere categorie wonen relatief vaker in grotere gemeenten en zijn voornamelijk verdacht van vermogensdelicten. In de andere twee categorieën gaat het vooral om geweldsmisdrijven, verkeersdelicten en vernielingen. Ongeveer 40 procent van de jongeren is zelf slachtoffer van een delict. Meestal gaat het om gewelds- en vermogensmisdrijven. Jongeren lopen meer risico dan gemiddeld om slachtoffer te worden, net als hoger opgeleiden, en bewoners van stedelijke gebieden. Niet de leeftijd sec van jongeren verhoogt het risico, maar de leefstijl: jongeren gaan vaker uit en verzeilen daardoor eerder in risicovolle omstandigheden.

IVR 2002 8/98 Geweld Het aantal geregistreerde geweldsmisdrijven (mishandeling, diefstal met geweld etc.) is in de periode 1990-2001 verdubbeld. Ook het aantal geregistreerde minderjarige verdachten van seksuele geweldsmisdrijven vertoont een stijging. Het oplossingspercentage van geweldsmisdrijven is in deze periode met ongeveer een kwart afgenomen tot 44 procent. Vrouwen en kinderen zijn vaker slachtoffer van geweld, seksuele delicten en huiselijk geweld. Het aantal slachtoffers van huiselijk geweld is groter dan dat van enig ander type geweld. Ook werknemers zijn slachtoffer van fysiek, verbaal geweld of bedreiging. In de (semi-)openbare functies (taxichauffeurs, politieagenten, huisartsen etc.) ondervond in 2000 bijna een derde fysiek geweld in de afgelopen twaalf maanden. Onder treinconducteurs was dit zelfs bij bijna twee op drie het geval. Het aantal letselslachtoffers dat na vechtpartijen of horecabezoek in het ziekenhuis wordt behandeld is in 2000 toegenomen ten opzichte van de voorgaande jaren, zo blijkt uit steekproeven. Bijna drie kwart van hen is man. De gemiddelde leeftijd is dertig jaar. Overlast Gedrag van de een kan leiden tot overlast bij de ander. In de afgelopen tien jaar is het gevoel van overlast door groepen jongeren, rommel op straat en vernield straatmeubilair toegenomen. In diezelfde periode is overlast als gevolg van hondenpoep en bekladde gebouwen gevoelsmatig ongeveer hetzelfde bleven. Geregistreerde meldingen van overlast in de openbare ruimte betroffen voornamelijk burenoverlast (een kwart), gevolgd door geluidhinder en jeugdoverlast. Drugsoverlast (straatprostitutie, drugspanden) is tussen 1996 en 2000 gedaald en gestabiliseerd. Vervuiling van de openbare ruimte door drugsverslaafden veroorzaakt echter meer overlast. Verkeersveiligheid Mensen komen elkaar tegen in het verkeer, wat uiteenlopende veiligheidsrisico s met zich meebrengt. Verkeersmisdrijven zoals doorrijden na een ongeval en rijden onder invloed zijn ernstige overtredingen. Het aantal processen-verbaal voor doorrijden is gestegen: tussen 1990 en 2001 is dit delict meer dan verdubbeld. Ook bij de geregistreerde snelheidsovertredingen is sprake van een stijging, vooral in de grote steden.

IVR 2002 9/98 In 2001 zijn 1.085 mensen overleden aan de gevolgen van een verkeersongeval 1. Het aantal geregistreerde ziekenhuisopnames als gevolg van een verkeersongeval daalde met bijna duizend ten opzichte van het jaar ervoor, naar 11.500 in 2000. Fysieke en externe veiligheid Grote bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen vallen onder de regels van het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo'99). Vanwege deze nieuwe regelgeving en de onervarenheid die zowel bedrijven als overheid hebben met de uitvoering hiervan, heeft maar de helft van de bedrijven op tijd het vereiste veiligheidsrapport kunnen indienen. Ook gemeente en provincies hebben vanwege de onervarenheid die zij hebben met deze nieuwe regelgeving niet altijd op tijd hun taak ten aanzien van beoordeling van het veiligheidsrapport kunnen uitvoeren. Ook het transport van gevaarlijke stoffen per weg, water, spoor en buisleiding brengt potentiële gevaren voor de omgeving met zich mee. Weliswaar is de kans op een ongeval erg klein, de mogelijke effecten die kunnen optreden bij een zwaar ongeval kunnen zeer groot zijn. Om de risico's van het transport globaal in beeld te brengen zijn voor spoor en weg risicoatlassen uitgebracht, waarin de externe veiligheidsrisico's inzichtelijk worden gemaakt. Voor water en buisleidingen is een dergelijke atlas in ontwikkeling. Veiligheidszorg In de zorg voor veiligheid voert de overheid de regie, bijvoorbeeld om onveiligheidsgevoelens weg te nemen en om rampen en ongevallen te voorkomen. Het integrale veiligheidsbeleid komt onder meer tot uiting in het lokale veiligheidsbeleid. Zo n 65% van alle gemeenten heeft begin 2002 een nota integraal veiligheidsbeleid of een veiligheidsdocument opgesteld en daarnaast is een groot aantal gemeenten bezig met het ontwikkelen van een dergelijke nota. Ook het aantal gemeenten met een plan van aanpak neemt toe. De G25 hebben alle een plan van aanpak of zijn dat aan het ontwikkelen. Instrumenten bij het gemeentelijk veiligheidsbeleid zijn onder meer preventieprojecten, keurmerken, het rampenbestrijdingsplan en de veiligheidseffectrapportage. 1 In 2001 meldt het politiecijfer 993 verkeersdoden: het CBS telt daar medische informatie en rechtbankdossiers bij op, en komt daarmee op een totaal van 1085 doden.

