Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking

Vergelijkbare documenten
MIDDELENGEBRUIK BIJ MENSEN MET EEN LICHTE VERSTANDELIJKE BEPERKING

Verslaving en LVB, het topje van de ijsberg?

Redactioneel. Redactioneel. Forensische zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking. Inleiding tot het themanummer NTZ

Licht verstandelijke beperking onder cliënten van CVD Havenzicht nachtopvang in 2017

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

> Retouradres Postbus EJ Den Haag. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Lectoraat GGZ-Verpleegkunde. LVG en Verslaving. s Heerenloo 30 juni 2010

Nederlandse samenvatting

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

When Things are Getting out of Hand. Prevalence, Assessment, and Treatment of Substance Use Disorder(s) and Violent Behavior F.L.

Risicotaxatie van verslaafde justitiabelen (RIVJU) met een licht. verstandelijke beperking: Psychometrische kwaliteiten van de

De invloed van LVB en PTSS op behandelresultaten. Birgit Seelen-de Lang (GZ psycholoog) Berry Penterman (Psychiater) GGZ Oost Brabant, FACT

Verslaving binnen de forensische psychiatrie

Middelengebruik en gokken onder jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke beperking: aard, omvang, zorgbehoeften en huidig zorgaanbod

Motiveren, een kwestie van gezond verstand

SPEEDPRESENTATIES Deel 1

MIDDELENGERELATEERDE en VERSLAVINGSSTOORNISSEN. Dr. Marie-Catherine Monté en Dr. Marieke Waignein

De rol van de gedragskundige. LVB en Verslaving Workshopronde 1 Slotbijeenkomst Trimbos

TACTIQ: LICHTE VERSTANDELIJKE BEPERKING BIJ MENSEN MET EEN VERSLAVING

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Verslavingsproblematiek bij mensen met een Lichte Verstandelijke Beperking staat de laatste jaren meer in de belangstelling. Terecht, stellen Neomi

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Het kan wél Verslavingszorg voor mensen met een LVB. Ede, 16 juni 2017 Joanneke van der Nagel

Nederlandse samenvatting

Antisociaal gedrag en problematisch middelengebruik. KFZ call

De psychometrische eigenschappen van de HKT-R Michelle Willems

MOTIVEREN, EEN KWESTIE VAN GEZOND

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Studie type Populatie Patiënten kenmerken Interventie Controle Dataverzameling

Dubbele diagnosemonitor

EVB+ in beeld! Wat hebben mensen met een EVB+ nodig? Hoe kunnen we (toekomstige) professionals scholen? Hoe doen we inclusief onderzoek?

Gehechtheidsproblematiek bij jongvolwassenen met lvb

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

De Nederlandse doelgroep van mensen met een LVB Van Basisvragenlijst LVB naar LVB-screeningsinstrument (screener LVB)

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Onderzoek naar werkzaamheid schematherapie bij borderline persoonlijkheidsstoornis en alcoholafhankelijkheid

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Presentatie voor 3 e jaarcongres Behandeling van patiënten met een laag IQ in de GGZ

Nederlandse samenvatting

Dia 1. SPEEDPRESENTATIES Deel 3. Dia 2 MARIELLE BRENNINKMEIJER. Ik heb zo n zin in een biertje. Dia 3

Middelen, delictgedrag en leefstijltraining. Marscha Mansvelt

Zwakbegaafdheid in de GGZ. Een explorerend onderzoek 1. Jannelien Wieland a,b & Frans Zitman c

CGt binnen de ambulante forensische GGz: nieuwe ontwikkelingen

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

De Relatie tussen het Adaptief en Cognitief Functioneren van Dak- en Thuisloze Jongeren en het Wel of Niet Hebben van een Psychiatrische Diagnose

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Triple problematiek. Complexe zorg leer je van elkaar! 22 maart 2018, Inspiratiedag Pluryn/Intermetzo

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Middelengebruik: Cannabisgebruik

(F)ACT-LVB: wat levert het op?

richtlijnen opstellen, al dan niet voor specifieke dadertype/doelgroepen

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

P. de Beurs, psychiater en adviseur voor de IGZ

Langdurige Forensische Psychiatrie

Disclosure belangen spreker

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Overschatting en overvraging van patiënten in de psychiatrie. Maartje Brink Verpleegkundige in opleiding tot specialist GGZ Parnassia Groep

Beter geïntegreerd! Wat zeggen de richtlijnen?

Publicaties september 2018

De intramurale behandeling van forensische patienten met een persoonlijkheidsstoornis

IEDEREEN GEBRUIKT TOCH?

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

List of publications. List of publications 213

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

6 Forensische aspecten Aandachtspunten 134 Noten 134

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

LVB en (cannabis)gebruik

Zorgprogramma SGG: problematische seksualiteit bij mensen met een verstandelijke beperking

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Cannabis. Van frequent naar afhankelijk gebruik

Borderline, waar ligt de grens?

Samenvatting, conclusies en discussie

COMPULSIEF KOOPGEDRAG

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

When things are getting out of hand: Prevalence, assessment, and treatment of substance use disorder(s) and violent behavior Kraanen, F.L.

COMPULSIEF KOOPGEDRAG

De essentie van goede diagnostiek bij lvb om tot op maat gesneden behandeling te komen

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Verslaving en comorbiditeit

Triple Trouble in de praktijk. Triple Trouble in de praktijk. Komt een man bij de dokter. Drie soorten middelen. Stoornis in het gebruik van middelen

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

Middelengebruik bij cliënten met een verstandelijke beperking

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Integrated treatment for Substance abuse and Partner violence (I-StoP)

Problematisch alcoholgebruik bij mensen met een licht verstandelijke beperking.

Middelengebruik: Alcoholgebruik

Psychiatrie & Psychologie bij 22q11DS

transistiepsychiatrie Dr. R. Klaassen Kinder- en jeugdpsychiater Bascule Projectleider headspace

De medicamenteuze behandeling van ADHD en verslaving bij adolescenten.

Middelengebruik en verslaving bij LVB

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking

ALCOHOL EN DRUGSGEBRUIK DOOR (JONGE) MENSEN MET EEN LICHTE VERSTANDELIJKE BEPERKING. Els Bransen 1 Marijke Dijkstra 2 Monica Leeman 3

DANKBAARHEID, PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTEN EN LEVENSDOELEN 1

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

Eenzaam ben je niet alleen

Transcriptie:

