Verliezen in de virtuele wereld Enkele overwegingen bij het concept internetverslaving Onderstaande bijdrage geeft een beknopt overzicht van het wetenschappelijk onderzoek naar aard, ernst en omvang van wat in de volksmond internetverslaving wordt genoemd. Aan bod komen verschillende definities en mogelijke criteria voor internetverslaving. Er wordt een vergelijking gemaakt met verslaving aan gokken en aan middelen. Duidelijk wordt welke applicaties of toepassingen in verband kunnen worden gebracht met internetverslaving, en wat de eigenschappen van het internet zijn die het medium zó verleidelijk maken dat sommige mensen vervallen in compulsief gedrag. artikelen Lieneke Spel, Tim Schoenmakers en Gert-Jan Meerkerk Foto: Herman Wouters De laatste decennia is het internetgebruik exponentieel gegroeid. Had in 1996 nog geen 5% van de Nederlandse populatie toegang tot het internet; in 2008 maakte het cbs kenbaar dat 91% van de Nederlandse bevolking tussen de 12 en 74 jaar thuis online kan gaan. Nederland behoort hiermee tot de wereldtop wat betreft internetpenetratie. In deze korte tijd is het internet niet alleen tot één van de belangrijkste media geworden voor communicatie, informatie en amusement, ook is in Nederland, en daarbuiten, de bezorgdheid gegroeid over mogelijke verslavende aspecten van het internet. Volgens de laatste cijfers van onderzoeksinstituut ivo lijdt naar schatting bijna één procent van de Nederlandse bevolking van twaalf jaar en ouder aan compulsief internetgebruik, of internetverslaving. Daarnaast melden verslavingszorginstellingen een toename van cliënten met internetverslaving (Meerkerk, Van Rooij et al., 2009). Met deze verslaving wordt bedoeld dat een persoon zo opgenomen wordt door internetgebruik en dat gebruik niet onder controle heeft, dat hij of zij andere aspecten van het leven verwaarloost. Duidelijk is dat mensen die excessief veel internetten, problemen kunnen ontwikkelen op zowel academisch, professioneel, fysiek, psychologisch als sociaal vlak (Meerkerk, 2008; Özcan & Buzlu, 2007; Williams et al., 2008; Young, 1998b). Deze mensen zijn dusdanig door het internet gegrepen en besteden zo veel tijd aan internet, dat zij activiteiten op andere belangrijke levensdomeinen verwaarlozen zoals (huis)werk en het onder- houden van sociale contacten met partner, vrienden en familie. Daarnaast kan er door excessief internetgebruik ook sprake zijn van een afname van de hoeveelheid of de kwaliteit van het slaapgedrag, het overslaan van maaltijden en een slecht bewegingspatroon. Dit kan op termijn leiden tot lichamelijke klachten (Smyth, 2007; Yang & Tung, 2007; Young, 1998b). Naar aanleiding van deze problematiek is het onderzoek naar internetverslaving de laatste tien jaar langzaam op gang gekomen. Er zijn echter nog veel vragen over wat internetverslaving nu precies is, wat de verslaving veroorzaakt en wat de gevolgen ervan zijn. In dit artikel wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur een antwoord gezocht op deze vragen, te beginnen bij de eerste. Definitie en criteria artikelen De Amerikaanse psychiater Ivan Goldberg lanceerde vijftien jaar geleden bij wijze van grap de diagnose internetverslaving in een nieuwsgroep, waarbij hij zich baseerde op de dsm-iv-criteria voor middelenafhankelijkheid (apa, 1994; http://www.psycom.net/iadcriteria. html). Tot zijn verbazing bleken vele internetgebruikers zich in de diagnose te herkennen. En hoewel de wetenschappelijke wereld zich aanvankelijk sceptisch opstelde, bleef het aantal berichten over internetverslaving in de diverse media gestaag toenemen. In de daaropvolgende jaren erkenden meer en meer gevestigde wetenschap- 628 De Psycholoog
