Academie voor muziek & woord Wilrijk

Vergelijkbare documenten
Hagelandse Academie voor Muziek en Woord L 1 NAAM:... Hagelandse academie voor Muziek en Woord - AMV L1 : Theorie p.

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord THEORIE L3. Naam:...

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord THEORIE L2 NAAM:... Hagelandse academie voor muziek en woord - AMV L2 : Theorie p.

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET C-EXAMEN

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord OEFENINGENBOEK. Naam:...

THEORIE A INHOUD. Hoofdstuk 1 Het muziekschrift blz. 2. Hoofdstuk 2 Notenwaarden en rusttekens blz. 2 / 3. Hoofdstuk 3 Maatsoorten I blz.

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord OEFENINGEN BOEK L2 NAAM:... Hagelandse Academie voor Muziek en woord - AMV L 2 - Oefeningenboek p.

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord THEORIE L4. Naam:...

wat betekent: wat betekent: al fine allegro wat betekent: wat betekent: andante crescendo cresc. wat betekent: wat betekent: da capo

ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET B-EXAMEN

Kempische Steenweg Hasselt Tel. : Basistheorie m.b.t. de toelatingsproeven voor het 4 e en 5 e jaar

Samenvatting Muziek Muziek theorie B-examen

Leerstof AMV L2 jongeren - L1 volwassenen SLAC/Conservatorium Leuven Toelatingsproef naar L3 jongeren - L2 volwassenen Ï Ï.

Theorie A examen G I T A A R

Leerstof AMV L1 SLAC/Conservatorium Leuven Toelatingsproef naar L2. Ï J î. î Î. Î ä

?Theorie. Kort overzicht met de belangrijkste dingen die je wilt of moet weten over muzieknotatie.

Afdeling I. 1. Zet er zelf een G- of F-sleutel voor (Wat voor instrument speel je?) en benoem dan de volgende noten:

THEORIE B. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,grondtoon,leidtoon. Een melodie die voorgespeeld wordt opschrijven (melodisch dictee).

THEORIE EXAMEN A 2019

Algemene muziektheorie. Algemene. A-examen. Muziektheorie. Samenstelling: Hans Buld Hans Hilgerink Rob Holleman 1

sample L E S 18 â. " % O O O O \ \ % O O O O . =75 Uit het fragment For Children :

EEN SELECTIE UIT: Algemene Muziekleer. Ch.Hendrikx & L.Jakobs

Algemene muziektheorie. Algemene. B-examen. Muziektheorie

THEORIE C. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,grondtoon,leidtoon

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord L 1 NAAM:... Hagelandse Academie voor Muziek en woord - AMV L1 - Oefeningenboek p. 1

Theorie voor het HAFABRA examen B

De notenbalk met vijf lijntjes

sample Les 17 - $. 2. G & \ \.. % \ \ #. " 2. Am ...#. -.# .! - %. # ... D -.!... E.! - Les 17: CD 2 nr 9 û $... & \ \ 1. D

Toonhoogte. Toonaarden Groot of klein

Begrippenlijst muziektheorie

Theorie voor het HAFABRA examen A

Onthoud wel dat dit alleen een oefening is. Als je dit examen goed maakt, betekent dat niet dat je genoeg weet voor het echte examen!

samengesteld bovenste cijfer is 4 of meer

Lesweek 11: Overzicht. Vervolgcursus

De Notenboom. AMV-methode - Deel 1. Johan Peeters. Leerlingenboek

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET A-EXAMEN

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET D-EXAMEN

De hele noot Deze noot duurt 4 tellen

Algemene muziektheorie. Algemene. A-examen. Muziektheorie. Samenstelling: Hans Buld Hans Hilgerink Rob Holleman 1

Les 2. Als je op een piano alleen de witte toetsen gebruikt, kun je meteen de majeur- toonladder van C spelen: C D E F G A B C.

Noten lezen voor gitaar

1. Het ritme wat ik voor ga spelen bestaat uit twee bouwstenen en extra halve noot. Schrijf de nummers van de goede bouwstenen op de juiste plek.

ANTWOORDBLAD D-EXAMEN THEORIE 2017

De namen van de noten komen uit het alfabet. We gebruiken de eerste zeven letters: A B C D E F G Na de G komt opnieuw de noot A.

THEORIEBOEK fase 1. Inhoudsopgave

Samenvatting Muziek Theorie B examen

NOTENSCHRIFT. Jeanne qui sautte uit de 17e eeuw, melodie en baspartij.

MUZIEK EN WISKUNDE: samen klinkt het goed! INTERVALLEN: KWINT EN OCTAAF

ODM theoretisch toelatingsexamen

ANTWOORDBLAD A-EXAMEN SLAGWERK THEORIE 2017

Orfeus in de onderwereld : French Cancan. sample. Noteer het ritme. ( Golden River Music

Voorwoord bij het leerlingenboek

NOTEN LEZEN VOOR DUMMIES

Ta, titi, tiritiri, too

1. Het ritme wat ik voor ga spelen, bestaat uit 2 bouwstenen en een extra halve noot. Schrijf de nummers van de juiste bouwstenen op de goede plek.

Intervallen. Een interval is de afstand tussen twee tonen. Dit kan melodisch of harmonisch zijn.

ANTWOORDBLAD B-EXAMEN SLAGWERK THEORIE 2017 LUISTERVRAGEN

THEORIE D. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,vierklank,grondtoon,leidtoon,mineur, majeur,modaal.

Basale muziektheorie. Basale Muziek Theorie.

Toonaarden. Grote en kleine tertstoonladders

Copyright Co Atpress

Dit keer ga je aan de slag met het fantastische stuk River flows van Yurima waarin je zult ontdekken;

EPTA. Muziektheorie A1-A2-B. MANSARDA - SINTRA muziekuitgaven. Landelijk Graadexamen Systeem. European Piano Teachers Association

Hoe hoog of laag je de toon moet spelen kun je zien aan de plek van de noot op de notenbalk.

Een handige link met wat basisinformatie over akkoorden is:

Toonladders en toonsystemen 5 havo

1 Notatie en toonstelsel

Toonladders en 3-klanken. Toonladders en 3-klanken. Toonladders en 3-klanken. PHCC-G Walk-in. Beginselen van muziek-theo-rie.

Diatoniek Cadensen en voicelead Hoofdstuk

1.2 Maatwisseling, polyritmiek, polymetriek en hemiool

Muziektheorie-examen D

Het Notenstelsel. Noten worden geschreven door of tussen de lijnen van de notenbalk.

Alles over akkoorden en akkoordverbindingen. Klassieke Harmonieleer

D-examen extra informatie

A-EXAMEN THEORIE Slagwerk 2018

1 Notatie en toonstelsel. 2 Maatsoorten. 2.1 Enkelvoudige en samengestelde maatsoorten

Les 1 C 1 D 1 E 1/2 F 1 G 1 A 1 B 1/2 C. Zeven letters voor alle noten. De zwarte toetsen. Deze kom je niet vaak tegen!

