2HV Docenten Handleiding
1. les 1 Oriëntatieles In groepjes met even aantallen wordt een discussie gevoerd over een stelling. De helft van een groepje zal over deze stelling discussiëren, terwijl de andere helft zal observeren en aantekeningen zal maken over wat er gezegd wordt. Elke leerling van de observerende helft let op één specifieke leerling. Stelling 1: Alleen donoren hebben recht op donororganen. Na zeven minuten wordt er gewisseld. De observatoren discussiëren nu en de discussianten gaan observeren. Hierbij wordt een nieuwe stelling gebruikt. Stelling 2: Rokers hebben geen recht op medische zorg, bij ziektes veroorzaakt door roken. Na zeven minuten krijgen de leerlingen de gelegenheid om bij hun observatie aantekeningen te schrijven over wat ze vonden van bepaalde argumenten. Aantekeningen: Voorbereiding: - bedenken hoe de groepjes gemaakt worden - klaslokaal zo organiseren dat er in groepjes gewerkt kan worden Benodigdheden: - Boekjes voor de leerlingen 2. les 2 Argumenten verzamelen Er worden zes groepjes met vier leerlingen gemaakt. Dit kan gedaan worden met de kaartjes uit bijlage 1. De kaartjes worden willekeurig uitgedeeld. De leerlingen met dezelfde kleur en letter gaan bij elkaar zitten. Drie groepjes gaan argumenten voor de stelling verzinnen (groene kaartjes) en drie groepjes gaan argumenten tegen de stelling verzinnen (rode kaartjes). Dit doen we als volgt. De leerlingen verzinnen vier argumenten voor respectievelijk tegen de stelling in hun eigen boekje. De boekjes worden doorgegeven naar links. Leerlingen voegen één nieuw argument toe. Blaadjes worden weer doorgegeven en argumenten worden toegevoegd tot elke leerling zijn eigen blaadje weer terug heeft. Elke leerling heeft nu een blaadje met in het totaal zeven argumenten vóór of zeven argumenten tegen de stelling.
Stelling 3: Als je weet dat je ongeboren kind het syndroom van down heeft moet je abortus plegen. Deel 2: Alle leerlingen met hetzelfde nummer gaan nu bij elkaar zitten. In de nieuw gevormde groepjes zitten nu drie leerlingen die argumenten vóór de stelling hebben en drie die argumenten tegen de stelling hebben. In dit groepje maken de leerlingen een argumentatieschema Vooraf moet worden uitgelegd wat feiten en wat vermoedens zijn. Alle leerlingen hebben nu als het goed is alle argumenten vóór en alle argumenten tegen gezien. Argumentatieschema Stellingen Voor Tegen feiten? vermoeden? 1 etcetera Voorbereiding: - bedenken hoe de groepjes gemaakt worden - klaslokaal zo organiseren dat er in groepjes gewerkt kan worden Benodigdheden: - Kaartjes om de groepjes te maken (of een andere methode voor het maken van groepjes) - Boekjes voor de leerlingen 3. Les 3 - Leren beoordelen Gezamenlijk wordt er een stukje van het jongeren lagerhuis bekeken. De leerlingen bedenken bij het kijken wat ze goed vinden aan de discussies en wat minder goed. Ze schrijven dit in hun boekje. Uit deze goede en minder goede dingen worden in een onderwijsleergesprek samen algemene regels voor goed discussiëren opstellen. Deze komen op het bord. De leerlingen schrijven deze over in hun boekje Er wordt opnieuw naar een stukje van het lagerhuis gekeken. De leerlingen kijken nogmaals wat ze goed vinden en wat je minder goed vindt. Hierbij letten ze goed op de regels die hiervoor besproken zijn.
Voorbereiding: - Stukjes van het lagerhuis uitzoeken en klaarmaken voor gebruik (kopiëren, opnemen) Zie ook: http://redir.vara.nl/tv/jongerenlagerhuis/ Benodigdheden: - boekjes voor de leerlingen - twee stukjes van het lagerhuis - materiaal om de stukjes te laten zien (beamer, labtop, dvd-speler) 4. les 4 Drogredenen Deze les begint met een inleidende uitleg over drogredenen, aan de hand van wat er de vorige les op het bord was geschreven. Na de uitleg gaan de leerlingen oefenen met drogredenen. De leerlingen krijgen een stelling en verzinnen drie drogredenen voor of tegen de stelling. Stelling 4: Mensen die roken moeten meer geld betalen voor hun zorgverzekering In tweetallen worden de gevonden voorbeelden besproken. Aan het eind van de bespreken hebben beide leerlingen zowel hun eigen voorbeelden als die van de ander opgeschreven. Vervolgens verzint het tweetal nog vijf goede argumenten. Twee tweetallen gaan bij elkaar zitten. Het ene tweetal legt een argument voor aan het andere tweetal. Dit tweetal moet bedenken of het een drogreden is of niet. Als ze denken dat het een drogreden is moeten ze zeggen wat voor soort drogreden het is. Na elk argument wisselt het tweetal dat vraagt en het tweetal dat antwoord. De theorie Een drogreden is een argumentatie die correct lijkt, maar het niet is. Het bijzondere aan drogredenen is dat je ook zonder ze te kennen meestal al aanvoelt dat er in het gegeven argument iets niet helemaal in de haak is. Door de drogredenen te kennen en te benoemen wordt het eenvoudiger precies aan te geven wat er dan wel niet klopt. Zo kun je de onjuiste argumentatie van je tegenstander gemakkelijk ontkrachten. Hieronder staat een lijst met de meest voorkomende drogredenen en hun - veelal Latijnse - benaming. Dit zijn de drogredenen waar we ons op gaat concentreren in de lessenserie. Je kunt er voor kiezen bepaalden drogredenen te schrappen als je denkt dat de leerlingen ze niet goed snappen. 1. Argumentum ad hominem (de persoonlijke aanval): hierbij wordt op de man gespeeld in plaats van op het ter discussie staande standpunt of argument. Men spreekt twijfel uit over kennis, intelligentie, karakter of goede trouw van tegenpartij. Ook worden motieven van de ander verdacht gemaakt. Bijvoorbeeld: "iedereen behalve mijn tegenstander weet " of "wat kan mijn tegenstander als student nou weten van...?"