pelijke onderzoekers in hoogstaande wetenschappelijke tijdschriften dat er daadwerkelijk mensen zijn die vervallen tot excessief en monomaan internetgebruik met navenant gevolgen, en dat dit gedrag verschillende overeenkomsten vertoont met verslavingsgedrag zoals dit ook voorkomt bij het gebruik van psychoactieve middelen (Holden, 2001; Mitchell, 2000; Orford, 2005). Er gaan inmiddels zelfs stemmen op om internetverslaving op te nemen in de nieuw te verschijnen dsm-v (Block, 2008; Pies, 2009). Ondanks deze voortschrijdende acceptatie van het fenomeen, bestaat er nog geen consensus over de definitie en diagnostische criteria en worden Meestal gaat het om gebruik van online-erotica of onlinegames er verschillende termen gehanteerd, zoals pathologisch internetgebruik, problematisch internetgebruik, internetafhankelijkheid, excessief internetgebruik en compulsief internetgebruik (Van den Eijnden et al., 2008). Gedragsstoornissen Eén probleem met het gebruik van deze termen is dat zij een verslaving aan het medium internet zelf suggereren, terwijl het nog maar zeer de vraag is of je verslaafd zou kunnen zijn aan een medium (Bell, 2007). Bovendien is duidelijk dat sommige internettoepassingen veel eerder problematisch gebruik teweeg kunnen brengen dan andere. Zowel populaire als wetenschappelijke media maken geregeld melding van verslaving aan onlinegames of onlinepornografie, maar niet van verslaving aan onlinebankieren of e-mail. Ook in een recente inventarisatie van de Nederlandse eerste- en tweedelijns(verslavings)- zorg kwam naar voren dat de meeste internetverslaafden zich melden vanwege problemen met het onder controle houden van het gebruik van online-erotica of van onlinegames (Meerkerk, Van Rooij et al., 2009). Een ander voorbeeld is dat van iemand die veel gokt en hiervoor het internet excessief of zelfs compulsief gebruikt; in zo n geval lijkt het juister te spreken van een gokverslaving (of pathologisch gokken) dan van internetverslaving. Het internet is simpelweg de plek waar hij of zij het gokgedrag uitoefent. Deze groep van excessieve internetgebruikers maakt gebruik van het internet om andere verslavingen te voeden (Griffiths, 1999; 2000b). Overigens hebben de verschillende internettoepassingen wel overeenkomstige gebruikseigenschappen die langdurig gebruik stimuleren. We komen later in het artikel hierop terug. Naast vergelijkbare effecten, rechtvaardigen ook deze overeenkomsten tot op zekere hoogte het onder één noemer brengen van de verschillende vormen van verslavend gedrag als internetverslaving. Duidelijk is echter wel dat dit niet een even eenduidig begrip is als bijvoorbeeld alcoholverslaving, of pathologisch gokken, maar een containerbegrip voor De Psycholoog 629
Hersenstructuren Analoog aan de eerder vermelde responsinhibitie en sensitisering bij een verslaving aan een psychoactief middel, zou men kunnen veronderstellen dat internetverslaafden grote moeite hebben het gebruik in te perken en gesensitiseerd zijn voor internetgerelateerde stimuli zoals de webbrowser of de internetapplicatie zelf, maar ook andere voorwerpen, omgevingen en mensen waargedragsstoornissen die zich uiten in het excessief gebruik van het internet. Wel biedt het internet nieuwe mogelijkheden om bestaande stoornissen (pathologisch gokken, seksverslaving) in stand te houden, of nieuwe stoornissen die alleen op internet kunnen bestaan, te ontwikkelen (compulsief onlinegamen). Al in 1999 stelden Young et al. (1999) dat internetverslaving een overkoepelende term is voor een scala aan gedrags- en impulscontrolestoornissen. De stoornissen zouden volgens de auteurs te categoriseren zijn in vijf subtypes: gameverslaving, cyberseksverslaving, cyberrelatieverslaving, informatieoverbelasting (bijvoorbeeld het compulsief zoeken in onlinedatabanken) en dwangmatigheid zoals dwangmatig onlinegokken. Inderdaad lijken symptomen van internetverslaving niet alleen op die van verslaving aan psychoactieve middelen, maar ook op die van impulscontrolestoornissen (zoals pathologisch gokken en kleptomanie) en obsessief-compulsieve stoornissen (zoals wasdwang en controleerdwang). Het verschil tussen een impulscontrolestoornis en