KSO STUDIERICHTING MUZIEK

Gehoor AMV1. deel 1. mi sol la vierde noot 2 achtste noten vierde rust. Cecilia Gehoor deel1.indd 1 18/06/ :11:48

B-EXAMEN THEORIE Slagwerk 2018

1 Notatie en toonstelsel

, 7 traptreden (een septet heeft 7 spelers) Het octaaf is het interval tussen bijvoorbeeld een lage d en een hoge d, of een lage gis en een

Tabel 1 Naam van de toon voor een 4-snarige basgitaar als functie van de snaar en de positie voor de wittetoetstonen

Theorie op de gitaar. Muziektermen. Een woordenlijst

Adriaan Kragten, Sint-Oedenrode, , herzien Een notenschrift zonder mollen en kruizen. 1 Inleiding

sample G = sol Let op volgende zaken:

Tàakbladen. 1.[Jll I ll,[.t. Jll. J,h. "-rfi[n. Jil. ,;;;;.;;; c) ?),hj. *À*" nftg -*_***^ t o* u...e,*o\.*...\r.*-q.*..."*.à. Legato:,q*\^r."íà*}sJ!

Introductie tot kennis van de muziektheorie en solfège voor koorzangers

Tips voor gehoortraining

AMV Algemene Muzikale Vorming. Volwassenen. Ph. Thiran

Les 4. keer zo lang als een kwartrust, een kwartrust is weer twee keer zo lang als een achtste rust, en een achtste is twee keer een zestiende.

Muziektheorie. Uitgave januari Tekst: DIRK VIAENE

Antwoordenboek. Algemene Muziekleer

SOLFEGE GEHOORVORMING

Klas 1 vmbo-t. Docent:...

Inleiding. Beste cursist, ... Waarom deze cursus?

Theorie groep 2. Popcursus

De frequentieverhouding voor het oktaaf wordt dus 2:1, voor de kwint 3:2, voor de kwart 4:3, voor de grote terts 4:5 en de kleine terts 5:6.

Transcriptie:

THEORIE IN EEN NOTENDOP AMV voor volwassenen Academie voor muziek & woord Wilrijk

2

1.1. BEGRIPPEN Ritme: de steeds wisselende opeenvolging van kortere en langere tonen. Metrum of maat: verdeling van de tijd in gelijke eenheden (tellen), op basis van het accent. Tel: de eenheid van het metrum. Tempo: de snelheid waarmee de tellen elkaar opvolgen. Noot: een geschreven symbool dat de uitvoerder vertelt hoe lang een bepaalde toonhoogte moet worden aangehouden. 1.2. NOTENWAARDEN Er zijn verschillende notenwaarden. Vergelijk bijvoorbeeld de hele noot met een taart. Om kwartnoten te krijgen, snijd je de taart in vier gelijke stukken. Voor achtste noten snijd je ze in achten, enzovoort. 3

Noten kunnen bestaan uit drie onderdelen: een kop, een stok en een vlagje. De achtste noot heeft alle drie deze onderdelen. Het stokje kan omhoog (aan de rechterkant van de noot) of omlaag (aan de linkerkant van de noot) wijzen, afhankelijk van de plaats op de notenbalk (het maakt dus niets uit voor de waarde van de noot). onder de noot si steeltjes omhoog vanaf de noot si steeltjes omlaag In plaats van vlagjes kunnen achtste noten en kleinere notenwaarden verbonden worden door een streep. Dit gebeurt om het geheel overzichtelijker te maken. 1.3. RUSTEN Als je een rust ziet in een muziekstuk, hoef je niets te doen, behalve te blijven tellen. Dat laatste is heel belangrijk, want anders geraak je uit de maat. 4

1.4. PUNT en KOPPELTEKEN Soms wil je de duur van een noot verlengen. Er zijn twee manieren om een noot langer te maken: een koppelteken gebruiken of punteren. - Een koppelteken verbindt opeenvolgende noten met dezelfde toonhoogte tot één noot, in plaats van twee aparte. De waarde van die noot is dus de optelsom van die twee noten. - Als er achter een noot een punt staat, dan geeft dat punt aan dat de waarde van de noot wordt vermeerderd met de helft ervan. 5

1.5. OVERZICHT Hieronder vind je een overzicht van de meest gebruikte ritmische figuren in onze AMVcursus. 6

7

8

2.1. MATEN en MAATSTREPEN Een maat is een gedeelte dat tussen twee maatstrepen staat. Maatstrepen zijn verticale strepen die lopen van de bovenste tot de onderste lijn van de notenbalk. Maten volgen elkaar op, het hele muziekstuk lang, en iedere maat bevat zoveel tellen als aangegeven door het bovenste getal van het maatcijfer. maat maatstreep dubbele maatstreep 2.2. CADANS en MAATCIJFER Om muziek te laten klinken heb je tijd nodig. Zonder tijd geen muziek. Zoals je een uur kunt verdelen in minuten, zo kun je muziek verdelen in maten. Dat doe je met behulp van het accent. De eerste tel van een maat heeft altijd het accent. Zo kun je horen wanneer een nieuwe maat begint. Een maat ontstaat doordat de ene tel wel accent heeft en de volgende tel of tellen niet. Een maat bevat dus altijd tenminste twee tellen. Bij meer dan 3 tellen is er vaak nog een nevenaccent halverwege. We spreken van zware ( v ) en lichte ( ı ) tellen bij meer dan 3 tellen zijn er ook halfzware (υ) tellen. In het begin van een muziekstuk staan, vlak na de sleutel, twee getallen boven elkaar. Die twee getallen geven de maatsoort aan. Dit is het maatcijfer. VB: 2/4 v ı EEN twee 3/4 v ı ı EEN twee drie 4/4 v ı ı (υ) ı EEN twee DRIE vier 6/8 v ı EEN twee 9

Het maatcijfer geeft twee dingen aan: - het bovenste getal = het aantal tellen per maat - het onderste getal = de waarde van één tel (4 = 4 de noot, 8 = 8 ste noot, enz.) 2.3. TYPES MAATSOORTEN 1. Enkelvoudige maatsoorten (A-figuren) Deze maatsoorten moeten voldoen aan deze criteria: - Elke tel wordt in twee gelijke delen verdeeld. - De noot die één tel duurt is een ongepunteerde noot. - Het bovenste getal in het maatcijfer is niet deelbaar door 3, tenzij het 3 is. 2. Samengestelde maatsoorten (B-figuren) Deze maatsoorten moeten voldoen aan deze criteria: - Elke tel wordt in 3 gelijke delen verdeeld. - De noot die één tel duurt is een gepunteerde noot. - Het bovenste getal in het maatcijfer is deelbaar door 3, maar niet gelijk aan 3. 3. Onregelmatig samengestelde maatsoorten Deze maatsoorten worden ook wel asymmetrische maatsoorten genoemd. Ze bevatten meestal vijf of zeven tellen. Als een muziekstuk in een asymmetrische maatsoort staat, voelen de accenten behoorlijk anders aan dan bij muziek met een enkelvoudige of een regelmatig samengestelde maatsoort. OVERZICHT Enkelvoudig Samengesteld Onregelmatig samengesteld 2/8 2/4 2/2 C 6/16 6/8 6/4 5/16 5/8 5/4 3/8 3/4 3/2 9/16 9/8 9/4 7/16 7/8 7/4 4/8 4/4 C 4/2 12/16 12/8 12/4 1 0