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking ARTIKEL J.E.L. Van der Nagel 1, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden 1 Inleiding risicofactor is voor delictgedrag (Hildebrand Daders met zwakbegaafdheid (IQ: 0 85) of een lichte verstandelijke beperking (LVB, IQ: 50 0), in dit artikel samengenomen tot daders met een verstandelijke beperking (VB), zijn oververtegenwoordigd in het strafrechtsysteem (Teeuwen, 01). Zo bleek uit onderzoek van Van den Berg en Brand (008) dat ongeveer 0% van de terbeschikkinggestelden (tbs-gestelden) een IQ lager dan 85 heeft. De problematiek van deze daders is vaak complex en bestaat uit een combinatie van psychiatrische problematiek, middelengebruik en sociaal-maatschappelijke problemen (Kaal et al., 010). In dit artikel gaan we nader in op problematisch en/of schadelijk middelengebruik omdat dit een belangrijke dynamische et al., 00). Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat zo n 65% van de tbs-gestelden een geschiedenis heeft van problematisch middelengebruik, waarbij ongeveer de helft van hen onder invloed was ten tijde van het delict (Brand et al., 009). Ook daders met een VB blijken vaak een voorgeschiedenis te hebben van problematisch middelengebruik (Raina & Lunsky, 010). Een dergelijke middelengerelateerde diagnose verergert comorbide psychiatrische aandoeningen, kan leiden tot een langere behandelduur en vergroot de kans op recidive (Popma et al., 01). Eén van de doelen binnen het strafrechtsysteem is het voorkomen van recidive (Kronenberg & De Wilde, 00). Dit wordt gedaan Beleid & Management Middelengebruik is een belangrijke risicofactor voor delictgedrag. Deze studie heeft betrekking op het middelengebruik bij cliënten met en zonder een verstandelijke beperking, bij twee forensische voorzieningen. Er werd gekeken naar geschiedenis van het middelengebruik en relatie met delictgedrag. Deze verkennende studie is relevant voor professionals die met deze problematiek te maken hebben, zowel in de forensische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking als daarbuiten. WB 88 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden volgens een persoonsgerichte aanpak die bestaat uit het in kaart brengen van risicofactoren voor delictgedrag, het analyseren van de samenhang tussen deze risicofactoren en het behandelen ervan (Van den Berg & Oei, 009). Wat betreft middelengebruik kan hierbij worden gedacht aan het identificeren van de motieven voor middelengebruik en de eventuele relatie tussen middelengebruik en delict. Er zijn aanwijzingen dat bij mensen met een VB middelengebruik als vorm van coping bij emotionele- en gedragsproblemen (Didden et al., 009; Taggart et al., 00) of om aansluiting te vinden bij leeftijdsgenoten (McLaughlin et al., 00) relatief vaak voorkomt. Naast deze copinggerichte motieven en conformity motieven, onderscheiden Kuntsche et al. (014) ook sociale motieven (middelengebruik gericht op het krijgen van een sociale beloning) en enhancement motieven (middelengebruik teneinde de stemming te verbeteren). Over de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag bij mensen met een VB is weinig bekend. In de algemene literatuur worden er verschillende relaties onderscheiden. Middelengebruik kan bijvoorbeeld leiden tot delictgedrag, zoals bij delicten die zijn gepleegd onder invloed van middelen (farmacologische criminaliteit), delictgedrag om geld te verkrijgen teneinde middelengebruik voort te zetten (verwervingscriminaliteit), illegale drugshandel (systemische criminaliteit) en overtredingen van de drugswetgeving (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction [EMCDDA], 00). Verwervingscriminaliteit zou het meest frequent voorkomen, met name onder gebruikers van middelen als cocaïne en heroïne die doorgaans prijzig zijn (Lammers, Soe-Agnie, De Haan, Bakkum, Pomp, & Nijman, 014). Andersom kan middelengebruik ook voortkomen uit contact met middelengebruikers in het criminele milieu (Maruna, 001). Ten slotte kunnen middelengebruik en delictgedrag op indirecte wijze samenhangen, waarbij factoren als sociaal-maatschappelijke problemen en psychiatrische problematiek predisponeren voor zowel middelengebruik als delictgedrag (Wits et al., 011). Inzicht in de relatie tussen risicofactoren en delictgedrag is van belang voor behandeling en risicomanagement. Er is voor zover ons bekend geen onderzoek gedaan naar de samenhang tussen middelengebruik en delictgedrag bij daders met een VB, terwijl het de vraag is of deze relaties bij daders met een VB vergelijkbaar zijn met die van daders zonder een VB. In dit onderzoek wordt daarom allereerst het middelengebruik van forensische cliënten met een VB beschreven en getoetst in hoeverre dit verschilt van (beneden)gemiddeld begaafde forensische cliënten. Vervolgens worden op basis van dossieranalyse de motieven voor middelengebruik en de relatie tussen (problematisch) middelengebruik en delictgedrag geëxploreerd bij een kleine steekproef (n = 14) van forensische cliënten met een VB. Alhoewel delictgedrag vaak het resultaat is van een samenspel tussen verschillende factoren, is onderhavig onderzoek slechts een eerste verkenning bij forensische cliënten met een VB en zullen wij de nadruk leggen op middelengebruik als risicofactor voor delictgedrag. Andere factoren, zoals psychiatrische proble- NTZ 4-014 89