een obsessief-compulsieve stoornis is dat een obsessieve stoornis een angststoornis is, gericht op handelingen om een risico op schade te vermijden (bijvoorbeeld ziek worden als je je handen niet wast), terwijl een impulsieve stoornis eerder sensatiegericht is en gericht op het vervullen van een sterk verlangen. In die zin komt internetverslaving meer overeen met een impulscontrolestoornis (Brewer & Potenza, 2008). Criteria In overeenstemming met bovengenoemde classificaties sluiten de criteria van de meest gehanteerde diagnostische instrumenten voor internetverslaving (zoals de Compulsive Internet Use Scale (Meerkerk, Van den Eijnden et al., 2009a) en de Internet Addiction Test (Young, 1998a)) aan bij de dsm-iv-criteria voor middelenafhankelijkheid en voor impulscontrolestoornissen, met name bij die voor pathologisch gokken (apa, 1994). De criteria zijn vertaald naar internetgebruik en hebben betrekking op de verschillende symptomen van internetverslaving. Centraal staan controleverlies en preoccupatie of saillantie. Het eerste wordt geoperationaliseerd als het zonder succes proberen het internetgebruik in te perken of het geregeld langer doorgaan met internetten dan voorgenomen. Het tweede als het verminderen of beëindigen van sociale, beroepsmatige of vrijetijdsbezigheden ten gunste van het internet, het voortdurend bezig zijn met internet ook wanneer men niet online is, of het doorgaan met internetten ondanks negatieve sociale, psychische of lichamelijke consequenties. Verder worden onthoudingsverschijnselen, tolerantie, stemmingsbeïnvloeding (coping), conflicten ten gevolge van het internetgebruik en het liegen om het internetgebruik te verhullen als criterium gehanteerd. De vraag blijft of er met recht gesproken kan worden van een verslaving. Vanuit de neurobiologie komen ar- gumenten om het concept verslaving aan psychoactieve middelen als syndroom te definiëren. De voornaamste symptomen van dit syndroom zijn een verminderde responsinhibitie en salience attribution. De verminderde responsinhibitie wil zeggen dat het vermogen om de impuls tot het gebruik van een psychoactief middel te weerstaan, is afgenomen. Tegelijkertijd ontwikkelt een verslaafde een overgevoeligheid (sensitisering) voor de Dezelfde neurale substraten wor- den geactiveerd als bij zucht naar verslavende middelen belonende effecten van het middel en de daarmee geassocieerde cues of stimuli. Deze cues worden hierdoor overmatig opvallend (saillant), eisen veel van iemands aandacht op en leiden spontaan, als een gewoonte, tot gebruik (Tiffany, 1990) of tot craving (Carter & Tiffany, 1999; Robinson & Berridge, 2001): een zeer sterke zucht, trek of drang het middel te gebruiken. Een belangrijke rol speelt hierbij dat psychoactieve middelen veel sterker het mesolimbische dopaminerge beloningssysteem in de hersenen stimuleren dan natuurlijke belonende gedragingen als eten, drinken en seks (Goldstein & Volkow, 2002; Shaffer et al., 2004). Internettoepassingen geven niet een dergelijke krachtige stimulatie maar bieden wel een persoon de mogelijkheid zich met minimale moeite onophoudelijk van op maat gesneden direct belonende stimuli te bedienen. Zij lijken daarmee in zekere zin op het bedienen van een fruitautomaat en nodigen uit tot repetitief gedrag. Er is veel aandacht voor de vraag in hoeverre dit ongecontroleerde repetitieve gebruik van het internet (en parallel daaraan ook pathologisch gokken) te vergelijken is met een verslaving aan een psychoactief middel. Een conceptuele vergelijking van de eerder genoemde criteria (uit de diagnostische instrumenten) voor internetverslaving maakt duidelijk dat deze teruggrijpen op een aantal onderliggende dimensies die ook bij middelenverslaving voorkomen: het verlies van controle over het gebruik van het internet met als gevolg excessief gebruik, een fixatie op het gebruik van bepaalde toepassingen met verwaarlozing van andere levensdomeinen als gevolg, het ervaren van craving om te internetten, en het gebruik van internet voor stemmingsverandering door bijvoorbeeld te vluchten in een virtuele wereld. 630 De Psycholoog
