Koe zoekt wei Een beschrijving van het belang van weidegang en maatregelen om weidegang te behouden



Vergelijkbare documenten
Duurzame landbouw Gezond voedsel - Vitaal platteland. Studiedag NVTL. Frits van der Schans. 11 maart 2014

Duurzame melk in supermarkten

Weidegang... in beweging

Wat wil de koe? Dairy Campus, Symposium Biodiversiteit en melkveehouderij, mei 2018 Agnes van den Pol-van Dasselaar

Verder verduurzamen melkveehouderij; Pro-actieve aanpak Route2020

Robot & Weiden. Resultaten enquête 1

Iedere melkveehouder werkt in een zuivelketen. Wat betekent dit voor het onderwijs?

Afwegingskader Opstallen - Weiden. Stichting Weidegang (missie) Programma

Varianten binnen de wet Verantwoorde Groei Melkveehouderij

Frank Weersink

Passen kruidenrijke weiden in de moderne melkveehouderij?

In Nederland zijn het klimaat en het landschap zeer geschikt voor veeteelt. Logisch dat we veel koeien houden en melkproducten maken.

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Op een melkveehouderij wordt melk gemaakt door de koeien in de wei. De koeien worden minimaal twee keer per dag gemolken.

2015: Kans(en) en/of bedreiging voor de melkveehouder?!

Zuivelperspectief 2030: samen duurzaam en economisch gezond. Toekomstvisie van de Nederlandse Zuivel Organisatie

Compoststal in Amerika; 2 keer per dag bewerken Gedroogde mest stal in Israël ( de wei in de stal )

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank

Esdonk 8, Gemert. Onderbouwing grondgebonden karakter. Rundveehouderij Meulepas V.O.F. Bedrijfsopzet Esdonk 8, Gemert

VEENWEIDEN BEWEIDEN. meer kennis, meer kansen

Dirksen Management Support John Baars

Resultaten KringloopWijzers 2016

Mesdag Zuivelfonds NLTO

Weidegang in Nederland anno Dirk Keuper Erik van Well Frits van der Schans

AMvB Grondgebonden groei melkveehouderij. 21 April 2015 Harry Kager LTO Nederland

Extra bijvoeren in najaar op biologische bedrijven: economie en eiwitbenutting

ALV GROENLINKS BRONCKHORST Visie op moderne grootschalige

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

Q&A Advies Grondgebondenheid (Versie 12 april 2018)

Ontwikkelingen in de melkveehouderij Frits van der Schans Carin Rougoor 21 maart 2016

Perspectief Regionale voercentra

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven

Resultaten landbouwenquête. September 2013

Samenvatting duurzaamheidscans bedrijven Amelisweerd

Inzicht in groei van megastallen

Vijf nieuwe innovatietrajecten voor weidegang

OVEREENKOMST. Verbeteren mineralenefficiëntie van melkveebedrijven via KringloopWijzer

Werkboek van: Den Haneker Educatie Streekonderwijs

Visie op het EU zuivelbeleid na de quota

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 7 april 2015) Nummer Onderwerp Gevolgen afschaffing melkquotum

Uw doel bereiken met MelkNavigator

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Er is een toenemend marktaandeel van buitenlandse zuivelverwerkers

Duurzaamheid in de melkveehouderij

Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Grondgebondenheid

Rapportage Toekomstvisie bedrijf

PROGRAMMA VOERWINST VERGELIJKING ZEUGEN ONTWIKKELINGEN EN TRENDS is prognose bedragen exclusief btw

Van Gangbaar naar Biologisch. Drijfveren en uitdagingen van een omschakelingsproces

Historie. Feiten Nederlandse zuivelsector

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen

Melken: van krukje tot robot. innovators in agriculture

Anders melken Seminar over de toekomst van de Nederlandse Melkveehouderij.

Waarden van fosfaatrechten - achtergrondnotitie Natuur & Milieu 1 februari 2016

Dichterbij. Melk uit ZUID-HOLLAND MIDDEN »10. Bank denkt mee met kerkbestuur»14. Vijftigers waagden de stap»28. 'De economie trekt weer aan'»18


Hoe groen is het gras van de biologische geitenhouderij?

FrieslandCampina Erwin Wunnekink FrieslandCampina

Samenvatting. Inkomensverlies per ha grasland

Effecten mestwetgeving op dierenwelzijn en diergezondheid Frits van der Schans en Carin Rougoor 24 januari 2017

Kringloopdenken. centraal. op elk melkveebedrijf! ir. Frank Verhoeven

Waar ligt de Beemsterpolder?

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Veehouders positief over oplossen mestoverschot

Grondgebondenheid melkveehouderij op micro- en macroniveau

Maximaal weidegras. Stripweiden A-B-A. Graslandkalender. Gras Arbeidsgemak Weidevakmanschap Melkproductie. Max. 2 koeien per ha

Kansen voor mestscheiding

MMet het Mobiele AM-systeem melkt de veehouder z n koeien in de weide

ONTWERP DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN. Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 12, derde lid, van de Meststoffenwet; BESLUIT:

Uitslag Excretiewijzer

Kiezen voor Duurzame Melkveehouderij

Uitslag KringloopWijzer

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer

Mestbeleid in Nederland

Melkveehouderij na de quotering

Historie. Feiten Nederlandse zuivelsector

Een definitie voor grondgebonden melkveehouderij

eel multifunctionele bedrijven verkopen hun

Roelof Joosten Duurzame waardecreatie gedreven door een company purpose als baken en bron van inspiratie

Naar een duurzame toekomst voor de Zuid-Hollandse landbouw

gespecialiseerde bedrijven overige bedrijven aantal varkens per bedrijf

Hierbij ontvangt u mijn antwoorden op de vragen van het lid Thieme (PvdD) over het verbod op het aanbinden van koeien.

Samenvatting. Indicatoren voor ecologische effecten hangen sterk met elkaar samen

Robot & Weiden. Resultaten enquête 2

Een pak melk moet meer rendement opleveren! Symposium 3D Schets Melkveehouderij

BEWUST BEPERKT BEWEIDEN: BETER VOOR KOE EN BOER?

Koe & Wij. Weiden of opstallen? Onderwijsdag

Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden LNV Consumentenplatform Consumentenonderzoek Natuurlijkheid, waarde voor beleid

Nadere onderbouwing. 1. Bedrijfsmatige noodzaak 2. Locatie nieuwbouw 3. Omschrijving bouwplan

Feiten en fabels KringloopWijzer. een onderbouwing met gegevens van 700 KringloopWijzers

Ontwikkeling in de melkmarkt 21/04/2015

Convenant Weidegang. Weesp, 18 juni 2012

Samenvatting duurzaamheidscans bedrijven Amelisweerd

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Initiatiefnota Koe in de wei

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomen vraagt om aandacht

Transcriptie:

Koe zoekt wei Een beschrijving van het belang van weidegang en maatregelen om weidegang te behouden

Koe zoekt wei Een beschrijving van het belang van weidegang en maatregelen om weidegang te behouden Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren Stichting Natuur en Milieu April 2005

Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Waarom is weidegang beter voor koeien? 5 2.1 Meer ruimte voor natuurlijk gedrag 5 2.2 Beter voor de gezondheid 5 2.3 Koeien geven voorkeur aan de wei 6 3 Andere argumenten voor behoud van weidegang 7 4 Redelijke mate van weidegang 9 5 Waarom permanent opstallen? 11 5.1 Weidegang onder druk 11 5.1.1 Wijziging EU-zuivelbeleid 12 5.1.2 Nitraatrichtlijn 12 6. Bedrijfsleven en weidegang 15 6.1 Supermarkten en andere grote inkopers 15 6.2 Zuivelindustrie 16 6.2.1 Hogere prijs voor melkveehouders 16 6.2.2 Bonus voor weidegang 16 6.2.3 Keurmerk weidegang 16 6.2.3.1 Keurmerk in een aparte keten 17 6.2.3.2 Keurmerk zonder aparte keten 17 6.3 Melkveehouders 17 6.3.1 Aanpassingen in verband met nitraatnormen 17 6.3.2 Het melkveebedrijf verbreden 18 6.3.3 Samenwerking 18 6.3.4 Hogere melkprijs afdwingen 18 6.3.5 Omschakelen naar biologisch 19 7. Overheid en weidegang 20 7.1 Onderzoek en voorlichting 20 7.1.1 Grotere melkveebedrijven 20 7.1.2 Milieueisen 20 7.2 Structuur melkveehouderij 21 7.2.1 Herverkaveling in kader van Reconstructiewet 21 7.2.2 Inzet van de Koopmansgelden 21 7.2.3 Extensivering en herverkaveling 22 7.3 Mest- en ammoniakbeleid 23 7.3.1 Mest 23 7.3.2 Ammoniak 23 7.4 Groenfinanciering 23 7.5 Europees zuivelbeleid 24 7.5.1 Zuivelpremie afromen 24 7.5.2 Melkpremie wordt hectarepremie 24 7.6 Plattelandsontwikkelingsbeleid 24 7.6.1 Subsidieregeling 24 7.6.2 Weidepremie 25 7.6.3 Subsidie benadeelde gebieden 25 7.7 Duurzaamheidsheffing op zuivel 26 7.8 Wettelijke verplichting 26 7.8.1 Verbod op permanent opstallen 26 7.8.2 Verplichte weidegang in bestemmingsplan en bouwvergunning 26 8 Conclusies en aanbevelingen 27

Inleiding 1 Steeds meer melkkoeien worden het hele jaar op stal gehouden. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) schat dat in 2004 al 17 procent van de circa 1,5 miljoen Nederlandse melkkoeien niet meer in de wei komt. Factoren als een dalende melkprijs voor de boer, automatisering (melkrobot) en de verdere aanscherping van de milieueisen zetten melkveehouders aan tot schaalvergroting en intensivering. Eén van de gevolgen hiervan is het steeds verder beperken of zelfs beëindigen van weidegang voor koeien. Bij ongewijzigd beleid wordt volgens het Praktijkonderzoek Veehouderij in 2012 maar liefst 30 tot 40 procent van de koeien het hele jaar op stal gehouden. Blijkens diverse onderzoeken vindt vrijwel 100 procent van de Nederlanders dat koeien weidegang horen te krijgen. Grote groepen mensen zijn ook bereid meer voor zuivelproducten te betalen als dat het behoud van weidegang betekent. Weidegang heeft dan ook vele voordelen, zoals de volgende: Weidegang is beter voor het welzijn en de gezondheid van de koe. Dit blijkt uit divers internationaal wetenschappelijk onderzoek. De wei is beter begaanbaar, waardoor koeien makkelijker lopen, minder klauw-, poot- en bewegingsproblemen hebben en eerder tochtigheid tonen. In de wei kunnen koeien elkaar makkelijker ontwijken, zodat ze elkaar minder dreigen en stoten. Ook kunnen koeien er makkelijker gelijktijdig grazen, herkauwen en rusten, zoals dat in een kudde hoort. Een weide met koeien behoort tot de meest karakteristieke landschapskenmerken van Nederland en is van belang voor landschapsbeleving en recreatie. Blijkens het project Koeien en Kansen van het Praktijkonderzoek Veehouderij is het op alle grondsoorten in Nederland heel goed mogelijk om te voldoen aan de milieunormen voor fosfaat en nitraat met weidegang voor de koeien. Het voldoen aan de reductiedoelstellingen van de ammoniak-emissie is blijkens onderzoek zelfs makkelijker met weidegang. Melk van weidende koeien is gezonder. Uit onderzoeken blijkt dat melk van koeien die buiten vers gras eten, meer onverzadigde vetzuren bevat o.a. geconjugeerd linolzuur (CLA) dan koeien die in de stal kuilgras eten. CLA heeft een positief effect op hart- en bloedvaten. Koeien brengen verse mest in de wei, waardoor zich een rijk bodem- en insectenleven ontwikkelt dat gunstig is voor weidevogels. Het behoud van weidegang bij koeien is van belang voor het begrazen van vele duizenden hectare beheersgrasland en weidevogelgebied. Het voorkomt dat de melkveehouderij steeds meer gaat lijken op de bio-industriële pluimvee- en varkenshouderij, wat het imago van de zuivelsector en haar draagvlak onder de bevolking ernstig zou schaden. Dat weidegang van koeien steeds verder achteruit gaat, heeft meerdere oorzaken. Er is dan ook niet één eenvoudige oplossing om deze ontwikkeling te stoppen en weidegang te behouden. Er zal een veelheid aan acties ondernomen moeten worden door alle bij deze problematiek betrokken partijen. Maatschappelijke organisaties roepen daarom supermarkten, zuivelindustrie, organisaties van melkveehouders en de overheid op om een krachtdadig plan van aanpak op te stellen voor behoud van weidegang van koeien. In deze nota geven de Dierenbescherming en Stichting Natuur en Milieu een voorzet voor de discussie met bedrijfsleven en overheid, door te beschrijven wat zij zoal zouden kunnen doen voor het behoud van weidegang en door aan te geven wat er volgens hen minimaal moet gebeuren: Als onderdeel van hun inkoopbeleid eisen de supermarkten dat de verdere teloorgang van weidegang stopt. Hiervoor vragen zij hun klanten een iets hogere prijs voor zuivel en laten de meerprijs ten goede komen aan melkveehouders die hun koeien in de wei laten. De zuivelindustrie brengt gecertificeerde weidemelk en -kaas op de markt en betaalt melk- 3

veehouders die hun koeien weidegang geven hiervoor een bonus. De overheid stimuleert onderzoek, voorlichting, herverkaveling en bedrijfsverplaatsing voor het behoud van weidegang, richt haar mestbeleid zo in dat hieraan met weidegang kan worden voldaan, stelt strengere ammoniakeisen aan de stal voor bedrijven met koeien het hele jaar op stal en benut het Europese landbouwbeleid voor het behoud van weidegang. Maatschappelijke organisaties, zoals de Dierenbescherming en Natuur en Milieu, zijn op hun beurt bereid maatregelen van bedrijfsleven en overheid voor behoud van weidegang te ondersteunen. Als alle partijen hun beste beentje voorzetten gaat het lukken. 4

Waarom is weidegang beter voor koeien? 2 Voor het welzijn van dieren wordt dikwijls gerefereerd aan het waarborgen van de vijf vrijheden (Brambell, 1965): vrij van dorst, honger en onjuiste voeding; vrij van fysiek en thermaal ongerief; vrij van pijn, verwonding en ziektes; vrij van angst en chronische stress; vrij om natuurlijk gedrag te vertonen. Wanneer je het welzijn van koeien in weides en stallen vergelijkt, valt met name het verschil op in vrijheid om natuurlijk gedrag te vertonen en gevrijwaard te blijven van pijn, verwondingen en ziektes. Denk aan klauw- en pootgebreken en uierontsteking. De wei blijkt beter voor gedrag en gezondheid van de koe dan de stal. 2.1 Meer ruimte voor natuurlijk gedrag In de wei hebben koeien alle ruimte voor gedragsbehoeften als beweging, sociaal gedrag, grazen, spelen en comfortabel in verschillende houdingen kunnen liggen. Zo kunnen de koeien in de stal door ruimtegebrek moeilijker een veilige afstand tot elkaar houden. Bij introductie van nieuwe dieren in een groep en bij concurrentie om schaarse middelen, zoals water, vreetplekken en krachtvoer, kunnen er agressieve ontmoetingen zijn. Ondergeschikte dieren moeten dan ontwijk- en ontsnappingsmogelijkheden hebben. Door de smalle vreetplaatsen aan het voerhek, de smalle gangpaden en de vlak naast elkaar liggende ligboxen ontbreken die vaak. Ranglagere dieren blijven dan lange tijd stilstaan of lopen om. Daardoor zijn ze langer op de been en belasten zo hun poten en klauwen meer, waardoor er meer poot- en klauwproblemen ontstaan. In de wei speelt deze problematiek niet. De koeien kunnen zich in de krappe stalruimte ook moeilijker voortbewegen en bronstgedrag vertonen, hun gedrag synchroniseren, onbelemmerd gaan staan en in elke gewenste houding gaan liggen op een comfortabele ondergrond. Zo bestaat de vloer van de ligbox in de stal meestal uit een tamelijk harde ondergrond. Dit kan verwondingen en doorligplekken op knie- en hakgewrichten geven. Deze kale plekken zijn het gevolg van de steeds weer terugkerende puntbelasting en de schurende werking op de gewrichtshuid. Complicaties treden op als de huid in een vroeg stadium kapotgaat en er bacteriën binnendringen die ontstekingen veroorzaken. Om dit soort problemen tegen te gaan wordt er in ligboxen meestal gestrooid met stro, zaagsel of zand. Ook brengen sommige boeren op de boxvloer een rubbermat of kunststofmatras aan. De geschetste aandoeningen treden in de wei zelden of nooit op, omdat koeien daar meestal een schoon, droog en enigszins verende ligplek kunnen uitkiezen. 2.2 Beter voor de gezondheid Weidegang heeft diverse positieve effecten op de gezondheid van de koe. Zo verlaagt weidegang ten opzichte van stalhuisvesting de kans op uierontstekingen, doordat er in de wei een lagere besmettingsdruk van omgevingsbacteriën is. Daarnaast is ook de kans op speentrappen kleiner. En onbeschadigde spenen zijn op hun beurt weer minder vatbaar voor bacteriële infecties. Koeien zijn van nature gewend op een zachte bodem te bewegen. Verreweg de meeste melkkoeien in Nederland lopen in een ligboxenstal echter op een betonnen vloer, al dan niet met een mestschuif die mest en urine verwijdert. Op een betonnen vloer lopen koeien slecht. Een kwart van de koeien loopt gevoelig, terwijl bijna eenderde een gestoorde beweging 5