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking matiek en sociaal-maatschappelijk functioneren, laten wij grotendeels buiten beschouwing. Methode.1 Participanten en Setting Participanten (N =, 64 mannen) waren opgenomen bij Trajectum Noord te Boschoord (n =0) en Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Oldenkotte te Rekken (n = 5). De meerderheid van de participanten (66.%, n = 51) was gediagnosticeerd met een VB. Binnen deze groep waren vijftien participanten licht verstandelijk beperkt (IQ: 50 0) en 36 zwakbegaafd (IQ: 0 85). De overige participanten (n = 6) hadden een benedengemiddelde tot gemiddelde intelligentie (range 86-114, M = 96.1, SD = 8.3). Alle participanten hadden naast de eventuele VB één of meer DSM-IV stoornissen. Gemiddeld betrof dit twee diagnoses op As I, waarbij bij 35 participanten (68.6%) een diagnose hadden van misbruik en/of afhankelijkheid van één of meerdere middelen. Bij 31 participanten (60.8%) werden daarnaast één of meer persoonlijkheidsstoornissen (As II) vastgesteld. Participanten met een VB verschilden niet significant van de (beneden)gemiddeld begaafde participanten op demografische variabelen, waaronder leeftijd man-vrouw verdeling en etniciteit (Nederlands versus niet-nederlands) (p >.05). De kenmerken van de participanten zijn samengevat in Tabel 1.. Materiaal..1 Middelengebruik Het middelengebruik van alle participanten is in kaart gebracht met de Substance Use and Misuse in Intellectual Disability Questionnaire (SumID-Q; Van der Nagel et al., 011b), een semi-gestructureerd interview voor het systematisch in kaart brengen van middelengebruik bij volwassenen (18+) met een VB. Aan de hand van de SumID-Q is per middelengroep (waaronder tabak, alcohol, cannabis, opiaten, amfetaminen en hallucinogenen) de leeftijd van het eerste gebruik, de gemiddelde wekelijkse consumptie in standaardeenheden (voorafgaand aan opname) alsmede de gevolgen van middelengebruik en de ernst van eventuele middelenproblematiek vastgelegd. De gevolgen en ernst van het middelengebruik werden gemeten met de binnen de SumID-Q opgenomen Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT; Babor et al., 001; Nederlandse vertaling van Schippers & Broekman, 010) en de Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT; Berman et al., 003; Nederlandse vertaling van Kraanen & Fluttert, 008). Beide zijn gestandaardiseerde vragenlijsten die bestaan uit 10 vragen over de hoeveelheid, frequentie en gevolgen van het middelengebruik. Totaalscores variëren van 0 tot 40, waarbij scores van 8 of hoger op de AU- DIT en scores van of 6 op de DUDIT (voor vrouwen, respectievelijk mannen) wijzen op schadelijk en/of risicovol middelengebruik... Intelligentie Het IQ van de participanten is vastgesteld op basis van de meest recente score op de Nederlandse versie van de Wechsler Adults Intelligence Scale third edition (WAIS-III-NL; Uterwijk, 000) in het dossier. Bij ontbreken van IQ gegevens in het dossier, werd het IQ geme- 90 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden Tabel 1: Kenmerken van de participanten (N = ). N % M SD Range Leeftijd 39.8 10.8 1 69 IQ Totaal IQ Verbaal IQ Performaal IQ 80.65 81.51 80.80 14.01 16.4 14.5 5 114 50 11 46 11 AUDIT 13.6 10.8 0 38 DUDIT, Cannabis 11.99 11.8 0 35 DUDIT, Overige drugs 1.39 14.13 0 40 Culturele achtergrond Nederlands Antilliaans / Surinaams Turks / Marokkaans Overig Hoogst afgeronde opleiding Geen Basisschool Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Opnamemodaliteit Strafrechtelijk Rechtelijke machtiging Vrijwillig Verlofstatus a Geen verlof Begeleid verlof Onbegeleid verlof 61 8 5 3 54 1 4 3 8 9 0 9. 10.4 6.5 3.9 9.1 0.0 15.6 5. 93.5.6 3.9 36.4 3. 6.0 Noot. AUDIT = Alcohol Use Disorders Identification Test (Babor et al., 001); DUDIT = Drug Use Disorders Identification Test (Berman et al., 003). a De verlofstatus heeft betrekking op de vrijheden die de participant had ten tijde van het onderzoek. De informatie omtrent delictgedrag en middelengebruik heeft echter betrekking op de voorgeschiedenis, waardoor de huidige vrijheden daar geen invloed op hebben. ten met een verkorte versie van de WAIS-III- NL, bestaand uit vier subtests (Woordenschat, Overeenkomsten, Blokpatronen en Matrix Redeneren). Deze verkorte versie blijkt een valide en betrouwbare maat voor het totaal IQ bij volwassenen met een VB en correleert sterk (r =.9) met het totaal IQ behaald op de WAIS- III-NL (zie Van Duijvenbode et al., in druk)...3 Delictgeschiedenis Informatie over de delictgeschiedenis van de participanten werd uit de dossiers gehaald. Het justitiële uittreksel geeft een samenvatting van alle delicten waarvoor de participant vanaf zijn 18 e levensjaar is veroordeeld en was de belangrijkste bron voor informatie over het indexdelict (het delict naar aanleiding waar- NTZ 4-014 91

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking van de participant in de kliniek is geplaatst), de delictvoorgeschiedenis (het aantal eerdere delicten per soort delict) en de eventuele detentievoorgeschiedenis. Informatie over de mogelijke samenhang tussen het delict en middelengebruik werd gehaald uit de door het behandelteam opgestelde delictanalyse..3 Procedure Data werden verzameld in het kader van een onderzoek naar middelenproblematiek bij mensen met een VB (zie Van Duijvenbode et al., 01, 013). Participanten, eventuele wettelijke vertegenwoordigers en het behandelteam gaven informed consent voor deelname en inzage in dossiers. Om de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag te onderzoeken is door één auteur (MT), tevens behandelaar op deze locatie, dossierinformatie verzameld van de 14 participanten van Trajectum Noord bij wie er sprake was van problematisch middelengebruik (AUDIT/DUDIT score boven het afkappunt en/of een middelengerelateerde DSM-IV diagnose van misbruik of afhankelijkheid). Deze informatie werd door twee auteurs (JVDN en NvD) geanalyseerd en gecategoriseerd op basis van (1) motieven voor middelengebruik (sociale motieven, enhancement motieven, copinggerichte motieven en conformity motieven; Kuntsche et al., 014) en () de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag (farmacologische criminaliteit, verwervingscriminaliteit, systemische criminaliteit, overtreding van de Opiumwet, crimineel milieu leidt tot middelengebruik of overige, indirecte verbanden; EMCDDA, 00; Maruna, 001). Per participant waren meerdere motieven voor middelengebruik en relaties tussen middelengebruik en delictgedrag mogelijk en, indien van toepassing, zijn alle gecategoriseerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de verschillende motieven voor middelengebruik en de relaties tussen middelengebruik en delictgedrag was volgens de criteria van Cicchetti en Sparrow (1981) goed tot uitstekend (percentage overeenkomst per motief of relatie: 93 100%, kappa s.63 1)..4 Statistische analyses Het middelengebruik, de motieven voor middelengebruik en de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag werden samengevat aan de hand van beschrijvende statistiek. De relatie tussen ernst van middelengebruik en IQ is onderzocht middels een one-way betweengroups MANOVA, voor de vergelijking van licht verstandelijk beperkte, zwakbegaafde en (beneden)gemiddeld begaafde participanten, en middels een independent samples t-test, voor de vergelijking van participanten met een VB (LVB en zwakbegaafd) en (beneden)gemiddeld begaafde participanten. Waar nodig werd aanvullend non-parametrisch getoetst met de Mann Whitney U en Kruskal-Wallis test. Verschillen tussen de groepen in startleeftijd van middelengebruik werden voor verschillende middelen samengevat in 1-survivalcurves en getoetst met een Mantel-Cox (Log-Rank) test. Tot slot zijn de percentages participanten die alcohol, cannabis en overige drugs eenmaal, vaker of problematisch gebruikten en de kans op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik na een eerste kennismaking ermee 9 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden tussen de groepen vergeleken door middel van een Chi square test for independence. 3 Resultaten 3.1 Middelengebruik bij participanten met een VB De overgrote meerderheid van de participanten met een VB (IQ: 50 85, 9.%, n = 4) heeft in ieder geval één keer in zijn of haar leven alcohol of drugs gebruikt, waarbij alcohol (84.3%, n = 43), cannabis (60.8%, n = 31) en cocaïne (35.3%, n = 18) het vaakst werden genoemd. Ook het gebruik van andere middelen, waaronder hallucinogenen (o.a. XTC, LSD en paddo s, 9.4%, n = 15) en amfetamines (o.a. speed, 1.6%, n = 11), kwam regelmatig voor. Participanten begonnen vaak al op jonge leeftijd met het gebruik van middelen (zie Figuur 1), waaronder tabak (range = 6-40 jaar, mediaan = 14.0, M = 15.5, SD =.1), gevolgd door alcohol (range = -5 jaar, mediaan = 15.0 jaar, M = 14.8, SD = 3.8), cannabis (range = 9-3 jaar, mediaan = 15.5, M = 1.3, SD = 6.) en cocaïne (range 1-40 jaar, mediaan = 18.0, M = 0.9, SD = 6.5). Hierbij valt op dat het eerste gebruik voor alle middelen behalve alcohol ook nog (ver) na de vroege volwassenheid voorkomt. Bij 80.4% van de participanten met een VB (n = 41) is er sprake geweest van problematisch en/of schadelijk middelengebruik in het jaar voorafgaand aan de opname. Een independent samples t-test wees uit dat deze participanten significant (p <.001) hogere scores op de AUDIT (M = 16., SD = 10.6), DUDIT- Cannabis (M = 14.6, SD = 1.1) en DUDIT Overig (M = 1.5, SD = 14.) hadden dan participanten zonder problematisch middelengebruik (19.6%, n = 10; AUDIT: M = 1.5, SD = 1.; DUDIT Cannabis : M = 0.3, SD = 0.9; DUDIT Overig : M = 0.0, SD = 0.0). Hoewel de gemiddelde gestandaardiseerde wekelijkse consumptie alcohol voor opname onder problematische drinkers sterk varieerde (M = 90., SD = 10.9) was deze fors hoger in vergelijking met participanten zonder een voorgeschiedenis van problematisch alcoholgebruik (M =.85, SD = 3.1; Mann Whitney p <.001). Bij 6 participanten was er sprake van problemen in het gebruik van meerdere middelen (63.4%). Het meest voorkomend was een combinatie van alcohol, cannabis en een ander middel (46.%, n = 1). 3. Relatie met IQ Tussen zwakbegaafde en licht verstandelijk beperkte participanten en tussen participanten met een VB en (beneden)gemiddeld begaafde participanten werden grote overeenkomsten op het gebied van middelengebruik gevonden (zie Tabel ). Een Mantel-Cox (Log Rank) test wees uit dat de leeftijd van het eerste middelengebruik niet significant verschilde tussen de groepen (Tabel ). Ook een one-way between-groups MANOVA liet geen significante verschillen tussen de groepen zien. De gestandaardiseerde wekelijkse consumptie van alle middelen benaderde wel significantie, waarbij participanten met een LVB of zwakbegaafdheid wekelijks meer tabak, alcohol en cannabis en minder cocaïne leken te gebruiken dan (beneden) gemiddeld begaafde participanten. Ook het aantal gebruikte middelengroepen benaderde NTZ 4-014 93