mee internetgebruik geassocieerd is. Een aantal jaar geleden bleek al dat bij een andere gedragsverslaving, namelijk pathologisch gokken, dezelfde hersenstructuren actief zijn als bij verslaving aan psychoactieve middelen (Reuter et al., 2005). Inmiddels is daar ook bewijs voor op het gebied van internetverslaving. Een fmri-studie onder onlinegameverslaafden toonde aan dat dezelfde neurale substraten die bij craving naar verslavende middelen worden geactiveerd, ook worden geactiveerd bij zucht naar gamen (Ko et al., 2009). In deze studie kregen verslaafden aan het populaire onlinespel World of Warcraft plaatjes te zien uit dat spel. In vergelijking met gezonde proefpersonen, en in vergelijking met het zien van neutrale plaatjes, riepen de World of Warcraftplaatjes zelfgerapporteerde craving op en activatie van hersengebieden die ook bij middelenverslaving aan craving gerelateerd zijn. Er blijkt dus bij onlinegameverslaafden sprake te zijn van vergelijkbare craving en neurale activiteit als bij middelenverslaafden. Het zou interessant zijn om soortgelijk onderzoek uit te voeren voor andere typen internetverslaving. Al met al lijkt er veel overeenstemming te bestaan tussen internetverslaving, gokverslaving en middelenverslaving zowel wat betreft de uiterlijke symptomen, de conceptuele dimensies als de neurobiologische hersenstructuren die bij het gedrag geactiveerd worden. Vooralsnog is het echter bij gebrek aan een goede theoretische basis en een eenduidige definitie van het concept internetverslaving verstandig terughoudend te zijn in het gelijkstellen van internetverslaving aan andere soorten verslaving. Toekomstig onderzoek zou bovenal moeten leiden tot theoretische modellen die excessief internetgebruik kunnen verklaren, en zou zich daarbij speciaal moeten richten op overeenkomsten met theorieën over middelenverslaving. Hierbij kan onderzoek naar het samengaan van gedrags- en middelenverslaving (comorbiditeit) belangrijke inzichten bieden. Zo kan het samen voorkomen van middelengebruik en excessief internetgebruik duiden op gemeenschappelijke etiologische factoren, wat overeenstemt met de eerder genoemde overeenkomsten op neurobiologisch gebied (Shaffer et al., 2004). De aantrekkingskracht van het internet Verschillende wetenschappers hebben de typische kenmerken van het internet beschreven die het gebruik ervan, voor mensen die daar gevoelig voor zijn, zo belonend maakt. In het bijzonder sommige specifieke applicaties op het internet, zoals onlinegames en onlinepornografie, blijken eigenschappen te bezitten die mensen ertoe uitnodigt er veelvuldig en langdurig gebruik van te maken. Dit gedrag lijkt in verschillende opzichten op verslavingsgedrag bij het gebruik van psychoactieve middelen en pathologisch gokken (Orford, 2005). De zogenaamde Triple a engine van Cooper (Cooper et al., 2000) en het ace-model van Young (Young et al., 1999) beschrijven dergelijke eigenschappen. Genoemd worden: Availability (beschikbaarheid), Affordability (betaalbaarheid), Anonimity (anonimiteit), Convenience (gemak) en Escape (vluchten). Het internet is alom en aldoor beschikbaar en biedt mensen op elk gewenst moment van de dag welhaast onbeperkt de mogelijkheid bepaalde behoeften onmiddellijk te vervullen. Dat kan de behoefte zijn aan sociaal contact, seksuele opwinding, aandacht en erkenning, competitieve spanning of status en prestige. Vervulling van deze behoeften zorgt voor positieve bekrachtiging (reinforcement) van het gedrag (Griffiths & Davies, 2005). Anderzijds kan toevlucht gezocht worden voor problemen in de reële wereld in een veiligere en prettigere virtuele wereld (negatieve bekrachting). Daarbij hoeft men om deze behoeften te bevredigen, slechts een geringe inspanning te leveren en zijn