IVR 2002 10/98 De meeste gemeenten werken in zowel beleidsvorming als uitvoering samen met de lokale driehoek (korpsbeheerder, officier van justitie, korpschef) en met buurgemeenten. De beleidssamenwerking tussen gemeente en brandweer is na recente rampen fors gestegen. Toch zien niet alle gemeenten brandweerzorg als een belangrijk thema. Per 1 augustus 2002 heeft 98 procent van de gemeenten een actueel rampenplan dat voldoet aan de Wrzo. Toezicht in het publieke domein heeft een preventieve werking en zorgt ervoor dat mensen zich minder snel onveilig voelen. Bijna een kwart van alle gemeenten huurt, naast publieke toezichthouders zoals stadswachten, voor toezicht en objectbewaking particuliere beveiligingsorganisaties (PBO s) in of heeft dit gedaan. Met name gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners maken hier veel gebruik van. PBO s worden ook ingehuurd door private partijen. Tot slot wordt rampenbestrijding aangemerkt als essentieel onderdeel van het integrale veiligheidsbeleid. Preventie, proactie en een eenduidige regio-indeling staan hierbij centraal.

IVR 2002 11/98 1 Veiligheid in context Dagelijks berichten de media over onderwerpen rond veiligheid. De media houden ons op de hoogte over onveilige gebieden in grote steden, over verkeersongelukken en over overvallen op straat. Het veilig maken van wijken, het doen dalen van het aantal verkeersslachtoffers en het terugdringen van de criminaliteit op straat hebben aandacht. Het onderwerp veiligheid heeft op iedereen betrekking en spreekt iedereen aan, zowel de overheid, als de burgers en het bedrijfsleven. De Nederlander is de afgelopen twee jaar vaak geconfronteerd met risico s van het dagelijkse leven. Dit verschilt van persoonlijke gebeurtenissen tot gebeurtenissen die het hele land bezighouden, zoals de vuurwerkramp, de nieuwjaarsbrand in café het Hemeltje en daden van zinloos geweld. Veiligheid is niet voor niets een belangrijk thema in het nieuws en tijdens recente verkiezingscampagnes. In Nederland en elders in Europa. Veiligheid is dan ook een van de belangrijkste prioriteiten van het kabinet. 1.1 Integraal veiligheidsbeleid De Integrale Veiligheidsrapportage 2002 (IVR) biedt een overzicht van onderzoeksgegevens op het gebied van integrale veiligheid in Nederland. De IVR is een belangrijke inhoudelijke onderlegger voor het veiligheidsbeleid in de komende jaren dat is vastgelegd in het Veiligheidsprogramma 2002-2006 Naar een veiliger samenleving en in het actieplan Rampenbeheersing en Brandweer Bewust Veiliger. De onderwerpen die in de IVR aan de orde komen zijn, net als het integraal veiligheidsbeleid, breder dan de thema s in beide programma s. Wel is gepoogd waar mogelijk bijzondere aandacht te geven aan die thema s die veel aandacht krijgen in beide programma s, waarbij het accent ligt op het veiligheidsprogramma. De IVR diept een aantal urgente onderwerpen verder uit, op het gebied van geweld, overlast, criminaliteit en jeugd en veiligheid bijvoorbeeld. Ook onderwerpen die niet in de actieplannen naar voren komen, zoals verkeersveiligheid, worden besproken. In 1993 verscheen de eerste IVR, sinds 1994 rapporteert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tweejaarlijks op deze manier de stand van zaken omtrent het integrale veiligheidsbeleid aan de Tweede Kamer. De IVR 2002 poogt aan te sluiten zowel bij de vorige

IVR 2002 12/98 IVR s, als bij de actuele problematiek en specifieke prioriteiten van het nieuwe kabinet zodat trends goed inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Daarnaast is ervoor gekozen de IVR zowel qua vormgeving, lengte en teksten voor een groter publiek toegankelijk te maken. Een algemene uitspraak over de veiligheid in Nederland doet de IVR niet, aangezien de veiligheidssituatie per deelterrein zeer verschilt en het arbitrair is welke gegevens hierbij wel en niet moeten worden meegenomen. Het vergroten van de veiligheid is van oudsher een belangrijke taak van de overheid. Veiligheid is een onderwerp dat zowel op nationaal niveau als in alle provincies en gemeenten speelt. In 1999 is het veiligheidsbeleid samengevat in het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP). Het vormt de basis van het integrale veiligheidsbeleid in Nederland. Een van de centrale gedachten in het IVP is dat niet alleen de overheid verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid in de samenleving. Kenmerkend voor het integrale veiligheidsbeleid is de belangrijke rol van zowel burgers als publieke en private organisaties; zij nemen gezamenlijk deel aan de totstandkoming van het integrale veiligheidsbeleid. Het kabinet wil het accent meer leggen op een particuliere inbreng, zonder de eigen verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. De overheid heeft geen exclusieve verantwoordelijkheid, wel een bijzondere. Preventie bijvoorbeeld is niet alleen een taak van de overheid, de burger kan zelf maatregelen nemen en doet dat ook. In verschillende beleidssectoren krijgen veiligheidsaspecten aandacht. Het gaat daarbij om subjectieve en objectieve veiligheid, om sociale en fysieke aspecten van veiligheid en om de gehele veiligheidsketen van proactie en preventie tot en met repressie en nazorg. De samenhang tussen de onderdelen van de veiligheidsketen is belangrijk. Van essentieel belang is dat het veiligheidsbeleid wordt gekenmerkt door samenwerking, samenhang en synergie. Naast toename van de inbreng van de burger en vanuit de private sector, stimuleert de regering de samenwerking tussen de partijen. Integraal betekent hier het optreden van organisaties in onderlinge samenhang. Gecolokeerde meldkamers, veiligheidsregio s en toegenomen samenwerking in het algemeen, moeten verkokering tegengaan en leiden tot ontwikkeling en uitvoering van samenhangend beleid.

IVR 2002 14/98 1.2 Opzet, bronnen en beperkingen De IVR behandelt verschillende soorten onveiligheid die Nederland kent, en maakt gebruik van diverse bronnen. Het rapport richt zich op onveiligheid in diverse situaties: van onveiligheid als deelnemer aan het verkeer tot onveiligheid door crimineel gedrag van anderen. Iedereen in Nederland kan met de gevolgen van onveiligheid worden geconfronteerd. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) gaat over de gevoelens van onveiligheid van mensen in Nederland. In de overige delen van deze rapportage komen verschillende aspecten van onveiligheid aan de orde. Onderscheid wordt gemaakt tussen onveiligheid als het gevolg van gedrag van mensen (hoofdstuk 3) en onveiligheid als gevolg van de inrichting van de openbare ruimte, fysieke en externe onveiligheid (hoofdstuk 4). Oorzaak van een groot deel van onveiligheid is onveilig handelen van mensen. Dit onveilige handelen kan variëren van te hard rijden, het niet of onvoldoende nemen van preventieve maatregelen tegen onveiligheid, zoals inbraak of brand, tot het opzettelijk mishandelen van personen. Onveilige situaties kunnen ontstaan door de inrichting van de openbare ruimte, zoals de vestiging van risicovolle industrie of het gebruik van een tunnel. Het doel van het veiligheidsbeleid is risico s onderscheiden en maatregelen treffen om de risico s te verkleinen. De bronnen die aan de basis liggen van de IVR zijn afkomstig uit verschillende maatschappelijke sectoren. De burger verwacht van de oplettende overheid dat ze op tijd ontwikkelingen signaleert die de veiligheid in het land betreffen. De overheid onderzoekt om die reden regelmatig ontwikkelingen in onveiligheid. Belangrijke instrumenten van onderzoek zijn monitoren, bijvoorbeeld de Politiemonitor. Bovendien krijgen tal van instanties van de overheid opdracht om aspecten van veiligheid te onderzoeken. Deze rapportage bevat de resultaten van enkele van deze onderzoeken. Er is met name gebruikgemaakt van materiaal afkomstig van het CBS, het WODC, de Politiemonitor Bevolking en een aantal specifieke onderzoeken. De IVR presenteert de gegevens in grote lijnen. Daar waar nodig wordt dieper op de gegevens ingegaan. De onderzoeken zijn in opdracht van verschillende ministeries door verschillende opdrachtnemers op verschillende momenten uitgevoerd. De

IVR 2002 15/98 onderzoeken hebben daarom niet altijd betrekking op dezelfde tijdsperiode. Vandaar dat deze IVR vaak naar verschillende jaren zal verwezen. Wel is bij elk deelonderwerp zoveel mogelijk geprobeerd om aan hetzelfde jaar te refereren. Daar waar de gegevens aanleiding geven om ook aan andere jaren te refereren, bijvoorbeeld als een delict in een bepaald jaar relatief vaak voorkomt, wordt dat gedaan. Over alle thema s is gepoogd om de meest actuele, soms zeer recente, gegevens te gebruiken. Zowel onderzoeken die gebruik maken van politiestatistieken als onderzoeken die zich baseren op slachtofferenquêtes kennen beperkingen. Zo zijn slachtofferenquêtes niet over alle delicten beschikbaar. Ook kan de definitie van een delict dat de politie registreert verschillen met die van de respondent en de interviewer. Slachtofferenquêtes zijn minder betrouwbaar dan politieregistraties als het gaat om het exacte jaar waarin iemand slachtoffer van een delict is. Met name bij een zeer ingrijpend delict, zoals een geweldsmisdrijf, zal een respondent relatief vaak bevestigend antwoorden op de vraag of hij of zij hier afgelopen jaar slachtoffer van geweest is, ook al is dit langer geleden. Uit het voorgaande blijkt dat in gegevens als jaartal, aard en detail van het delict vertroebeling kan ontstaan in een slachtofferenquête. Ook bij politiestatistieken vallen kantekeningen te maken. Slachtoffers van delicten melden ongeveer een derde van alle gepleegde delicten aan de politie. Daarnaast kan de aangiftebereidheid per regio, bevolkingsgroep en jaar verschillen. Een plotselinge stijging of daling in de statistieken kan het gevolg zijn van een hogere of lagere aangiftebereidheid en hoeft dus geen oorzaak te hebben in een stijging of daling van het aantal ondervonden delicten. Aangifte doen van een delict hangt sterk af van het soort misdrijf, meldt het Sociaal Cultureel Rapport 2002 van het SCP. Zo wordt een inbraak bijna tweemaal zo vaak gemeld als een geweldsdelict, en resulteert inbraak veel vaker in een aangifte. Bij geweld speelt mogelijk een rol dat de aard van het geweld sterk uiteen kan lopen en dat er onduidelijkheid kan bestaan over de schuldvraag. Het hoge aangiftepercentage voor een inbraak houdt verband met het feit dat een aangifte voor de verzekering vereist is. Niet ieder slachtoffer doet aangifte van een delict en niet ieder aangegeven delict komt uiteindelijk terecht in een proces-verbaal. Andere afwijkende resultaten in de cijfers kunnen ontstaan door een verschil in

IVR 2002 16/98 definitie van een delict, de juridische definitie die de politie hanteert op basis van wetten en de sociologische definitie van delicten op basis van ervaringen van inwoners.