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking Figuur 1: Leeftijd in jaren ten tijde van het eerste gebruik van tabak, alcohol, cannabis en cocaïne van cliënten met een verstandelijke beperking significantie en leek af te nemen naarmate het IQ lager is. Dit verschil in aantal gebruikte middelengroepen bleek wel significant wanneer participanten met een VB (IQ: 50 85) in een independent samples t-test werden vergeleken met (beneden)gemiddeld begaafde participanten (IQ 85 115), (t(5) =., p =.03, h p =.06). Gezien de onregelmatige verdeling van de scores zijn een Kruskal-Wallis test en Mann Whitney U test uitgevoerd, die dezelfde resultaten lieten zien. Een Chi square test for independence wees tot slot uit dat het aantal participanten dat voor opname alcohol, cannabis of overige drugs gebruikte, niet significant verschilde tussen de drie IQ groepen. Desalniettemin was het percentage participanten met een LVB dat alcohol gebruikte (zowel eenmalig als vaker) laag vergeleken met het percentage (beneden) gemiddeld begaafde participanten (eenmalig gebruik: 86.% vs. 100%, c²(, n = ) = 4., p =.09, phi =.5; vaker gebruik: 3.3% vs. 96.%, c²(, n = ) = 4.8, p =.09, phi =.5), evenals het percentage dat vaker cannabis had gebruikt (40.0% vs 3.1%, c²(, n = ) = 5., p =.08, phi =.6). Wanneer participanten met een VB (LVB en zwakbegaafdheid) vergeleken werden met (beneden) gemiddeld begaafde participanten vielen deze trends echter weg. Participanten met een VB (zowel samengenomen in één categorie als uitgesplitst over zwakbegaafdheid en een LVB) hadden bovendien geen grotere kans op het ontwikkelen van problematisch alcohol-, cannabis- of drugsgebruik na deze middelen vaker te hebben gebruikt, p >.05 (zie Figuur ). 94 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden 100% 90% 80% % Problematisch gebruikers 0% 60% 50% 40% 30% 0% 10% LVB Zwakbegaafd Gemiddeld begaafd 0% Alcohol Cannabis Overige drugs Figuur : Percentage participanten dat na herhaald gebruik voldoet aan de criteria van problematisch gebruiker, uitgesplitst over participanten met een lichte verstandelijke beperking (LVB, n = 15), zwakbegaafdheid (n = 36) en een (beneden)gemiddelde begaafdheid (n = 6) Tabel : Middelengebruik, uitgesplitst voor participanten met een licht verstandelijke beperking (LVB, n = 15), zwakbegaafdheid (n = 36) en een (beneden)gemiddelde begaafdheid (IQ 85-115, n = 6). LVB Zwakbegaafd (Beneden) p Gemiddeld begaafd M (SD) M (SD) M (SD) Aantal ooit gebruikte middelengroepen a. (.1) 3.4 (.) 4.4 (.1).06 Leeftijd in jaren t.t.v. eerste gebruik Tabak Alcohol Cannabis Cocaïne Gestandaardiseerde wekelijkse consu consumptie Tabak Alcohol Cannabis Cocaïne 15.3 (6.0) 14. (3.4) 0.1 (.8) 19.8 (3.1) 1. (98.5) 68. (83.3). (5.1) 3. (5.8) 15.6 (.) 15.1 (3.3) 16. (5.3) 1. (.) 130.5 (63.8) 65.5 (118.). (.3) 3.4 (.3) 14.8 (.5) 13.6 (3.6) 18.4 (9.8) 1.0 (5.9) 108.6 (69.9) 4.3 (8.9) 1.0 (13.3) 3.9 (4.) AUDIT b 1.6 (11.4) 15. (10.) 13.6 (10.1).58 DUDIT, Cannabis b 19. (13.3) 1.8 (10.) 16.8 (9.5).8 DUDIT, Overige middelen b.8 (11.) 1.1 (1.9) 3. (11.).86 Noot. AUDIT = Alcohol Use Disorders Identification Test (Babor et al., 001); DUDIT = Drug Use Disorders Identification Test (Berman et al., 003). a Het gebruik van nicotine is hierin niet meegenomen. b Participanten die het middel niet of slechts eenmalig hebben gebruikt, zijn hierin niet meegenomen..9.5.30.91.56.65.1.56 NTZ 4-014 95

