hierna de tegen hierna de

Vergelijkbare documenten
hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

advocaat hierna de tegen hierna de

de BVBA advocaat, hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

de BVBA hierna de tegen wie optreedtt afdelingshoofd Energie hierna de

Milieuhandhavingscollege

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

hierna de tegen voor wie de Vlaamse overheid, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

eenweg 267, hierna de tegen voor wie hierna de

MHHC-11/ /5-VK. advocaat. hierna de. tegen. hierna de

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

voor wie van de Vlaamse

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

hierna de tegen 6/24, hierna de 6 oktober 20111

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; BESLUIT:

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 14 juli 2015 in de zaak A /VII

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrestt MHHC-12/20-VK van 24 april 2012 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor en namens wie optreedt mr. Jan BERGE, advocaat, met kantoor te 3000 LEUVEN, Naamsestraatt 165, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepenn op 18 oktober 2011 onder nummer 11/MHHC/22-M, MHHC-12/ /20-VK 24 april 2012 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 09/AMMC/191-M/AR van 13 september 2011 van de gewestelijke entiteit waarbij aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete van 276,36 euro wordt opgelegd, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.519,98 euro, dit wegens het gebruik van levende lokvogels als jachtmethode en verboden vangsttuigen. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Met een brief van 4 november 2009 meldt de procureur des Konings van Tongeren, overeenkomstig artikel 16.4.33 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), aan het Agentschap voor Natuur en Bos, Provinciale afdeling Limburg, dat hij het door dit agentschap vastgestelde milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal behandelen. Met een brief van 15 december 2009 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Met een aangetekende brief van 6 januari 2010 bezorgt de verzoekende partij aan de gewestelijke entiteit haar schriftelijk verweer. Op 13 september 2011 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt met een brief van 22 september 2011, aangetekend ter post verzonden. 2.2. Met een aangetekende brief van 15 oktober 2011 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De geïnventariseerde overtuigingsstukken zijn eraan toegevoegd. De verwerende partij dient op 3 november 2011 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 13 december 2011 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient op 25 januari 2012 een memorie van wederantwoord in, waaraan vijf bijkomende stukken zijn toegevoegd. 2.3. Bij beschikking 11/MHHC/22-M/B1 van 24 februari 2012 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 29 maart 2012. De verzoekende partij is op de zitting in persoon aanwezig, bijgestaan door de heer [ ], haar raadsman. De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Justin SIMENON die optreedt loco mr. Jan BERGE, haar raadsman. MHHC-12/20-VK 24 april 2012 2

Kamervoorzitter Jan HEYMAN brengt verslag uit. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. 3. Ontvankelijkheid Het beroep, dat op 15 oktober 2011 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid van het beroep en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten 4.1. Op 25 september 2009 stellen een natuurinspecteur van het Agentschap voor Natuur en Bos (hierna ANB) en een boswachter met deeltijdse taken van natuurinspectie voor ANB, beiden gewestelijke toezichthouders, proces-verbaal op lastens de verzoekende partij. De vaststellingen die opgenomen zijn in het proces-verbaal en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep kunnen als volgt worden samengevat. Op 24 september 2009 stelt voormelde boswachter vast dat er in het bosperceel met kadastrale gegevens [ ], op 5 meter van de bosrand, een vogelkooi staat opgesteld met daarin tien jonge ongeringde patrijzen. Zijn verdere vaststellingen dienaangaande omvatten de volgende feiten: Rondom de kooi is een stroomdraad voorzien op 10cm hoogte. De elektriciteit wordt dmv een circa 5m lange draad, afgetapt van de aanpalende weide-aansluiting. Op het moment van de vaststelling staat de vogelkooi onder elektrische spanning. In de kooi staan een gevulde voer- en een drinkbak. Vlak langs de vogelkooi staat er een half ingegraven jerrycan die dienst doet als waterbak. Rondom de vogelkooi staan 2 kastvallen van 1m x 0.20m x 0.30m, beiden vangklaar opgesteld. De kastvallen zijn van het type doorloopkooien, met twee ingangen en een valmechanisme in het midden, en worden gebruikt voor het vangen van predatoren zoals Vos, marterachtigen en Kat. ( ) Verder zijn de kastvallen niet voorzien van enig lokmiddel. Deze opstelling bevindt zich op 5m van de bosrand en is volledig verdekt opgesteld en goed gecamoufleerd met afgezaagde takken ( ). Later diezelfde dag betrappen beide verbalisanten de verzoekende partij wanneer zij de patrijzenkooi komt bezoeken. Zij bekent dat de hele inrichting van [haar] is. 4.2. Uit het proces-verbaal van verhoor dat als bijlage bij het proces-verbaal is gevoegd, blijken verder nog de volgende, voor de beoordeling van dit dossier relevante gegevens: - de verzoekende partij verklaart dat zij de patrijzen thuis heeft gekweekt en naar de bosrand heeft gebracht wegens plaatsgebrek thuis; - op de vraag van de verbalisanten waarom er twee inloopkooien langsheen de patrijzenkooi vangklaar staan opgesteld, zonder lokmiddel, antwoordt de verzoekende partij: s Avonds lopen hier veel katten rond. Deze katten vang ik met die vallen. Die breng ik terug naar mijn nonkel zijn boerderij een beetje verderop. MHHC-12/20-VK 24 april 2012 3