IVR 2002 17/98 2 Veiligheidsgevoelens Niemand kan nog veilig over straat. Een veelgehoorde uitspraak op verjaardagen en partijen. De straat wordt steeds onveiliger en de auto kan niet meer met een gerust hart worden achtergelaten. Vroeger hoefde de fiets niet eens op slot. Deze uitspraken geven weer wat mensen denken van de veiligheid in het land. Paragraaf 2.1 gaat in op de veiligheidsgevoelens van Nederlanders. Toenemende gevoelens van onveiligheid zorgen voor een verandering van het gedrag van burgers. De slotparagraaf beschrijft de toenemende alertheid als het gaat om preventie van criminaliteit. 2.1 Veiligheidsgevoelens en -opvattingen Statistieken rond veiligheidsgevoelens geven aan dat de mensen in Nederland zich tegenwoordig niet duidelijk onveiliger voelen dan begin jaren negentig. In 2002 geeft ruim 25 procent van de bevolking aan zich zelden of soms onveilig te voelen en ruim 5 procent voelt zich vaak onveilig. Het grootste deel van de Nederlandse bevolking (69 procent) zegt geen last te hebben van onveiligheidsgevoelens. In 2001 was dit 71 procent. Het percentage mensen dat zegt zich nooit onveilig te voelen schommelt de laatste tien jaar rond 70 procent. veiligheidsgevoelens 100% 80% 60% 40% voeltzich vaak onveilig voeltzich som s onveilig voeltzich zelden onveilig voeltzich nooitonveilig 20% 0% 1993 1995 1997 1999 2001 2002 Figuur 1: Veiligheidsgevoelens. Bron: Politiemonitor Bevolking

IVR 2002 18/98 De gevoelens van onveiligheid vertonen sterke verschillen naar geslacht en leeftijd. Een voorbeeld: de helft van de vrouwen van 18 tot 24 jaar geeft aan zich wel eens onveilig te voelen in verband met criminaliteit, en bij de groep mannen van 35 tot 44 jaar is dit slechts 5 procent. Vrouwen voelen zich in elke leeftijdsgroep onveiliger dan mannen. Dat geldt ook voor ouderen: in de categorie vrouwen van 65 tot 74 jaar voelt bijna 40 procent zich onveilig in verband met criminaliteit, tegenover 14 procent van de mannen in die leeftijdsgroep. Volgens het onderzoek Culturele veranderingen van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) voelen zowel jongeren als ouderen zich in 2000 niet opvallend veiliger of minder veilig dan in het begin van de jaren negentig. 2.1.1 Veiligheidsgevoelens op buurtniveau Problemen die mensen ervaren op buurtniveau, zoals de aanwezigheid van vermogensdelicten of dreiging in de directe woonomgeving, beïnvloeden de veiligheidsgevoelens. Volgens de Politiemonitor Bevolking stijgen deze onveiligheidsgevoelens licht in 2002. De belangrijkste dreiging op straat is de aanwezigheid van dronken mensen. Het is met 8 procent de meest aangegeven vorm van dreiging en is licht gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Ook drugsoverlast is meer als een buurtprobleem ervaren dan het jaar ervoor. Na de eerste meting in 1997 nam drugsoverlast tot 2001 beduidend af, maar vertoont weer een duidelijke stijging in 2002. De derde grote categorie is de dreiging van geweldsdelicten: na een gestaag verloop van 1993 tot 1997, kwam er een piek in 1999. De dreiging van geweldsdelicten nam sterk af in 2001, maar stijgt in 2002 weer aanzienlijk. Wel blijft het onder het niveau van 1999. De mate waarin mensen lastigvallen op straat en bedreiging ervaren als buurtprobleem, laat een wisselend beeld zien sinds 1993. In 2001 was er een daling in beide categorieën, terwijl het percentage in 2002 weer stijgt. 1993 1995 1997 1999 2001 2002 Bedreiging 2,3 2,8 2,7 2,1 1,9 2,2 Dronken m ensen op straat 7,6 7,4 7,1 8,0 7,7 8,0 M ensen op straatlastiggevallen 3,6 3,8 3,2 3,8 2,9 3,4 Geweldsdelicten 4,2 4,7 4,6 5,6 3,7 4,6 Drugsoverlast 7,6 6,4 5,8 6,4 Tabel 2: Buurtproblemen: dreiging, percentage bevolking dat vaak dreiging ervaart. Bron: Politiemonitor Bevolking

IVR 2002 19/98 Het CBS doet jaarlijks onderzoek naar de veiligheidsbeleving van Nederlanders in en om het huis. Onderzoekers vragen of mensen bang zijn om alleen thuis te zijn, of ze angst hebben bij het opendoen, of er in de buurt van het huis onveilige plekken zijn en of respondenten ander uitgaansgedrag vertonen. Afgaande op deze onderzoeken voelt de Nederlander zich in 2001 in en om het huis veiliger dan in 1992. Er is alleen een lichte stijging te constateren bij de angst bij het opendoen. Bij de andere onderzochte veiligheidsgevoelens is steeds sprake van een daling. onveiligheidsgevoelens specifiek 60 % bevolking dat (wel ee heeft van deze gevoel 50 40 30 20 10 bang alleen thuis angst bijopendoen onveilige plekken in buurt ander uitgaansgedrag 0 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Figuur 3: Percentage van de bevolking dat zich wel eens onveilig voelt, 1992-2000. Bron: CBS/POLS (een deel van de gegevens is in 1997 en 1998 anders gemeten) 2.1.2 Veiligheidsgevoelens en het werk Ook in beroepsgroepen zijn er gevoelens van onveiligheid. Veel werknemers in publieke of semi-publieke functies bijvoorbeeld voelen zich in meer of mindere mate onveilig op het werk. Het percentage werknemers in de semi-openbare ruimte dat zich vaak onveilig voelt zit op hetzelfde niveau als dat van de totale bevolking. Maar in de categorie van de groep die zich wel eens onveilig voelt, komen deze werknemers uit op een veel hoger percentage dan wat de gemiddelde Nederlander rapporteert. 67 procent van de werknemers voelt zich wel eens onveilig op het werk. Van alle beroepen voelt de treinconducteur zich het minst veilig. Het veiligheidsgevoel van het totale openbaarvervoerpersoneel is in de afgelopen jaren verslechterd. In 2000