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking 3.3 Samenhang tussen middelengebruik en delictgedrag De dossiers van 14 participanten met een VB (1 mannen, M leeftijd = 40.8 jaar, SD leeftijd = 13. jaar) van Trajectum Noord met problematisch middelengebruik (AUDIT: M = 19.4, SD = 11.4; DUDIT Cannabis : M = 14.6, SD = 14.1; DUDIT Overig : M = 11.1, SD = 13.6) werden als casus in de dossieranalyse geïncludeerd (zie Tabel 3). De overgrote meerderheid van de participanten (9.9%, n = 13) bleek middelen te gebruiken om beter om te kunnen gaan met emotionele problemen, zoals spanning of negatieve gevoelens (eenzaamheid, angst of boosheid), overeenkomstig het copinggerichte motief van Kuntsche et al. (014). Casus #1 illustreert dit: Het betreft een 58-jarige zwakbegaafde (TIQ: 5) man met een lange delictvoorgeschiedenis. In de periode voor het delict (poging tot doodslag) dronk hij dagelijks kratten bier (ruim 500 standaard eenheden per week) en scoort hij met 8 punten hoog op de AUDIT. Het drinken heeft vooral de functie om spanningen en verdriet te dempen: zijn ouders en zijn vrouw zijn overleden, zijn kind is uit huis geplaatst, hij heeft geen werk en kampt met grote financiële problemen. Bij 11 participanten was coping het enige motief voor middelengebruik dat uit de casusbeschrijving naar voren kwam. Andere motieven voor middelengebruik werden veel minder vaak gevonden (n = 4) en kwamen vaak voor in combinatie met copinggerichte motieven. Het plezierige effect van middelen, zoals het roeseffect (enhancement motieven), werd slechts bij twee participanten gevonden (14.3%). Twee participanten (14.3%) gebruikten middelen onder druk van anderen (conformity motief). Het betrof hierbij één participant die middelen gebruikte om zich te conformeren aan het gedrag van anderen in het criminele milieu en één participant die overmatig alcohol gebruikte tijdens het uitgaan met vrienden. Middelengebruik vanuit sociaal motief kwam in de steekproef niet voor. Bij 1 van de 14 participanten (86%) was middelengebruik direct of indirect gerelateerd aan delictgedrag. Farmacologische criminaliteit werd het meest gerapporteerd: tien participanten (1.4%) waren onder invloed van één of meer middelen ten tijde van het delict. Alcohol werd daarbij het vaakst genoemd (n = 9), gevolgd door cannabis (n = 3). In deze gevallen werd in het dossier met name de ontremmende en drempelverlagende werking van middelen vermeld die een rol zou hebben gespeeld in de totstandkoming van het delict. Participanten zouden onder invloed van middelen minder goed in staat zijn geweest impulsen te beheersen en op die manier tot (impulsieve) delicten te komen. Casus # illustreert dit: Het betreft een 5-jarige, licht verstandelijk beperkte man (TIQ: 5) die sinds zijn 1 e alcohol, cannabis en cocaïne gebruikt. In de periode direct voorafgaand aan het delict wordt hij afgewezen wanneer hij seksuele toenadering zoekt tot een vrouw. Onder invloed van alcohol heeft hij zichzelf niet meer in de hand tijdens het spelen met buurtkinderen en komt hij tot een zedendelict met minderjarigen. 96 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden Naast farmacologische criminaliteit was er bij één participant sprake van verwervingscriminaliteit en zette in één casus de (criminele) omgeving waarin de participant zich bevond hem aan tot middelengebruik (beide.1%). Drie participanten pleegden het indexdelict samen met één of meer anderen en in twee van deze casussen waren er aanwijzingen voor groepsdruk in de totstandkoming van het delict. Systemische criminaliteit en overtredingen van de Opiumwet kwamen in deze steekproef niet voor. In alle dossiers werd naast middelengebruik ook een samenhang met en invloed van andere factoren genoemd, waaronder psychiatrische problematiek, persoonlijkheidskenmerken en sociaal-maatschappelijke omstandigheden. In zes casussen (4.9%) leidde middelengebruik indirect tot delictgedrag, bijvoorbeeld omdat middelengebruik de reeds aanwezige psychiatrische problematiek verergerde. Casus#3 laat dit zien: Het betreft een 59-jarige, zwakbegaafde man (TIQ: 4). Hij is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis en een per- Tabel 3: Dossieranalyse van de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag (N = 14). Delictgeschiedenis a Persoonsgerichte delicten Zedendelicten Diefstal Wapenbezit Overige delicten Geen N % N % 6 5 5 8 43 36 36 14 5 14 Indexdelict a Persoonsgerichte delicten Zedendelicten Diefstal Brandstichting Wapenbezit 1 50 50 14 14 Problematisch middelengebruik a Alcohol Cannabis Cocaïne Overige drugs Polygebruik 11 8 5 4 8 8 5 35 8 5 Psychiatrische stoornis a Seksuele stoornis Psychotische stoornis Impulscontrole stoornis ADHD Angststoornis Stemmingsstoornis Autismespectrum stoornis Persoonlijkheidsstoornis b 4 4 4 1 1 1 1 8 8 8 8 5 Motief voor middelengebruik a Sociaal Enhancement Coping Conformity 0 13 0 14 9 14 Relatie gebruik - delict a Farmacologisch Verwervingscriminaliteit Systemische criminaliteit Overtreding Opiumwet Milieu leidt tot gebruik Indirecte relatie Geen/onbekend 10 1 0 0 1 6 1 0 0 4 14 a Meerdere opties mogelijk. b Participanten waren gediagnosticeerd met een Cluster B persoonlijkheidsstoornis (n = 3) of een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (n = 5). NTZ 4-014 9