en dus enige kreupelheid laat zien. Slechts 45 procent van de dieren loopt normaal en dus onbelemmerd. Besmettelijke klauwaandoeningen, zoals stinkpoot en Mortellaro, komen door een hogere infectiedruk in de stal vaker voor. Beide infecties verlopen chronisch. Zo treedt bij zo n 30 procent van de koeien op een betonnen stalvloer Mortellaro op (Somers, Faculteit Diergeneeskunde en Wageningen UR, september 2004). Klauwaandoeningen en beengebreken die tijdens de stalperiode geleidelijk ontstaan en steeds ernstiger vormen aannemen, krijgen bij voldoende weidegang de kans om te herstellen. Weidegang heeft ook risico s en nadelen in zich voor welzijn en gezondheid van koeien. Zo kunnen ze in de wei parasitaire infecties oplopen, bloot staan aan luchtverontreiniging, in contacten met andere dieren (zogenaamde over de draad contacten) ziekteverwekkers oplopen, zonnebrand oplopen, of vervuild slootwater drinken. Ook is er in de wei risico voor besmettelijke uier- en klauwaandoeningen. Maar deze risico s wegen niet op tegen de voordelen van weidegang. Deze risico s zijn ook makkelijker te bestrijden dan om de welzijnsnadelen van de huidige ligboxenstallen te repareren. Het zo veel mogelijk opheffen van die nadelen van de huidige ligboxenstallen is hoe dan ook wenselijk, omdat koeien hierin, in elk geval in de winter, een lange tijd doorbrengen. 2.3 Koeien geven voorkeur aan de wei Als je koeien de vrije keus geeft gaan ze, zeker als het weer goed is, de wei in. Dat werd nog weer eens bevestigd in een onderzoek van Wageningen Universiteit & Research in 2004. De onderzoekers hebben s zomers en s winters bijgehouden waar de koeien het liefst vertoeven. In de zomer waren ze minder in de ligboxen in de stal te vinden dan in de winter. Zouden ze de keuze hebben, dan liggen koeien dus liever in het gras. 6

Andere argumenten voor behoud van weidegang 3 a. De koe hoort bij het Nederlandse landschap en is van belang voor natuur en recreatie Een wei met koeien behoort tot de meest karakteristieke landschapskenmerken van Nederland. Al eeuwen staan er in Nederland koeien in de wei, getuige bijvoorbeeld vele schilderijen van oud-hollandse meesters. Bij promotie van Nederland onder toeristen wordt, behalve molens, tulpen, klompen en kaas, de koe in de wei in allerlei uitingen als typisch Nederlands naar voren gebracht. Door schaalvergroting en intensivering is de bijdrage van de melkveehouderij aan natuur en landschap op de meeste plaatsen flink achteruitgegaan. Desondanks worden koeien in de wei in de recreatie nog steeds sterk gewaardeerd en dragen vele melkveehouders bij aan behoud van cultuurlandschappen en natuurwaarden door beheersmaatregelen ten gunste van weidevogels, bloemrijke akkerranden en slootkanten, en instandhouding van landschapselementen als hagen en houtwallen. Koeien brengen in de wei verse mest. Hierdoor ontwikkelt zich een rijk bodem- en insectenleven, dat gunstig is voor weidevogels. En natuurbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de provinciale landschappen verpachten vele duizenden hectaren grond aan melkveehouders, bijvoorbeeld om karakteristieke en natuurrijke veenweidegebieden in stand te houden, of om weides in of bij natuurgebieden te begrazen. Uit een opiniepeiling van Stichting Natuur en Milieu onder bijna 700 burgers in 52 landschappelijk fraaie gebieden, blijkt dat maar liefst 92 procent van de respondenten het verdwijnen van de koe uit de wei ziet als achteruitgang in het landschap (meer nog dan andere landschapsaantastingen zoals nieuwe wijken, wegen en industrie). b. Weidegang is goed voor de kwaliteit en smaak van de melk Melk van koeien in de wei is gezonder dan van koeien op stal. Dat blijkt uit onderzoek naar de hoeveelheid geconjungeerde vetzuren in melk, uitgevoerd door Wageningen Universiteit in samenwerking met NIZO food research. (Wageningen, september 2002). Melk bevat vet, eiwitten en suikers. De vetten bestaan voor een deel uit zogeheten meervoudig verzadigde of meervoudig onverzadigde vetzuren. Jarenlang onderzoek heeft uitgewezen dat de ene soort goed is voor hart- en vaatziekten en de andere niet. Juist de goede soort, geconjugeerd linolzuur of CLA, wordt geproduceerd door weidende koeien. Een koe produceert zo n 20 gram CLA s per dag waarvan 95 procent bestaat uit de goede soort. Zodra de koeien op stal gaan en kuilvoer krijgen, is het echter afgelopen met de goede samenstelling, zo bleek uit een oriënterend onderzoek. Als de koeien twee dagen kuilvoer hebben gegeten stijgt het vetgehalte weliswaar, maar het gehalte aan CLA s gaat drastisch omlaag tot tien gram per koe per dag. Hiervan is 92 procent de goede soort CLA. Na zes dagen is dit gedaald tot vijf gram, waarvan 89 procent het goede CLA is. Daarna blijft de CLA-productie stabiel, maar het aandeel goede CLA is na twee weken verder gezakt tot 85 procent. Deze informatie is belangwekkend, want 80 tot 90 procent van de CLA s in onze voeding komt binnen via zuivelproducten. Het onderzoek naar CLA s in zuivel wordt voortgezet. Volgens zuivelcoöperatie Cono zou kaas geproduceerd met melk van weidende koeien smakelijker zijn. Cono geeft daarom de boer voor melk van koeien met weidegang een opslag op de melkprijs (zie par. 6.2.2). Al sinds jaar en dag wordt in mei de eerste kaas van koeien die net weer aan een nieuw weideseizoen zijn begonnen, verkocht als graskaas. Deze wordt als extra lekker beschouwd. 7