5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit oordeelt dat de in het proces-verbaal vastgestelde feiten bewezen zijn en kwalificeert deze als een milieumisdrijf als vermeld in artikel 16.1.2, 2, DABM, meer bepaald als een schending van: - artikel 19 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, luidens hetwelk: Het te allen tijde verboden [is] gebruik te maken van netten, strikken, stroppen, lokaas, giftige stoffen en van enig ander tuig geschikt om jaagbaar wild te vangen, te doden of om het vangen of doden van dat wild te vergemakkelijken. Het vervoer en het bij zich houden van de voormelde tuigen is ook verboden. - artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend (hierna Jachtvoorwaardenbesluit), dat luidt aldus: Volgende jachtmethoden en jachtmiddelen zijn verboden: 1 het gebruik van levende lokvogels; ( ) Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het DABM een alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2.1. In haar verzoekschrift laat de verzoekende partij in hoofdorde gelden dat de bestreden beslissing wegens de overschrijding van de proceduretermijnen vernietigd moet worden. Ondergeschikt werpt zij op dat zij, voor wat het bezit van de patrijzen betreft, geen inbreuken op de jachtwetgeving heeft begaan zodat de boete moet beperkt worden tot het plaatsen van de kastvallen. Voor wat deze feiten betreft, die zij als zeer beperkt aanziet, vraagt zij om de opgelegde bestuurlijke geldboete te verminderen tot de minimale [boete], zijnde 100 x 5,5 opdeciemen. 5.2.2. Het Milieuhandhavingscollege weert de bijkomende stukken, die de verzoekende partij samen met haar memorie van wederantwoord heeft ingediend, uit de debatten, zodat zij hierna niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. Immers, ingevolge artikel 9, 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege kan de verzoekende partij na de indiening van haar verzoekschrift slechts aanvullende stukken aan het dossier toevoegen op voorwaarde dat deze haar op het ogenblik van het indienen van het beroep ( ) niet bekend waren. Nu de verzoekende partij geen enkel element aanvoert om aanneembaar te maken dat de stukken in kwestie haar niet bekend waren op het ogenblik van het indienen van het beroep, blijkt in casu niet dat deze voorwaarde is vervuld. 5.3.1. In haar eerste bezwaar wijst de verzoekende partij op de schending van de artikelen 16.4.36 en 16.4.37 DABM. Zij stelt in essentie dat de daar bepaalde proceduretermijnen ruimschoots [werden] overtreden. De beslissing van 13 september 2011 dient dan ook om deze redenen vernietigd te worden. 5.3.2. In haar repliek beklemtoont de verwerende partij dat de overschrijding van de termijnen van de artikelen 16.4.36 en 16.4.37 DABM niet tot de nietigheid van de bestreden beslissing [kan] leiden. Deze termijnen zijn, aldus de verwerende partij, niet uitdrukkelijk op straffe van verval voorgeschreven, en, zijn dus louter termijnen van orde. Dienaangaande verwijst zij naar de rechtspraak van het Milieuhandhavingscollege. 5.3.3. Luidens artikel 16.4.36, 1, DABM brengt de gewestelijke entiteit binnen een termijn van dertig dagen [na de ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel 16.4.35] de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37, eerste lid, DABM voert een beslissings- en een kennisgevingstermijn in: Binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de kennisgeving [aan de vermoedelijke overtreder van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelont- MHHC-12/20-VK 24 april 2012 4

neming], beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De gewestelijke entiteit geeft aan de vermoedelijke overtreder kennis van haar beslissing binnen een termijn van tien dagen. De termijn gaat in op de dag waarop de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. Terecht laat de verwerende partij gelden dat deze beslissings- en kennisgevingstermijnen termijnen van orde zijn. Het Milieuhandhavingscollege heeft meermaals en eenduidig in die zin beslist. De decreetgever heeft immers voor geen van deze termijnen een sanctie bepaald die de overschrijding ervan van rechtswege bestraft. Dienvolgens kan de loutere overschrijding ervan, die in casu manifest plaatsvond, niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden. Het eerste middel is ongegrond. 5.4.1. In haar tweede bezwaar betwist de verzoekende partij dat zij met de plaatsing van de kooi met tien jonge patrijzen, inbreuken heeft begaan op de jachtregelgeving. Zij heeft de jachtwetgeving niet geschonden aangezien de betrokken percelen geen jachtgebied zijn, de verzoekende partij zelf geen jager is noch een jachtakte bezit en het houden van tien patrijzen buiten een jachtgebied niet verboden, doch integendeel toegelaten is. In haar memorie van wederantwoord, waarin zij dit bezwaar verder ontwikkelt, betwist zij formeel dat zij de tien patrijzen in de kooi heeft geplaatst als levende lokvogels. Dienaangaande ondersteunt zij haar betoog met de volgende argumenten: Een exacte definitie van het woord lokvogels wordt in het decreet niet nader bepaald, doch wil in ieder geval beduiden dat deze dienen om soortgenoten aan te trekken. Maar trekt een kooi met 10 patrijzen soortgenoten aan? Het antwoord is: NEEN! ( ) Niet uit gierigheid maar om wel overwogen reden wordt elke kooi slechts bevolkt door één patrijs, zijnde een haan met een goede stem om andere patrijzen te lokken; bovendien wordt rond de kooi rijkelijk voedsel gestrooid. En dit om de eenvoudige reden dat de patrijs universeel een standvogel is waarvan de klucht (patrijzen uit eenzelfde nest) een eigen afgelijnd gedeelte van de bodem bezet en niet duldt dat er een andere klucht in dat gebied nestelt ( ). Het is dan ook uitgesloten dat 10 patrijzen bij mekaar -al dan niet in een kooi- andere patrijzen zouden lokken. Enkel één haan alleen kan een deel van een andere klucht lokken en aldus een nieuwe klucht vormen. ( ) Bovendien bevindt de kooi zich op een afstand van 5m van de bosrand en is volledig verdekt opgesteld ( ). Het heeft geen zin lokvogels verdekt op 5m in het bos te plaatsen gezien patrijzen nooit in bosgebieden terecht komen tenzij zij daartoe gedwongen worden ( ) Het besluit is dus onbetwistbaar: 10 patrijzen in één kooi lokken niet en zijn dus geen lokvogels. 5.4.2. De verwerende partij repliceert hiertegen, verwijzend naar artikel 3 Jachtvoorwaardenbesluit waarbij het gebruik van levende lokvogels een verboden jachtmethode/jachtmiddel [is], dat de opmerkingen van de verzoekende partij als zouden de betrokken percelen geen jachtterreinen zijn, en ( ) hij geen jager is en niet over een jachtverlof beschikt, niet pertinent [zijn]. Zij poneert dat artikel 3 Jachtvoorwaardenbesluit geen onderscheid maakt al naar gelang het gebied; het verbod, dat in deze bepaling is vervat, geldt voor elk gebied, ongeacht of dit een jachtterrein is of niet. Voorts laat zij gelden dat het feit dat de verzoekende partij zelf geen jager is en niet over een jachtverlof beschikt, [ ] het verbod van art. 3 Besluit Jachtvoorwaarden niet buiten toepassing [stelt]. 5.4.3. Aangaande de vraag of de verzoekende partij, zoals de bestreden beslissing heeft geoordeeld, met de opstelling van een kooi met tien jonge patrijzen naast twee kastvallen artikel 3, 1, Jachtvoorwaardenbesluit heeft geschonden, overweegt het Milieuhandhavingscollege wat volgt. Artikel 3, 1, Jachtvoorwaardenbesluit verbiedt ontegensprekelijk een specifieke jachtmethode. Samen met artikel 2 en artikel 4 Jachtvoorwaardenbesluit, maakt artikel 3 van het besluit deel uit van een afdeling die voorwaarden oplegt die de weidelijkheid van jachtmethoden moeten waarborgen. Artikel MHHC-12/20-VK 24 april 2012 5