ook de financiële gevolgen beperkt. De anonimiteit van het internet en het ontbreken van lokale repercussies (Benschop, 1998) werken een verdere ongeremdheid in de hand. Online wordt een virtuele wereld gecreëerd waarin mensen hun gang kunnen gaan, zonder hiervan gevolgen te ondervinden in de echte wereld. Zo kan men zich een virtuele identiteit aanmeten die niet te herleiden is tot de werkelijke persoon. Sociale communicatietoepassingen van internet zoals al dan niet seksgerelateerde chatrooms, instant messaging (msn) en e-mail, zijn zeer populair. Met name personen die erg verlegen of sociaal angstig zijn, kunnen het als bijzonder positief ervaren om gemakkelijker met anderen te kunnen communiceren in een voor hen Sociaal angstigen vinden op het web de aandacht, waardering en bevestiging die ze in de echte wereld moeten ontberen sociaal veilige, controleerbare en beschermde omgeving. Hier vinden zij de aandacht, waardering en bevestiging die ze in de echte wereld moeten ontberen. Het internet biedt daarbij niet alleen ongekende mogelijkheden om nieuwe contacten te leggen, maar geeft ook aanvullende communicatiemogelijkheden voor het omgaan met bestaande relaties (Griffiths, 2000a; Young et al., 1999). Ook sociale onlinegames bieden de speler de mogelijkheid met anderen online en in real time te communiceren. Dergelijke mmorpg s (massively multiplayer online role-playing games) spelen zich af in soms realistisch aandoende virtuele werelden waarin de speler complexe opdrachten moet vervullen, alleen of met anderen in een zogenaamde guild. Het verschaffen van een beloning voor dergelijke opdrachten, in de vorm van punten, het bereiken van een hoger niveau of een De Psycholoog 631
hogere plek in een hiërarchie, maar ook in de vorm van bijbehorende status, aanzien en prestige binnen de groep, kan dit gedrag positief bekrachtigen. Het groepselement kan ook zorgen voor een sterke sociale druk om door te gaan met spelen; bijvoorbeeld doordat men anderen benadeelt wanneer men ophoudt. Bovendien is er sprake van een cumulatieve investering; het duurt lang en vraagt veel inzet om ver in een spel te komen. Deze zo langzaam opgebouwde virtuele identiteit vormt Jongeren met internet op hun slaapkamer, internetten tweemaal zoveel een kostbaar bezit dat voortdurend onderhouden moet worden en niet graag zo maar terzijde wordt geschoven. In een recent onderzoek onder schoolgaande jongeren bleek het spelen van onlinegames met anderen in een virtuele wereld het sterkst samen te hangen met compulsief internetgebruik (Van Rooij et al., 2009). Vatbaarheid Ondanks dat veel mensen het internet gebruiken, ontwikkelt maar een kleine minderheid verslavingsgedrag. Klaarblijkelijk zijn er grote verschillen in de individuele vatbaarheid om dergelijke problemen te ontwikkelen. Uit verschillende studies blijkt dat internetverslaving vaak samengaat met een laag niveau van psychosociaal welzijn en andere psychische problemen, zoals angst- en stemmingstoornissen (Black, 1999; Shapira et al., 2000). Het is denkbaar dat deze psychische problemen de persoon vatbaar maken voor het ontwikkelen van excessief internetgebruik en uiteindelijk misschien verslaving, doordat het gebruik van internet voor deze mensen, zoals eerder beschreven, bijzonder belonend is. Het is echter ook denkbaar dat deze psychische problemen juist het gevolg zijn van het verslavingsgedrag. Het één sluit het ander niet uit, al zijn er aanwijzingen uit verschillende onderzoeken dat mensen met sociale en psychische problemen een grotere kans lopen internetverslaving te ontwikkelen dan mensen zonder dergelijke problemen (Van den Eijnden, 2008; Kim et al., 2009). Een lage psychische weerbaarheid moeilijk kunnen omgaan met tegenvallers lijkt de relatie tussen psychosociale problemen en excessief internetgebruik te modereren (Van Rooij & Van den Eijnden, 2007). Bij een lage psychische weerbaarheid ontbreekt het aan adequate