Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 3: Ruilen over de tijd (het vervolg )

Vergelijkbare documenten

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Ruilen over de tijd (havo)

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Eindexamen economie vwo II

Bruto binnenlands product

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen vwo economie 2014-I

UIT accijns en btw

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie vwo I

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein D: markt (module 3) havo 5

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

H1: Economie gaat over..

Vraag Antwoord Scores

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Economie Samenvatting M4

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Vraag Antwoord Scores

Economische conjunctuur

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Eindexamen economie vwo I

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Eindexamen economie pilot vwo I

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie havo I

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen havo economie 2013-I

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Eindexamen economie pilot havo I

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Eindexamen economie havo II

Mag ik dan nooit meer stoppen met werken?

Vraag Antwoord Scores

qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop

economie havo 2015-II

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

UIT theorie ASAD

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Eindexamen vwo economie pilot 2013-I

Eindexamen economie havo I

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-II

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Jong & Oud

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Voorbeelden geven van beslissingen die gevolgen hebben voor je toekomstige koopkracht, zoals sparen voor een brommer of lenen om een huis te kopen.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie pilot havo II

Transcriptie:

Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 3: Ruilen over de tijd (het vervolg ) Hoofdstuk 13 Zorgelijk, de kosten van de AOW (Algemene OuderdomsWet) Bij het omslagstelsel brengen de premiebetalers van nu precies zoveel geld (sociale premies) bij elkaar zodat uit deze middelen precies de uitkeringen aan de uitkeringsgerechtigden van nu kunnen worden betaald. Dus 65-plussers van nu ontvangen hun AOW-uitkering uit gelden die door de huidige premiebetalers (via het verplicht betalen van AOW-premies) bijeen zijn gebracht. Er is sprake van het concept ruilen over de tijd tussen generaties. Dus: Nu een deel van je bruto inkomen afstaan in de vorm van AOW-premie voor de AOW-uitkering van de huidige ouderen zodat je later als je zelf 65-plusser bent een AOW-uitkering mag verwachten uit de AOW-premies betaald uit het bruto inkomen van de jongere generaties na jou. Bij het kapitaaldekkingsstelsel brengen de premiebetalers van nu geld bijeen dat in een pensioenfonds wordt gestopt. Uit dit fonds ontvangen zij later een uitkering als zij zelf pensioengerechtigd zijn. Dus werknemers van nu betalen pensioenpremie aan bijvoorbeeld het ABP, die overgaat tot het uitbetalen van het bedrijfspensioen aan deze werknemers zodra ze de 65 gepasseerd zijn. Er is sprake van het concept ruilen over de tijd. Dus: Nu een deel van je bruto inkomen afstaan in de vorm van pensioenpremie zodat je later vanaf je pensioengerechtigde leeftijd zelf gespaard extra inkomen ontvangt in de vorm van een bedrijfspensioen boven op je (basis) AOW-uitkering. De AOW-premie wordt nu nog gefinancierd via een omslagstelsel. Echter door de geboortegolf in Nederland vlak na de tweede wereldoorlog zal het aantal 65-plussers (ontvangers van een AOW-uitkering) na het jaar 2010 sterk toenemen ten opzichte van het aantal premiebetalers. Ook het afnemend aantal geboorten per jaar en de toenemende levensverwachting van de Nederlanders zetten de betaalbaarheid van de AOW in de huidige vorm onder druk. Economische gevolgen van de huidige financiering van de AOW volgens het omslagstelsel en de vergrijzing bij ongewijzigd beleid. Er is sprake van vergrijzing als het percentage ouderen in de bevolking groeit. In dat geval groeit het aantal ouderen ten opzichte van het aantal jongeren in de samenleving. Om een deel van de economische gevolgen te kunnen verklaren is kennis van het begrip de wig nodig. De hoogte van het loon is een medaille met twee kanten: Het loon wordt door de werkgevers gezien als kostenpost terwijl het voor de werknemer juist koopkracht betekent. Het gat dat zit tussen de loonkosten die een werkgever voor een werknemer moet maken en het uiteindelijke nettoloon dat een werknemer op zijn bankrekening krijgt bijgeschreven wordt de wig genoemd.