c. Weidegang hoeft niet slecht te zijn voor het milieu De milieunormen voor nitraat en fosfaat zijn voor melkveehouders makkelijker te halen als de koeien het hele jaar op stal staan. Maar onder meer het project Koeien en kansen, waarin een aantal boeren met hulp van het Praktijkonderzoek Veehouderij aan hun mineralenhuishouding hebben gewerkt, heeft aangetoond dat met weidegang op alle grondsoorten (klei, veen, zand en löss) met een gericht management heel goed aan de milieunormen valt te voldoen. Volgens het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) kan de 40 kg stikstof/ha lagere bemestingsnorm op zandgrond ten opzichte van andere grondsoorten niet alleen bereikt worden met het permanent opstallen van koeien, maar ook door koeien eerder in het najaar op te stallen en andere maatregelen te nemen (zie over mest verder par. 5.3 en par. 7.3.1). De aanvankelijke idee dat koeien ter vermindering van de ammoniakuitstoot beter opgestald kunnen worden, is in een rapport van Praktijkonderzoek Veehouderij, IMAG en het Centrum voor Landbouw en Milieu (juni 2001) weerlegd. In de wei blijkt koeienmest tot minder ammoniakemissie te leiden dan in de stal. Ook blijkt er nog veel reductie van ammoniakemissie mogelijk door aanpassing van het veevoer en sturing op het ureumgehalte in de melk (zie over ammoniak verder par. 7.3.2). d. Weidegang is van groot belang voor het imago van de melkveehouderij Als de koeien geen weidegang meer krijgen, gaat de melkveehouderij steeds meer lijken op de bio-industriële pluimvee- en varkenshouderij. Dit zal het imago van de zuivelsector en haar draagvlak onder de bevolking ernstig schaden. Blijkens diverse onderzoeken door de jaren heen vindt vrijwel 100 procent van de Nederlanders dat koeien in de wei horen en zijn grote groepen mensen ook bereid daarvoor meer te betalen. Nu is ook wel bekend dat de burger die dit soort antwoorden in enquêtes geeft dit meestal niet direct omzet in ander koopgedrag als consument. Daar zijn een aantal redenen voor aan te voeren: Als geënquêteerd burger maakt iemand een maatschappelijke afweging. Als consument die boodschappen doet maakt diezelfde persoon een afweging waar het huishoudgeld aan te besteden. Dat zijn verschillende afwegingen waar een verschillend antwoord uit kan komen. Consumenten zijn er al zeer lang aan gewend dat zuivelproducten goedkoop zijn en dikwijls ook nog eens in de aanbieding. Als je dan zuivel tegen een meerprijs gaat aanbieden, ondervindt dit veel concurrentie van de laaggeprijsde zuivelproducten. Om consumenten te overtuigen dat het zin heeft een meerprijs te betalen, bijvoorbeeld voor behoud van weidegang, zullen de nodige psychologische barrières overwonnen moeten worden. Zo moet de consument ervan overtuigd zijn dat zijn aanschaf er werkelijk toe doet. Er zijn waarschijnlijk enkele jaren voorlichting en marketing voor nodig om consumenten te informeren en van nut en noodzaak te overtuigen van het kopen van een product tegen een meerprijs, waar geen of weinig persoonlijk voordeel tegenover staat, maar een voordeel voor de koeien en de samenleving als geheel. De massale steun voor weidegang in enquêtes (zie ook par. 6.1.1) maakt duidelijk dat het publiek hieraan grote waarde hecht. En met één of enkele centen opslag op de melkprijs voor consumenten kan al veel gedaan worden voor behoud van weidegang. Uit een recente enquête van Natuur en Milieu blijkt dat veel mensen bereid zijn die meerprijs te betalen. Het hoeft dus niet om een groot prijsverschil te gaan dat vele consumenten van aanschaf zal afhouden. Teloorgang van weidegang zal het imago van de melkveehouderij ernstig schaden. Vroeg of laat kan en zal zich dat in het koopgedrag van grote groepen consumenten gaan vertalen. 8

Redelijke mate van weidegang 4 Vanouds worden koeien geweid zodra de toestand van het land en de weersomstandigheden gunstig zijn en uiteraard voor zover de conditie van de koeien dit toelaat. In het Nederlandse klimaat kunnen de koeien volgens die criteria van april tot oktober de wei in. In de loop van de jaren is men de weideperiode in de melkveehouderij steeds verder gaan inkorten. Daar zijn diverse redenen voor: Melkveehouders willen het eerste voorjaarsgras maaien en inkuilen voor stalvoedering in de winter, omdat dit eerste gras een hoge voedingswaarde heeft. Gevolg is dat de start van het weideseizoen uitgesteld wordt tot april of zelfs pas begin mei. In september regent het vaak, waardoor er meer mineralen uit de mest naar bodem, gronden oppervlaktewater kunnen uitspoelen. Het is daarom eenvoudiger aan de mestnormen te voldoen door de koeien al in september voor de komende winterperiode binnen te halen. Door de koeien een deel van de dag op stal te zetten eten ze niet alleen maar weidegras, maar ook ander ruwvoer en krachtvoer. Door zo n gevarieerd menu wordt de melkproductie verhoogd. Als het erg warm is, is een systeem van siëstabeweiding niet alleen goed voor het op peil houden van de melkproductie, maar ook voor het welzijn en de gezondheid van de koe. Koeien kunnen slecht tegen hitte. Bij warm weer is het in moderne stallen koeler dan buiten. (Bomen, die koeien schaduw en verkoeling kunnen geven, zijn merendeels uit de wei verdwenen. De actie Bomen voor koeien verdient dan ook alle steun.) Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in de jaren 1990, 1992, 1997 en 2001 gegevens verzameld over de mate van beweiding. In 1990 beperkte dit zich tot een weergave van een verdeling van beweidingsystemen; 58 procent van de bedrijven gaf dag en nacht beweiding, 34 procent alleen overdag en 8 procent stalde de dieren het hele jaar op. Voor de andere jaren is de hoeveelheid beweiding uitgedrukt in koe-weidedagen. Dat is het product van het aantal melkkoeien en het aantal dagen dat deze dieren het betreffende jaar gemiddeld geweid worden. Zo waren er in 1992 1,58 miljoen koeien die gemiddeld 190 dagen werden geweid, wat ruim 300 miljoen koe-weidedagen oplevert. In 1997 waren er 1,35 miljoen koeien die gemiddeld 193 dagen werden geweid, resulterend in ruim 260 miljoen koeweidedagen. Voor 2001 was dat 1,35 miljoen koeien met 165 dagen, resulterend in 223 miljoen koe-weidedagen (relatief laag door de MKZ-crisis). Tabel 1. Verdeling van koe-weidedagen in verschillende regio s in %, (Bron: CBS). Dag en nacht Alleen overdag N O W Z NL 92 97 01 92 97 01 92 97 01 92 97 01 92 97 01 50 51 31 40 33 22 63 75 71 44 39 28 47 47 36 44 42 57 53 57 68 35 23 27 50 53 61 47 45 54 Niet 6 7 11 6 10 11 2 2 2 6 9 11 6 8 10 Uit de tabel is te lezen dat in 1992 gemiddeld evenveel onbeperkt (dag en nacht 47%) als beperkt (alleen overdag 47%) beweid werd. Er was sprake van volledig opstallen in bijna 6 procent van alle koe-weidedagen. Dit percentage is in 1997 gestegen naar 8 procent en in 2001 9

naar 10 procent. Er is in alle regio s, maar met name in Noord en Zuid, een duidelijke trend van dag en nacht naar alleen overdag beweiden. In het westen stijgt het dag en nacht weiden juist. In oost en zuid zijn de percentages beperkt en niet weiden het hoogst. Kenmerkend voor deze regio s is dat ze grotendeels uit zandgronden bestaan. Verder is hier vaak sprake van kleine huiskavels en wordt de ruimte om te beweiden dikwijls beperkt door verbouw van maïs. Er wordt wel eens gesuggereerd dat aan de wens van de bevolking dat koeien weidegang moeten krijgen, wel tegemoet kan worden gekomen door het jongvee en droogstaande koeien te weiden. Koeien die in lactatie zijn, komen gedurende hun lactatieperiode niet meer buiten. De meeste mensen zien toch het verschil niet tussen melkproducerende koeien en jongvee en droogstaande koeien. Het gevolg van deze redenatie zou zijn dat koeien een groot deel van hun leven niet meer buiten komen. Dat riekt naar bedrog en kan niet de bedoeling zijn van alle inspanningen om weidegang te behouden. Als deze redenatie in de praktijk toegepast wordt en uitkomt, wordt het vertrouwen in de melkveehouderij en daarmee haar imago geschaad. Wanneer we uitgaan van weidegang van april tot en met september, is er sprake van een weideperiode van zes maanden, oftewel 180 dagen. Daarbij moet echter rekening gehouden worden met de volgende zaken: de melkveehouder wil de eerste grassnede maaien en inkuilen; het weer en de conditie van het grasland laten weidegang niet alle dagen toe; beweiding kan in het najaar wat nadeliger zijn voor het milieu; de boer wil voor een wat hogere melkproductie dat de koe niet alleen maar weidegras eet. Tegen dit licht is 120 dagen in de periode april tot oktober 8 uur weidegang per dag te bestempelen als een redelijke mate van weidegang. 10