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking soonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. In de aanloop naar het delict heeft cannabisgebruik waarschijnlijk bijgedragen aan het psychiatrisch beeld (maniforme ontremming), waarbij hij achterdochtig, angstig, impulsief en onvoorspelbaar gedrag vertoont. Op grond van dit beeld heeft hij een vrouw onzedelijk betast en vervolgens de agenten die hem hier in zijn ogen volstrekt ten onrechte op aanspraken ernstig bedreigd. 4 Discussie Het identificeren van risicofactoren voor delictgedrag en de onderlinge samenhang tussen deze risicofactoren is van belang voor de behandeling en het risicomanagement bij forensische cliënten met een VB. In deze studie stond één van deze risicofactoren centraal, namelijk problematisch en/of schadelijk middelengebruik. Onze resultaten bevestigen die uit eerder onderzoek naar middelengebruik bij volwassenen met een VB en de sterke overeenkomsten met het middelengebruik van gemiddeld begaafden (Dijkstra & Bransen, 011; Van der Nagel et al., 011a). De meerderheid van de cliënten met een VB heeft ooit alcohol en/ of drugs gebruikt en begon hier vaak al op jonge leeftijd mee, wat het risico op het ontstaan van misbruik en afhankelijkheid van middelen op latere leeftijd vergroot (Chassin et al., 009). Het percentage problematisch middelengebruikers is in ons onderzoek zowel bij cliënten met een VB als zonder een VB relatief hoog (te weten 80%), ook in vergelijking met het percentage dat werd gevonden in andere studies bij forensische cliënten met een VB (zie Hassiotis et al., 011; Lindsay et al., 013). Onze data suggereren bovendien dat forensische cliënten met een VB ten opzichte van forensische cliënten zonder een VB, geen verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik na initieel gebruik. Dit is in tegenstelling tot eerder literatuuronderzoek (zie bijv. Burgard et al., 000; McGillicuddy, 006), waarin gesuggereerd wordt dat cliënten met een VB een relatief hoog risico op problematisch gebruik zouden hebben. Hierbij moet worden aangetekend dat de literatuuroverzichten enigszins verouderd zijn en vooral cliënten betrof zonder forensische problematiek. Bovendien is het middelengebruik in onze steekproef zowel onder participanten met en zonder een VB dusdanig hoog dat er sprake kan zijn van een plafond effect. Samenvattend kan worden gesteld dat in dit onderzoek problematisch middelengebruik onder forensische cliënten met een VB en zonder een VB frequent en in vergelijkbare mate en ernst voorkomt. Analyse van het motief voor middelengebruik en van de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag geeft wel enkele aanwijzingen voor aspecten die min of meer specifiek zijn voor cliënten met een VB. Zo gebruikte een relatief hoog percentage cliënten met een VB (9.9%) middelen ter verlichting van emotionele problemen, negatieve emoties en spanningen, terwijl dit copinggerichte motief voor middelengebruik in het onderzoek van Kuntsche et al. (014) bij gemiddeld begaafden veel minder vaak werd gerapporteerd. Een kanttekening daarbij is dat het onderzoek van Kuntsche et al. is uitgevoerd onder jon- 98 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden geren zonder problematisch middelengebruik, hetgeen de verschillen enigszins relativeert. Copinggerichte motieven werden echter ook in andere studies bij adolescenten (bijv. Bransen et al., 008) en volwassenen met een VB, zowel met als zonder bijkomende psychiatrische- en gedragsproblematiek (bijv. Didden et al., 009; Taggart et al., 00) vaak genoemd. Vermeldenswaard is verder dat sociale motieven en conformity motieven voor middelengebruik en -misbruik bij cliënten uit onze steekproef nauwelijks naar voren kwamen. Dit lijkt niet overeen te komen met eerdere suggesties dat mensen met een VB gevoelig zijn voor sociale druk om middelen te gebruiken (Van der Nagel et al., 011b). Mogelijk speelt de complexiteit van de forensische doelgroep hierin een rol. Ook kan het motief voor middelengebruik bij initieel gebruik anders zijn dan bij problematisch middelengebruik. Waar sociale motieven in het verleden bijvoorbeeld wel degelijk van belang kunnen zijn geweest, kan het motief voor middelengebruik tijdens de ontwikkeling van gebruik naar misbruik en afhankelijkheid zijn verschoven in de richting van copinggericht zijn. In tegenstelling tot bevindingen in de literatuur (zie bv. Lammers et al., 014) was er volgens de delictanalyses in de dossiers maar bij één participant sprake van verwervingscriminaliteit (n = 1). Waarschijnlijk wordt dit verklaard doordat de delictanalyses veelal zijn opgesteld aan de hand van het indexdelict, want vier van de vijf cocaïnegebruikers in onze steekproef bleken wel degelijk een delictgeschiedenis van diefstal te hebben. Opvallend is ook dat in vergelijking met het onderzoek van Brand et al. (009) onder tbs-gestelden in onze studie een relatief hoog percentage cliënten met een VB onder invloed van één of meer middelen was ten tijde van het delict (46% vs. 0%). Hierbij werd in het dossier vaak vermeld dat de ontremmende en drempelverlagende werking van middelen een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het delict. Een kritische kanttekening hierbij is dat er geen rechtlijnige relatie is tussen middelengebruik en ontremming (met name in de vorm van agressief gedrag), maar dat deze relatie afhangt van dosisgerelateerde, persoonlijke en contextuele factoren (zie Noten, Peeters, Van Toor, Winkens, & Jäkel, 013). Het enige feit dat cliënten onder invloed waren ten tijde van het delict is daarom onvoldoende om een relatie tussen middelengebruik en delictgedrag te veronderstellen. In de diagnostiek en behandeling van forensische cliënten met een VB en (problematisch) middelengebruik verdienen copinggerichte motieven voor middelengebruik en farmacologische relaties tussen middelengebruik en delictgedrag desalniettemin bijzondere aandacht. Met name het motief voor middelengebruik geeft daarbij handvatten voor behandeling. Zo zal bij cliënten waarbij middelen gebruikt worden om sociaal geaccepteerd te worden een sociale vaardigheidstraining gepast zijn, terwijl bij cliënten die middelen gebruiken ter verlichting van emotionele problemen en spanningen juist de focus zou moeten liggen op het verbeteren van de copingvaardigheden. Het is onvoldoende duidelijk in hoeverre deze afstemming tussen motief voor middelengebruik en behandeldoelen momenteel plaatsvindt in de behandeling NTZ 4-014 99

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking van problematisch middelengebruik bij cliënten met een VB. Bij dit onderzoek kunnen enkele methodologische kanttekeningen worden geplaatst en daaruit voortvloeiend verschillende suggesties voor vervolgonderzoek worden geformuleerd. Allereerst is ons onderzoek gebaseerd op retrospectieve data van een onderzoek naar middelenproblematiek bij forensische cliënten (Van Duijvenbode et al., 01, 013). Mogelijk waren cliënten zonder (problematisch) middelengebruik minder geneigd hieraan deel te nemen, wat een mogelijke verklaring is voor het relatief hoge percentage problematisch middelengebruik in onze studie. Bovendien werd middelengebruik gerapporteerd van het jaar voor opname en daardoor dus vaak van enkele jaren terug. Dit kan hebben geleid tot een onjuiste weergave van het daadwerkelijke middelengebruik. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom om onderhavig onderzoek te repliceren, waarbij het middelengebruik van alle forensische cliënten direct na opname in kaart wordt gebracht, bijvoorbeeld door middel van de SumID-Q (Van der Nagel et al., 011). Op deze manier is de participantengroep representatief voor de forensische populatie en wordt de recall-periode van middelengebruik zo ver mogelijk teruggebracht. Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is het valideren van de AUDIT (Babor et al., 001) en de DUDIT (Berman et al., 003) bij mensen met een VB. Het is mogelijk dat de gebruikelijke afkappunten voor problematisch middelengebruik (een score van 8 op de AUDIT en een score van /6 op de DUDIT) onvoldoende differentiëren tussen problematisch en niet-problematisch middelengebruik bij mensen met een VB. Omdat er wordt aangenomen dat mensen met een VB over het algemeen een groter risico lopen op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik (zie Burgard et al., 000; McGillicuddy, 006) en meer en ernstigere negatieve consequenties ervaren van middelengebruik (zie Slayter, 008), zou het afkappunt voor hen lager liggen dan dat van gemiddeld begaafde mensen. Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op de vaststelling van de afkappunten, de validiteit en de bruikbaarheid van zowel de AUDIT en de DUDIT voor problematisch middelengebruik bij mensen met een VB. Een laatste suggestie voor vervolgonderzoek is het nader bestuderen van de motieven voor middelengebruik en de relatie tussen middelengebruik en delict bij forensisch cliënten met een VB. In ons onderzoek zijn deze factoren gebaseerd op dossierinformatie, opgesteld door het behandelteam in overleg met de cliënt. Hoewel copinggerichte motieven voor middelengebruik al bij eerdere onderzoeken werden genoemd als motieven die vaker voorkomen bij mensen met een VB, moet nader onderzoek uitwijzen of dit motief daadwerkelijk middelengebruik voorspelt of dat het hierbij gaat om een rationalisatie voor middelengebruik achteraf. Ook eventuele verschillen in motieven voor initieel middelengebruik en problematisch middelengebruik dient nader onderzocht te worden. Dit geldt ook voor de aanname in de delictanalyses dat middelengebruik de toch al beperkte controle over het gedrag bij mensen met een VB verder zou doen 300 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden afnemen en een ontremmend en drempelverlagend effect ten tijde van het delict zou hebben. Omdat empirisch bewijs hiervoor vooralsnog ontbreekt, zal onderzoek moeten uitwijzen of mensen met een VB onder invloed van middelen inderdaad snel(ler) ontremd raken en de controle over hun gedrag verliezen, en hoe dit zich verhoudt tot delictgedrag. Concluderend komt middelengebruik vaak voor bij forensische cliënten met een VB en speelt dit bij veel cliënten ook een rol in delictgedrag. Problematisch en/of schadelijk middelengebruik vormt echter slechts één van de risicofactoren. De aanloop naar en de totstandkoming van delictgedrag is vaak een samenspel tussen verschillende factoren, waarbij deze samenhang bij cliënten met VB mogelijk verschilt van cliënten zonder een VB. Omdat ook in niet-vb gespecialiseerde voorzieningen forensische cliënten met een VB zijn opgenomen, dienen de motieven voor middelengebruik en de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag daarom ook in reguliere forensische voorzieningen te worden geanalyseerd in een breder kader van psychiatrische problematiek, persoonlijkheidskenmerken, sociaal-maatschappelijke omstandigheden en intellectueel functioneren. Een dergelijke breed opgezette delictanalyse geeft handvatten voor behandeling en risicomanagement en draagt mogelijk bij aan de vermindering van recidive. Dankwoord Wij zijn Ruudje Kea erkentelijk voor het meedenken in de opzet van dit artikel en het meelezen van het manuscript. Auteurs Drs. Joanneke van der Nagel is psychiater en opleider psychiatrie bij Tactus verslavingszorg alsmede consulent bij Aveleijn verstandelijk gehandicaptenzorg. Ze doet promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen bij het NISPA (Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction) naar de epidemiologie van verslaving bij mensen met een verstandelijke beperking. Neomi van Duijvenbode, MSc. is psycholoog en sinds 011 als promovenda verbonden aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen. In samenwerking met Trajectum onderzoekt zij de neurobiologie van verslavingsproblematiek bij (jong) volwassenen met een lichte verstandelijke beperking. Maria Trentelman is orthopedagoog/gz-psycholoog, en als programmaleider van de specialisatie verslaving werkzaam binnen Trajectum (Zwolle). Prof. dr. Robert Didden is gz-psycholoog bij Trajectum, afdeling Extramurale Behandeling en Begeleiding. Daarnaast is hij als bijzonder hoogleraar verbonden aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen. Correspondentie-adres: Joanneke van der Nagel, Tactus Verslavingszorg, Raiffeisenstraat 5, 514 AM Enschede, j.vandernagel@ tactus.nl, 088 38 8 8 Noten 1 Gedeeld eerste auteurschap NTZ 4-014 301

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking Literatuur Babor, T., Higgins-Biddle, J.C., Saunders, J., & Monteiro, M.G. (001). The Alcohol Use Disorders Identification Test: Guidelines for use in primary care. Second edition. Geneva: World Health Organization. Berg, A. van den, & Oei, T.I. (009). Een sociale behandeling van forensische patiënten. In: T.I. Oei & M.S. Groenhuijsen (Red.), Forensische psychiatrie en haar grensgebieden. Actualiteit, geschiedenis en toekomst (pp. 35 383). Alphen aan den Rijn: Kluwer. Berg, J.W. van den, & Brand, E. (008). De prevalentie van zwakbegaafden en licht verstandelijk gehandicapten binnen de groep plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de TBS. Tijdschrift voor Seksuologie, 3, 6. Berman, A.H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (003). DUDIT. The Drug Use Disorders Identification Test manual. Stockholm: Karolinska Institutet, Department of Clinical Neuroscience. Brand, E.F.J.M., Lucker, T.P.C., & Hurk, A.A. van den (009). Verslaving als risicofactor in de forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 813 80. Bransen, E., Schipper, H., Mutsaers, K., Haverman, M., & Blekman, J. (008). Aard en omvang van middelengebruik bij licht verstandelijk gehandicapte jongeren. Een eerste verkenning bij jongeren zelf en hun begeleiders. Utrecht: Trimbos Instituut. Burgard, J.F., Donohue, B., Azrin, N.H., & Teichner, G. (000). Prevalence and treatment of substance abuse in the mentally retarded population: An empirical review. Journal of Psychoactive Drugs, 3, 93 98. Cicchetti, D.V., & Sparrow, S.S. (1981). Developing criteria for establishing interrater reliability of specific items: Applications to assessment of adaptive behavior. American Journal of Mental Deficiency, 86, 1 13. Chassin, L., Hussong, A., & Beltran, I. (009). Adolescent substance use. In: R.M. Lerner & L. Steinberg (Red.), Handbook of adolescent psychology (3 rd ed.). Volume 1: Individual bases of adolescent development (pp. 3 64). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons, Inc. Didden, R., Embregts, P., Toorn, M. van der, & Laarhoven, N. (009). Substance abuse, coping strategies, adaptive skills and behavioral and emotional problems in clients with mild to borderline intellectual disability admitted to a treatment facility: A pilot study. Research in Developmental Disabilities, 30, 9 93. Dijkstra, M., & Bransen, E. (010). Middelengebruik bij volwassenen met een lichte verstandelijke beperking. Utrecht: Trimbos Instituut. Duijvenbode, N. van, Didden, R., Hazel, T. van den, & Engels, R.C.M.E. (in druk). Psychometric qualities of a tetrad WAIS-III short form for use in individuals with mild to borderline intellectual disability. Developmental Neurorehabilitation. Duijvenbode, N. van, Didden, R., Korzilius, H.P.L.M., Trentelman, M., & Engels, R.C.M.E. (013). Executive control in long-term abstinent alcoholics with mild to borderline intellectual disability: The relationship with IQ and severity of alcohol use-related problems. Research in Developmental Disabilities, 34, 3583 3595. Duijvenbode, N. van, Didden, R., Voogd, H., Korzilius, H.P.L.M., & Engels, R.C.M.E. (01). Cognitive biases in individuals with mild to borderline intellectual disability and a history of alcohol use-related problems. Research in Developmental Disabilities, 33, 198 1936. European Monitoring Centre for Drugs and Drug addiction. (00). Drugs and Crime, a complex Relationship, Towards a definition of drug-related crime. In: Office for Official Publications of the European Communities (Ed.), Drugs in Focus (Vol. 16). Lisbon: EMCDDA. Hassiotis, A., Gazizova, D., Akinlonu, L., Bebbington, P., Meltzer, H., & Strydom, A. (011). Psychiatric morbidity in prisoners with intellectual disabilities: Analysis of prison survey data for England and Wales. The British Journal of Psychiatry, 199, 156 15. Hildebrand, M., Schönberger, M.J.H., & Spreen, M. (00). Onttrekkingen en recidives tijdens verlof gedurende de tbs-behandeling nader bekeken. Utrecht: Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. Kaal, H., Ooyen-Houben, M. van, Ganpat, S., & Wits, E. (010). Een complex probleem. Passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische problematiek en een lichte verstandelijke handicap. Den Haag: WODC. Kraanen, F., & Fluttert, F. (008). DUDIT. Drug Use Disorders Identification Test. Verkregen van http://www. emcdda.europa.eu/attachements.cfm/att_10455_nl- DUDIT%0-%0Dutch%0version.pdf. Kronenberg, M.J., & Wilde, B. de (00). Straffen en maatregelen. In: M.J. Kronenberg & B. de Wilde (Red.), Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht (pp. 81 308). Deventer: Kluwer. Kuntsche, E., Gabhainn, S.N., Roberts, C., Windlin, B., Vieno, A., Bendtsen, P., et al. (014). Drinking motives and links to alcohol use in 13 European countries. Studies on Alcohol and Drugs, 5, 48 43. 30 NTZ 4-014