Bijvoorbeeld: Loonkosten 42.000 Werkgeversaandeel sociale premies 6.000 Bruto loon 36.000 Werknemersaandeel sociale premies 9.000 Loon-/Inkomstenbelasting 3.000 Netto loon 24.000 De wig = Loonkosten Nettoloon De wig bedraagt in het voorbeeld ( 42.000 24.000 =) 18.000 Of: Wig = Sociale premies + Loon-/Inkomstenbelasting De wig bedraagt dan (( 6.000 + 9.000) + 3.000 =) 18.000 De AOW-premie is de hoogste van alle sociale premies die de werknemer betaalt. Dit heeft tenminste vier negatieve gevolgen: 1. Door het toenemend aantal AOW-ers en de hoogte van de AOW-uitkeringen liggen de premietarieven in Nederland zeer hoog. Dit kan afwenteling in de hand werken: Als de AOW-premie stijgt, daalt het netto loon van de werknemers. Vakbonden gaan hogere bruto lonen eisen om de koopkracht van de werknemers op peil te houden. Deze hogere loonkosten worden door de werkgevers doorberekend in de verkoopprijs. Vervolgens willen de vakbonden dit koopkrachtverlies weer gecompenseerd zien in hogere lonen. Een dergelijke loon-prijsspiraal zou een toenemende inflatie in de hand werken. Door toenemende inflatie zal de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven verslechteren. Nederlandse producten worden relatief duurder ten opzichte van buitenlandse producten waardoor de Nederlandse export en dus de productie en werkgelegenheid afnemen. 2. De hoge premietarieven leiden tot negatieve inspanningseffecten: Werknemers gaan minder of niet meer werken omdat het verschil tussen de hoogte van de sociale uitkeringen en het nettoloon in een aantal gevallen te klein is om een baan nog aantrekkelijk te maken. 3. De hoge premietarieven verhogen de loonkosten. * Ze maken de productiefactor arbeid duur en dus onaantrekkelijk. Dit kan leiden tot diepte-investeringen waarbij bedrijven arbeid gaan vervangen door kapitaalgoederen. * Ze stimuleren het overplaatsen van productielijnen (en dus werkgelegenheid) naar lage lonen landen. 4. De hoge premietarieven vergroten de voordelen die te behalen zijn met zwart werk. Werknemers dragen dan vaker geen sociale premies meer af van hun bruto loon. Hoge premietarieven leiden tot een hoge premiedruk. De premiedruk = sociale premies 100% bruto loon

Hieronder volgt een aantal mogelijke oplossingen: 1. Het verhogen van de AOW-premie Dit leidt tot een ongewenste hogere premiedruk. 2. Het verlagen van de AOW-uitkering Sociaal gezien onaanvaardbaar voor mensen die alleen van dit minimale staatspensioen moeten rondkomen. 3. Het verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd Werknemers moeten langer doorwerken, zodat er meer premiebetalers komen die dan minder AOW-uitkeringen bijeen hoeven te brengen. Op deze wijze neemt de premiedruk minder snel toe. 4. Het verhogen van de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen. Als meer vrouwen bereid zijn betaald werk te gaan verrichten, neemt het aantal premiebetalers toe. Op deze wijze neemt de premiedruk minder snel toe. 5. Het geleidelijk (en gedeeltelijk) overstappen van financiering via een omslagstelsel naar een kapitaaldekkingsstelsel Het bedrag van de basis AOW-uitkering voor iedereen wordt geleidelijk verlaagd terwijl de aanvulling uit bedrijfspensioenen en eigen opgebouwde financiële middelen geleidelijk moet worden verhoogd. Deze benadering legt meer verantwoordelijkheid bij de burgers aangezien ze veel eerder zelf moeten beginnen met sparen. Op dit moment wordt de AOW voor zo n 20% betaald uit belastingen. Daardoor betalen de huidige 65-plussers nu dus ook al een deel van hun eigen AOW-uitkering. De solidariteit tussen de generaties staat op het spel: hoe lang zijn de huidige premiebetalers nog bereid te betalen voor de AOW-uitkeringen van 65-plussers als het nog maar de vraag is in hoeverre ze zelf later een vergelijkbare uitkering zullen krijgen op die leeftijd. Afhankelijkheidsratio = aantal 65-plussers 100% aantal 20 65-jarigen Tot slot Pensioenfondsen die bedrijfspensioenen verzorgen zoals bijvoorbeeld het ABP (onderwijssector) en PGGM (zorgsector) zagen de waarde van hun belegde miljarden de afgelopen jaren snel teruglopen. Door de economische crisis daalden nl. de waarde van aandelen, staatsobligaties en onroerend goed in snel tempo. De dekkingsgraad van een aantal pensioenfondsen zakte daardoor onder het vereiste minimum van 105%. Een te lage dekkingsgraad kan er voor zorgen dat de pensioenfondsen over onvoldoende middelen beschikken om aan hun toekomstige verplichtingen aan alle pensioengerechtigden te kunnen voldoen. In een aantal gevallen is gekozen om de pensioenpremies van de werknemers te verhogen. Soms is ook besloten om de pensioenuitkeringen van 65-plussers tijdelijk los te koppelen van de stijging van het algemene prijspeil of algemene loonpeil of deze uitkeringen zelfs te verlagen. Ook hier wordt de belangenstrijd tussen pensioenpremiebetalers (jongere generaties) en pensioenontvangers (ouders generaties) pijnlijk duidelijk. Bij een waardevast pensioen wordt de hoogte van de uitkering gekoppeld aan de ontwikkeling van het algemene prijspeil zodat de koopkracht ervan gelijk blijft. Bij een welvaartsvast pensioen wordt de hoogte van de uitkering gekoppeld aan de ontwikkeling van het algemene loonpeil (waardoor de koopkracht ervan meestal stijgt).

Hoofdstuk 14 1 Overheidsuitgaven in 1997 Overheidsontvangsten in 1997 Overheidstekort Rente over de overheidsschuld Directe belastingontvangsten: * Loon-/inkomstenbelasting * Vennootschapsbelasting Overige overheidsuitgaven: * Ambtenarensalarissen * Elektriciteit, computers, meubels en uniformen * Aanleg en onderhoud wegen, dijken en havens * sociale uitkeringen, huursubsidie, studiefinanciering en kinderbijslag Indirecte belastingontvangsten: * BTW, accijnzen Niet-belastingontvangsten: * Aardgasbaten * Opbrengsten staatsloterij Aangezien Nederland tot en met 1998 al jaren met tekorten op de overheidsbegroting te maken had, wordt in de economische praktijk gewerkt met begrippen die uitgaan van een tekort. Overheidstekort in 1997 = Overheidsuitgaven in 1997 Overheidsontvangsten in 1997 Voor dit overheidstekort leent de Nederlandse staat geld, voornamelijk via de uitgifte van obligaties. Een tekort van bijvoorbeeld 6 miljard wordt gedekt door 12 miljoen staatsobligaties uit te geven van 500 per stuk. Degene die een nieuwe staatsobligatie koopt leent daarmee dus geld aan de staat. Gedurende de looptijd van de staatslening ontvangt de houder van de obligatie jaarlijks een vast bedrag aan rente (vast rentepercentage 500,-). Aan het einde van de looptijd koopt de staat haar obligaties terug en lost daarmee de schuld af. Een overheidstekort betekent dat de overheid (per saldo) extra overheidsschuld opbouwt. Overheidsschuld op 31-12-1997 = Overheidsschuld op 01-01-1997 + Overheidstekort in 1997 De staatsschuld van vandaag is dus opgebouwd uit alle overheidstekorten uit het verleden. Overheidsuitgaven in 2000 Overheidsontvangsten in 2000 Overheidsoverschot Directe belastingen Rente over de overheidsschuld Overige overheidsuitgaven Indirecte belastingen Niet-belastingontvangsten Overheidsoverschot in 2000 = Overheidsontvangsten in 2000 Overheidsuitgaven in 2000 Een overheidsoverschot betekent dat de overheid meer geld ontvangt dan dat ze uitgeeft, zodat ze (per saldo) kan gaan aflossen op de staatsschuld. Overheidsschuld op 31-12-2000 = Overheidsschuld op 01-01-2000 Overheidsoverschot in 2000

Of algemener: Overheidssaldo in 2013 = Overheidsontvangsten in 2013 Overheidsuitgaven in 2013 Een positief overheidssaldo betekent een overheidsoverschot en een negatief overheidssaldo betekent een overheidstekort. Overheidsschuld op 31-12-2013 = Overheidsschuld op 01-01-2013 Overheidssaldo in 2013 Volledigheidshalve vermeld ik nog graag dat de overheidsuitgaven in de tabellen van de vorige bladzijde géén aflossing op de overheidsschulden bevatten. Voor de aflossing op oude overheidsschulden gaat de overheid in principe nieuwe schulden aan. Door deze zogenoemde herfinanciering van de overheidsschulden blijft de omvang van overheidsschulden dus onveranderd. Jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Overheidsontvangsten 190 192 199 201 Overheidsuitgaven 201 195 205 (excl. aflossing) Overheidssaldo 6 + 1 +3 Overheidsschuld 350 366 370 1 januari Overheidsschuld 31 december 367 370 Alle bedragen luiden in miljarden euro s Het heffen van indirecte belastingen door de overheid leidt volgens figuur 14.1 op blz. 175 tot een afname van zowel het consumentensurplus als het producentensurplus en daarmee tot een daling van de welvaart in de huidige periode. Een gedeelte van dit welvaartsverlies (de Harberger-driehoek) valt niet ongedaan te maken. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Nu zijn er drie situaties mogelijk waarbij de overheid de belastingopbrengst in zet om een (groot) deel van het (nationale) welvaartsverlies te compenseren: 1. De volledige belastingopbrengst wordt gebruikt om inkomen te verschaffen aan de mensen met weinig of geen inkomen. Deze groep mensen kan nu meer behoeften bevredigen waardoor de (nationale) welvaart stijgt. 2. De volledige belastingopbrengst wordt gebruikt om collectieve goederen aan te schaffen waar de gehele bevolking van mee profiteert zodat de (nationale) welvaart stijgt. 3. De volledige belastingopbrengst (inclusief rente) wordt pas in een toekomstige periode besteedt door de overheid zodat de (nationale) welvaart in de toekomst stijgt. In de praktijk zal de overheid kiezen voor een combinatie van bovenstaande drie mogelijkheden.

2 Bij een overheidstekort zijn de overheidsuitgaven groter dan de overheidsontvangsten in de huidige periode. Dat betekent dat de overheid in die periode geld heeft moeten lenen waardoor de staatsschuld (per saldo) is gestegen. De overheid ruilt over de tijd / past intertemporele substitutie toe: overheidsbestedingen worden via staatsleningen naar voren gehaald in de tijd terwijl bezuinigingen op de toekomstige overheidsbestedingen / toekomstige belastingverhogingen de aflossing op en rente over de staatsschuld mogelijk moeten maken. Er zijn nu twee situatie mogelijk die de gevolgen voor de welvaart beschrijven: 1. De overheid heeft het totale overheidstekort volledig gefinancierd door geld te lenen van de binnenlandse gezinnen en bedrijven. De extra overheidsbestedingen komen nu in plaats van bestedingen door gezinnen en bedrijven waardoor de huidige (nationale) welvaart nauwelijks verandert. In de toekomst zal de overheid de belastingtarieven moeten verhogen om het geleende geld terug te kunnen betalen aan de binnenlandse gezinnen en bedrijven. De extra belastingopbrengst, geïnd bij de binnenlandse gezinnen en bedrijven, komt via de aflossing op en rente over de staatsschuld weer terecht bij binnenlandse gezinnen en bedrijven in de vorm van koopkracht waardoor de toekomstige (nationale) welvaart nauwelijks verandert. 2. De overheid heeft het totale overheidstekort volledig gefinancierd door geld te lenen van het buitenland. De extra overheidsbestedingen komen nu boven op bestedingen door gezinnen en bedrijven waardoor de huidige (nationale) welvaart toeneemt. In de toekomst zal de overheid de belastingtarieven moeten verhogen om het geleende geld inclusief rente terug te kunnen betalen aan het buitenland. De extra belastingopbrengst, geïnd bij de binnenlandse gezinnen en bedrijven, gaat via de aflossing op en rente over de staatsschuld weer naar het buitenland. Op deze wijze gaat binnenlandse koopkracht verloren waardoor de toekomstige (nationale) welvaart afneemt. In beide situaties is er sprake van welvaartsverlies door belastingheffing: de Harberger-driehoek. De economische conjunctuur in figuur 14.2 Het reële BBP is een maatstaf voor de hoeveelheid goederen en diensten die in een land in een jaar geproduceerd worden. De conjunctuurgolf is een lijn die de ontwikkeling van de economische groei / het groeipercentage van het reële BBP in de loop van de tijd laat zien. Er is sprake van hoogconjunctuur als de economie sneller groeit dan gemiddeld / als het groeipercentage van het reële BBP hoger is dan het gemiddelde groeipercentage. Er is sprake van laagconjunctuur als de economie langzamer groeit dan gemiddeld / als het groeipercentage van het reële BBP lager is dan het gemiddelde groeipercentage.

Kenmerken van laagconjunctuur Kenmerken van hoogconjunctuur 1. bestedingen en productie groeien langzamer 1. bestedingen en productie groeien sneller dan gemiddeld of dalen zelfs dan gemiddeld 2. afnemende werkgelegenheidsgroei, soms een 2. toenemende werkgelegenheidsgroei dus daling van de werkgelegenheid dus een lagere een hogere groei van de inkomens inkomensgroei of zelfs een daling van de en daardoor: inkomens en daardoor: 3. afnemende groei belastingontvangsten, soms 3. toenemende groei belastingontvangsten een absolute daling van de belastingontvangsten uit loon-/inkomstenbelasting, BTW en uit loon-/inkomstenbelasting, BTW en accijns accijns 4. een toenemend werkloosheidspercentage en 4. een afnemend werkloosheidspercentage daardoor: en daardoor: 5. meer bijstandsuitkeringen 5. minder bijstandsuitkeringen 6. conclusie: 6. conclusie: lagere overheidsontvangsten & hogere overheidsontvangsten & hogere overheidsuitgaven dus lagere overheidsuitgaven dus een stijgend overheidstekort een dalend overheidstekort of zelfs een overheidsoverschot Gevolgen van economische conjunctuur op de overheidsfinanciën In een periode van laagconjunctuur groeit de productie minder snel of krimpt deze zelfs waardoor het werkloosheidspercentage oploopt. Mensen die onvrijwillig hun baan verliezen hebben dan meestal recht op een sociale uitkering. Minder mensen met een betaalde baan leidt tot minder inkomstenbelastingontvangsten voor de overheid. Tegelijkertijd heeft de overheid meer uitgaven omdat ze meer bijstandsuitkeringen moet verstrekken. Door beide effecten neemt de kans op een (hoger) overheidstekort toe waardoor de staat nog meer geld moet bijlenen en de overheidsschuld oploopt. In een periode van hoogconjunctuur groeit de productie sneller waardoor het werkloosheidspercentage daalt. Meer mensen vinden een betaalde baan en zijn niet langer afhankelijk van een sociale uitkering. Meer mensen met een betaalde baan leidt tot meer inkomstenbelastingontvangsten voor de overheid. Tegelijkertijd heeft de overheid minder uitgaven omdat ze minder uitkeringen hoeft te verstrekken. Door beide effecten neemt de kans op een lager overheidstekort of zelfs een overheidsoverschot toe waardoor de staat minder geld hoeft bij te lenen of zelfs kan aflossen. Op die manier hoeft de overheidsschuld minder te stijgen of kan deze zelfs dalen.

Aantekeningen Economie VWO-5 onderdeel 4: Samenwerken en onderhandelen Hoofdstuk 15: 1 Het marktmechanisme In de vrije markteconomie werkt het marktmechanisme. Economische beslissingen over productie worden decentraal door individuele aanbieders genomen op basis van het streven naar winst die bij een bepaalde verkoopprijs kan worden behaald. Economische beslissingen over consumptie worden decentraal door individuele vragers genomen op basis de van afweging of het nut van het goed opweegt tegen het offer (de prijs die voor het product moet worden betaald). Er bestaat volledig vrije concurrentie tussen aanbieders onderling. Alle productiefactoren en goederen zijn particulier eigendom. De overheid grijpt niet in het proces van vraag en aanbod in maar laat het prijsmechanisme op de markt zijn werk doen. Bij het prijsmechanisme bepaalt de hoogte van de prijs hoeveel er op de markt wordt gevraagd en aangeboden door respectievelijk de consumenten en producenten. De prijzen zijn dus het richtsnoer voor de individuele beslissingen van de consumenten en producenten. Het prijsmechanisme werkt als volgt: Indien bij een gegeven prijs de vraag naar een product groter is dan het aanbod ervan (Qv Qa) zal de prijs stijgen (P ) waardoor een aantal vragers afhaakt (Qv ) en extra aanbieders naar de markt worden gelokt (Qa ). De prijs stijgt net zolang tot dat er evenwicht op de markt is waarbij vraag en aanbod gelijk aan elkaar zijn (Qv = Qa) en de evenwichtsprijs (Pe) is bereikt. Indien bij een gegeven prijs de vraag naar een product kleiner is dan het aanbod ervan (Qv Qa) zal de prijs dalen (P ) waardoor een aantal aanbieders afhaakt (Qa ) en extra vragers naar de markt worden gelokt (Qv ). De prijs daalt net zolang tot dat er evenwicht op de markt is waarbij vraag en aanbod gelijk aan elkaar zijn (Qv = Qa) en de evenwichtsprijs (Pe) is bereikt. De problemen bij het marktmechanisme / prijsmechanisme Het marktmechanisme / prijsmechanisme kent een aantal onvolkomenheden: Collectieve goederen zijn niet splitsbaar in individueel te consumeren eenheden waardoor op de markt voor deze goederen geen prijs per eenheid tot stand kan komen en ze dus niet geproduceerd worden. (Maar ook: niemand kan van gebruik van collectieve goederen worden uitgesloten. Er bestaat daardoor bij een economisch individu geen prikkel deze goederen te laten produceren.) Bijvoorbeeld: de zeedijk, landelijk bestuur en defensie. Er wordt geen rekening gehouden met externe effecten van productie. Sommige welvaartsverlagende (-verhogende) effecten van productie zitten namelijk niet in de kostprijs van het product verwerkt waardoor deze te laag (hoog) wordt vastgesteld en er dus te veel (te weinig) van wordt geconsumeerd en dus geproduceerd. Bijvoorbeeld de verkoopprijs van milieuonvriendelijke producten is te laag aangezien de kosten van de milieuschade niet bij de verkoopprijs zitten in begrepen.

2 Collectieve goederen worden in principe altijd door de overheid geleverd omdat (vrijwel) iedereen in het land er profijt van heeft. Individuele goederen worden meestal via particuliere bedrijven geleverd en sommige gevallen door de overheid, bijvoorbeeld: paspoorten (vanwege veiligheidseisen) en water (vanwege kwaliteitseisen). Er is sprake van rivaliteit als gebruik van een goed door een persoon ten koste gaat van het gebruik van dat goed door een ander. Er is sprake van non-rivaliteit als gebruik van een goed door een persoon niet ten koste gaat van het gebruik van dat goed door een ander. Er is sprake van uitsluitbaarheid als (andere) mensen van het gebruik / van het profijt van dit goed kunnen worden uitgesloten. Er is sprake van niet-uitsluitbaarheid als (andere) mensen niet van het gebruik / van het profijt van dit goed kunnen worden uitgesloten. Bij individuele goederen is sprake van zowel rivaliteit als uitsluitbaarheid. Bij collectieve goederen is sprake van zowel non-rivaliteit als niet-uitsluitbaarheid. Aangezien bij collectieve goederen niemand van het gebruik / van het profijt van het goed kan worden uitgesloten leidt dit tot meeliftgedrag. Er is sprake van meeliftgedrag wanneer iemand gebruik maakt / profijt heeft van een goed zonder mee te betalen aan de productiekosten. Dergelijke goederen worden via het marktmechanisme niet geproduceerd omdat de producent domweg niet in staat is om alle mensen die er profijt van hebben er een prijs voor te laten terwijl hij ze niet kan uitsluiten van gebruik als het goed eenmaal geproduceerd is. Echter wanneer de betalingsbereidheid van de gehele bevolking groot genoeg is, kan de overheid er voor kiezen om dit (collectieve) goed te laten produceren en de bevolking te dwingen om, via belastingheffing, hiervoor te betalen. Het democratisch budgetmechanisme Economische beslissingen worden (na voorstellen en overleg) genomen door een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging. De volksvertegenwoordiging bepaalt na democratische besluitvorming hoeveel er geproduceerd gaat worden en welke prijzen zullen gelden voor deze goederen. Er is sprake van beperkte individuele vrijheid. De stemgerechtigde is vrij zijn economische opvatting kenbaar te maken. Hij dient zich echter altijd bij de meerderheid neer te leggen. Alle productiefactoren en goederen zijn het gezamenlijke eigendom van de inwoners van het land. Bezwaren tegen het budgetmechanisme Het budgetmechanisme kent een aantal onvolkomenheden: Zijn de volksvertegenwoordigers wel voldoende in staat om een goede afweging te maken van de baten en lasten van grote overheidsinvesteringen/-projecten? Pressiegroepen zetten politieke partijen / de regering onder druk om vooral beleid uit te voeren wat in het belang van de pressiegroep en niet in het algemeen belang. 3

Het marktfalen is een situatie waarin het marktevenwicht niet alle kosten en baten van productie of consumptie weergeeft. De prijs geeft dan een verkeerd signaal omdat er sprake is van externe effecten. 1. Er is sprake van een negatief extern effect wanneer productie of consumptie door de één, de welvaart van de ander verlaagt, zonder dat dit in de kostprijs is verwerkt. Bij negatieve externe effecten zijn de maatschappelijke kosten (de kosten voor de samenleving als geheel) groter dan de private kosten van de individuele gebruikers van dit product. De verkoopbereidheid van de producenten (de minimale prijs waartegen zij hun producten wensen aan te bieden) is te laag omdat ze alleen rekening houden met de lagere private kosten in plaats van de hogere maatschappelijke kosten van productie. Daardoor komt het product te goedkoop op de markt en wordt er teveel van geproduceerd en geconsumeerd. De aantasting van het milieu door het autoverkeer is een voorbeeld. De overheid kan de consumptie en productie van dit product verminderen via het instellen of verhogen van een accijns of heffing (ecotax). De ecotax moet gelijk zijn aan het bedrag van de maatschappelijke schade. De marginale kosten voor de producent worden daardoor hoger. De aanbodlijn verschuift naar linksboven en er komt een nieuw marktevenwicht tot stand bij een hogere prijs (Pe) en kleinere hoeveelheid (Qe). Het maatschappelijke optimum (Qe ) ligt lager dan het bedrijfsoptimum (Qe). De marktprijs gaat omhoog en dat is wat de consument merkt van de heffing of accijns. Maar producenten kunnen meestal niet de gehele heffing of accijns afwentelen op de consumenten. In figuur15.3 op blz. 191 blijken de negatieve externe effecten met een bedrag ter grootte van het donkergroen gearceerde parallellogram af te nemen door het instellen van een accijns. 2. Er is sprake van een positief extern effect wanneer productie of consumptie door de één, de welvaart van de ander verhoogt, zonder dat dit in de kostprijs is verwerkt. De collectieve betalingsbereidheid van de samenleving als geheel is dan groter dan die van alle consumenten (kopers) tezamen. De overheid kan dan subsidies verstrekken om het gebruik van dit goed te stimuleren. Een subsidie verlaagt de aanschafprijs waardoor er meer producten worden gekocht. Bij positieve externe effecten zijn de maatschappelijke opbrengsten (opbrengsten voor de samenleving als geheel) groter dan de opbrengsten voor de individuele gebruikers van dit product. 4

Volgens het Coase-theorema zijn er twee mogelijkheden om via onderhandeling tot een Pareto-optimale oplossing te komen. 1. Stel: er bestaan géén wettelijke beperkingen op het veroorzaken van overlast: a. Het slachtoffer van het negatieve externe effect koopt de schade die hij lijdt af (betalingsbereidheid slachtoffer > afkoopbedrag van de veroorzaker) waardoor het negatieve effect verdwijnt. Dit is een Pareto-verbetering: het slachtoffer genereert extra surplus omdat zijn betalingbereidheid groter is dan het afkoopbedrag dat hij betaalt, terwijl de veroorzaker financieel volledig gecompenseerd wordt voor het stoppen met het veroorzaken van overlast. b. Het slachtoffer van het negatieve externe effect koopt de schade die hij lijdt niet af (betalingsbereidheid slachtoffer < afkoopbedrag van de veroorzaker) waardoor het negatieve externe effect blijft bestaan. Er komt dus geen oplossing! Dit is een Pareto-optimale situatie omdat het slachtoffer geen extra surplus kan genereren omdat hij het afkoopbedrag van de veroorzaker kennelijk te hoog vindt. Het surplus van de veroorzaker verandert niet. 2. Stel: er bestaan wél wettelijke beperkingen op het veroorzaken van overlast: a. De veroorzaker van het negatieve externe effect koopt de schade af (betalingsbereidheid veroorzaker > afkoopbedrag van het slachtoffer) waardoor er niet langer sprake is van een extern effect. Dit is een Pareto-verbetering: de veroorzaker genereert extra surplus omdat zijn betalingbereidheid groter is dan het afkoopbedrag dat hij betaalt, terwijl het slachtoffer financieel volledig gecompenseerd wordt voor het accepteren van de overlast. b. De veroorzaker van het negatieve externe effect koopt de schade niet af (betalingsbereidheid veroorzaker < afkoopbedrag van het slachtoffer) waardoor hij zijn productie moet staken en het negatieve effect verdwijnt / omdat hij liever kosten maakt om het negatieve effect zelf te laten verdwijnen. Dit is een Pareto-optimale situatie omdat de veroorzaker geen extra surplus kan genereren omdat hij het afkoopbedrag van het slachtoffer kennelijk te hoog vindt. Het surplus van het slachtoffer verandert niet. Onderhandelen kan een oplossing bieden voor het probleem van negatieve externe effecten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: Er bestaat duidelijkheid over de eigendomsrechten van betrokken partijen. De transactiekosten van de onderhandelingen moeten laag zijn. Partijen moeten over voldoende middelen beschikken om de ander af te kunnen kopen. 5

Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een ondernemingsstrategie die op lange termijn streeft naar de optimale combinatie van het economisch rendement, de gevolgen voor de mens binnen en buiten de onderneming en de effecten op het natuurlijk leefmilieu. Het gaat om de optimale combinatie van de drie p s: 1. Bij profit produceert de onderneming goederen en diensten op een zodanig winstgevende wijze dat dit een goede basis vormt de financiële continuïteit van de onderneming op lange termijn. 2. Bij people richt de onderneming zich op prestaties op sociaal-ethisch gebied: zowel goede arbeidsverhoudingen binnen het bedrijf als goede verhoudingen met de samenleving op het gebied van leefbaarheid; beperking van het gebruik van kinderarbeid en dergelijke; het creëren van gezonde arbeidsomstandigheden. 3. Bij planet richt de onderneming haar productie(-proces) op een zo milieuvriendelijk mogelijke wijze in. Spreadingcrapfasterthananeyecanblinkproductions bylsfinkcontinuinginthehotwinterof2013warningyoubuenasmuchachas: aquiestoy!especiallyforthosewhoweresoextremelydisappointedbythemissingfamouslastsentencelasttime:meaculpa