3 zelf verbiedt niet alleen de jacht met levende lokvogels (Franse vertaling Jachtvoorwaardenbesluit: appelants vivants ) (vs. kunstmatige lokvogels) maar ook, onder meer, de jacht met hazewindhonden en met meute en paarden. Terecht voert de verzoekende partij aan dat de jacht met lokvogels een jachtmethode is die het bejagen van soortgenoten betreft. Dit vindt overigens bevestiging in de gangbare draagwijdte van de term lokvogel, zijnde, aldus het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, een vogel in een kooi die dient om andere vogels te lokken, temeer daar moet worden vastgesteld dat het begrip lokvogel niet is gedefinieerd door het Jachtvoorwaardenbesluit. In casu zouden de tien jonge patrijzen dus hebben moeten dienen om andere vogels, meer bepaald patrijzen, te lokken. Dienaangaande oordeelt het Milieuhandhavingscollege dat het hoogst onwaarschijnlijk, zo niet uitgesloten is dat de opstelling die te dezen werd aangetroffen als een jachtmethode met gebruik van lokvogels te kwalificeren is en derhalve een schending van artikel 3, 1, Jachtvoorwaardenbesluit vormt. Een eerste reden hiertoe ligt in het feit dat de opstelling van de kooi en bijbehoren zich niet tot het vangen van vogels, in het bijzonder patrijzen, leende. Inderdaad, het proces-verbaal stelt vast dat rondom de vogelkooi een stroomdraad is aangebracht die onder elektrische spanning staat, wat de kooi kennelijk isoleerde van de onmiddellijke omgeving en eventuele soortgenoten letterlijk zou afstoten; dat voedsel enkel binnenin de kooi ter beschikking stond en niet daarbuiten, ook niet als lokaas in de kastvallen, waar het een aanvullend lokmiddel voor mogelijks gelokte vogels had kunnen zijn; dat de kastvallen, overigens, van een type waren dat wordt benut om predatoren zoals vos, marterachtigen en kat te vangen, niet van een type dat geschikt was voor vogelvangst. Bijkomend staat vast dat het om jonge vogels ging, daar waar mannetjes met goede stem gebruikelijk zijn om soortgenoten te lokken. Tenslotte moet worden opgemerkt dat het algemeen bekend is dat patrijzen veldvogels zijn, zodat ook de opstelling van de kooi in het bosperceel, weliswaar op vijf meter van de boskant, de hypothese niet ondersteunt dat het de betrachting was om met de gevangen vogels andere patrijzen te lokken. Nu de verdere argumentatie die in dit bezwaar wordt ontwikkeld -ligging van het perceel in of buiten jachtgebied en de eventuele status als jager met jachtverlof van de verzoekende partij- niets aan het voorgaande kan toevoegen, hoeft hierop niet nader te worden ingegaan. Het bezwaar is gegrond. De opgelegde bestuurlijke geldboete moet dan ook substantieel worden verminderd. 5.5.1. Als laatste bezwaar argumenteert de verzoekende partij dat de haar ten laste gelegde overtreding die bestaat uit het gebruik van twee kastvallen om verwilderde katten en andere predatoren te vangen, als zeer beperkt te beschouwen is en haar oorzaak vindt in het opzet de patrijzen te beschermen, met andere woorden in de diervriendelijke houding van ondergetekende. Zij besluit dat hierom een minimumboete meer dan voldoende zou zijn. Meer bepaald vraagt zij de boete te beperken tot de minimale, zijnde 100 x 5,5 opdeciemen. De verzoekende partij verwijst dienaangaande in haar memorie van wederantwoord ook nog naar artikel 16.4.4 DABM. 5.5.2. Samen met de verwerende partij stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de schending van artikel 19 Jachtdecreet, dat het ten allen tijde verbiedt om gebruik te maken van ( ) enig ( ) tuig dat geschikt [is] om jaagbaar wild te vangen vaststaat. De kastvallen die de verzoekende partij had opgesteld, waren zonder enige twijfel geschikt om jaagbaar wild te vangen, onder meer marterachtigen en verwilderde katten. In dit verband herinnert het Milieuhandhavingscollege eraan dat verschillende marterachtigen (bunzing, hermelijn, wezel, boommarter en steenmarter) en de verwilderde kat (Felis catus) zijn opgenomen in de categorie overig wild zoals omschreven in artikel 3, d), Jachtdecreet. Voorts stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat het ingeroepen bezwaar in wezen de schending inroept van artikel 16.4.4 DABM zoals gepreciseerd door artikel 16.4.29 DABM. Luidens artikel 16.4.4 DABM moet de gewestelijke entiteit er bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete voor zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boetes die op grond van die feiten worden vastgelegd. Artikel 16.4.29 DABM preciseert dat wanneer de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete oplegt de hoogte ervan MHHC-12/20-VK 24 april 2012 6