IVR 2002 20/98 voelt nog de helft van het personeel zich veilig. Dit blijkens een rapport van Bureau Driessen, Geweld tegen werknemers in de (semi-)openbare ruimte. In 2002 is het percentage dat zich veilig voelt gedaald tot 43 procent. Het percentage personeel dat zich zeer onveilig voelt is gestegen van 10 naar 13 procent. onveiligheidsgevoelens onder rijdend personeel 100% 80% 60% 40% voeltzich zeer onveilig voeltzich som s onveilig voeltzich veilig 20% 0% 2000 2002 Figuur 4: Onveiligheidsgevoelens onder rijdend openbaarvervoerpersoneel. Bron: OV-monitor In het onderzoek van Bureau Driessen werd gevraagd hoe vaak agressie werkelijk voorkwam onder deze groep werknemers. In 2000 gaf 71 procent van de werknemers in de openbare en semi-openbare ruimte aan in de voorafgaande twaalf maanden te zijn geconfronteerd met verbale agressie, zoals schelden, een dreigende houding of niet-serieus dreigen. Een kleiner deel van deze werknemers (28 procent) werd zelfs geconfronteerd met fysiek geweld. Meer hierover in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4.4, waar geweld tegen beroepsgroepen aan de orde komt. 2.1.3 Perceptie groei criminaliteit Ook opvattingen onder de bevolking over de groei van de criminaliteit geven inzicht in het veiligheidsgevoel van de bevolking. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat 85 procent van de ondervraagden gelooft dat de criminaliteit toeneemt. Dit percentage wijkt nauwelijks af van voorafgaande jaren. Slechts 1 procent meent dat de criminaliteit afneemt, een getal dat sinds begin jaren negentig nauwelijks is gewijzigd.

IVR 2002 21/98 opvatting bevolking over groeicrim inaliteit(2000) 14% 1% 14% neem t sterk toe neem t toe blijftgelijk neem t af 71% Figuur 5: Opvattingen over criminaliteit onder de bevolking, 2000. Bron: SCP opvatting bevolking over groeicrim inaliteit door de jaren heen 100% 80% 60% 40% neem t af blijftgelijk neem t toe neem t sterk toe 20% 0% 1991 1993 1995 1997 2000 Figuur 6: Geloof van de bevolking in groei criminaliteit, 1991-2000. Bron: SCP De gevoelens worden verder weerspiegeld in vermijdingsgedrag. Mijdt de Nederlander bepaalde plekken? Dit blijkt in 2002 bij 11 procent van de respondenten voor te komen, dat is een lichte stijging ten opzichte van het jaar ervoor. Wegens onveiligheid s avonds of s nachts de deur niet openen doet 18 procent vaak in 2002: dat is een procent meer dan in 2001. Het omlopen of omrijden vanwege onveilige plekken schommelt in 2001 en 2002 rond 9 procent. Sinds 1993 tot en met 2001 is een dalende lijn ingezet wat betreft mensen die waardevolle spullen thuislaten: van bijna 20 procent in 1993 naar een kleine 17 procent in 2002, hetgeen een kleine ophoging ten opzichte van 2001 is.

IVR 2002 22/98 verm ijdingsgedrag 30 % bevolking waarbij deze ge vaak voorkomen 25 20 15 10 5 m ijdt bepaalde plekken rijdt ofloopt om doet 's avonds/'s nachts niet open laat waardevolle spullen thuis kinderen m ogen ergens niet naar toe 0 1993 1995 1997 1999 2001 2002 Figuur 7: Onveiligheidsgevoelens in verband met criminaliteit 1993-2002. Bron: Politiemonitor Bevolking Het vermijdend gedrag waarmee ouders hun kinderen beschermen is het meest aan verandering onderhevig. In 2002 geeft de Politiemonitor Bevolking aan dat 22 procent van de ouders vaak kinderen van een plek weghoudt vanwege de onveiligheid. In 1993 deed 21 procent dit vaak, en in 2001 deed maar liefst 26 procent dit vaak. In 2002 houdt 43 procent van de ouders soms kinderen ergens weg. Het tegenovergestelde is nooit de kinderen ergens weghouden vanwege onveiligheid: in 1993 was die groep ouders vertegenwoordigd met 43 procent. Dat percentage is in 2001 gedaald tot 30 procent, maar in 2002 is het weer iets opgelopen, tot 33 procent. Ouders zijn voorzichtiger, maar iets minder voorzichtig dan het jaar ervoor.

IVR 2002 23/98 ouders diekinderen ergens niet naartoe laten gaan w egens onveiligheid 100% 80% 60% 40% (bijna)nooit soms vaak 20% 0% 1993 1995 1997 1999 2001 2002 Figuur 8: Jaaroverzichten van ouders die kinderen in meer en mindere mate verbieden ergens naartoe te gaan. Bron: Politiemonitor Bevolking

IVR 2002 24/98 2.2 Veiligheidsgevoelens en preventie De bevolking vertoont toenemende alertheid waar het gaat om preventie van slachtofferschap. Sinds 1992 neemt de burger meer maatregelen om inbraak of diefstal te voorkomen. Het percentage inwoners die thuis geen maatregelen treffen, nam af van 8 in 1992 naar 6 in 2000 en 2001. Zo heeft in 2001 bij 75 procent van de burgers extra buitenverlichting bij het huis, tegen 67 in 1992. In 1997 is het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) van start gegaan. Als een huis volgens de richtlijnen van het keurmerk beveiligd is, ontvangen de bewoners van het huis het certificaat Veilige Woning. In het eerste halve jaar van 2001 ontvingen 40.000 huishoudens het certificaat, dat is een kwart meer dan in 2000 in dezelfde periode. Op 31 juni 2001 zijn er in totaal 221.628 certificaten Veilige Woning uitgereikt. In het jaarverslag 2001 van de PKVW wil men nog geen verband leggen tussen de stijging van het aantal certificaten en de daling van het aantal inbraken. Wel wordt gewezen op het feit dat in de woningen met het certificaat slechts zelden een inbraak heeft plaatsgehad. Gewone maatregelen tegen inbraak Sloten/grendelsop buitendeuren 81,4 Luiken voorram en/deuren 12,9 Buitenverlichting 74,7 Alarm installatie 9,1 W aakhond 16,2 Andere voorzieningen 8,8 Geen m aatregelen 6,1 M aatregelen tegen inbraak bijlangdurige afwezigheid Andere m ensen tijdelijk in huis 12,3 Buren e.a.houden oogje in tzeil 79,7 Politie wordtingelicht 8,5 Erbrandtaltijd licht 43,8 W aardevolle dingen opgeborgen 50,2 W aakhond 5,6 Andere m aatregelen 4,4 N.v.t./altijd iem and thuis 8,7 Geen m aatregelen 5,4 M aatregelen tegen fietsdiefstal(in% van fietsbezitters) Veiligheidsslot 85,3 Postcode gegraveerd 31,0 M aatregelen tegen diefstalvan/uitauto(in% van autobezitters) Startonderbreker/alarm installatie 18,7