2. Het hellend vlak (the slippery slope): hierbij wordt ten onrechte gesuggereerd dat een maatregel van kwaad tot erger leidt. Bijvoorbeeld: "als we vandaag de viagra-pil in het ziekenfondspakket plaatsen, gaan we morgen BMW's vergoeden!" 3. Drogreden van de verkeerde tegenstelling (vals dilemma): er worden twee tegengestelde opties gesuggereerd (waar er nog veel meer zijn). Bijvoorbeeld: "wat heb je liever in het ziekenfonds: viagrapillen voor macho's of thuiszorg voor oude omaatjes?" 4. Argumentum ad populum (populistische drogreden): hierbij wordt de mening van anderen als enige bewijsvoering aangebracht. Bijvoorbeeld: "iedereen is het er over eens dat..." of "duizenden lezers staan achter de denkbeelden van X, dus..." 5. Bevestigen van de consequens: de relatie tussen twee zaken wordt omgedraaid in een als... dan-redenering. Bijvoorbeeld: 1 - Als een middel helpt, dan zit het in het ziekenfonds. 2 - Het middel zit in het ziekenfonds (correcte argumenten). 3 - Dus het middel helpt (incorrecte conclusie). 6. Argumentum ad verecundiam (autoriteitsdrogreden; verecundia = bescheidenheid): hierbij wordt ten onrechte de eigen of iemand anders autoriteit aangehaald om een standpunt te ondersteunen. Bijvoorbeeld: "Als Veldman zegt dat het zo is, dan zal ze wel gelijk hebben: ze is tenslotte professor". 7. Post hoc ergo propter hoc (onjuiste oorzaak-gevolgrelatie): hierbij wordt er al te makkelijk van uitgegaan dat als een verschijnsel na een ander verschijnsel optreedt, het eerste verschijnsel de oorzaak is van de tweede. Bijvoorbeeld: "Het invoeren van het alcoholverbod tijdens koniginnenacht was succesvol, want er zijn dit jaar aanzienlijk minder ordeverstoringen geweest". (Terwijl bijvoorbeeld het feit dat het een zeer koude nacht was een meer voor de handliggende verklaring zou zijn.) 8. Secundum quid (drogreden van de overhaaste generalisatie). Op grond van slechts een enkel voorbeeld wordt een algemene conclusie aangenomen. "Frankrijk is een onveilig vakantieland, want Karel is daar vorig jaar beroofd". Voorbereiding: - Maak het klaslokaal klaar zodat er in groepen gewerkt kan worden - Bedenk hoe je de groepen wilt maken Benodigdheden: - De theorie over drogredenen - De algemene regels van de les hiervoor - Boekje voor leerlingen
5. les 5 - Afsluiting In groepjes met even aantallen wordt een discussie gevoerd over een stelling. De helft van een groepje zal over deze stelling discussiëren, terwijl de andere helft zal observeren en aantekeningen zal maken over wat er gezegd wordt. Elke leerling van de observerende helft let op één specifieke leerling. Stelling 5: Junkfood zoals patat, kroketten en pizza moet veel duurder worden. Na zeven minuten wordt er gewisseld. De observatoren discussiëren nu en de discussianten gaan observeren. Hierbij wordt een nieuwe stelling gebruikt. Stelling 6: Ouders van kinderen die spijbelen moeten een boete krijgen. Na zeven minuten krijgen de leerlingen de gelegenheid om bij hun observatie aantekeningen te schrijven over wat ze vonden van bepaalde argumenten. Na deze activiteit krijgen de leerlingen de tijd om een stukje te schrijven over wat ze van de lessenserie vonden. Dit gebeurt door het beantwoorden van een aantal open vragen: 1. Wat heb je er van geleerd? 2. Wat vond je er leuk aan? 3. Wat vond je er niet zo leuk aan? 4. Wat zijn jouw tips voor als we dit nog een keer gaan doen?
1a 1b 1c 2a 2b 2c 3a 3b 3c 4a 4b 4c
1a 1b 1c 2a 2b 2c 3a 3b 3c 4a 4b 4c