copingstrategieën en kan het internet worden gebruikt voor het omgaan met moeilijkheden in het leven offline. Het internet wordt dan gebruikt om op een inadequate wijze om te gaan met deze problemen door te vluchten in een virtuele werkelijkheid (Meerkerk & Van den Eijnden, 2008). Dit wordt ook wel immersie genoemd. Deze mensen vinden op het internet het respect, de vriendschap en de intimiteit die zij nodig hebben en in het offlineleven niet vinden door een laag zelfvertrouwen, een lage emotionele stabiliteit, een laag psychosociaal welzijn of een gebrek aan sociale en familiale steun (Kim et al., 2009; Ko et al., 2007; Meerkerk, Van den Eijnden et al., 2009b; Van Rooij et al., 2008). Daarnaast is in een aantal onderzoeken een negatieve relatie aangetoond tussen de kwaliteit van de ouder-kindrelatie en internetverslaving (Liu & Kuo, 2007; Park et al., 2008; Yen et al., 2007). Een verklaring kan liggen in de kwaliteit van gesprekken tussen ouders en kinderen, die bij een sterke band hoger zal zijn. Van den Eijnden et al. (2009) toonden aan dat de kans op internetverslaving kleiner is wanneer ouders begripvol en geïnteresseerd met hun kinderen over het internetgebruik praten (zie ook Park et al., 2008). Een andere verklaring is dat bij een slechte band tussen ouders en kinderen, de ouders het internetgebruik van hun kinderen minder in de gaten houden, en dat de kinderen minder goed luisteren naar regels die hen worden opgelegd. Te strikte regels met betrekking tot de tijd die kinderen op internet mogen spenderen, lijken echter averechts te werken en compulsief gebruik in de hand te werken (Van den Eijnden et al., 2009). Daarnaast is gebleken dat jongeren die internet op de slaapkamer hebben, tweemaal vaker internetten dan jongeren die dat niet hebben (Eastin et al., 2006). Internettoegang die zich beperkt tot de woonkamer zorgt ervoor dat ouders het gebruik ervan beter in de gaten kunnen houden, wat compulsief gebruik lijkt te voorkomen (Van Rooij & Van den Eijnden, 2007; Yen, 2007). Tot slot, in dit artikel hebben we ons gericht op ongezond gebruik van internet. Daarmee zijn de vele positieve effecten van internetgebruik, bijvoorbeeld op sociaal of professioneel vlak, achterwege gebleven (Özcan & Buzlu, 2007; Yang & Tung, 2007), terwijl het overgrote deel van de bevolking voornamelijk baat heeft bij het internet. Echter, voor de relatief kleine groep die serieuze problemen ondervindt door excessief internetgebruik is het belangrijk dat er voldoende kennis is over het voorkomen en behandelen van dit gedrag. Deze kennis neemt gestaag toe en steeds duidelijker wordt ook wat internetverslaving precies is: in elk geval een containerbegrip voor gedragsstoornissen die zich uiten in het excessief gebruik van het internet. Mw Msc L. Spel is stagiaire bij het i v o. Dr. T.M. Schoenmakers is als onderzoekscoördinator verbonden aan het i v o. E-mailadres: <schoenmakers@ivo.nl>. Dr. G-J. Meerkerk is als senior onderzoeker bij het i v o. Literatuur Ap a. (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th edition (d s m-iv). Washington, d c: American Psychiatric Association. Bell, V. (2007). Online information, extreme communities and internet therapy. Is the internet good for our mental health? Journal of Mental Health, 16, 445-457. 632 De Psycholoog
Benschop, A. (1998). Sociaal-psychologie van het internet. Verleidingen, dwangmatig internetgebruik en webverslaving. http://www.sociosite.org/index.php Black, D., Belsare, G. & Schlosser, S. (1999). Clinical features, psychiatric comorbidity, and health-related qualty of life in persons reporting compulsive computer use behavior. Journal of Clinical Psychiatry, 60, 839-843. Block, J.J. (2008). Issues for d s m-v. Internet addiction. American Journal of Psychiatry, 165, 306-307. Brewer, J.A. & Potenza, M.N. (2008). The neurobiology and genetics of impulse control disorders. Relationships to drug addictions. Biochemical