IVR 2002 25/99 Tabel 9: Percentage bij bevolking thuis genomen maatregelen ter preventie van criminaliteit in 2001. Bron: CBS Het aantal in auto s geïnstalleerde startonderbrekers of alarminstallaties neemt van 6 procent in 1992 vooral sinds 1996 toe tot een hoogtepunt van 23 procent in 1998. Daarna neemt dit aandeel weer iets af tot rond 19 procent in 2001. Sinds 1998 zijn in de EU startonderbrekers verplicht voor nieuwe auto s vanaf een bepaalde prijsklasse. In de periode 1995-2001 is de preventie tegen fietsdiefstallen niet noemenswaardig verbeterd. Er is in de periode 1995-2001 sprake van een lichte stijging van het aantal fietsbezitters met een veiligheidsslot. Dit percentage groeit van ruim 80 procent tot 85 procent. Tegelijkertijd blijkt men andere maatregelen juist minder frequent toe te passen. Zo daalt het percentage fietsbezitters dat een postcode in het fietsframe gegraveerd heeft van ruim 36 procent in 1995 tot 31 procent in 2001.

IVR 2002 26/98 3 Sociale veiligheid, verkeersveiligheid en branden 3.1 Slachtofferenquêtes en politiestatistieken Een kwart van de bevolking van 15 jaar en ouder is jaarlijks het slachtoffer van vormen van veelvoorkomende criminaliteit. Daaronder vallen delicten als gewelds- of vermogensmisdrijven, vernielingen en doorrijden na een ongeval. Daarbij noemen de respondenten vermogensdelicten het meest, 12 procent van de bevolking is hiervan het slachtoffer. 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Totaalpercentage 24,3 25,0 26,0 25,9 23,1 25,5 26,2 26,2 25,7 24,9 Tabel 10: Slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit onder burgers van 15 jaar en ouder, 1992 t/m 2001. Bron: CBS-slachtofferenquêtes Percentage slachtoffersvan veelvoorkomende criminaliteit 2001 Geweldsdelicten (totaal) 5,8 Seksuele delicten 1,1 M ishandeling 1,8 Bedreiging 3,4 Verm ogensdelicten (totaal) 12,0 Inbraak 1,6 Fietsdiefstal 4,6 Autodiefstal 0,1 Diefstaluitauto 2,1 Diefstalvan portem onnee (zondergeweld) 1,9 Overige diefstal 2,8 Vernielingen (totaal) 10,5 Beschadiging van auto 6,6 Overige vernielingen 4,4 Doorrijden na aanrijding 1,3 Totaalpercentage 24,9 Tabel 11: Slachtofferschap van veelkomende criminaliteit onder burgers van 15 jaar en ouder in 2001. Bron: CBS-slachtofferenquêtes (het totaal is niet de som der delen, aangezien burgers slachtoffer kunnen worden van meerdere soorten delicten) Uit gegevens van het CBS blijkt dat het totale percentage slachtoffers sinds 1995 stabiel is. Ook het aandeel slachtoffers van geweldsdelicten is stabiel. Het percentage slachtoffers van diefstaldelicten is echter iets gedaald, terwijl sinds de tweede helft van de jaren negentig een stijging te zien is in het percentage slachtoffers van vernielingen.

IVR 2002 27/99 De resultaten van slachtofferenquêtes wijken aanzienlijk af van die van de politieregistratie. Waar de laatste in 2001 1,36 miljoen delicten noteerde, geven de enquêtes zo n 4,6 miljoen aan. Oorzaken van dit verschil zitten onder andere in de reactie op het strafbare feit: niet altijd doet het slachtoffer aangifte van een delict en niet ieder aangegeven delict komt uiteindelijk terecht in een proces-verbaal. Verschillen tussen politieregistratie en slachtofferenquêtes kunnen ook verband houden met verschillen in definities: de politieregistraties hanteren een juridische definitie op basis van wetten, enquêtes een sociologische definitie van delicten op basis van ervaringen van inwoners. De toename van registratie komt onder meer doordat de politie van steeds meer meldingen van geweld een proces-verbaal opmaakt. Slachtoffers gaan niet vaker naar de politie om aangifte te doen en de omvang van de criminaliteit neemt niet toe. De politiestatistieken laten wat betreft stijging of daling van de totale criminaliteit een vergelijkbare ontwikkeling zien met de slachtofferenquêtes, alsmede voor vermogensmisdrijven en vernielingen. In 2001 was een lichte daling en stabilisatie in de resultaten uit enquêtes te zien, waar de politiestatistieken stegen met 4 procent.