3.1. SYNCOPE 1. Wat is een syncope? Accenten in een melodie klinken normaal gesproken op dezelfde plek als de bijbehorende maataccenten. In de vierkwartsmaat is dat de 1 ste (en de 3 de ) tel. Een accent in de melodie kan echter ook op een heel andere plaats terecht komen. Als een accent in een melodie op een andere plaats klinkt dan zou moeten, dan spreek je van syncope. Een syncope wordt vaak veroorzaakt door een verschuiving van de eigenlijke accenten naar een vroeger tijdstip. Zo kan een toon ruim vóór de tel beginnen en krijgt daardoor extra nadruk, valt op. Bijvoorbeeld: een toon die eigenlijk op de 1e tel hoort te beginnen, klinkt al op de 4e tel, dat is dus een hele tel eerder. Dit soort syncopes zijn in notenschrift makkelijk te noteren. 2. Notatie Hieronder zie je twee ritmes. In het eerste ritme staan geen syncopes, in het tweede ritme wel. Deze tonen ervaar je daar als syncopes, omdat accenten een hele tel eerder klinken dan volgens het maatschema zou moeten. In het tweede voorbeeld vind je de 1 ste syncope in de 1e maat op de 4e tel; de 2e syncope in de 2e maat op de 2e tel. Hieronder staan in het eerste ritme geen syncopes, in het tweede wel. De tonen ervaar je in het onderste voorbeeld als syncopes, omdat accenten een halve tel eerder klinken dan volgens het maatschema zou moeten. 1 1

3.2. OPMAAT Een OPMAAT is een onvolledige maat bij het begin van een muziekstuk. De opmaat vormt samen met de laatste maat van het muziekstuk een volledige maat. OPMAAT + LAATSTE MAAT = 1 VOLLEDIGE MAAT VB: Normaal gezien zitten er in een vierkwartsmaat 4 tellen in elke maat. Maar een opmaat breekt met die regel. De eerste maat in het voorbeeld heeft maar één tel, waar het er vier zouden moeten zijn. Alle volgende maten hebben netjes vier tellen per maat, zoals je in de vierkwartsmaat mag verwachten, tot we aan het einde komen, waar je plots weer een maat ziet verschijnen die niet volledig is. De laatste maat is het complement van de opmaat: de laatste drie tellen zijn te beschouwen als de restant van die eerste maat. De laatste maat repareert wat er mis leek te zijn in de eerste maat, waardoor de regel van vier tellen blijft gehandhaafd. 3.3. ANTIMETRISCHE FIGUREN Een triool is een set van drie noten die samen even lang duren als normaal gezien twee van die noten. Dus om een kwartnoot in drie gelijke delen te verdelen, schrijf je een triool van achtste noten. Een andere antimetrische figuur is de duool. Een duool wordt gebruikt als de componist twee noten wil plaatsen waar er normaal drie horen. In een samengestelde maatsoort kan je een gepunteerde kwartnoot in twee gelijke delen verdelen met een duool, dus twee achtste noten in plaats van drie. 1 2

Tempo en dynamiek zijn als muzikale leestekens: ze geven aan of je je bij het spelen van een muzikale zin boos of blij of droevig zou moeten voelen. Ze helpen je als uitvoerder om het verhaal van de componist aan het publiek over te brengen. 4.1. TEMPO Tempo betekent letterlijk tijd. Als er over het tempo van een muziekstuk gesproken wordt, gaat het over de snelheid waarmee het stuk gespeeld wordt. Oefenen met een metronoom is de beste manier om een strak metrum te leren vasthouden tijdens het spelen van een stuk. Een componist kan met behulp van een metronoomaanduiding precies aangeven hoe snel een stuk gespeeld moet worden. Bijvoorbeeld: = 96, betekent dat er 96 kwartnoten per minuut moeten worden gespeeld. Naast een exact metronoomcijfer, zijn er Italiaanse woorden die gebruikt worden om een minder precieze tempoaanduiding te formuleren. Deze staan meestal bij het begin van een muziekstuk (zie Italiaanse woordenlijst). VB: moderato allegro largo 4.2. DYNAMIEK Dynamische aanduidingen hebben betrekking op de geluidssterkte van een stuk. Net als tempoaanduidingen worden dynamische aanduidingen door componisten gebruikt om aan te geven hoe ze willen dat hun muziek aanvoelt: rustig of luid, vrolijk of droevig (zie Italiaanse woordenlijst). VB: dolce agitato giocoso 1 3

5.1. NOTENBALK Noten en rusten worden geschreven op een notenbalk. De notenbalk bestaat uit vijf lijnen, met vier tussenruimten. Noten en rusten worden geschreven op en tussen de lijnen. Welke toonhoogten precies worden bedoeld met iedere lijn en tussenruimte, hangt af van de sleutel die aan het begin van elke notenbalk staat. 5.2. SLEUTELS In het begin van de notenbalk staat telkens een sleutel. Iedere sleutel is verbonden met een bereik van toonhoogten die met noten op en tussen de lijnen van de notenbalk worden aangeduid. VB: In principe is de vioolsleutel voor de hogere tonen en de bassleutel voor de lagere tonen bedoeld. Voor sommige instrumenten met een groot bereik, zoals een piano, worden beide notenbalken op elkaar gestapeld, de vioolsleutel boven en de bassleutel onder (de twee notenbalken worden verbonden met een accolade). Het resultaat wordt dan ook wel de elflijnige notenbalk genoemd. VB: 1 4

De centrale do van de piano bevindt zich precies tussen viool- en bassleutel in, niet op één van de notenbalken, wel op een hulplijn. Hulplijnen zijn lijntjes die boven of onder een notenbalk worden getekend om noten buiten het directe bereik van de notenbalk te kunnen schrijven. Voor sommige instrumenten is het noodzakelijk dat je nog andere sleutels ontcijferd krijgt, bv. de utsleutel of dosleutel. Deze sleutel is verplaatsbaar en kan op iedere lijn van de notenbalk geschreven worden. De centrale do bevindt zich bij deze sleutel op de lijn die midden door de sleutel loopt. Afhankelijk van de plaats van de utsleutel wordt deze sleutel bv. altsleutel of tenorsleutel genoemd. VB: 1 5

6.1. STAMTONEN De noten do, re, mi, fa, sol, la en si zijn de stamtonen. Dit zijn de tonen die corresponderen met de witte toetsen van de piano. Oorspronkelijk waren dit de enige tonen waarmee muziek werd gemaakt. De tonen die bij de zwarte toetsen horen, werden pas later ontdekt. De witte toetsen van het toetsenbord kregen de namen van de stamtonen, en dit zijn precies de noten van de toonladder van do groot, die begint op do. Veel later werd ontdekt dat met vijf extra tonen het octaaf in twaalf gelijke delen kon verdeeld worden, volgens de theorieën van Pythagoras. Deze 5 tonen komen overeen met de zwarte toetsen. 6.2. HELE en HALVE TONEN Bij moderne pianoklavieren is het verschil in toonhoogte tussen twee naast elkaar liggende toetsen, zwart of wit, overal gelijk, namelijk een halve toon. Ook bij een gitaar zitten de fretten (dwarsstaafjes) op de hals op zodanige afstand van elkaar dat het verschil in toonhoogte tussen twee fretten overal een halve toon is. In de westerse muziek is de halve toon het kleinste verschil tussen twee toonhoogten, tenminste wat de notatie betreft (de toonhoogte wordt immers bepaald door de frequentie van de trilling en kan continu variëren, daarom zijn er binnen de halve toon nog vele microtonale stappen mogelijk). Bv. de witte do-toets en de ernaast gelegen zwarte do #-toets de witte si-toets en de ernaast gelegen witte do-toets De westerse muzieknotatie kent alleen een verdeling van het octaaf in twaalf gelijke stappen. In oosterse muziek daarentegen worden ook kwarttonen gebruikt. 1 6

