ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5701

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5225

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2015:7835

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3556

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2013:10770

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CRVB:2009:BK9140

ECLI:NL:RBAMS:2015:730

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:


ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBSGR:2008:BH4732

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 januari 2013 in de zaak tussen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

Uitspraak. Wetsverwijzingen Wet dieren, geldigheid: M en R 2015/159. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:CRVB:2017:228

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBDHA:2015:16286

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565

ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7090

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

ECLI:NL:RBSHE:2009:BK8395

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8219

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

Eiseres heeft tegen deze besluiten bij schrijven van 4 augustus 2009 en 14 September 2009 bezwaar aangetekend.

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

ECLI:NL:RBDHA:2013:14334

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBDHA:2016:15083

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSGR:2004:AQ5701 Instantie Datum uitspraak 14-07-2004 Datum publicatie 04-08-2004 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 04/24005 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht Voorlopige voorziening Mvv / begrip woonplaats. In de Vw 2000 is het begrip woonplaats niet geregeld. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de omschrijving van het begrip woonplaats in artikel 1:10 e.v. Burgerlijk Wetboek (B.W.). Volgens dit artikel bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich ter zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Onder woonstede moet worden verstaan de plaats waar iemand naar maatschappelijke opvattingen woont, zijn zaken behartigt, voor het rechtsverkeer steeds bereikbaar is, en waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel bereikt is, terug te keren. In artikel 1:11 B.W. is bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. De enkele omstandigheid van langdurig verblijf in het buitenland kan daaraan niet afdoen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal, als verzoekster eenmaal is ingereisd en zich bij haar man en kinderen heeft gevoegd, onmiskenbaar sprake zijn van samenwoning in de zin dat partijen een gemeenschappelijke huishouding voeren op het adres van referent en aldaar elkaar wederzijdse zorg en bijstand verlenen. Vanzelfsprekend kan ook daaraan niet afdoen, dat referent grote delen van het jaar vanwege zijn werkzaamheden bij een internationale organisatie tijdelijk elders in de wereld verblijft. Toewijzing verzoek in die zin dat verweerder verzoekster moet behandelen als ware zij in het bezit van een mvv. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Ars Aequi RV20040029 met annotatie van M.A.G. Reurs Uitspraak Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer UITSPRAAK

ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht Reg.nr : AWB 04/24005 BEPTDN Inzake : A, verzoekster, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te Den Haag, tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde mr. A. Mearadji, juridisch medewerker bij het kantoor van de landsadvocaat te Den Haag. I. PROCESVERLOOP 1. Verzoekster, geboren op [...] 1972, is burger van de Democratische Republiek Congo (hierna DRC). Op 20 januari 2004 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot B. Op deze aanvraag om afgifte van een visum op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is door verweerder op 9 april 2004 afwijzend beslist. Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend. 2. Bij schrijven van 21 mei 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verzoekster hier te lande toe te laten en verblijf toe te staan totdat op het bezwaarschrift is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. 3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 juli 2004. Verzoekster heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenoot van verzoekster, de heer B. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan. 2. Ingevolge artikel 72, lid 2, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt, een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens de Vw 2000. De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (Vreemdelingen-circulaire 2000 B1/1.1).

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming kan ingevolge het bepaalde in artikel 3.13 Vb 2000 in samenhang met artikel 3.14, onder a, Vb 2000 worden verleend aan de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan. Op grond van artikel 3.17 Vb 2000 dienen de vreemdeling en de hoofdpersoon voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.13 Vb 2000 samen te wonen en een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Het beleid met betrekking tot gezinshereniging en gezinsvorming met echtgeno(o)t(e) dan wel partner is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), hoofdstuk B2/2. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet voor een mvv in aanmerking komt en dat er geen aanleiding is de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Mede gelet op het verhandelde ter zitting komt het afwijzende standpunt van verweerder voort uit diens opvatting dat referent niet in Nederland woont en dat derhalve van samenwonen tussen verzoekster en referent geen sprake kan zijn zodra verzoekster zou zijn ingereisd. Dat referent niet in Nederland zou wonen baseert verweerder op de omstandigheid dat referent voor zijn werk voor de Verenigde Naties jaarlijks (zeer) langdurig in het buitenland verblijft. De gemachtigde van verweerder heeft daarbij gesteld dat geen betekenis toekomt aan het onderscheid tussen wonen en verblijven. 4. Verzoekster stelt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde mvv omdat zij, in tegenstelling tot hetgeen in het bestreden besluit gesteld wordt, met referent gaat samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding gaat voeren, waarmee zij aan alle voorwaarden van het beleid inzake gezinshereniging voldoet. Volgens haar zou uit het volgende blijken dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat haar echtgenoot (hierna: referent), die in Tanzania werkt, niet in Nederland woonachtig is. Referent staat volgens verzoekster ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie van C. Hij is volgens haar praktisch elke maand meerdere dagen in Nederland aanwezig en voert vanuit Nederland zijn huishouding en regelt al zijn zaken vanuit C. Zij heeft gesteld dat referent volgens derden, zoals banken, hypotheekverstrekkers en overheden, woonachtig is in C. Dat referent in C woont zou volgens haar tevens blijken uit de verklaring van de UNHCR van 13 april 2004 en de VN-verklaring van 17 februari 2003. De VN-verklaring noemt C als plaats van aanstelling en plaats van home leave. Verzoekster heeft een document van de VN overgelegd waarin aan referent wordt medegedeeld dat hij in verband met zijn overplaatsing van Pristina naar Kinshasa spullen mag meenemen van C naar Kinshasa en niet van Pristina naar Kinshasa. Ook heeft zij aangevoerd dat referent een visum heeft gekregen voor Kinshasa op de Kongolese Ambassade te C. Volgens verzoekster heeft verweerder aan het ontbreken van het adres van referent op de loonstrookjes van de VN ten onrechte de conclusie verbonden dat referent niet in Nederland woont, omdat het niet gebruikelijk is bij de VN om adressen op loonstrookjes te vermelden. Tevens heeft zij aangevoerd dat referent een oproepingskaart ontvangen heeft voor de Europese verkiezingen van 10 juni 2004 op zijn C'se adres en niet via de Nederlandse vertegenwoordiging in Tanzania, dat referent voor de C'se onroerendgoedbelasting niet alleen het eigenaarsgedeelte betaalt, maar ook het gebruikersgedeelte, dat hij voor zijn auto in Nederland motorrijtuigenbelasting betaalt, dat hij een Casema-abonnement heeft, dat hij een huisarts in C heeft waarvan hij rekeningen in C ontvangt en dat zijn kinderen in Nederland gedoopt zijn. Verzoekster heeft daarnaast aangevoerd dat zij recentelijk in het bezit is geweest van een zogenaamd jaarvisum, zij het dat zij Nederland na 90 dagen diende te verlaten om terug te mogen keren. Voorts heeft verzoekster er nog op gewezen dat zij reeds vijf jaar met referent gehuwd is en er twee kinderen uit het huwelijk geboren zijn die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. De kinderen moeten volgens haar hier naar school, waardoor de band tussen haar en haar kinderen onherstelbaar