J. E.L. Van der Nagel, N. van Duijvenbode, M. Trentelman en R. Didden Lammers, S.M.M., Soe-Agnie, S.E., Haan, H.A. de, Bakkum, G.A.M., Pomp, E.R., & Nijman, H.J.M. (014). Middelengebruik en criminaliteit: een overzicht. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 3-39. Lindsay, W.R., Carson, D., Holland, A.J., Taylor, J.L., O Brien, G., Wheeler, J.R., et al. (013). Alcohol and its relationship to offence variables in a cohort of offenders with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 38, 35 331. Maruna, S. (001). Making Good: How ex-convicts reform and rebuild their lives. Washington, DC: American Psychological Association. McGillicuddy, N.B. (006). A review of substance use research among those with mental retardation. Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 1, 41 4. McLaughlin, D.F., Taggart, L., Quinn, B., & Milligan, V. (00). The experiences of professionals who care for people with intellectual disability who have substance-related problems. Journal of Substance Use, 1, 133 143. Noten, M., Peeters, A., Toor, D. van, Winkens, L., & Jäkel, L. (013). Hersenen, gedrag en middelengebruik. Een literatuurstudie naar de relatie tussen middelengebruik en geweld in het kader van straftoemeting. Expertise en Recht, 4, 1 18. Popma, A., Blaauw, E., & Bijlsma, E. (01). Psychiatrische comorbiditeit van verslaving in relatie tot criminaliteit. In: E. Blaauw & H. Roozen (Red.), Handboek forensische verslavingszorg (pp. 1 31). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Raina, P., & Lunsky, Y. (010). A comparison study of adults with intellectual disability and psychiatric disorder with and without forensic involvement. Research in Developmental Disabilities, 31, 18 3. Schippers, G.M., & Broekman, T.G. (010). De AUDIT. Nederlandse vertaling van de Alcohol Use Disorders Identification Test.. Verkregen van http://www. mateinfo.nl-/audit/. Slayter, E.M. (008). Understanding and overcoming barriers to substance abuse treatment access for people with mental retardation. Journal of Social Work in Disability and Rehabilitation,, 63 80. Taggart, L., McLaughlin, D., Quinn, B., & McFarlane, C. (00). Listening to people with intellectual disabilities who misuse alcohol and drugs. Health and Social Care in the Community, 15, 360 368. Teeuwen, M. (01). Verraderlijk gewoon. Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht. Amsterdam: SWP. Uterwijk, J.M.R. (000). WAIS-III: Nederlandstalige bewerking. Technische handleiding. Lisse: Swets Test Publishers. Van der Nagel, J.E.L., Kiewik, M., Buitelaar, J.K., & Jong, C.A.J. de (011a). Staff perspectives of substance use and misuse among adults with intellectual disabilities enrolled in Dutch disability services. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 8, 143 149. Van der Nagel, J.E.L., Kiewik, M., Dijk, M. van, Jong, C.A.J. de, & Didden, R. (011b). Handleiding SumID-Q, Meetinstrument voor het in kaart brengen van middelengebruik bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. Deventer: Tactus Verslavingszorg. Wits, E.G., Kaal, H.L, & Ooyen-Houben, M.M.J. van (011). Zorg voor justitiabelen met triple-problematiek. Verslaving,, 19 9. NTZ 4-014 303

Middelengebruik en delictgedrag bij forensische cliënten met een lichte verstandelijke beperking Samenvatting Summary Het in kaart brengen van risicofactoren voor delictgedrag, het analyseren van de samenhang tussen deze risicofactoren en het behandelen ervan is een belangrijke opdracht voor de forensische zorg. Eén van deze risicofactoren is problematisch middelengebruik. In dit onderzoek hebben we het middelengebruik bij 51 forensische cliënten met een VB (IQ 50 85, n = 51) vergeleken met dat van 6 (beneden)gemiddeld begaafde cliënten. Zowel middelengebruik als middelenproblematiek blijken vaak voor te komen onder participanten met een VB en zijn grotendeels vergelijkbaar met dat van (beneden)gemiddeld begaafde participanten als het gaat om het aantal gebruikte middelen, de beginleeftijd voor middelengebruik en de mate van middelengebruik. In een analyse van 14 dossiers van participanten met een VB bleek het motief voor middelengebruik in de vorm van coping bij emotionele problemen en spanningen vaak voor te komen (9%) en was middelengebruik in het overgrote gedeelte van de casus direct of indirect gerelateerd aan delictgedrag (86%). Deze percentages lijken hoger dan die in de literatuur over gemiddeld begaafde middelengebruikers. In delictanalyses en forensische behandelingen verdienen het motief voor middelengebruik en de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag bij cliënten met een VB bijzondere aandacht. Assessment of risk factors for offending, analysis of the relationship between these factors, and reducing risk factors for offending are important aspects of forensic treatment. One of these risk factors is abuse of substances such as alcohol and drugs. In this study, we compared substance use of 51 forensic clients with intellectual disability (ID, IQ 50 85, n = 51) to that of 6 clients with (below) average IQ (n = 6). Both substance use and problematic substance use were highly prevalent among participants with ID and comparable to that of participants without ID on the number of substances used, age of initial substance use and severity of substance abuse. Analysis of case files of 14 participants with ID revealed that coping with emotional problems was an important motive for substance abuse (9%). In addition, substance use was directly or indirectly related to offending in most cases (86%). These percentages differ from those found in the literature regarding substance users with an average IQ. Motives for substance use and the relationship between substance use and offending deserve special attention in the analysis of offending behavior and forensic treatment of clients with ID. 304 NTZ 4-014