IVR 2002 28/98 3.2 Criminaliteit Criminaliteit staat sterk in de publieke belangstelling. Niet verwonderlijk, want de media storten dagelijks een stroom berichten uit over het publiek met onderwerpen rond kleine en grotere criminaliteit. De berichtgeving over diefstal, geweld, vernieling, huiselijk geweld en zedendelicten doet vermoeden dat het er in onze samenleving ruw aan toe gaat. Onveiligheidsgevoelens van de Nederlandse bevolking worden onder meer gevoed door het potentiële slachtofferschap van crimineel handelen. Van crimineel gedrag gaat dan ook een grote bedreiging uit voor de veiligheid in het publieke domein. 3.2.1 Geregistreerde criminaliteit In 2001 zijn er in totaal 1,36 miljoen processen-verbaal opgemaakt. Dat betekent dat er in tien jaar tijd een groei is geweest van ongeveer 200.000 geregistreerde delicten. Het aantal processen-verbaal is in 2001 hoger dan ooit, maar ongeveer op hetzelfde niveau als in 1994. Na een aanvankelijke daling in de jaren 1995 en 1996 is het aantal processen-verbaal weer toegenomen tot het huidige niveau. In dezelfde periode daalt het ophelderingspercentage van 22 procent in 1990 tot 15 procent in 2001 2. Criminaliteit is niet gelijkelijk verdeeld over het land: de grootstedelijke regio s hebben het hoogste criminaliteitsniveau. Een vergelijking van het aantal geregistreerde misdrijven (misdrijven waarvan een proces-verbaal is opgemaakt) per duizend inwoners in 2001 levert het volgende op 3. Voorop loopt de regio Amsterdam-Amstelland met 198 misdrijven per duizend inwoners. Met afstand volgen daarop Utrecht (139 misdrijven), Haaglanden (126 misdrijven), Rotterdam-Rijnmond (121 misdrijven) en Limburg-Zuid met 115 misdrijven. Aan de onderkant zitten landelijke gebieden, zoals Zeeland (met 71 misdrijven per duizend inwoners), Drenthe (69 misdrijven) en de regio Noord- en Oost-Gelderland (69 misdrijven). Twente sluit de rij met 68 misdrijven per duizend inwoners. Dit is net iets meer dan een derde van het misdaadniveau van Amsterdam. 2 CBS in samenwerking met WODC en Ministerie van Justitie, Criminaliteit in cijfers tot en met 2001 (2002). 3 Idem.

IVR 2002 29/98 3.2.2 Vermogensmisdrijven Bij registratie van vermogensmisdrijven wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige diefstal, gekwalificeerde diefstal en overige vermogensmisdrijven. Onder gekwalificeerde diefstal valt diefstal die door meerdere personen tegelijk plegen en die gepaard gaat met inbraak. Diefstal met geweld wordt geregistreerd onder de geweldsdelicten, zie daarvoor paragraaf 3.4. Sinds 1990 is het aantal geregistreerde vermogensmisdrijven van 851.100 gestegen tot 919.300 in 2001. Dit is een stijging van 8 procent. Vanaf 1995 is een licht dalende tendens geregistreerd, voornamelijk door afname van gekwalificeerde diefstal (inclusief woninginbraak), van 532.700 processen-verbaal in 1995 tot 480.000 in 1999. Daarna neemt het aantal weer toe, tot 518.000 processen-verbaal in 2001. In 1999 en 2000 stijgt het aantal vermogensmisdrijven, ditmaal door toename van eenvoudige diefstallen. Bij eenvoudige diefstallen is een groei te zien van 346.000 diefstallen in 1995 tot 367.800 diefstallen in 2001. Eenvoudige diefstal maakt in 2001 ongeveer 40 procent uit van alle vermogensdelicten. In 2001 zijn 38.000 gevallen opgehelderd. Dit is een ophelderingspercentage van 10 procent. Gekwalificeerde diefstal vormt met 56 procent van het totaal de grootste categorie vermogensdelicten in 2001. Het gaat om 518.000 geregistreerde gevallen. Het ophelderingspercentage in 2001 is 5,5 procent. De overige vermogensdelicten, zoals vervalsing en bedrog laten een stijging zien van 25.000 in 1995 tot 33.600 in het jaar 2001. Van deze delicten bedraagt het ophelderingspercentage in 2001 38 procent.

IVR 2002 30/98 ontw ikkeling verm ogensm isdrijven x 1.00 1.200 1.000 800 600 400 verm ogensm isdrijven - totaal eenvoudige diefstal gekwalificeerde diefstal (excl.woninginbraak) woninginbraak 200 overige verm ogensdelicten 0 1990 1994 1996 1998 2000 2001 Figuur 12: Ontwikkeling vermogensmisdrijven, absoluut. Bron: CBS 3.2.3 Overvallen 4 In de periode 1995-2001 is het aantal geregistreerde overvallen gestegen van 2.011 in 1995, naar 2.567 in 2001. Tot 2000 is er jaarlijks een stijging geweest van het aantal overvallen. In 2000 bedroeg de stijging zelfs 16 procent ten opzichte van het jaar daarvoor. In 2001 is er voor het eerst in jaren sprake van een daling. Er zijn 8 procent minder overvallen geregistreerd dan in 2000. Met name de horecaondernemingen en de detailhandel zijn minder vaak slachtoffer van overvallen. En ten opzichte van 1999 is er een duidelijke daling zichtbaar van de bankovervallen. Zijn er in 1999 nog 101 banken overvallen, in 2001 zijn het er 38. De belangrijkste stijging wordt geconstateerd bij de overvallen op particuliere woningen. In 1999 zijn er 325 overvallen, dit is in twee jaar tijd toegenomen tot 392 in 2001. De dienst Nationale Recherche Informatie constateert in 2001 een toename van straatroof, ramkraken en aanvallen op geldautomaten. Cijfers daarvan zijn niet beschikbaar. Van de in Nederland gepleegde overvallen wordt ongeveer een op de drie opgelost. 18 procent van de overvallen mislukt. 4 Door een andere opzet van de statistieken komen de cijfers uit deze Integrale Veiligheidsrapportage niet geheel overeen met de cijfers uit eerdere Integrale Veiligheidsrapportages.