Een hele toon is logischerwijs het toonhoogteverschil tussen twee toetsen die van elkaar worden gescheiden door één tussenliggende toets, of op gitaar twee fretten met één fret ertussen. Bv. de witte do-toets en de witte re-toets de zwarte si b-toets en de witte do-toets Hele en halve tonen zijn de bouwstenen van de intervallen of toonafstanden. Het is heel belangrijk om het verschil tussen hele en halve tonen te kennen om goed met toonladders en akkoorden overweg te kunnen. 6.3. WIJZIGINGSTEKENS Om de tonen aan te duiden die bij de zwarte toetsen horen, de afgeleide tonen, worden wijzigingstekens gebruikt. Wijzigingstekens verhogen of verlagen een stamtoon met een halve toon. Ze worden vóór de noot geplaatst, op dezelfde hoogte als de noot. Er zijn drie soorten: - kruis # - mol b - herstellingsteken VB: Een kruis verhoogt de noot met een halve toon, een mol verlaagt de noot met een halve toon. Af en toe kom je een dubbelkruis (X) of een dubbelmol (bb) tegen. Een dubbelkruis verhoogt een stamtoon met 2x een halve toon, een dubbelmol verlaagt een stamtoon met 2x een halve toon. VB: 1 7

Toepassingsregels : 1. Het wijzigingsteken staat vlak voor de noot : het geldt voor die toonhoogte voor heel de maat. 2. Het wijzigingsteken staat achter de sleutel : het geldt voor die toonhoogte voor heel de notenbalk. 3. Het herstellingsteken kan zowel verhogen als verlagen. 6.4. ENHARMONIE Elke zwarte toets op de piano heeft twee namen. Je kunt hem benoemen als de verhoogde versie van zijn linker buurman, of als de verlaagde versie van zijn rechter buurman. Mi b en re # zijn in feite dezelfde toon. re#/mi b fa#/sol b do re mi fa sol la si do fa b mi # Ook witte toetsen krijgen soms een andere naam. De fa-toets wordt soms aangeduid als een mi # en omgekeerd wordt de mi-toets wel eens aangeduid als een fa b. Al deze verschijnselen worden enharmonie genoemd. 6.5. LETTERBENAMINGEN De letterbenaming van de klanken is afkomstig van de Grieken. Ze is de oudst gekende benaming. 1 8

Onderstaande benamingen worden nog vaak gebruikt in de klassieke muziekliteratuur : la si do re mi fa sol A B C D E F G la # si # do # re # mi # fa # sol # Ais Bis Cis Dis Eis Fis Gis la b si b do b re b mi b fa b sol b As Bes Ces Des Es Fes Ges Tegenwoordig, en zeker in de moderne muziek, worden enkel de letterbenamingen gebruikt, al dan niet aangevuld met wijzigingstekens. la si do re mi fa sol A B C D E F G la # si # do # re # mi # fa # sol # A# B# C# D# E# F# G# la b si b do b re b mi b fa b sol b Ab Bb Cb Db Eb Fb Gb Hoe noteren? - Noot: letter (+ # of b) - Toonladder/toonaard: groot: letter (+ # of b) Toonaard: klein: letter (+ # of b) + m(in) Akkoord: Vb: Noot fa = F Noot si b = Bb Toonaard fa groot = F Toonaard si b groot = Bb Toonaard fa klein = Fm(in) Toonaard si b klein = Bbm(in) Voor GROOT en KLEIN zegt men als volgt in het Nederlands : groot klein Duits : dur moll Engels : major minor Frans : majeur mineur Italiaans : maggiore minore 1 9

Je wilt een lied zingen, maar het lukt niet omdat je er niet bij kunt. Het lied gaat te laag of te hoog. Dan is de oplossing het lied in zijn geheel hoger of lager te zetten. Dit heet transponeren. Een voorbeeld: de omvang van een melodie beperkt zich van do tot sol. Je wilt echter een hoogte van fa tot do. De hele melodie moet je in dat geval een kwart hoger zetten. Dit is de te transponeren melodie: Werk op de volgende manier: 1. Bepaal eerst de toonaard aan de hand van de tonica en de voortekening. Bovenstaande melodie heeft geen voortekening, en staat dus in do groot. 2. Bepaal nu de nieuwe toonaard. Je wilt van do-sol naar fa-do, dat is dus een kwart hoger dan do groot : fa groot. 3. Plaats de juiste voortekening van de nieuwe toonaard, in dit geval één mol (fa groot). 4. Tenslotte, verhoog alle tonen met een kwart. Dit is de getransponeerde melodie: Opgelet: toevallige wijzigingstekens en transpositie! Bij het transponeren kunnen toevallige wijzigingstekens soms problemen opleveren. Toevallige wijzigingstekens bepalen niet de toonaard en noteer je dus niet vooraan de notenbalk. Het gaat slechts om een kortdurende afwijking. Blijf daarom bij deze toevallige wijzigingstekens altijd uitgaan van de oorspronkelijke ladder. Stel de afwijking van daar uit vast. Een voorbeeld: In do groot is de vierde toon van de ladder een fa. Komt er toch een fa # voor, dan is dit een toevallig verhoogde vierde toon (½ hoger dan fa). Transponeer je nu de melodie naar fa groot, dan hoort de vierde toon van de ladder een si b te zijn. Dat betekent dat de toevallig verhoogde vierde toon een si moet worden (½ hoger dan si b) en niet een si #! 2 0

In het voorbeeld hierboven kan je het verschil zien tussen het toevallige wijzigingsteken in do groot en in fa groot: een kruis wordt een herstellingsteken. Opnieuw een kruis schrijven zou de toon nog eens een keer verhogen van si tot si #. Toevallige wijzigingstekens eisen altijd je speciale aandacht! 2 1

8.1. WAT IS EEN TOONAFSTAND? Een interval is de onderlinge afstand tussen twee tonen (= toonhoogteverschil). Klinken deze tonen gelijktijdig, dan spreken we van een harmonisch interval. In dat geval worden ze boven elkaar genoteerd. Klinken ze na elkaar, dan noemen we het interval melodisch. Ieder interval kan zowel harmonisch als melodisch voorkomen. VB: De naamgeving van de intervallen, in de westerse muziek, vloeit voort uit de onderlinge afstanden van de stamtonen binnen de diatonische toonladder. De afstand tussen twee tonen bepaalt de grootte en de naam van het interval. Deze afstand kan zowel in intervalnamen als in aantallen hele of halve toonafstanden worden uitgedrukt. Bij de traditionele naamgeving gebruikt men de Latijnse rangtelwoorden: prime, secunde, terts, kwart, kwint, sext, septiem, octaaf, none, decime, undecime, duodecime, tredecime enzovoort. Om heel precies aan te geven hoe groot het interval is, worden de aanduidingen klein, groot, rein, vergroot of verkleind er nog aan toegevoegd. De naam van een interval is altijd gebaseerd op het interval tussen de stamtonen van beide tonen. Twee verschillende intervallen kunnen dus enharmonisch gelijk aan elkaar zijn (bijvoorbeeld de kleine terts fa la b en de vergrote secunde fa sol # ), maar omdat ze niet dezelfde stamtonen hebben worden beide intervallen nooit met dezelfde naam aangeduid. 2 2

8.2. NAAM dezelfde noten, geen verschil prime (1) 2 naasteenliggende noten secunde (2) 3 naasteenliggende noten terts (3) 4 naasteenliggende noten kwart (4) 5 naasteenliggende noten kwint (5) 6 naasteenliggende noten sext (6) 7 naasteenliggende noten septiem (7) 8 naasteenliggende noten octaaf (8) Opmerking : de afstand blijft in stijgende en dalende richting dezelfde. 8.3. INHOUD en HOEDANIGHEID Naast de naam van de toonafstand, moeten we ook de inhoud ervan vinden. Dit is het totaal van alle hele en halve tonen die erin zitten. De afstand tussen 2 opeenvolgende noten is niet altijd gelijk: Er zijn hele tonen en halve tonen. De halve tonen liggen tussen mi-fa en si-do. De hele tonen liggen tussen de andere noten. 2 3

Tenslotte bepaalt de inhoud van de toonafstand of deze klein, rein of groot (en bij uitbreiding: vergroot of verkleind) is. We spreken dan van de hoedanigheid van de toonafstand. 1. Overzicht van de inhoud en hoedanigheid van de toonafstanden prime rein 0 t. kwint rein 3 ½ t. secunde klein ½ t. sext klein 4 t. groot 1 t. groot 4 ½ t. terts klein 1 ½ t. septiem klein 5 t. groot 2 t. groot 5 ½ t. kwart rein 2 ½ t. octaaf rein 6 t. 2. Werkwijze 1) Vul de toonafstand op : noteer de tussennoten. 2) Noteer de naam: kwart 3) Duid de hele en de halve tonen aan. 4) Schrijf de totale inhoud op. 2 ½ t. 5) Klein? Rein? Groot? reine kwart 2 ½ t. Volledige antwoord: N: kwart (naam) I: 2 ½ t. (inhoud) H: rein (hoedanigheid) 2 4

8.4. OPMERKINGEN 1. Toonafstanden met wijzigingstekens Ga op dezelfde manier tewerk als bij de gewone toonafstanden, maar let op : 1) # en b verhogen en verlagen de noot met een ½ toon. vb. 2) Als beide noten hetzelfde wijzigingsteken dragen, blijft de afstand dezelfde als bij de niet gewijzigde noten. VB: 2. Vergrote en verkleinde toonafstanden Als de inhoud van de toonafstand niet overeenkomt met de inhoud in de tabel, is de toonafstand verkleind of vergroot. klein of rein ½ t. = verkleind groot of rein + ½ t. = vergroot VB: N: kwart N: kwart N: terts I: 3 t. I: 2 t. I: 2 t. H: vergroot (2 ½ t. + ½ t.) H: verkleind (2 ½ t. ½ t.) H: groot 2 5

8.4. CONSONANTIE EN DISSONANTIE De muziektheorie maakt onderscheid tussen dissonante en consonante intervallen. Volkomen consonant: alle reine intervallen. Onvolkomen consonant: alle grote en kleine tertsen en sexten. Dissonant: de overige intervallen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat wat 'consonant' is en wat 'dissonant' is in de loop der eeuwen nogal gewijzigd is, en dat de perceptie van 'welluidendheid' of consonantie in diverse culturen verschillend ervaren wordt. Zo was bijvoorbeeld de grote terts in vroeger tijden een dissonant ervaren interval. Tegenwoordig worden ook de 'dissonante' intervallen niet altijd meer als zodanig ervaren. In de jazz bijvoorbeeld wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de dissonante intervallen zonder dat men deze als dissonant ervaart. 2 6

9.1. DE VOLGORDE VAN KRUISEN EN MOLLEN Om niet voor iedere noot die vanwege de toonaard verhoogd of verlaagd is een wijzigingsteken te hoeven schrijven, worden de vaste wijzigingstekens die bij een toonaard horen vooraan bij de sleutel genoteerd. Ze gelden dan voor het hele muziekstuk. Zoals de noten, hebben ook de kruisen en de mollen een bepaalde volgorde. Deze volgorde noemen we de voortekening. VOLGORDE van de KRUISEN VOLGORDE van de MOLLEN Opmerkingen: - De volgorde van de mollen is de omgekeerde van die van de kruisen. - De voortekening wordt vlak na de solsleutel geplaatst en is geldig voor de duur van één notenbalk. Zij wordt dus elke regel herhaald. - De wijzigingstekens gelden voor elke noot van de voortekening, zowel de hoge als de lage. 2 7

9.2. DE KWINTENCIRKEL EN VARIANT 1. Definitie De kwintencirkel is een voorstelling om de samenhang tussen de toonaarden duidelijk te maken. Twee toonsoorten zijn het nauwst verwant als zij een kwint uit elkaar liggen. Zij hebben dan 6 van de 7 tonen met elkaar gemeen en de resterende tonen verschillen slechts een halve toon in hoogte. Deze verwantschap leidt tot een ordening van de toonsoorten in een reeks, de kwintenreeks, waarin de opeenvolgende toonsoorten een kwint uiteen liggen. Door de uiteinden van de kwintenreeks enharmonisch met elkaar te wisselen ontstaat de kwintencirkel. Rechtsom kijkend ligt de volgende hoger gedachte toon steeds een kwint verder. Met evenveel recht zou het een kwartencirkel kunnen heten als de cirkel linksom doorlopen wordt en de dan volgende toon hoger gedacht wordt. 2 8

2. Eigenschappen De kwintencirkel heeft de volgende eigenschappen: In de rechtse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verhoging bij, dus een kruis erbij of een mol eraf. In de linkse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verlaging bij, dus een mol meer of een kruis minder. 3. Gebruik De kwintencirkel kan gebruikt worden om te zien hoeveel kruisen of mollen er in een muziekstuk gebruikt worden. Een wijsje in de do groot heeft geen kruisen en geen mollen. Wordt het wijsje in sol groot gezet, dan krijgt het een kruis. Wordt het in de toonaard re groot gezet, dan krijgt het twee kruisen. In de linkse richting krijgt het wijsje er mollen bij. De cirkel is onder meer handig wanneer iemand een bestaand muziekstuk snel wil omzetten in een andere toonsoort. Omgekeerd is de kwintencirkel ook handig om, aan de hand van het aantal mollen of kruisen van een gegeven muziekstuk, vast te stellen in welke toonaard het stuk staat. 4. Variant om makkelijk te memoriseren Makkelijker in gebruik dan de kwintencirkel, is de kwintenlat. DOb SOLb REb LAb MIb SIb FA DO SOL RE LA MI SI FA# DO# 7 b 6 b 5 b 4 b 3 b 2 b 1 b 0 1 # 2 # 3 # 4 # 5 # 6 # 7 # lab mib sib fa do sol re la mi si fa# do# sol# re# la# 2 9

9.3. TOONAARD en VOORTEKENING 1. De naam van de toonaard zoeken a. mollen als voortekening de voorlaatste mol = de naam van de toonaard VB: 3 b voorlaatste b = mi b, dus mi b groot b. kruisen als voortekening het laatste kruis + ½ toon = de naam van de toonaard vb. 4 c. 2 uitzonderingen re + ½ toon = mi, dus mi groot geen voortekening do groot 1 b aan de sleutel fa groot 2. De voortekening zoeken a. grondnoot is een natuurlijke noot (niet verhoogd of verlaagd) : kruisen als voortekening Neem de naam van de toonladder, daal een ½ toon en je vindt het laatste # van de voortekening. VB: re groot : daal een ½ toon vanaf re en je komt op do #. Dit is het laatste # van de voortekening. behalve in do groot : niets aan de sleutel fa groot : 1 b aan de sleutel 3 0

voortekening grote tertstl. kleine tertstl. letter gr. ttl. letter kl. ttl. b. grondnoot is een verlaagde noot : mollen als voortekening Tel de voortekening tot de naam van de toonladder en voeg er de volgende mol bij. VB: is de naam la b groot, dan tel je tot la b en voegt er 1 mol bij (si b, mi b, la b en re b) Uit de bovenstaande regels en hulpmiddeltjes kan je het volgende afleiden: 0 Do groot La klein C Am 1 b Fa groot Re klein F Dm 2 b Si b groot Sol klein Bb Gm 3 b Mi b groot Do klein Eb Cm 4 b La b groot Fa klein Ab Fm 5 b Re b groot Si b klein Db Bbm 6 b Sol b groot Mi b klein Gb Ebm 7 b Do b groot La b klein Cb Abm 1 # Sol groot Mi klein G Em 2 # Re groot Si klein D Bm 3 # La groot Fa # klein A F#m 4 # Mi groot Do # klein E C#m 5 # Si groot Sol # klein B G#m 6 # Fa # groot Re # klein F# D#m 7 # Do # groot La # klein C# A#m 3 1

10.1. TETRACHORDEN Onder tetrachord wordt verstaan: de helft van een toonladder. Het woord is afkomstig uit het oudgrieks en betekent: vier tonen. Men verdeelt de toonladder dus in twee groepen van elk vier tonen, en beide tetrachorden worden door een hele toon gescheiden. 1. Vier types tetrachorden Tetrachorden bestaan dus uit 4 opeenvolgende noten en worden steeds in stijgende richting geschreven. Ze komen als volgt voor: 1. groot tetrachord Inhoud: 1 1 ½ VB: 2. klein tetrachord Inhoud: 1 ½ 1 VB: 3. antiek tetrachord Inhoud: ½ 1 1 VB: 4. harmonisch tetrachord Inhoud: ½ 1 ½ ½ VB: 3 2

2. Tetrachord + tetrachord = toonladder 1. Grote tertstoonladder = groot tetrachord + groot tetrachord 2. Kleine ttl. antieke wijze = klein tetrachord + antiek tetrachord 3. Kleine ttl. harmonische wijze = klein tetrachord + harmonisch tetrachord 4. Kleine ttl. melodische wijze = klein tetrachord + groot tetrachord VB: grote ttl. kl. ttl., antiek kl. ttl., harm. kl. ttl., mel. 10.2. TOONTRAPPEN of GRADEN Gewoonlijk domineert in een muziekstuk één bepaalde toon. In deze toon lossen zich telkens weer de melodische, harmonische en zelfs ritmische spanningen op. Tevens maken zich vanuit deze toon telkens weer nieuwe muzikale spanningen los. Zo'n toon is als het ware de alfa en de omega van het muziekwerk en wordt tonica genoemd: het tooncentrum waaromheen zich alle muzikale gebeurtenissen afspelen. Vrijwel alle muzikale composities eindigen in een tonica. Ook in de onmiddellijke nabijheid van het begin van een muziekstuk kan vrijwel altijd de tonica aangetroffen worden. Tonaliteit is het verschijnsel dat de toontrappen van een muziekwerk die niet de tonica zijn, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de tonica in een vaste relatie staan. Iedere toontrap heeft zijn eigen functie: spanning verwekken, spanning voorbereiden, de oplossing van een spanning voorbereiden, de oplossing afwenden enzovoort. Verreweg de meeste muziek die we kennen is in deze zin tonaal: alle Westerse muziek (met uitzondering van bepaalde stromingen in de muziek van de twintigste eeuw), Arabische muziek, muziek uit India en het Verre Oosten enzovoort. 3 3

De reeks noten van de lage do tot en met de hoge do noemt men de toonladder van do. Elke noot van de toonladder noemt men een toontrap (of graad). Er zijn 8 noten dus ook 8 toontrappen. Ze worden aangeduid met Romeinse cijfers. I II III IV V VI VII VIII VIII VII VI V IV III II I Toontrapbenamingen I grondnoot tonica II bovengrondnoot III middelnoot mediant IV onderbeheersende noot subdominant V beheersende noot dominant VI bovenbeheersende noot VII leidtoon VIII octaafnoot 10.3. DE GROTE TERTSTOONLADDER (MAJEUR) Alle grote tertstoonladders passen in dit schema : GROTE TERTS 1 toon 1 toon ½ toon 1 toon 1 toon 1 toon ½ toon VB: de grote tertstoonladder van do of de toonladder van do groot 3 4

10.4. DE KLEINE TERTSTOONLADDER (MINEUR) De kleine tertstoonladders verschijnen op 3 verschillende wijzen (wendingen) : A. De antieke of natuurlijke wijze - Halve tonen tussen II-III en V-VI - Geen spanning tussen VII en VIII omdat de afstand een hele toon is. Daarom wordt de 7 de toontrap ondergrondnoot genoemd i.p.v. leidtoon. KLEINE TERTS 1 toon ½ toon 1 toon 1 toon ½ toon 1 toon 1 toon VB: de antieke wijze van la klein, re klein en mi klein B. De harmonische wijze - De 7 de toontrap wordt met een ½ toon verhoogd. - 1 ½ toon (= vergrote secunde) tussen VI-VII. - Halve tonen tussen II-III, V-VI en VII-VIII. KLEINE TERTS 1 toon ½ toon 1 toon 1 toon 1 toon 1 ½ toon 1 toon VB: de harmonische wijze van la klein, re klein en mi klein 3 5

C. De melodische wijze - De 6 de en de 7 de toontrap worden met een ½ toon verhoogd. - Halve tonen : tussen II-III en VII-VIII KLEINE TERTS 1 toon ½ toon 1 toon 1 toon 1 toon 1 toon ½ toon VB: de melodische wijze van la klein, re klein en mi klein 10.5. CHROMATISCHE TOONLADDER en TETRACHORD Een chromatische toonladder heeft 12 tonen en bestaat enkel uit halve tonen. Chromatische toonladder van do 1. Noteer de toonladder van do. Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen dicht bij elkaar. 2. Vul de hele tonen op met chromatische halve tonen. Gebruik klimmend verhogingstekens en dalend verlagingstekens. Chromatisch tetrachord op do 1. Noteer het grote tetrachord ( V). Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen dicht bij elkaar. 2. Noteer de chromatische tussennoten. 3 6

10.5. PARALLELTOONAARDEN De kleine toonaarden en de grote toonaarden zijn paralleltoonaarden. Paralleltoonaarden hebben dezelfde voortekening aan de sleutel. Het enige verschil is dat een kleine toonaard een andere tonica heeft dan zijn parallelle grote toonaard. De tonica s van beide toonaarden liggen een kleine terts uit elkaar. VB Je zoekt de parallelle kleine tertstoonladder? Daal een kleine terts vanaf de grondnoot van de grote tertstoonladder. do groot kleine terts lager = la klein fa groot kleine terts lager = re klein VB Je zoekt de parallelle grote tertstoonladder? Stijg een kleine terts vanaf de grondnoot van de kleine tertstoonladder. do klein kleine terts hoger = mi b groot mi klein kleine terts hoger = sol groot Opmerking: als je de kwintencirkel/-lat probleemloos kan noteren, vind je ook snel de paralleltoonaarden terug. 3 7

Een akkoord is, simpel gesteld, een combinatie van drie of meer noten die tegelijk gespeeld worden. In onze Westerse muziek zijn akkoorden stapelingen van tertsen: iedere noot in het akkoord ligt een terts verwijderd van de volgende of de vorige. VB: 2 tertsenstapelingen, één van lijnnoten en één van tussenlijnnoten 11.1. DRIEKLANKEN 1. Grondtoon, terts en kwint De term drieklank wordt gebruikt voor akkoorden die 3 tonen bevatten die op tertsafstand van elkaar liggen. De onderste toon van een drieklank wordt grondtoon genoemd. De grondtoon is de basis van het akkoord en bepaalt de functie van het akkoord in de harmonische samenhang of toonaard. Een akkoord draagt ook de naam van zijn grondtoon. VB: C-akkoord F-akkoord De tweede toon van een drieklank is de terts. De terts van een akkoord wordt zo genoemd omdat hij een terts vormt met de grondtoon van het akkoord. VB: grondtoon en terts van de drieklanken C en F De terts is een zeer belangrijke toon in het akkoord. De terts, die groot of klein is ten opzichte van de grondtoon, bepaalt immers of je te maken hebt met een groot of een klein akkoord. Een majeur akkoord heeft een grote terts, een mineur akkoord heeft een kleine terts. 3 8

De derde en laatste noot van een drieklank is de kwint. De kwint van een akkoord wordt zo genoemd omdat hij een kwint vormt met de grondtoon van het akkoord. VB: De grondtoon en de kwint van de drieklanken C en F De toonafstanden die een drieklank vormen zijn altijd prime, terts en kwint. Het is de terts die bepaalt welke hoedanigheid de drieklank heeft. 2. Grote drieklanken Een grote drieklank bevat een grondtoon, een grote terts (2 tonen) en een reine kwint (3 ½ toon). De intervalmethode: Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze formule: Grondtoon + 2 tonen + 1 ½ toon 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t Dit patroon is voor iedere grote drieklank hetzelfde, ongeacht de grondtoon. De toonladdermethode Een grote drieklank heeft een grote terts en is daarmee een majeur akkoord. Een andere methode om een grote drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap van een grote tertstoonladder te nemen. 3 9

Als gevraagd wordt de grote drieklank op fa te schrijven, dan schrijf je eerst de voortekening van fa groot. Vervolgens schrijf je een drieklank met de fa als grondtoon. C F D G Bb Eb 3. Kleine drieklanken Een kleine drieklank bevat een grondtoon, een kleine terts (1 ½ toon) en een reine kwint (3 ½ toon). De intervalmethode: Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze formule: Grondtoon + 1 ½ toon + 2 tonen 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. De toonladdermethode Een kleine drieklank heeft een kleine terts en is dus een mineur akkoord. De andere manier om een kleine drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap van de kleine tertstoonladder te nemen. Voor de kleine drieklank op fa schrijf je eerst de voortekening van fa klein. Dan schrijf je een drieklank met de fa als grondtoon. Cmin Fmin Dmin F#min Bbmin Em 4 0

4. Vergrote drieklanken Een vergrote drieklank is een drieklank met een grote terts (2 t.) en een vergrote kwint (4 t.) Een vergrote drieklank bestaat dus uit twee gestapelde grote tertsen. Intervalmethode grondtoon + 2 tonen + 2 tonen 2 t. 2 t. 2 t. 2 t. 2 t. 2 t. Toonladdermethode Een vergrote drieklank heeft een grote terts en is daarom een majeur akkoord. Om de vergrote drieklank te bouwen begin je met de eerste, derde en vijfde trap uit de majeurtoonladder te nemen. Vervolgens verhoog je de vijfde trap met een wijzigingsteken. C+ G+ Eb+ Caug Gaug Ebaug 5. Verkleinde drieklanken Een verkleinde drieklank is een drieklank met een kleine terts (1 ½ t.) en een verkleinde kwint (3 t.) Een verkleinde drieklank bestaat dus uit twee gestapelde kleine tertsen. Intervalmethode grondtoon + 1 ½ toon + 1 ½ toon 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. Toonladdermethode Een verkleinde drieklank heeft een kleine terts en is daarom een mineur akkoord. 4 1

Om de verkleinde drieklank te bouwen, neem je de eerste, derde en vijfde trap uit de mineurtoonladder. Vervolgens verlaag je de vijfde trap met een wijzigingsteken. C G F# Cdim Gdim F#dim 6. Samenvatting drieklanken Intervalmethode: Grote drieklank: Kleine drieklank: Vergrote drieklank: Verkleinde drieklank: grote terts (2 t.) + kleine terts (1 ½ t.) kleine terts (1 ½ t.) + grote terts (2 t.) grote terts (2 t.) + grote terts (2 t.) kleine terts (1 ½ t.) + kleine terts (1 ½ t.) Toonladdermethode: Grote drieklank: grote tertstoonladder 1 3 5 Kleine drieklank: kleine tertstoonladder 1 3 5 Vergrote drieklank: grote tertstoonladder 1 3 5 Verkleinde drieklank: kleine tertstoonladder 1 3 5 11.2. SEPTIEMAKKOORDEN Als je op een drieklank nog een terts stapelt, onstaat er een septiemakkoord. Deze akkoorden worden zo genoemd omdat de vierde toon een septiem vormt met de grondtoon. 1. Groot septiemakkoord Een groot septiemakkoord bestaat uit een grote drieklank en een grote septiem. Om een groot septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de grote drieklank van do. Vervolgens zet je er nog een grote septiem bovenop. Deze ligt een grote terts boven de kwint van de grote drieklank. 4 2

De toonladdermethode werkt ook voor septiemakkoorden: voor een groot septiemakkoord neem je de eerste, derde, vijfde en zevende trap van de majeur toonladder. Cmaj7 Gmaj7 Bbmaj7 2. Klein septiemakkoord Een klein septiemakkoord bestaat uit een kleine drieklank en een kleine septiem. Om een kleine septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de kleine drieklank van do. Vervolgens zet je er nog een kleine septiem bovenop. Deze ligt een kleine terts boven de kwint van de kleine drieklank. Cmin7 Gmin7 Bbmin7 De toonladdermethode werkt ook voor septiemakkoorden: voor een klein septiemakkoord neem je de eerste, derde, vijfde en zevende trap van de mineur toonladder. 3. Dominant septiemakkoord Het dominant septiemakkoord bestaat uit een grote drieklank en een kleine septiem. Om een dominant septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de grote drieklank van do. Vervolgens bouw je er nog een kleine septiem bovenop. Deze ligt een kleine terts boven de kwint van de grote drieklank. C7 G7 Bb7 Voor een dominant septiemakkoord volgens de toonladdermethode neem je de eerste, derde, vijfde en zevende trap uit de majeur toonladder. Vervolgens verlaag je de zevende trap met een wijzigingsteken. 4 3

6. Samenvatting septiemakkoorden Intervalmethode: Groot septiemakkoord: grote drieklank + grote terts (2 t.) Klein septiemakkoord: kleine drieklank + kleine terts (1 ½ t.) Dominant septiemakkoord: grote drieklank + kleine terts (1 ½ t.) Toonladdermethode: Groot septiemakkoord: grote tertstoonladder 1 3 5 7 Klein septiemakkoord: kleine tertstoonladder 1 3 5 7 Dominant septiemakkoord: grote tertstoonladder 1 3 5 7 11.3. OMKERINGEN Soms is een drieklank geen stapeling van tertsen! Tot nu toe kwam alleen de grondligging van akkoorden ter sprake. Bij een grondligging is de laagste toon van het akkoord de grondtoon. Maar er bestaan ook akkoorden waarvan de laagste toon niet de grondtoon is: de omkeringen. Eerste omkering: als niet de grondtoon, maar de terts de laagste toon is, spreken we van de eerste omkering of de terts-sextligging van de drieklank. Tweede omkering: als de kwint van de drieklank de laagste toon van het akkoord is, spreken we van de tweede omkering of kwart-sextligging. Grondligging Eerste omkering Tweede omkering C C/E C/G D D/F# D/A Bb Bb/D Bb/F 4 4

11.4. AFKORTINGEN EN SYMBOLEN VOOR AKKOORDEN Drieklanken Grondligging Eerste omkering Tweede omkering Groot C C/E C/G Klein Cmin Cm Cmin/Eb Cmin/G Vergroot C+ Caug Verkleind C Cdim Septiemakkoorden Groot Cmaj7 C Klein Cmin7 Dominant C7 12.1. AANVERWANTE TOONAARDEN Als je spreekt over de aanverwante toonaarden van een hoofdtoonaard, dan moet je op zoek gaan naar de 4 toonaarden die er het meeste op lijken. Deze toonaarden vind je gemakkelijk terug in de kwintencirkel/-lat. DOb SOLb REb LAb MIb SIb FA DO SOL RE LA MI SI FA# DO# 7 b 6 b 5 b 4 b 3 b 2 b 1 b 0 1 # 2 # 3 # 4 # 5 # 6 # 7 # lab mib sib fa do sol re la mi si fa# do# sol# re# la# Op de volgende bladzijde vind je terug welke 4 toonaarden het meest verwant zijn met de hoofdtoonaard. 4 5

1. de toonaard die een kwint hoger ligt VB: sol groot re groot SOL RE 2. de toonaard die een kwint lager ligt VB: sol groot do groot 3. de toonaard die parallel is VB: sol groot mi klein 4. de toonaard die gelijknamig is VB: sol groot sol klein DO SOL SOL mi sol SOL Werkwijze bij grote tertstoonaarden: VB: la groot Rechts: Links: Boven: Onder: + reine kwint (3 ½ toon) reine kwint gelijknamige kleine tertstoonaard parallelle kleine tertstoonaard RE 2 # la - LA 3 # fa# 3 # MI 4 # Werkwijze bij kleine tertstoonaarden: VB: sol klein Rechts: Links: Boven: + reine kwint (3 ½ toon) reine kwint parallelle kleine tertstoonaard Onder: do 3 b SI b 2 b sol 2 b SOL 1 # re 1 b gelijknamige kleine tertstoonaard 4 6

12.2. MODULATIE Soms verandert een muziekstuk tijdelijk van toonaard. Dat wordt modulatie genoemd. Het is zeer gebruikelijk in klassieke muziek. De voortekening blijft gedurende het hele stuk hetzelfde, maar aan de akkoorden die gebruikt worden, kan je zien dat er feitelijk een andere toonaard heerst. Als je dus in een muziekstuk ineens veel akkoorden tegenkomt die je niet kan thuisbrengen in de toonaard, dan is het stuk gemoduleerd naar een andere toonaard. Veel toevallige wijzigingstekens zijn signalen dat de muziek is gemoduleerd. Moduleren gaat gewoonlijk als volgt: de componist wil van de ene toonaard naar de andere, bvb. van do groot naar re groot. Hij zoekt nu een akkoord, dat zowel in do groot als re groot voorkomt. Hij componeert nu zijn fragment in do groot zodanig dat hij terechtkomt bij dat akkoord. Nu behoort dat akkoord nog bij de toonaard van do, maar precies op dat moment gaat de componist dat akkoord behandelen alsof het in re groot thuishoort, wat het in wezen ook doen kan en dus nu ook doen gaat. Vanaf dat moment staat de muziek in re groot. Het akkoord dat in een modulatie centraal staat - met het ene been in de oorspronkelijke en met het andere been in de nieuwe toonaard, noemt men het spilakkoord. 4 7

13.1. L1volw pp = pianissimo = zeer zacht p = piano = zacht mp = mezzo piano = half zacht mf = mezzo forte = half sterk f = forte = sterk ff = fortissimo = zeer sterk crescendo, cresc. = luider worden decrescendo, decresc. = zachter worden diminuendo, dim. = zachter worden allegro = levendig allegretto = iets minder levendig andante = gaande lento = langzaam presto = zeer snel largo = breed a tempo = terug het begintempo rallentando, rall. = vertragen ritenuto = vertragen moderato = matig vivo = levendig vivace = levendig adagio = rustig grave = zwaar 4 8

13.2. L2volw cantabile = zangerig deciso = beslist energico = vastberaden scherzando = schertsend dolce = zacht, lieflijk poco a poco = beetje bij beetje commodo = gemakkelijk risoluto = beslist, energiek mesto = droevig giocoso = vrolijk tranquillo = rustig ben ritmico = goed geritmeerd stringendo = dringend piu = meer 13.3. L3volw semplice = eenvoudig larghetto = iets minder breed maestoso = statig pastorale = landelijk agitato = onrustig mosso = bewogen accelerando, acc. = versnellen portato = gedragen marcato = nadrukkelijk molto = veel senza = zonder subito = plots meno = minder 4 9

1 dubbele maatstreep einde van een muziekstuk. 2 herhalingsteken herhaal alles wat ertussen staat 3 koppelteken 4 punt verbindt 2 noten van dezelfde toonhoogte met elkaar verlengt de noot met de helft van haar waarde 5 D.C. al fine Da Capo al fine herhalen vanaf het begin tot aan het woordje fine 6 verzendingsteken herhalen vanaf het eerste teken tot aan het woordje fine 7 accent of klemteken de noot wordt extra benadrukt 8 fermate de noot of rust wordt langer aangehouden 9 staccato de noot kort zingen of spelen 10 bindboog de noten onder de bindboog gebonden zingen 5 0