Waarom permanent opstallen? 5 5.1 Weidegang onder druk Steeds meer melkveehouders kiezen ervoor hun melkkoeien in de zomer geheel of gedeeltelijk op stal te houden. Blijkens periodiek onderzoek van het CBS ging in 1992 nog 94 procent van de Nederlandse koeien voor een kortere of langere periode per jaar de wei in; in 1997 was dit 92 procent en in 2001 gezakt naar 90. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI, februari 2005) schat dat in 2004 17 procent van de melkkoeien in het geheel geen weidegang meer. Als er geen beleid ter stimulering van weidegang komt, zal deze trend doorzetten. Dit leidt volgens het Praktijkonderzoek Veehouderij ( Het belang van weidegang, 2002) tot een aanzienlijke toename in het aantal bedrijven dat volledig opstalt (15-25% in 2012) en tot een enorme groei van het aantal koeien dat permanent is opgestald (30-40% in 2012). In een enquête van het Praktijkonderzoek Veehouderij en het weekblad de Boerderij in 2002 geeft een groot deel van de melkveehouders aan dat zij voor de korte en middellange termijn nog niet weten welk beweidingsysteem zij gaan toepassen (voor 2003 twijfelt 4%; voor 2007 twijfelt 22%). Ook blijkt uit de enquête dat veehouders met grote en middelgrote bedrijven meer twijfelen over weidegang dan veehouders met kleine bedrijven. Beweiding kan dus al op korte termijn voor een groot aantal koeien drastisch afnemen of zelfs stoppen. Bedrijven die de koeien eenmaal binnen zijn gaan houden en hebben geïnvesteerd in de daarvoor benodigde voorzieningen, zullen daar niet gemakkelijk op terugkomen. Maar er zijn ook nog volop kansen om de trend richting minder beweiding om te buigen en de kloof tussen autonome ontwikkeling en gewenste ontwikkeling (i.c. het behoud van weidegang) te verkleinen. Wel is nu snelle actie geboden. Er is een aantal factoren die de teloorgang van weidegang veroorzaken: De schaalvergroting in de melkveehouderij gaat verder. Het aantal bedrijven neemt af, de overblijvende bedrijven worden groter. Op zeer grote bedrijven worden de loopafstanden om de koeien naar de melkplaats te halen en weer naar de wei te brengen vaak groot. De intensivering in de melkveehouderij zet door: De hoge grondprijzen zetten aan tot een hogere melkproductie per hectare. Een boer koopt wel melkquotum (productierechten) en koeien bij, maar geen of weinig grond. Een bedrijf krijgt zo al snel te weinig grond om de koeien regelmatig te weiden. Bovendien kan de dure grond vaak lucratiever voor verbouw van veevoer of andere gewassen, of zelfs voor niet-landbouwdoelen worden gebruikt. De laatste jaren daalt de melkopbrengstprijs voor de veehouder. Dit zet aan tot een hogere melkproductie per dier. Voor hoogproductieve koeien, die meer dan tweemaal daags gemolken worden, lijkt het handiger ze dicht bij de melkmachine op stal te houden. Daar kun je de dieren ook makkelijker een uitgekiend rantsoen geven, gericht op hoge melkproductie. Een melkrobot bespaart de veehouder zware arbeid en maakt het makkelijker een koe driein plaats van tweemaal per dag te melken, waardoor de melkproductie stijgt. Maar de robot is duur. Om de kosten sneller terug te verdienen kiest ruim de helft van de melkroboteigenaren ervoor om de koeien het hele jaar in de buurt van het apparaat, dus op stal, te houden. Met koeien in de wei is het moeilijker aan de milieuregels te voldoen. In de praktijk blijkt het echter met een goed bedrijfsmanagement wel mogelijk. Twee recente ontwikkelingen lijken melkveehouders extra onder druk te zetten: De EU heeft besloten om de interventieprijzen voor zuivelproducten (de prijs waaronder de EU zuivel opkoopt om de prijs te steunen) geleidelijk te verlagen en de toegestane melkquota (de hoeveelheid melk die er geproduceerd mag worden) te verruimen. De verwachting is dat 11

de melkopbrengstprijs voor de melkveehouders hierdoor zal dalen. Nederland heeft al jaren een conflict met de EU over het niet naleven van de Europese Nitraatrichtlijn. Dit conflict heeft Nederland bij de hoogste Europese rechter verloren en nu zal zij de richtlijn alsnog moeten doorvoeren. De stikstof- en fosfaatnormen voor de melkveehouders moeten nu strenger worden. Daardoor wordt met weidegang moeilijker om aan deze normen te voldoen en wordt de aandrang om de koeien maar binnen te houden groter. In de beide paragrafen hierna worden deze twee zaken kort wat nader uitgediept. 5.1.1 Wijziging EU-zuivelbeleid De Europese Unie heeft in juni 2003 een akkoord bereikt over hervorming van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze hervorming had een aantal redenen. Zo waren er maatregelen nodig om de kosten van het landbouwbeleid niet uit de hand te laten lopen door de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten. En in het kader van de onderhandelingen om de wereldhandel vrijer te maken, wil de EU diverse handelsverstorende elementen uit het GLB wegnemen. De EU heeft besloten tot een groot aantal marktmaatregelen in de zuivelsector. Zo worden de melkquota in elk geval gehandhaafd tot en met het tijdvak 2014/2015. Wel worden ze geleidelijk iets verruimd. Deze quota beperken de hoeveelheid melk die er geproduceerd mag worden en houden zo de opbrengstprijs voor de melkveehouders enigszins stabiel. Verder worden de prijsniveaus verlaagd waaronder de EU zuivelproducten opkoopt om verdere prijsdaling tegen te gaan. Door deze marktmaatregelen in de zuivelsector zal het inkomen van melkveehouders dalen. Ter compensatie krijgen zij in de periode 2004 2007 een melkpremie van de overheid. Als in 2008 de prijsverlagende marktmaatregelen volledig zijn doorgevoerd, wordt deze melkpremie opgenomen in de zogenaamde één-bedrijfstoeslag. De melkpremie wordt dan losgekoppeld van de omvang van de melkproductie. Voortaan krijgt een melkveehouder dan een premiebedrag ter hoogte van het gemiddelde van zijn zuivelpremie in de jaren 2005, 2006 en 2007. Dit bedrag wordt vervolgens jaarlijks, in elk geval tot 2013, met 5 procent verminderd. Dit afgeroomde geld gaat naar het overheidsbudget voor plattelandsbeleid. 5.1.2 Nitraatrichtlijn De opkomst van de intensieve veehouderij in de 60 er en 70 er jaren heeft in Nederland tot een enorm mestoverschot geleid. De Nederlandse veestapel is in verhouding tot de beschikbare grond zo groot, dat er veel meer mest geproduceerd wordt dan er ooit op de landbouwgronden afgezet kan worden. Het gevolg is dat er veel te veel mest op de bodem wordt gebracht, waardoor het milieu ernstig wordt vervuild. Het bedrijfsleven en opeenvolgende regeringen hebben het mestprobleem jarenlang ontkend en gebagatelliseerd. En toen men in de 80 er jaren niet meer om het probleem heen kon, is men mest gaan verplaatsen en trachtte men mest langs technische weg te verwerken. Aan de meest voor de hand liggende oplossing, de veestapel inkrimpen, wilde men niet. Invoering van varkens- en pluimveerechten en mestquota om de groei van de veestapel te stoppen en om te buigen naar een krimp, konden steevast op veel verzet van de veehouders rekenen. In een poging om aan de Nitraatrichtlijn 1991 van de EU te voldoen werd in 1998 het mineral enboekhoudingssysteem MINAS (met overschotheffingen) ingevoerd en zijn er in twee rondes intensieve veehouderijbedrijven ter beëindiging opgekocht. Het mestoverschot werd daardoor met zo n 30 procent verkleind. Maar het overschot in Nederland is per hectare nog steeds het 12