wordt afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf en dat tevens rekening wordt gehouden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Dienaangaande stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat er geen reden is om te besluiten dat de verwerende partij, bij het bepalen van het boetebedrag, dit milieumisdrijf kennelijk onevenredig of onredelijk heeft beoordeeld. Ook de beweerde omstandigheid dat de kastvallen, anders dan de verwerende partij heeft geoordeeld, een extra bescherming van de patrijzen beoogden te realiseren, doet niet af aan het gegeven dat zij met zekerheid geschikt waren om jaagbaar wild te vangen. Het bezwaar is ongegrond. 5.6. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingestelde beroep is ontvankelijk en in de aangegeven mate gegrond. 2. De bestreden beslissing van de gewestelijke entiteit, met nummer 09/AMMC/191-M/AR van 13 september 2011, wordt, voor zover ze de schending bewezen acht van artikel 3, 1, Jachtvoorwaardenbesluit, vernietigd. 3. De alternatieve bestuurlijke geldboete, opgelegd bij beslissing 09/AMMC/191-M/AR van 13 september 2011 van de gewestelijke entiteit voor het gebruik van twee kastvallen, wordt verminderd tot 200 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.100 euro. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de zitting van 24 april 2012 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Jan HEYMAN Ludo DE JAGER Luk JOLY Josef NIJS Peter SCHRYVERS Carole M. BILLIET voorzitter ondervoorzitter, wettig verhinderd bij de uitspraak bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De voorzitter, Xavier VERCAEMER Jan HEYMAN MHHC-12/20-VK 24 april 2012 7