Pharmacology, 75, 63-75. Carter, B.L. & Tiffany, S.T. (1999). Meta-analysis of cue-reactivity in addiction research. Addiction, 94, 327-340. Cooper, A., McLoughlin, I.P. & Campbell, K.M. (2000). Sexuality in cyberspace. Update for the 21st century. CyberPsychology & Behavior, 3, 521-536. Eastin, M.S., Greenberg, B.S. & Hofschire, L. (2006). Parenting the internet. Journal of Communication, 56, 486-504. Eijnden, R.J.J.M. van den, Meerkerk, G.J., Vermulst, A.A., Spijkerman, R. & Engels, R.C.M.E. (2008). Online communication, compulsive internet use, and psychological well-being among adolescents. A longitudinal study. Developmental Psychology, 44, 655-665. Eijnden, R.J.J.M. van den, Meerkerk, G.J., Vermulst, A.A., Spijkerman, R. & Engels, R.C.M.E. (2008). Online communication, compulsive internet use, and psychosocial well-being among adolescents. A longitudinal study. Developmental Psychology, 44, 655-665. Eijnden, R.J.J.M. van den, Spijkerman, R., Vermulst, A. A., Rooij, T.J. van & Engels, R.C.M.E. (2009). Compulsive internet use among adolescents. Bidirectional parent-child relationships. Journal of Abnormal Child Psychology, DOI 10.1007/s10802-009-9347-8. Goldstein, R.Z. & Volkow, N.D. (2002). Drug addiction and its underlying neurobiological basis. Neuroimaging evidence for the involvement of the frontal cortex. The American Journal of Psychiatry, 159, 1642-1652. Griffiths, M.D. (1999). Internet addiction. Internet fuels onther addictions. Student British Medical Journal, 7, 428-429. Griffiths, M.D. (2000a). Does internet and computer addiction exist? Some case study evidence. Cyberpsychology & Behavior, 3, 211-218. Griffiths, M.D. (2000b). Internet addiction time to be taken seriously? Addiction Research, 8, 413-418. Griffiths, M.D. & Davies, M.N.O. (2005). Does video game addiction exist? In J.R.J. Goldstein (Ed.), Handbook of Computer Game Studies (p. 359-369). Cambridge, m a : m i t Press. Holden, C. (2001). Behavioral addictions: do they exist? Science, 294 (5544), 980-982. Kim, J., LaRose, R. & Peng, W. (2009). Loneliness as the cause and the effect of problematic internet use. The relationship between internet use and psychological well-being. Cyberpsychology & Behavior, 12, 451-455. Ko, C.H., Liu, G., Hsiao, S., Yen, J., Yang, M., Lin, W., et al. (2009). Brain activities associated with gaming urge of online gaming addiction. Journal of Psychiatric Research, 43, 739-747. Ko, C.H., Yen, J.Y., Yen, C.F., Lin, H.C. & Yang, M.J. (2007). Factors predictive for incidence and remission of internet addiction in young adolescents. A prospective study. CyberPsychology & Behavior, 10, 545-551. Liu, C.Y. & Kuo, F.Y. (2007). A study of internet addiction through the lens of the interpersonal theory. CyberPsychology & Behavior, 10, 799-804. Meerkerk, G.J. (2008). Compulsief internetgebruik. Een beknopt overzicht. Tijdschrift voor Verslavingsproblematiek, 4, 39-50. Meerkerk, G.J. & Eijnden, R.J.J.M. van den (2008). Internet en games. In I. Franken & W. van den Brink (red.), Handboek verslaving. Utrecht: De Tijdstroom. Meerkerk, G.J., Eijnden, R.J.J.M. van den, Vermulst, A.A. & Garretsen, H.F.L. (2009a). The Compulsive Internet Use Scale (c i u s). Some psychometric properties. CyberPsychology & Behavior, 12, 1-6. Meerkerk, G.J., Eijnden, R.J.J.M. van den, Vermulst, A.A. & Garretsen, H.F.L. (2009b). The relationship between personality, psychosocial well-being and compulsive internet use: The internet as cyberprozac? Manuscript ingediend voor publicatie. Meerkerk, G.J., Rooij, A.J. van, Amadmoestar, S.S. & Schoenmakers, T. (2009). Nieuwe verslavingen in zicht. Een inventariserend onderzoek naar aard en omvang van nieuwe verslavingen in Nederland. Rotterdam: i v o. Mitchell, P. (2000). Internet addiction: Genuine diagnosis or not? Lancet, 355 (9204), 632. Orford, J. (2005). Problem gambling and other behavioural addictions (internet). London: Foresight, Government Office for Science, Department of Innovation, University and Skills. Özcan, N.K. & Buzlu, S. (2007). Internet use and its relation with the psychosocial situation for a sample of university students. CyberPsychology & Behavior, 10, 767-772. Park, S.K., Kim, J.Y. & Cho, C.B. (2008). Prevalence of internet addiction and correlations with family factors among South Korean adolescents. Adolescence, 43, 895-909. Pies, R. (2009). Should d s m-v designate Internet addiction a mental disorder? Psychiatry (Edgmont), 6 (2), 31-37. Reuter, J., Raedler, T., Rose, M., Hand, I., Glascher, J. & Buchel, C. (2005). Pathological gambling is linked to reduced activation of the mesolimbic reward system. Nature Neuroscience, 8, 147-148. Robinson, T.E. & Berridge, K.C. (2001). Incentive-sensitization and addiction. Addiction, 96, 103-114. Rooij, A.J. van, Schoenmakers, T.M., Eijnden, R.J.J.M. van den & Mheen, D. van de (2009). It s all about online gaming. Predicting adolescent compulsive internet use. Manuscript ingediend voor publicatie. Rooij, T.J. van & Eijnden, R.J.J.M. van den (2007). Monitor internet en jongeren 2006 en 2007. Ontwikkelingen in internetgebruik en de rol van opvoeding. Rotterdam: i v o. Rooij, T.J. van, Schoenmakers, T., Meerkerk, G.J. & Mheen, D. van de (2008). Monitor internet en jongeren. Videogames en nederlandse jongeren (factsheet). Rotterdam: i v o. Shaffer, H.J., LaPlante, D.A., LaBrie, R.A., Kidman, R.C., Donato, A.N. & Stanton, M.V. (2004). Toward a syndrome model of addiction. Multiple expressions, common etiology. Harvard Review of Psychiatry, 12, 367-374. Shapira, N., Goldsmith T., Keck, P. Jr., Khosla, D. & McElroy, S. (2000). Psychiatric features of individuals with problematic internet use. Journal of Affective Disorders, 57, 267-272. Smyth, Y. M. (2007). Beyond self-selection in video game play. An experimental examination of the consequences of massively multiplayer online role-playing game play. CyberPsychology & Behavior, 10, 717-721. Tiffany, S. T. (1990). A cognitive model of drug urges and drug-use behavior. Role of automatic and nonautomatic processes. Psychological Review, 97, 147-168. Williams, D., Yee, N. & Caplan, S. E. (2008). Who plays, how much, and why? Debunking the stereotypical gamer profile. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 993-1018. Yang, S. C. & Tung, C. J. (2007). Comparison of internet addicts and non-addicts in Taiwanese high school. Computers in Human Behavior, 23, 79-96. Yen, J.Y., Yen, C.F., Chen, C.C., Chen, S.H. & Ko, C.H. (2007). Family factors of internet addiction and substance use experience in Taiwanese adolescents. CyberPsychology & Behavior, 10, 323329. Young, K.S. (1998a). Caught in the Net. How to Recognize Internet Addiction and a Winning Strategy for Recovery. New York, n y: John Wiley & Sons, Inc. Young, K.S. (1998b). Internet addiction. The emergence of a new clinical disorder. CyberPsychology & Behavior, 1, 237-244. Young, K.S., Pistner, M., O Mara, J. & Buchanan, J. (1999). Cyber disorders. The mental health concern for the new millennium. CyberPsychology & Behavior, 2, 475-479. Lost in the virtual world. Some considerations on the topic of internet addiction L. Spel, T.M. Schoenmakers, G-J. Meerkerk In this article scientific papers on internet addiction are reviewed. Different criteria for internet addiction and various views on this behavioral disorder are discussed. We focus on the similarities between symptoms of internet addiction and symptoms of substance dependence, pathological gambling and impulse-control disorders. Further, it will be clarified which internet applications are mostly associated with internet addiction and which characteristics of the internet contribute to the attractiveness and addictive potential of internet applications. Finally, we discuss some factors that contribute to the vulnerability for developing internet addiction. summary De Psycholoog 633