beschadigd zal worden als zij geen mvv krijgt. In tegenstelling tot hetgeen verweerder gesteld heeft bestaan er volgens haar wel degelijk objectieve belemmeringen om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen nu Tanzania een high-risk area is en referent als Regional Telecoms Officer ook werkzaamheden in andere risicovolle gebieden zoals Rwanda verricht. Ter zitting is namens verzoekster voor zover relevant nog aangevoerd dat het feit dat het Nederlandse paspoort van referent is afgegeven door de ambassadeur te Kinshasa op 17 december 2002, zoals door verweerder is tegengeworpen, te verklaren is op grond van de omstandigheid dat het paspoort van referent vol gestempeld was, ingevolge waarvan een nieuw paspoort is afgegeven. Ter zitting heeft referent onweersproken (nogmaals) gesteld dat hij na zijn komst uit Suriname (in de jaren zestig) in C is gaan wonen en dat daarin nooit enige verandering is gekomen, maar dat hij inmiddels voor zijn internationale werk langdurig is het buitenland verblijft 5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 5.1 Afgifte van een mvv dan wel de toewijzing van het verzoek om een vreemdeling te behandelen als ware die in het bezit van een mvv, heeft als zodanig verstrekkende gevolgen. Dat brengt mee dat sprake moet zijn van zeer zwaarwegende omstandigheden om een dergelijke voorlopige voorziening jegens verweerder toe te wijzen. 5.2 In het bepaalde bij of krachtens de Vw 2000 is het begrip woonplaats niet geregeld. Daarom zal aansluiting worden gezocht bij de omschrijving van het begrip 'woonplaats' in art. 1:10 e.v. Burgerlijk Wetboek (B.W.): "De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt zich ter zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.. Onder "woonstede" moet worden verstaan de plaats waar iemand naar maatschappelijke opvattingen woont, zijn zaken behartigt, voor het rechtsverkeer steeds bereikbaar is, en waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel bereikt is, terug te keren (vgl. HR 21 december 2001, NJ 2002,282). In artikel 1:11 B.W. is bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. 5.3 Uitgaande van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, die niet zijn betwist, wijst alles onmiskenbaar op de uitkomst, dat referent zijn woonstede in C had en heeft en dat hij derhalve in Nederland woont. De enkele omstandigheid van langdurig verblijf in het buitenland kan daaraan niet afdoen. Bovendien wordt zijn verblijf in het buitenland ook nog eens gekenmerkt door omstandigheden van tijdelijk verblijf (zoals het verblijf in hotels). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal - als verzoekster eenmaal is ingereisd en zich bij haar man en kinderen hebben gevoegd - onmiskenbaar sprake zijn van samenwoning in de zin dat partijen een gemeenschappelijke huishouding voeren op het C'se adres van referent en aldaar elkaar wederzijdse zorg en bijstand verlenen. Vanzelfsprekend kan ook daaraan niet afdoen, dat referent grote delen van het jaar vanwege zijn werkzaamheden bij een internationale organisatie tijdelijk elders in de wereld verblijft. 6. Gelet op het voorstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen enkele twijfel bestaat dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. In de omstandigheden van het geval ligt voorts besloten een voorlopige voorziening toe te wijzen als

hierna onder Beslissing zal worden bepaald. 7. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die Verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 322,- en een wegingsfactor 1). III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-gravenhage, 1. wijst het verzoek aldus toe dat verweerder binnen uiterlijk 14 dagen na verzending van deze uitspraak is gehouden verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv en wel gedurende een periode tot 4 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar; 2. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht; 3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden; 4. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoekster betaalde griffierecht ad 136,- vergoedt. Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. M. de Graaf, griffier. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. afschrift verzonden op: