ONTWERP-BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning verandering van de inrichting

Vergelijkbare documenten
Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

in in ii mi ii mm ii ii

Inhoudsopgave 1 Besluit Aanvraag Actuele vergunningsituatie Beslissing Zienswijze Ondertekening...

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Besluit Verlenen van de omgevingsvergunning

Ontwerp besluit UV

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

Ontwerp omgevingsvergunning UV

OMGEVINGSVERGUNNING. het behandelen van een vergunningaanvraag. veranderen van een pluimveehouderij. Oranjekanaal N.Z. 50, 9441 TC Orvelte

Kennisgeving. Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend:

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

* *

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Omgevingsvergunning OV

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning OV

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

VERZONDEN 0 8 SEP 2016

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Beschikking van Burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op de op 21 juni 2016 bij hen ingekomen aanvraag van M.H.A. Eilers te Sterksel, om

Pagina 1 van 8 Registratienummer Z.62657/D

Advies lucht. Intern Advies

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

MAATWERKBESLUIT *D * D

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING VERLENEN

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

Postbus KA Eindhoven T: I:

in in miii ii inn ii i ii

V.O.F. Gunnink - Brakke. Kanaalweg TA BOVENSMILDE. Datum verzending: 27 november 2017

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Toelichting op aanvraag om omgevingsvergunning activiteit milieu. Locatie: Oosterterpweg SJ WIERINGERWERF

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Pagina 1 van 11 Registratienummer: Z / D

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij)

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING. op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 8 juni 2017 Gemeente: Bronckhorst kenmerk: 2016W0159

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

Besluit Omgevingsvergunning milieu, verandering inrichting. Sebava BV, Zuidermeerpad 4 Creil

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) datum: 31 augustus 2016 Gemeente Bronckhorst nr. 2016W0138

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking Verlenen van de omgevingsvergunning Voor het herbouwen van de pluimveestal en in het verlengde van de stal nadroging van de mest toepassen

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 27 september 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking maatwerkvoorschriften

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbeschikking AUG Meurs Motors en Vera's Honden opvang Weg en Bos DH BERGSCHENHOEK

Besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal

Postbus KA Eindhoven T: I:

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

BESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING VERLENEN

OMGEVINGSVERGUNNING. intrekking terreindeel Salt. gedeeltelijke intrekking omgevingsvergunning. Oosterhorn 4 te Farmsum

Bijlagen bij de aanvraag

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten N.V.

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Omgevingsdienst Regio Nijmegen OMGEVINGSVERGUNNING. Aanvrager Datum besluit Onderwerp

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 31 januari 2014

* * ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING nr Uitgebreide procedure

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning (milieu) datum: 1 maart 2018 Gemeente Bronckhorst nr

Bijgevoegde documenten De volgende documenten maken onderdeel uit van het besluit en zijn als gewaarmerkt stuk bijgevoegd.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Besluit Milieuneutraal veranderen. Van Peperzeel B.V, James Wattlaan 6 Lelystad

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Smurfit Kappa Solid Board BV

Ontwerpbesluit OMGEVINGSVERGUNNING. veranderen koelinstallatie. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum

ONTWERPBESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

OMGEVINGSVERGUNNING LAAN 110 TE NUNSPEET

* *

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Transcriptie:

ONTWERP-BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning verandering van de inrichting Aanvraag Datum aanvraag Datum ontwerp beschikking Datum definitieve beschikking Olo nummer Dossier nummer BAG nummer 18 april 2016 N.v.t. 12 september 2016 2255395 20160157 Gegevens aanvrager Naam aanvrager Adres Postcode en plaats Gegevens locatie Omschrijving aanvraag Adres Postcode en plaats Activiteiten Bouma B.V. De Trije Roeden 4 9233 KP Boelenslaan het veranderen van de bestaande inrichting De Trije Roeden 4 9233 KP Boelenslaan Milieu

Ontwerp-besluit Omgevingsvergunning verlenen Onderwerp Op 18 april 2016 is een aanvraag voor een gefaseerde omgevingsvergunning ontvangen van Bouma B.V. Het betreft het veranderen van een bestaande pluimveehouderij aan De Trije Roeden 4 te Boelenslaan. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 2255395. De onderhavige aanvraag betreft fase 1. Fase 2 omvat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen en zal in een later stadium worden ingediend. Besluit Wij hebben het voornemen om, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te besluiten: - dat de volgende delen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning: Aanvraagformulier van 18 april 2016 met kenmerk 2255395; Plattegrondtekening met kenmerk 2676 blad 01 met wijzigingsdatum 29-03-2016; Doorsnedetekening met kenmerk 2676 blad 02 met wijzigingsdatum 29-03-2016; Bijlage Aanvraag Omgevingsvergunning milieu gedateerd 16 april 2016. - aan deze vergunning voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in bijlage Voorschriften. - dat de voorschriften uit de hoofdstukken 1, 2, 8 en 10 behorende bij de revisievergunning van 3 januari 2011 gelden voor de verandering van de inrichting. Procedure Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Ondertekening en verzending Namens burgemeester en wethouders van Achtkarspelen, Henk Roskammer, Teamopbouwer Vergunningen Verzonden op: 12 september 2016 Rechtsmiddelen De aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken liggen vanaf 15 september 2016 ter inzage. Dit moet op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Vanaf het moment dat de stukken ter inzage liggen hebben zowel u als derden zes weken de tijd om zienswijzen over de ontwerpbeschikking in te dienen bij de gemeente Achtkarspelen, Postbus 2, 9285 ZV Buitenpost.

Inhoudsopgave Besluit... 2 Omgevingsvergunning verlenen... 2 Voorschriften... 4 1 Houden van dieren... 4 2 Geluid en trillingen... 4 Procedurele overwegingen... 4 Omgevingsvergunning op aanvraag... 4 Inhoudelijke overwegingen... 7 Inrichting... 7 Agrarische activiteiten... 8 Overige aspecten... 15 Bijlage: Begrippen... 15

Voorschriften Milieu 1 Houden van dieren 1.1 Algemeen 1.1.1 In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren in het aangegeven huisvestingssysteem aanwezig zijn: Stal Diercategorie / huisvestigingssysteem Aantal dieren 1 Vleeskuikens, E 5.10, BWL2009.14.V5 28.250 2 Vleeskuikens E 5.11 i.c.m. E 7.6, BWL2010.13.V5 en BWL2011.02.V2 27.475 3 Vleeskuikens, E 5.10, BWL2009.14.V5 33.875 Totaal 89.600 2 Geluid en trillingen 2.1 Meten en berekenen conform handleiding 2.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 2.2 Uitvoeren akoestisch onderzoek 2.2.1 Binnen 3 maanden nadat de inrichting (gedeeltelijk) in overeenstemming met de vergunning in werking is gebracht, moet de vergunninghouder, door middel van een akoestisch onderzoek (controlerapportage), aan het bevoegd gezag aantonen dat aan de geluidsvoorschriften 2.1.1 en 2.1.2 van de vergunning van 3 januari 2011 wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen deze termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd. 2.2.2 Bevoegd gezag moet vooraf worden geïnformeerd over de opzet van het onderzoek en, indien van toepassing, over de datum en het tijdstip waarop de geluidmeting(en) voor bovengenoemde rapportage plaatsvind(en). Uitsluitend na toestemming van het bevoegd gezag kan worden overgegaan tot het uitvoeren van het onderzoek. Aan de opzet van het onderzoek kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen in verband met mogelijke specifieke omstandigheden. Procedurele overwegingen Omgevingsvergunning op aanvraag Gegevens aanvrager Op 18 april 2016 is een aanvraag om een eerstefasebeschikking als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van: Bouma B.V., Jelle Heidawei 4 te Hoornsterzwaag. De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een bestaande pluimveehouderij aan De Trije Roeden 4 te Boelenslaan.

Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt aangevraagd is als volgt te omschrijven: Het herbouwen van stal 2, het plaatsen van een warmtewisselaar, het wijzigen van een stalsysteem van stal 2 en het herverdelen van het pluimvee over de stallen. Het totaal aantal dieren dat wordt gehouden wijzigt niet. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning. De aanvrager heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van de faseringsregeling van de Wabo. Gelet op het verzoek gaat de eerste fase beschikking slechts in op het veranderen van een inrichting. In de tweede fasebeschikking zal de activiteit het (ver)bouwen van een bouwwerk worden beoordeeld. De vergunning heeft betrekking op een inrichting die valt onder: artikel 2.1, tweede lid van het besluit omgevingsrecht en categorie 8 van onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht. De inrichting is daarom vergunningplichtig. Omschrijving van de aanvraag Huidige vergunningssituatie Voor de inrichting is op 3 januari 2011 een omgevingsvergunning (revisie) verleend met kenmerk 2010.08 In de aanvraag wordt gerefereerd aan een omissie in deze beschikking die wij bij brief van 28 februari 2012 hebben hersteld. Wij hebben hiermee met het beoordelen van de aanvraag rekening gehouden. Bevoegd gezag De aanvraag heeft op basis van artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, in samenhang met de onderdelen B en C van bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht, betrekking op een vergunningplichtige inrichting. Binnen de inrichting worden meer dan 40.000 stuks pluimvee gehouden (artikel 2.1, tweede lid). Wij zijn het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning verleent of (gedeeltelijk) weigert. Dat is op basis van artikel 2.4 van de Wabo en artikel 3.3 en categorie 8 uit onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Volledigheid aanvraag en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen.

Procedure (uitgebreid) en zienswijze Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. In het weekblad Actief (week 17) is kennisgegeven van de aanvraag. Advies, aanwijzing door minister, verklaring van geen bedenkingen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag niet ter advies aan een van deze bestuursorganen gezonden. In de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) is opgenomen dat deze wet aanhaakt bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvindt in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechtert. Wanneer het aanhaken van toepassing is, moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag voor de Nbw (Gedeputeerde Staten van de provincie) met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven. De aanvrager van de omgevingsvergunning is zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een activiteit invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten. Het vragen van een vvgb is niet nodig (aanhaken is niet van toepassing) wanneer al toestemming op basis van de Nbw is verkregen (Nbw-vergunning is verleend) of is gevraagd op het tijdstip waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Voor het voorgenomen project is op 6 april 2016 een Nbw-vergunning aangevraagd. Deze aanvraag voor een Nbw-vergunning was al ingediend voordat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. De Nbw haakt in dit geval niet aan bij de Wabo. Het vragen van een vvgb is niet van toepassing. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) De inrichting is op basis van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit een inrichting type C. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling rechtstreeks van toepassing zijn. In de vergunning zijn alleen voorschriften voor aspecten en activiteiten opgenomen die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling. Binnen de verandering van de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit: het in werking hebben van een stookinstallatie het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven; toepassing van emissiearme (huisvestings)systemen, waaronder een luchtwassysteem. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling: paragraaf 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; paragraaf 3.5.8 Houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven, met uitzondering van de artikelen 3.113 tot en met 3.121; hoofdstuk 1, afdelingen 2.1, 2.2 en 2.10 van hoofdstuk 2, voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, zoals voornoemd opgenomen en afdelingen 2.3 en 2.4 met betrekking tot de gehele inrichting.

De aanvraag voor een omgevingsvergunning is voor deze activiteiten aangemerkt als de melding op grond van het Activiteitenbesluit. Bij de overwegingen milieu is nader ingegaan op de concrete inhoud van de paragrafen uit het Activiteitenbesluit die van toepassing zijn. Door de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit kunnen uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften worden vastgesteld ten aanzien van deze activiteiten. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor genoemde activiteiten. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen voor deze situatie. Vormvrije m.e.r. beoordeling De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op het oprichten van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren met 89.600 dierplaatsen voor vleeskuikens. Dit leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Ondanks dat moet toch worden beoordeeld of de activiteit mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In onderhavige situatie is geen sprake van een toename van het aantal te houden dieren. Daarnaast is geen sprake van een toename van de ammoniak-, geur-, en fijn stofemissie vanuit de inrichting. De aanvraag heeft betrekking op wijzigen van een dierenverblijf waarbij een emissiearm huisvestingssysteem wordt toegepast. De activiteit heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria die betrekking hebben op: de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse; de plaats waar de activiteit plaatsvindt; de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben. Dit betekent dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Inhoudelijke overwegingen Milieu Inrichting Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Toetsing oprichten, veranderen of revisie Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij: de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.

Agrarische activiteiten Dieraantallen en (huisvestings)systemen vergund In tabel 1 is het aantal dieren weergegeven op basis van de geldende vergunning. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Tabel 1: geldende vergunning. Stal Ravcode Diercategorie/ Huisvestingssysteem Aantal dieren 1 E5.10 Vleeskuikens BWL2009.14.V5 34.600 2 E5.100 Vleeskuikens traditioneel 15.000 3 E5.10 Vleeskuikens BWL2009.14.V5 40.000 Totaal 89.600 Dieraantallen en (huisvestings)systemen aanvraag Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, is in tabel 2 weergegeven. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Tabel 2: aangevraagde vergunning. Stal Rav-code Diercategorie/ Huisvestingssysteem Aantal dieren 1 E5.10 Vleeskuikens BWL2009.14.V5 28.250 2 E 5.11 i.c.m. Vleeskuikens BWL2010.13.V5 en 27.475 E 7.6 BWL2011.02.V2 3 E5.10 Vleeskuikens BWL2009.14.V5 33.875 Totaal 89.600 Toepassing (huisvestings)systemen In de stallen worden (huisvestings)systemen toegepast waarbij is verwezen naar een systeemnummer. De uitvoering van deze (huisvestings)systemen in de stallen 1 en 2 moet overeenkomen met de beschrijving van dat huisvestingssysteem. Dit is opgenomen in artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op basis van de gegevens bij de aanvraag is vastgesteld welke huisvestingssystemen in de aanvraag zijn opgenomen. Deze systemen zijn vermeld in tabel 2. Voor de berekening van de emissies uit de dierenverblijven kan terecht van de in deze tabel opgenomen emissiefactoren worden uitgegaan. Doordat artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit een rechtstreekse werking heeft zijn voor dit onderdeel geen voorschriften in de vergunning opgenomen. BBT Algemeen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT. BBT-conclusies is een document met de conclusies over BBT, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (RIE). Het vijfde lid verwijst naar BBT-

conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de RIE. Het zevende lid verwijst naar de bestaande BREFs. Het hoofdstuk uit deze BREF s waarin de BBT-maatregelen staan (BAT hoofdstuk), geldt als BBT-conclusies, totdat nieuwe BBT-conclusies zijn vastgesteld. BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie, dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling omgevingsrecht. IPPC-installatie De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn behorende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Voor veehouderijen vallen de volgende installaties onder de werking van de RIE: meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee, meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, heeft betrekking op de realisatie van een inrichting met 89.600 dierplaatsen voor vleeskuikens. Hiermee wordt de ondergrenswaarde van 40.000 plaatsen voor vleeskuikens overschreden waardoor de installatie moet worden aangemerkt als een IPPC-installatie. Het toetsingskader wordt gevormd door de betreffende artikelen van de Wabo waarin de RIE is geïmplementeerd. BBT-documenten Bij het nemen van deze beschikking hebben wij rekening gehouden met de volgende BBT-conclusies: Categorie in bijlage 1 RIE Intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40.000 plaatsen pluimvee Primair relevante BBTconclusies/BREF BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij (BREF IV) Tevens van belang zijnde BBTconclusies/BREF BREF op- en overslag bulkgoederen (BREF ESB) BREF Energie-efficiëntie Naast de BBT-conclusies hebben wij rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht (Mor) aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken: Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij, juni 2007; Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij, juli 2007; BBT-conclusies BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij De BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij bevat de volgende aspecten. Goede landbouwpraktijken in de intensieve varkens- en pluimveehouderij Dit aspect vertaalt zich in de zin van een verplichte boekhouding, waarin onder meer water- en energieverbruik, hoeveelheid veevoer en de hoeveelheid afval en meststoffen worden bijgehouden, maar ook logboeken en noodplannen. Hiervoor gelden de registratie voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit en deze vergunning. Met betrekking tot de meststoffen gaat het hier om de voorwaarden die zijn opgenomen in het mestbeleid. Voerstrategieën voor pluimvee De uitstoot van mineralen uit mest, waar dit aspect betrekking op heeft, is geïmplementeerd in het mestbeleid en behoeft in de omgevingsvergunning geen verdere toets.

Huisvestingssystemen In de BREF zijn voor wat betreft de diercategorieën waarvoor voldoende bewezen technieken zijn ontwikkeld huisvestingssystemen beschreven welke voldoen aan het criterium BBT. De passende maatregelen tegen verontreiniging zijn voor de vergunninghouder hierbij niet alleen op het gebruik van de stallen van toepassing, maar ook op de kosten, bouwwijze, ontwerp, onderhoud en ontmanteling ervan. Hierbij spelen de emissies van ammoniak, geur, stof en geluid een rol, maar ook het energieverbruik en het afvalwater zijn afwegingscriteria. In onderhavige situatie wordt bij de vleeskuikens emissiearme huisvesting- en stalsystemen toegepast. Uit de beoordeling hierna onder het kopje BBT dierenverblijven voor ammoniak (hoofdstuk 4 Ammoniakemissie uit dierenverblijven) en BBT dierenverblijven voor zwevende deeltjes (hoofdstuk 13 Luchtkwaliteit blijkt dat de toegepaste emissiearme (huisvestings)systemen voldoen aan het criterium dat het toepassen van de BBT vereist. Water in de pluimveehouderij In de BREF worden een aantal waterbesparende maatregelen beschreven. Het gaat hierbij om gebruik van hogedrukreinigers welke zuiniger zijn bij het schoonspuiten van stallen, het ijken, controleren en onderhouden van drinkwaterinstallatie en het bijhouden van het waterverbruik. Hiervoor gelden de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Verder wordt voor het waterverbruik en de besparende maatregelen verwezen naar de toetsing zoals elders in de beoordeling van de aanvraag is opgenomen. Voor het uitrijden van afvalwater gelden eveneens de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en voor het lozen van afvalwater met meststoffen geldt het Besluit gebruik meststoffen. Energie in de pluimveehouderij In de BREF worden enkele aspecten als isolatiewaarden in stallen, ventilatiewijzen en verlichting beschreven. Voor het energieverbruik en de besparende maatregelen wordt verder verwezen naar de toetsing zoals elders in de beoordeling van de aanvraag is opgenomen. Opslag van pluimveemest op bedrijfsniveau Voor de opslag van mest wordt onderscheid gemaakt in vaste en vloeibare mest. Voor de vloeibare mest geldt dat deze in een afgedekte opslag moet worden bewaard (bijv. mestbassin of mestkelder). Voor de vaste mestopslagen geldt dat deze op een dichte vloer moet worden opgeslagen met afdekking dan wel percolaatopvang. Waar van toepassing gelden de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Behandeling van pluimveemest op bedrijfsniveau Het mestbe-/verwerken is geen verplichting vanuit de BREF en vindt binnen de inrichting niet plaats. Het uitrijden van varkens- en pluimveemest Zoals bij de voerstrategieën is aangegeven, heeft dit aspect betrekking op het mestbeleid en behoeft in de omgevingsvergunning geen verdere toets. Het uitrijden van mest is een aspect dat buiten de inrichting plaatsvindt. Voor wat betreft de emissies (ammoniak, geur, zwevende deeltjes en geluid) wordt hier volstaan met een verwijzing naar de volgende hoofdstukken waarin dit is beschouwd. BBT dierenverblijven ammoniak Toetsingskader Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan het Besluit emissiearme huisvesting landbouwhuisdieren (Besluit emissiearme huisvesting), de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.22, derde lid) en het Besluit omgevingsrecht (artikelen 5.3 en 5.4). Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden voor ammoniak opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Het principe van het besluit is dat alleen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale

emissiewaarde zijn toegestaan. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepalen of en welke maximale emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit emissiearme huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is. Wanneer op basis van dit besluit geen maximale emissiewaarde van toepassing is moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek. De Wav legt een aanvullende toets op bij IPPC-installaties (artikel 3, derde lid). Rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting en de plaatselijke milieuomstandigheden kan het nodig zijn om een strengere emissiegrenswaarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit emissiearme huisvesting landbouwhuisdieren (= het niveau van BBT-technieken) op te nemen in de omgevingsvergunning. Toetsing ammoniak op basis van het Besluit emissiearme huisvesting In tabel 3 is per diercategorie per stal de maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet. Tabel 3: huisvestingssystemen aangevraagde situatie. Emissiefactor op basis van bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en maximale emissiewaarde op basis van bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting. Diercategorie/huisvestingssysteem Stal 1 E 5.10, stal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) 2 E 5.11 stal met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag in combinatie met een warmtewisselaar (BWL 2010.13.V5) i.c.m. E 7.6, warmtewisselaar, 31% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.02.V1) 3 E 5.10, stal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) Aantal dieren Emissiefactor (kg NH3 per dierplaats per jaar) Maximale emissiewaarde (kg NH3 per dierplaats per jaar) 28.250 0,035 0.045 A 27.475 0,021 0,035 B 33.875 0,035 0,045 A Kolom maximale emissiewaarde In de stallen 1, 2 en 3 overschrijdt de emissiefactor van het huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde niet. De uitvoering van deze stallen voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT. Aanvullende toetsing ammoniak bij IPPC-installatie De aanvraag heeft geen betrekking op de uitbreiding van het aantal te houden dieren. De toegepaste technieken voldoen aan de eis van het toepassen van de BBT. De technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting of de plaatselijke milieuomstandigheden vormen geen reden een strengere emissiegrenswaarde vast te stellen voor deze IPPC-installatie. Conclusie BBT dierenverblijven De dierenverblijven voldoen voor het onderdeel ammoniak aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Er is geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Ammoniakemissie dierenverblijven Toetsingskader Voor zover het de ammoniakemissie uit dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan de Wav en de Rav.

Toetsing De dierenverblijven van onderhavige inrichting liggen niet binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Aan het gestelde in de Wav wordt voldaan. Conclusie ammoniakemissie uit dierenverblijven De ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven vormt geen reden de gevraagde vergunning gedeeltelijk te weigeren. Toetsingskader geurhinder De aanvraag is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De volgende normen voor de geurbelasting en afstandseisen zijn van toepassing: Ligging en aard geurgevoelig object Afstandseis/norm Waarde Geen onderdeel veehouderij In de bebouwde kom norm 2 OUE/m 3 }} In het buitengebied norm 8 OUE/m 3 }} In de bebouwde kom afstand gevel 50 meter In het buitengebied afstand gevel 25 meter Onderdeel veehouderij In de bebouwde kom afstand emissiepunt 100 meter In het buitengebied afstand emissiepunt 50 meter In de bebouwde kom afstand gevel 50 meter In het buitengebied afstand gevel 25 meter Toetsing geurhinder De geurhinder, die afkomstig is van de inrichting, is getoetst aan de normen voor de geurbelasting en de afstandseisen uit de Wgv. Wanneer in de gevraagde situatie aan de normen voor de geurbelasting en/of afstandseisen wordt voldaan, dan vormt geurhinder uit dierenverblijven geen weigeringsgrond voor de aanvraag. Wanneer niet aan de normen en/of afstandeisen wordt voldaan, dan mag in bepaalde gevallen de gevraagde vergunning niet worden geweigerd op grond van geurhinder uit dierenverblijven. Beoordeling dieren met geuremissiefactoren Bij diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld, moet met behulp van het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' de geurbelasting op het geurgevoelige object worden bepaald. In afwijking hiervan moet tot geurgevoelige objecten bij een andere veehouderij en objecten die op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij een vaste afstand worden aangehouden (artikel 3, tweede lid, van de Wgv). Ook moet op grond van artikel 5 van de Wgv een afstand tussen het geurgevoelige object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden; deze afstand bedraagt tenminste 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in een bebouwde kom en tenminste 25 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten een bebouwde kom. De maximale geurbelasting (norm) op een geurgevoelig object is vastgelegd in artikel 3, derde lid, van de Wgv. Een berekening van de geurbelasting met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' is bij de aanvraag gevoegd. Aanvrager verzoekt de gevraagde vergunning te verlenen met toepassing van het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Wgv. Dit houdt in dat de vergunning niet wordt geweigerd wanneer de geurbelasting niet toeneemt en per diercategorie het aantal te houden dieren niet toeneemt. Binnen de inrichting is per diercategorie geen sprake van een uitbreiding van het aantal te houden dieren. De geurbelasting neemt niet toe. Verder neemt de afstand tussen de geurgevoelige objecten

bij een andere veehouderij, die binnen de minimaal vereiste afstand liggen, en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de inrichting niet af. Hierdoor staat deze afwijking van de normen voor geurbelasting en afstand de vergunningverlening niet in de weg. Conclusie geurhinder dierenverblijven De afstanden tot en de geurbelasting op geurgevoelige objecten vormen geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Toetsingskader BBT zwevende deeltjes Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan het Besluit emissiearme huisvesting landbouwhuisdieren (Besluit emissiearme huisvesting), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.22, derde lid) en het Besluit omgevingsrecht (artikelen 5.3 en 5.4). Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen voor zwevende deeltjes (PM10) zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Het principe van het besluit is dat alleen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde zijn toegestaan. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepalen of en welke maximale emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit emissiearme huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is. Wanneer op basis van dit besluit geen maximale emissiewaarde van toepassing is moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek. Toetsing BBT zwevende deeltjes In tabel 4 is per diercategorie per stal de maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet. Tabel 4: huisvestingssystemen aangevraagde situatie. Emissiefactor op basis van de lijst met emissiefactoren fijn stof voor de veehouderij en maximale emissiewaarde op basis van bijlage 2 van het Besluit emissiearme huisvesting. Stal Diercategorie/huisvestingssysteem Aantal dieren Emissiefactor (gram PM10 per dierplaats per jaar) 1 E 5.10, stal met verwarmingssysteem met 28.250 22 Nvt warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) 2 E 5.11 stal met luchtmengsysteem voor droging 27.475 15 16 strooisellaag in combinatie met een warmtewisselaar (BWL 2010.13.V5) i.c.m. E 7.6, warmtewisselaar, 31% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.02.V1) 3 E 5.10, stal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) 33.875 22 Nvt Maximale emissiewaarde (gram PM10 per dierplaats per jaar) In stal 2 overschrijdt de emissiefactor van het huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde niet. De uitvoering van deze stal voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT. De stallen 1 en 3 zijn dierenverblijven die zijn opgericht voor 1 juli 2015. Voor deze stallen is geen maximale emissiewaarde van toepassing. De uitvoering van deze stal voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT.

Conclusie BBT zwevende deeltjes De dierenverblijven voldoen voor het onderdeel zwevende deeltjes aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Er is geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Toetsingskader Luchtkwaliteitseisen Het wettelijk kader voor de luchtkwaliteit is beschreven in de volgende documenten: Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, Wet milieubeheer); Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007; Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen); Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid, provincies en gemeenten in de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. De Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL2007) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door het bevoegd gezag als toetsingscriterium in de vergunningverlening moeten worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau aan van de kwaliteit van de buitenlucht dat niet mag worden overschreden. Het RBL is niet van toepassing op de werkplek. Dit betekent dat toetsing van de normen geschiedt buiten het terrein van de inrichting. De grenswaarden hebben betrekking op de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10), lood, koolmonoxide en benzeen Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gedefinieerd en zijn richtwaarden gegeven voor het totale gehalte in de PM10 fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. Toetsing Luchtkwaliteitseisen De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor agrarische inrichtingen hebben betrekking op zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10). De stof NO2 komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. Gezien de activiteiten van de inrichting kan worden gesteld dat geen of nauwelijks NO2 wordt uitgestoten. De andere genoemde stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en ozon) zijn niet relevant bij een agrarische inrichting. Aan de grenswaarden die voor deze stoffen zijn vastgesteld, is niet getoetst. Gezien de aard van de inrichting (veehouderij) zullen deze niet worden overschreden. Voor zwevende deeltjes zijn de volgende grenswaarden opgenomen: 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/nm 3 voor PM10, waarbij geldt dat deze maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden; jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/nm 3 voor PM10; jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/nm 3 voor PM2,5. Voor het berekenen van de concentratie van PM2,5 zijn nog niet in alle gevallen emissiefactoren bekend. Tot die tijd zal voor de beoordeling van PM2,5 worden uitgegaan van een publicatie van het Planbureau voor de leefomgeving. Op basis van een onderzoek van het RIVM ( Attainability of PM2,5 air quality standards, situation for the Netherlands in a European context, J. Matthijsen, B.A Jimmink, F.A.A.M de Leeuw en W. Smeets, Planbureau voor de Leefomgeving, Bilthoven 2009) wordt geconcludeerd dat wanneer aan de norm voor PM10 wordt voldaan, dit ook geldt voor de norm voor PM2,5.

Uitwerking met verspreidingsberekening Bij de aanvraag zijn de resultaten gevoegd van verspreidingsberekeningen conform het Nieuw Nationaal Model voor zwevende deeltjes. Deze berekeningen zijn gemaakt met het rekenmodel ISL3a. Uit toetsing van onderhavige aanvraag blijkt dat ten aanzien van de vergunde emissie fijn stof een verbetering optreedt. Conclusie Luchtkwaliteitseisen Op basis van verspreidingsberekeningen concluderen wij dat wordt voldaan aan de grenswaarden in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer voor zwevende deeltjes. Luchtkwaliteit vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Overige aspecten Energie Uit beoordeling van de bij de aanvraag gevoegde Toelichting energiebesparende maatregelen' blijkt dat de binnen de branche gebruikelijke energiebesparende maatregelen reeds zijn, dan wel worden getroffen. Het in de vergunning voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek is niet nodig. Op basis van deze toetsing kan worden geconcludeerd dat in de inrichting adequaat wordt omgegaan met energie (de BBT worden toegepast). Het aspect energie is voldoende ondervangen door de geldende vergunning. In deze veranderingsvergunning worden daarom voor dit aspect geen voorschriften gesteld, maar wordt verwezen naar de voorschriften bij de revisievergunning van 3 januari 2011. Geluid Ten opzichte van de bestaande (en ook vergunde) situatie zijn de volgende, voor de geluidemissie relevante, wijzigingen aangevraagd: De bestaande stal 2 wordt uitgebreid in de richting van de achterzijde van de inrichting. Hierdoor verplaatsen de eindgevelventilatoren. Verder wordt tussen de stallen 1 en 2 een warmtewisselaar geplaatst. Deze warmtewisselaar wordt in de richting van de woning aan De Trije Roeden 2a afgeschermd door gebouwen binnen de inrichting. Het aantal dieren dat binnen de inrichting wordt gehouden veranderd niet. ook het aantal transportbewegingen en overige geluidrelevante bronnen binnen de inrichting wijzigen niet. Het aspect geluid is voldoende ondervangen door de geldende vergunning. In deze veranderingsvergunning worden daarom voor dit aspect geen voorschriften gesteld, maar wordt verwezen naar de voorschriften bij de revisievergunning van 3 januari 2011. Om te kunnen controleren of aan de geluidsvoorschriften daadwerkelijk wordt voldaan dient binnen zes maanden na het van kracht worden van de vergunning een akoestisch rapport te worden overgelegd. Hiervoor is aan onderhavige vergunning een voorschrift verbonden. Overige aspecten De in de vergunning aangevraagde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de aspecten waterbesparing, afvalpreventie, verkeer en vervoer, bodem, bodemkwaliteit, bedrijfsafvalwater en veiligheid. Deze aspecten zijn voldoende ondervangen door de geldende vergunning. In deze veranderingsvergunning worden daarom voor deze aspecten geen voorschriften gesteld, maar wordt verwezen naar de voorschriften bij de revisievergunning van 3 januari 2011. Bijlage: Begrippen BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan

veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BREF: Referentiedocument waarin over een onderwerp o.a. de beste beschikbare technieken zijn beschreven. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEURGEVOELIG OBJECT/GEVOELIGE GEBOUWEN ACTIVITEITENBESLUIT: Afhankelijk van de geurvoorschriften worden op dit moment twee verschillende definities in het Activiteitenbesluit gehanteerd voor gevoelige objecten, namelijk: Geurgevoelig object: geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij: "Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt." Gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting Wet geluidhinder "andere geluidsgevoelige gebouwen": 1. onderwijsgebouwen; 2. ziekenhuizen en verpleeghuizen; 3. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; Delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw; WONING: Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.