hoogste van Europa. In andere Europese gebieden is het overschot 70 tot 50 procent kleiner dan dat in Nederland. Het Europese Hof van Justitie heeft in 2001 het Nederlands mineralenboekhoudingssysteem afgekeurd. En in oktober 2003 veroordeelde het Hof ons land definitief voor het niet nakomen van de Nitraatrichtlijn. Door de uitspraak van het Europees Hof dreigen voor Nederland miljoenenboetes voor elk jaar dat nog niet aan de EU-regels wordt voldaan. Het Nederlandse mestbeleid moet dus nu wel strenger worden. Op 1 juli 2004 hebben landbouwminister Veerman en staatssecretaris Van Geel van milieubeheer met de Europese Commissie een akkoord bereikt over de toepassing van de Europese Nitraatrichtlijn in Nederland. Ook Nederland krijgt nu net als de andere EUlidstaten vanaf 2006 een systeem dat is gebaseerd op maximumnormen voor de aanwending van mest. Tabel 2. Stikstofgebruiksnormen in kg per ha per jaar (Bron: Ministerie van LNV) Grasland: bedrijven met weiden jaar 2005 2006 2007 2008 2009 Klei 345 345 345 325 310 Veen 265 290 290 265 265 Zand en löss 325 (285) 300 290 275 260 Grasland: bedrijven met 100% maaien jaar 2005 2006 2007 2008 2009 Klei 385 385 385 365 350 Veen 300 330 330 300 300 Zand en löss 365 (325) 355 350 345 340 We zien in bovenstaande tabel dat de stikstofnormen voor bedrijven zonder weidegang ruimer zijn. Ook de werkingscoëfficiënt van koeienmest op bedrijven met en zonder weidegang wordt in het mestbeleid anders berekend (wat de verschillen in stikstofgebruiksnormen op beide typen bedrijven overigens bij klei- en veengronden vrijwel weer opheft, maar niet bij zandgronden, waar in 2008 en 2009 een verschil van ca. 40 kg stikstof per hectare blijft bestaan). Opmerkelijk is dus dat in de voorstellen voor zandgrond en grasland waarop koeien weidegang krijgen, netto minder stikstof uitgereden mag worden dan op graslanden op zandgrond die uitsluitend gemaaid worden en waar dus geen koeien op weiden. Als dit inderdaad de norm wordt, zal het gevolg zijn dat het makkelijker wordt aan de nieuwe stikstofnormen te voldoen door de koeien op stal te houden en uitsluitend het gras te maaien. Volgens Natuur en Milieu en de Dierenbescherming is het in de uitwerking van het verdere mestbeleid mogelijk deze normen gelijk of vrijwel gelijk te trekken door boeren die hun koeien in de wei houden, aanvullende maatregelen te laten nemen om de stikstofnormen te halen (zie verder par. 7.3.1). 13

Derogatie nitraatnormen Voor de nitraatnormen heeft Nederland in een nog te bevestigen akkoord met de Europese Commissie een afwijking bedongen (de zogenaamde derogatie). Volgens de Nitraatrichtlijn mag maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare grasland worden aangewend. De door Nederland gevraagde derogatie houdt in dat 250 kg stikstof per hectare op melkveebedrijven wordt toegestaan. Deze derogatie is gevraagd tot 2009 en geldt alleen voor bedrijven die minstens 70 procent van hun areaal in gebruik hebben als grasland. Eind 2005 wordt een definitief besluit verwacht. Gevreesd wordt dat veel veehouders problemen zullen ondervinden om aan deze nieuwe regels te voldoen. De mogelijkheden om mest af te zetten worden kleiner, de kosten van afzet zullen stijgen en de boereninkomens komen daardoor onder druk te staan. Veehouderijbedrijven zonder grond, zoals de meeste intensieve varkens- en pluimveebedrijven, zullen door de nieuwe regels meer geld kwijt zijn om hun mest af te voeren. Veehouderijbedrijven met grond, zoals de meeste melkveebedrijven, zullen op die grond minder mest uit mogen rijden. Dat kan betekenen dat ze mest moeten gaan afvoeren, en soms zelfs extra stikstofkunstmest moeten aankopen en daar zijn weer kosten mee gemoeid. 14

Bedrijfsleven en weidegang 6 De zuivelketen, van koeienbek tot winkelrek, is vanouds vooral gericht op een zo hoog mogelijke melkproductie tegen zo laag mogelijke kosten. Verlaging van de zuivelopbrengstprijzen tracht men in zo n situatie vooral op te vangen door schaalvergroting, intensivering en kostprijsverlaging. In zijn uiterste consequentie leidt dit tot enorme industriële melkveebedrijven, waarin de boer vervangen is door industriearbeiders en de koe een productiemiddel is geworden. Er is zelfs al een idee gelanceerd voor een koeienflat in zes etages. Als we die kant niet opwillen, en dat wil de overgrote meerderheid van de samenleving niet, dan zal het bedrijfsleven zich (meer) moeten richten op het creëren van melk met meerwaarde, waaronder weidegang voor dierenwelzijn en landschap. Het bedrijfsleven moet in staat worden geacht consumenten met gerichte voorlichting en marketing ervan te overtuigen dat zij hiervoor iets meer moeten betalen. 6.1 Supermarkten en andere grote inkopers Voor de Nederlandse supermarkten en andere grote inkopers van zuivel zijn er goede argumenten om aan hun leveranciers impulsen te geven om de koe in de wei te houden: Burgers zien graag koeien in de wei. Het thema scoort goed zowel op de televisie als in de dagbladen. Dit komt ook doordat de koe in de wei uitstekend is te visualiseren en te communiceren, zowel qua landschap als qua dierenwelzijn. Een enquête van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM, september 2001) geeft aan dat 99 procent van de burgers graag ziet dat de koe in de wei blijft; 74 procent verklaart zich bereid om daar gemiddeld 16 procent meer voor te betalen. Een NIPO-enquête in opdracht van Friesland Coberco in 2001 gaf vergelijkbare resultaten: 38 procent wil meer betalen voor dier-, milieu- en landschapsvriendelijke zuivel: 9 eurocent per liter melk (ca. 20% meerprijs) en 45 eurocent per kilo kaas. Hier liggen dus interessante commerciële kansen. Omgekeerd zijn er risico s als beweiding niet wordt geregeld. Consumenten verwachten dat de supermarkten ervoor zorgen dat koeien weidegang krijgen. Op veel melkverpakkingen staat een koe in de wei, hoewel er geen garantie is dat de melk inderdaad afkomstig is van koeien die weidegang krijgen. Dat maakt supermarkten kwetsbaar voor kritiek. Gratis publiciteit ligt binnen handbereik. Bij een geloofwaardige invulling en een (voor veehouder en consument) redelijke meerprijs zijn natuur-, milieu- en dierenbeschermingsorganisaties bereid om publicitaire steun te verlenen aan zuivelproducten afkomstig van koeien met weidegang. De koe in de wei is dus voor supermarkten en andere grote inkopers commercieel interessant. Een recente representatieve steekproef in opdracht van de Stichting Natuur en Milieu (SNM, maart 2005) bevestigt de opinie van de bevolking over weidegang en spitst dit toe op de rol van de supermarkten. De belangrijkste uitkomsten van de enquête zijn: Negen op de tien Nederlanders willen melk en kaas van koeien in de wei. Van hen is 73,4 procent bereid om tot 5 cent per liter melk en 25 cent per kilo kaas meer te betalen. 56,5 Procent vindt dat hun supermarkt binnen een jaar behalve biologische zuivel ook andere zuivel (melk en kaas) moet verkopen, die komt van koeien die s zomers in de wei lopen. 24,1 Procent vindt zelfs dat hun supermarkt over een jaar nog alleen maar zuivel moet verkopen die komt van koeien met weidegang. 65 Procent vindt dat de supermarkt duidelijk moet aangeven welke zuivel niet afkomstig is van koeien die weidegang krijgen. Wanneer hun supermarkt geen weidezuivel gaat verkopen, overweegt 20,3 procent over te stappen naar een supermarkt die dat wel doet. 15

32,9 Procent vindt dat natuur-, milieu- en dierenbeschermingsorganisaties de supermarkten flink onder druk moeten zetten om weidegang-zuivel te gaan verkopen. Als deze uitslagen uitgesplitst worden naar de verschillende supermarkten, blijken klanten van Albert Heijn, Konmar, Plus, C1000 en Super de Boer het meeste belang te hechten aan weidezuivel. 6.2 Zuivelindustrie 6.2.1. Hogere prijs voor melkveehouders De zuivelindustrie heeft de afgelopen decennia al veel gedaan aan het op de markt brengen van producten als zuiveltoetjes, -drankjes en snacks. Door de toegevoegde waarde kon een hogere inkomst worden gegenereerd. De prijs die melkveehouders van de zuivelindustrie voor hun melk krijgen, lag vele jaren zo rond de 37 cent. De zuivelindustrie stelt dat zij die opbrengstprijs voor melkveehouders zo stabiel heeft kunnen houden dankzij haar beleid om meer toegevoegde waarde te creëren. Door het Europese zuivelbeleid en het steeds vrijer worden van de wereldhandel komt de boerenopbrengstprijs van zuivel onder druk en is die prijs gaan dalen. Daar komt bij dat de kostprijs van de melkveehouders door onder meer de nieuwe mestregels omhoog dreigt te gaan. Extra redenen om te bezien hoe de zuivelindustrie nóg meer toegevoegde waarde kan creëren en vooral hoe zij de meeropbrengst die dat genereert geheel of gedeeltelijk aan de melkveehouders kan doorgeven. De zuivelindustrie kent het principe al dat afhankelijk van de melkkwaliteit een gedifferentieerde melkprijs aan melkveehouders wordt uitbetaald. Dit systeem kan uitgebreid worden met een differentiatie naar weidezuivel. 6.2.2 Bonus voor weidegang Cono Kaasmakers in Middenbeemster, producent van onder meer BeemsterKaas, geeft aan melkveehouders die hun koeien in de wei houden een bonus van 5 cent per liter melk. In feite verdeelt Cono het melkgeld anders over de aan haar leverende melkveehouders, want de basisvergoeding wordt iets verlaagd. Het aldus uitgespaarde geld wordt gebruikt om de bonus te kunnen geven. Cono betaalt zo jaarlijks ongeveer 1,4 miljoen uit aan melkveehouders die hun koeien minstens honderd dagen, gedurende vijf uur per dag, in de wei laten. Critici van de bonusregeling van Cono zeggen dat het een vestzak - broekzak verhaal is, en dat boeren die hun vee geen weidegang geven de bonus betalen. Cono zegt hierop het melkgeld meer naar kwaliteit uit te willen betalen. 6.2.3 Keurmerk weidegang De zuivelindustrie zou zuivelproducten onder een merk of keurmerk op de markt kunnen brengen dat garant staat dat de koeien weidegang krijgen, of dat garandeert dat een zekere meerprijs ten goede komt aan melkveebedrijven met weidegang. Het gaat hierbij om zuivelproducten die tussen gangbare en biologische zuivel in staan. Voor biologische zuivel geldt al een verplichting/garantie voor weidegang. Weidemelk onder keurmerk kan op de markt gebracht worden in een aparte keten of juist zonder aparte keten. 16

6.2.3.1 Keurmerk in een aparte keten In Groot-Brittannië wordt al melk van koeien met weidegang als merk op de markt gebracht. Zo verkoopt Anchor, één van de grootste boterproducenten, alleen nog maar boter van koeien die weidegang hebben. En de Britse supermarkt Sainsbury heeft een nieuw assortiment melkproducten gelanceerd ( White & Wild ) met garanties voor dierenwelzijn en natuurbeheer. Een voorbeeld van een Nederlands merkzuivelproduct met weidegang is het ijs van Ben & Jerries. Voor dit ijs wordt de zuivel door een aantal vaste melkveehouders geleverd, met als één van de voorwaarden dat de koeien weidegang krijgen. Voorwaarde bij dit systeem is dat de melk apart opgehaald en verwerkt moet worden. Als een zuivelfabriek alleen maar melk betrekt van boeren die hun koeien weidegang geven, is dat geen probleem. Maar als een zuivelfabriek z n melk zowel van weidende als van niet-weidende boeren betrekt, zal de weidemelk apart opgehaald moeten worden. Op dit moment kennen de meeste zuivelbedrijven bij het inzamelen en verwerken van melk maar twee stromen; gangbaar en biologisch. Een derde stroom apart ophalen en apart verwerken brengt kosten met zich mee en dat kan een reden zijn voor een zuivelbedrijf er niet aan te beginnen. Het kan echter ook juist extra marktkansen betekenen, zoals er ook een groeiende markt is voor biologische zuivel. 6.2.3.2 Keurmerk zonder aparte keten Logistieke problemen kunnen vermeden worden door het keurmerk zonder aparte zuivelketen op te zetten. Dit kan analoog aan de systematiek van groene stroom. Wat consumenten betalen voor groene stroom komt ook aan de opwekking van groene stroom ten goede, maar er is geen apart distributienet voor groene stroom. Op vergelijkbare wijze zou aan supermarkten en consumenten weidezuivel aangeboden kunnen worden door de zuivelindustrie. Consumenten betalen voor weidegang een meerprijs, tot 5 cent voor een liter melk en tot 25 cent voor een kilo kaas. De meeropbrengst die zo ontstaat, wordt door de zuivelfabriek gegarandeerd uitgekeerd aan alle Nederlandse melkveebedrijven die hun koeien weidegang geven. Maar er wordt naast gangbare en biologische zuivel geen derde inzamellijn opgezet voor weidezuivel. Als dit groene-stroommodel op grote schaal wordt toegepast bij de zuivelverkoop in de supermarkten, zijn er drie opties: 1. De supermarkt verhoogt de prijs op (alle) zuivelproducten, de zuivelfabriek benut deze hogere prijs voor een extra cent per liter voor melkveehouders met weidegang. 2. De supermarkt verhoogt alleen de prijs van een deel van zijn zuivelproducten en communiceert dit als weidezuivel. Een cent per liter wordt via de zuivelfabriek doorgesluisd naar de veehouders met weidegang. 3. Consumenten tekenen vrijwillig per jaar een contract voor weidezuivel en betalen bijvoorbeeld jaarlijks 20,-. Hiermee wordt een fonds gecreëerd, waaruit boeren met weidegang 1 cent per liter extra ontvangen. 6.3 Melkveehouders 6.3.1 Aanpassingen in verband met nitraatnormen Uit berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, juli 2004) blijkt dat van de bijna 25.000 melkveebedrijven die Nederland in 2004 nog telde, 70 procent in aanmerking komt voor de zogenaamde derogatie (zie par. 5.3) van de nitraatnormen: 17.600 Bedrijven (70%) voldoen aan de eis dat 70 procent van het areaal als grasland gebruikt wordt. Zo n 31.000 bedrijven (12,4%) hebben tussen de 60 en 70 procent grasland. 1.750 Bedrijven (7%) hebben tussen de 50 en 60 procent grasland. 17

De bedrijven die een graslandareaal hebben tussen de 60 en 70 procent kunnen waarschijnlijk met een wijziging in het bouwplan (meer areaal in grasland omzetten) alsnog aan de eis voor derogatie van minstens 70 procent grasland voldoen. Met name in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Flevoland zitten veel melkveebedrijven met minder dan 60 procent grasland, waarvoor dit moeilijker zal zijn. In de akkerbouwrijke provincies Flevoland en Zeeland zijn opvallend veel relatief nieuwe melkveebedrijven die te weinig grasland hebben om voor derogatie in aanmerking te komen. In Friesland, Utrecht, Zuid- en Noord-Holland hebben bijna alle boeren meer dan 70 procent grasland. In Gelderland heeft driekwart van de bedrijven voldoende grasland voor derogatie. Het is niet zeker dat de door Nederland gevraagde derogatie van 250 kg stikstof per hectare wordt toegekend. Bovendien geldt deze maar tot 2009. De derogatie wordt na 2009 hoogstwaarschijnlijk lager of niet meer toegelaten. Het is dus zaak naar oplossingen te zoeken voor behoud van weidegang in een situatie waarin nog strengere nitraatnormen (zonder derogatie) gelden. 6.3.2. Het melkveebedrijf verbreden Naast het produceren van melk kunnen melkveehouders hun bedrijf ook verbreden door het opzetten van andere activiteiten die geld opleveren. Zo kunnen ze hun eigen melk zelf tot boerderijkaas en andere zuivelproducten verwerken en op de eigen boerderij vanuit een boerderijwinkel verkopen, of bij de plaatselijke supermarkt afzetten. Ze kunnen melkkoeien insemineren met vleesrassen en het aldus geproduceerde rundvlees in de boerderijwinkel of bij de plaatselijke winkelier of horeca verkopen. Ze kunnen aan weidevogelbeheer en andere vormen van landschapsbescherming gaan doen (het leveren van groene diensten), een boerderijcamping beginnen, of een dagopvang voor kinderen, ouderen of gehandicapten starten. Een andere optie is de productie van energie (vergisting, wind, zonne-energie). Steeds meer boeren ontplooien dit soort nevenactiviteiten. Ze kunnen daardoor een hogere opbrengst voor hun zuivel realiseren, of worden juist minder afhankelijk van uitsluitend de melkopbrengst. Er wordt wel eens wat badinerend gedaan over dit soort initiatieven, maar voor tal van veehouders ligt hier een serieuze economische kans hun bedrijf voort te zetten, mét behoud van weidegang. 6.3.3 Samenwerking Steeds meer melkveehouders werken samen om zo de kostprijs te verlagen, denk aan gezamenlijke inkoop van veevoer en andere zaken waardoor aanzienlijke kwantumkortingen bedongen kunnen worden. Een andere beproefde methode om de bedrijfsvoering te verbeteren en zo de kostprijs te drukken is deelname aan een studieclub. Door met collegamelkveehouders kennis te vergaren en ervaringen te delen ontstaan dikwijls nieuwe, kostenbesparende ideeën. 6.3.4 Hogere melkprijs afdwingen Melkveehouders kunnen zich inzetten een hogere vergoeding voor hun melk te krijgen. Zo zijn de meeste zuivelfabrieken nog steeds boerencoöperaties. De invloed van de boeren in die coöperaties is weliswaar afgenomen, maar via de ledenvergaderingen kunnen melkveehouders het financiële beleid en de daaruit voortvloeiende prijs voor de boeren ter discussie stellen, om zo te proberen een hogere vergoeding voor hun melk af te dwingen. 18

In Duitsland is een groep melkveehouders gestopt met hun melk te leveren aan een vaste afnemer. Zij hebben een samenwerkingsverband opgericht dat voor haar leden op zoek gaat naar de meest lucratieve zuivelafzetmogelijkheden. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) overweegt dit Duitse voorbeeld te volgen door melk van boeren te gaan bundelen in de Dutch Dairy Board. Die moet gaan onderhandelen met de zuivelfabrieken over de melkprijs. Doel is de daling van de melkprijs te doorbreken en tot een melkprijs te komen die minimaal de kosten dekt. Er is veel scepsis over dit soort initiatieven. Vraag is of zo voldoende macht wordt opgebouwd en of de melkprijs wel zo beïnvloedbaar is. Een groot deel van de melkprijs wordt immers bepaald door het EU-zuivelbeleid. En de industrie kan uiteindelijke geen hogere prijs uitbetalen dan in de markt gerealiseerd wordt. 6.3.5 Omschakelen naar biologisch Melkveehouders kunnen ook omschakelen naar een biologische melkveehouderij, waarbij weidegang verplicht is. Groei van de biologische melkveehouderij is dus goed voor het behoud van weidegang. De afgelopen jaren hebben al enkele honderden melkveehouders dit met succes gedaan. Het doel van de overheid is dat 10 procent van het landbouwareaal gebruikt wordt voor biologische landbouw. Door bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke organisaties, waaronder de Dierenbescherming en Natuur en Milieu, wordt er hard aan gewerkt dit doel te realiseren. Zo zijn er onder meer promotiecampagnes voor de afzet van biologische zuivel. De omschakeling naar een biologische melkveehouderij moet wel gelijk opgaan met de marktvraag naar biologische zuivel. Dit kan betekenen dat melkveehouders die willen omschakelen enige tijd bij een zuivelverwerker op een wachtlijst moeten staan, in afwachting van toename van de afzetmogelijkheden. 19

7 Overheid en weidegang De staat houdt geen melkkoeien. Dat is een waarheid als een koe. Maar de staat moet wel namens de samenleving opkomen voor zwakke waarden, in het onderhavige geval het welzijn van koeien en het aanzien van het landschap. Zo kan de overheid onderzoek en voorlichting stimuleren over weidegang in relatie tot steeds grotere melkveebedrijven en strenger wordende milieunormen. De overheid kan met het faciliteren van zaken als bedrijfsverplaatsing en kavelruil melkveebedrijven aan een voldoende groot en gunstig gelegen huiskavel voor weidegang helpen. De overheid kan bijvoorbeeld groenfinanciering, subsidies en een duurzaamheidsheffing voor behoud van weidegang inzetten. En in het uiterste geval kan de landelijke of de lagere overheid weidegang voorschrijven. Kortom, de overheid heeft een belangrijke faciliterende en stimulerende rol te spelen voor het behoud van weidegang. 7.1 Onderzoek en voorlichting 7.1.1 Grotere melkveebedrijven De belangrijkste oorzaak dat steeds minder koeien weidegang krijgen is de schaalvergroting. Steeds meer melkveehouders stoppen ermee, de overblijvende bedrijven worden alsmaar groter in een poging door schaalvergroting en kostprijsverlaging een boterham te kunnen blijven verdienen. Bij zo n 150 of meer koeien lijkt het steeds moeilijker te worden deze dieren nog weidegang te geven. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar hoe dergelijke grote bedrijven ingericht en gemanaged moeten worden om de koeien toch weidegang te geven. Hieruit zouden innovatieve ideeën moeten komen. Een voorbeeld. Bij de meeste melkveebedrijven staat de boerderij, met direct daarachter de stal, aan de rand van de landerijen. Planologisch is door de gemeente meestal bepaald dat de gebouwen op één bouwblok bij de boerderij moeten staan. Gevolg van deze excentrische ligging zijn lange looplijnen voor de koeien van de wei naar de stal. Het zou logistiek beter zijn als de stal in het midden van de landerijen gebouwd mag worden, zodat alle weidepercelen op min of meer gelijke afstand van de stal komen te liggen en het melken van grotere aantallen koeien makkelijker met weidegang te combineren valt. Als dit leidt tot nieuwe moderne stallen, moeten deze wel goed landschappelijk ingepast worden, zeker in open en beschermde landschappen. 7.1.2 Milieueisen In de afgelopen jaren zijn er diverse voorlichtings- en onderzoeksprojecten opgezet om melkveehouders te helpen in hun bedrijfsvoering weidegang te behouden. Nu het gewijzigd EU-zuivelbeleid en de nieuwe mestregels de toekomstige ontwikkelingen in de melkveehouderij sterk gaan beïnvloeden, is er behoefte aan nieuw onderzoek, adviezen en voorlichting. De invoering van de huidige mestregels in Nederland is onder meer begeleid door het onderzoeksproject Koeien en kansen. In dit project hebben melkveebedrijven op de diverse grondsoorten (klei, veen, zand en löss), begeleid door het Praktijkonderzoek Veehouderij, een zodanig mest- en mineralenmanagement ontwikkeld, dat aan de mestregels wordt voldaan. Bewezen is daarbij dat (beperkt) weiden heel goed samen kan gaan met het voldoen aan de milieuregels. 20