IVR 2002 31/98 overvallen in Nederland 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 niet opgelost opgelost 500 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Figuur 13: Ontwikkeling van overvallen en opgeloste overvallen, 1996-2001. Bron: KLPD Sector 1996 1997 1998 1999 2000 2001 Financiëleinstelling 151 211 179 140 94 89 Groothandel,industrieen diensten 131 177 166 177 243 236 Horeca 369 394 391 381 582 501 Medische en zorginstellingen 13 4 22 7 12 15 Overheidsinstellingen 4 5 7 3 2 4 Particulier 391 424 393 420 471 469 Transport 257 309 341 355 239 233 Detailhandel 716 777 864 922 1151 1020 Totaal 2032 2301 2363 2405 2794 2567 Tabel 14: Overzicht overvallen per sector, 1996-2001. Bron: KLPD (in 2000 en 2001 zijn de overvalcijfers op maaltijdbezorgers verplaatst van de sector transport naar de sector horeca) 3.2.4 Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde Met 192.900 geregistreerde gevallen in het jaar 2001 zijn vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde een snel stijgende categorie geregistreerde misdrijven. In 1990 zijn er nog 146.700 geregistreerd. Een stijgingspercentage van ruim 31 procent. Het ophelderingspercentage daalt van ruim 19 procent in 1990 tot 13 procent in 2001. Vernielingen en beschadigingen maken met 172.000 de hoofdmoot uit van deze categorie. Het betreft auto s, materieel van het openbaar vervoer, openbare gebouwen en overige eigendommen. Beschadigingen van auto s is een van de meest voorkomende delicten in Nederland. Sinds 1995 groeit dit delict jaarlijks. Deze stijgende lijn zet in 2000 niet door: een

IVR 2002 32/98 afname van 4 procent ten opzichte van 1999. De bereidheid om dit delict bij de politie te melden is laag. Misdrijven tegen de openbare orde (bijvoorbeeld aanzetten tot haat of discriminatie en opruiing) en het openbaar gezag (bijvoorbeeld het niet volgen van aanwijzingen van de politie, verzet tegen een arrestatie) en overig, waaronder schennis der eerbaarheid en gemeengevaarlijke misdrijven (misdrijven waardoor de algemene veiligheid van mensen in gevaar komt, zoals brandstichting of het gooien van stenen van snelwegviaducten), komen samen op 21.000 geregistreerde gevallen. ontw ikkeling vernielingen en m isdrijven tegen de openbare orde 250 x 1.00 200 150 100 50 vernieling en openbare orde -totaal openbare orde en gezag vernieling/beschadiging 0 1990 1994 1996 1998 2000 2001 Figuur 15: Ontwikkeling vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde, absoluut. Bron: CBS 3.2.5 Straatroof Justitie heeft in 2002 landelijk de feitelijke stand van zaken geïnventariseerd omtrent straatroof, in het rapport Straatroof, omvang, achtergronden en praktijkervaringen. Straatroof was al langer onderwerp van het veiligheidsbeleid, maar er was voorheen veel onduidelijkheid over de omvang en achtergronden. Cijfers laten een toename zien van het aantal straatroven in de afgelopen tien jaar: het aantal is gestegen van bijna 8000 in 1990 tot 13.800 in 2000. Meer kennis was nodig om repressieve en preventieve oplossingen te formuleren. Straatroof maakt voor een kleine 2 procent deel uit van het totaal aantal diefstallen dat bij de politie bekend is. Straatroof is te definiëren als een delict waarbij een (particuliere) persoon op de openbare weg onder bedreiging van geweld of met gebruikmaking

IVR 2002 33/98 daarvan wordt gedwongen, of wordt afgeperst, om afstand te doen van zijn of haar bezittingen. Tasjesroof valt in de politiestatistieken onder straatroof, mede omdat het een ernstig delict is dat psychisch letsel tot gevolg kan hebben. Jonge mannen zijn relatief vaker slachtoffer van straatrovers en oudere vrouwen relatief vaker van tasjesroof. Ruim drie kwart van de straatroven vindt plaats in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. De grote steden boven de 250.000 inwoners hebben er verreweg het meeste last van. In Amsterdam zijn, veel meer dan in andere steden, toeristen het doelwit. Gevolgen voor de slachtoffers zijn vaak groot. Zo loopt een derde van hen letsel op. Daarvan is bij 4 procent in het ziekenhuis behandeling noodzakelijk. Een vijfde deel krijgt psychische problemen. Daarvan schakelt 30 procent professionele hulpverlening in om de gebeurtenis te verwerken. Hoeveel slachtoffers er zijn, is niet goed aan te geven. Opvallend is dat uit slachtofferenquêtes blijkt dat landelijk 0,4 procent van de bevolking te maken had met diefstal op straat. Dat is omgerekend 48.000 mensen. De onderzoekers verklaren het grote verschil met de eerdergenoemde politiecijfers ten dele doordat niet alle delicten worden aangegeven en dat het in de regio soms op andere wijze wordt gedefinieerd. De dader is vrijwel altijd van het mannelijk geslacht: een onderzoek van de politie Haaglanden in 1998 wees uit dat bij straatroof slechts 3 procent van de aangehouden verdachten vrouw is. Bij straatroof opereren daders vaak in duo s, met steun van een crimineel netwerk. Bij tasjesroof gaat het vaak om één dader, die jonger is dan de straatrover, vaker verslaafd is en vrij impulsief overgaat tot zijn daad. Een aanzienlijk deel van de daders lijkt minderjarig te zijn, maar de cijfers daarover zijn niet uniform. Volgens gegevens van de Amsterdamse politie was 34 procent van de verdachten van straatroof in 1999 minderjarig. De gemiddelde leeftijd van de verdachten was 24 jaar. Het aantal jeugdige verdachten is groeiende ten opzichte van 1991 5. De politie Haaglanden vond een groter aantal minderjarige daders in een onderzoek uit 1998: 47 procent van de straatrovers was minderjarig, en in onderzoek van Van 5 Straatroof in Amsterdam. Aard, omvang en ontwikkelingen, 1991-1998 (2001). Haan, W. de. In: SEC 15.