OPDRACHT 1: Stappenplan opstellen voor het lezen van spectrogrammen. NODIG: Bijgeleverde spectrogrammen (zie bijlage), potloden, schaar, plakband. 1) Bekijk spectrogram 1. Denk niet aan wat er gezegd wordt, maar identificeer minimaal drie in het oog springende patronen in het spectrogram. 2) Het gezegde is onderaan de pagina afgedrukt. Als je eenmaal weet wat er gezegd wordt, zie je zoveel meer! Segmenteer nu het spectrogram, dat wil zeggen: zet strepen tussen de klanken. 3) Kies met behulp van de transcriptie nog 3 patronen in het spectrogram. Deze vond je misschien in eerste instantie niet enorm opvallend, maar helpen wel bij het lezen van het spectrogram. Probeer nu de andere spectrogrammen te lezen. spectrogram1: "Zij wil altijd het naadje van de kous weten" spectrogram2: In willekeurige volgorde de woorden: aap, koe, kaas, appel, tafel, spiegel, fiets, sinaasappel, gieter, bad, boekje, poes spectrogram3: In willekeure volgorden de woorden: trillers, plosieven, klinkers, nasalen, lateralen, fricatieven, approximanten, kloppers
OPDRACHT 2: plaats van articulatie herkennen uit het spectrogram. NODIG: spectrogrammen (zie bijlage), lijm/plakband, stift, papier 1) Vul de onderstaande matrix in met IPA-symbolen voor de betreffende klanken. Geef 1 klank per cel en vul de [w] nog even nergens in. stemloze plosief stemhebbende fricatief approximant klinker lippen (bilabilaal, labio-dentaal) voorin de mond (alveolair, palataal) achterin de mond (velair, uvulair) 2) Zoek het juiste spectrogram bij elke klank in de matrix. 3) Maak de matrix nog eens, maar nu met de spectrogrammen. Hou dezelfde indeling aan als in de matrix hieronder en schrijf bij elk spectrogram het bijbehorende IPA-symbool. Geef ook op aparte vellen de rij- en kolomnamen. 4) Bekijk de plaatjes goed. Zet onder elke kolom van de spectrogrammenmatrix wat het algemene kenmerk is van de betreffende plaats van articulatie. (Eventueel: Zet naast elke rij in de spectrogrammenmatrix wat het algemene kenmerk is van de betreffende manier van articulatie.) 5) Waar plaats je de [w] op grond van akoestische kenmerken? Plak 'm d'r maar bij.
OPDRACHT 3: Mannen en vrouwen verschillen! NODIG: Een groot vel en een stift. Géén bijlage. 1) Lees deze tentamenvraag over klinkerdriehoeken van mannen en vrouwen en bekijk het gegeven (incorrecte!) antwoord. Vraag: Hieronder staan 2 klinkerdriehoeken. De ene geeft de klinkers van Nederlandse mannen weer, de andere de klinkers van Nederlandse vrouwen. Welke klinkerdriehoek hoort bij welk geslacht? Wat is het verschil tussen de klinkerdriehoeken van mannen en vrouwen en welke verklaring kun je geven voor dit verschil? (fout!) Antwoord: De linker driehoek hoort bij Nederlands vrouwen, de rechter bij Nederlandse mannen. Mannen hebben langere stembanden dan vrouwen. Daarom zijn alle frequenties lager. 2) Welke redenatiefout wordt gemaakt in het incorrecte antwoord? 3) Wat is het correcte antwoord op deze tentamenvraag? 4) Maak een nakijkmodel voor deze tentamenvraag. De tentamenvraag bevat eigenlijk drie subvragen. Het nakijkmodel bestaat dus uit minimaal drie korte punten die een correct antwoord moet bevatten. Schrijf ze kort op voor de presentatie. 6) Maak een schematische tekening van het menselijk spraakapparaat waarmee je de redenatiefout van het incorrecte antwoord voor eens en altijd uit de wereld kunt helpen.
OPDRACHT 4: Verklaar de vorm van de klinkerruimte NODIG: ruitjespapier, Lineaal, potlood, stift. Géén bijlage. Hieronder zie je de klinkerdriehoek van Nederlandse mannen en vrouwen. 1) Trek een lijn van de [i] naar de [u], van de [u] naar de [a] en van de [a] weer naar de [i]. Nu zie je extra goed waarom de diagrammen die de 1e en 2e formant van klinkers weergeven 'klinkerdriehoeken' worden genoemd. Maar je ziet ook dat de bovenkant van de driehoek niet recht loopt. Beide eigenschappen van de klinkerdriehoek gaan jullie onderzoeken. 2) Met welke articulatorische dimensie correspondeert de F1? En met welke articulatorische dimensie correspondeert de F2? 3) Je ziet dat zowel voor Nederlandse mannen als Nederlandse vrouwen de F1 van de de /i/ iets lager is dan de F1 van de /u/. Welke articulatorische verklaring moet hier wel aan ten grondslag liggen? 4) Hoe zou je een klinker kunnen produceren met de F1 van de [a] en de F2 van de [i] (de klinker linksonder in het vierkant)? Waarom zijn er geen klinkers linkonder in het vierkant? 5) En hoe zou je een klinker kunnen produceren met de F1 van de [a] en de F2 van de [u] (de klinker rechtsonder in het vierkant). 6) Wat voor natuurkundige onmogelijkheid komen we tegen in klinkers met de F1 van de [a] en de F2 van de [u]? Waarom zijn er geen klinkers rechtsonder in het vierkant?
Opdracht 5: Hoe stemhebbend zijn de Nederlandse stemhebbende plosieven? NODIG: figuren van Nederlandse plosieven, ruitjespapier, Lineaal, potlood, rekenmachine 1) Het Nederlands heeft drie stemhebbende plosieven (en dan laten we de gepalataliseerde plosief [d j ] even zitten). In het vorige college hebben we besproken dat die plosieven niet allemaal even stemhebbend zijn. In deze opdracht ga je dat nader onderzoeken. 2) In de bijgeleverde golfvormen en spectrogrammen zie je voorbeelden van de drie stemhebbende plosieven. Elk blad bevat drie keer dezelfde plosief gevolgd door een [a]. 3) Aan welke eigenschap van de golfvorm zie je de stemhebbendheid? En aan welke eigenschap van het spectrogram? 4) Ga je de golfvorm of het spectrogram meten om te bepalen hoe stemhebbend elke plosief is? Markeer je metingen in elk figuur. 5) Voer de metingen uit en zet ze in een overzichtelijke tabel. 6) Zet de metingen vervolgens om in een mooie grafiek. Zet de metingen van elke plosief bij elkaar, maar zorg ook dat de vergelijking tussen de plosieven goed te maken is. Hiervoor kun je gemiddelden uitrekenen, of medianen, maar je kunt ook de 'ruwe waarden' gebruiken. Deze figuur gebruik je voor de presentatie van je resultaten, ter ondersteuning van je conclusie. 7) Wat is je conclusie?
OPDRACHT 6 : Vermaak de Zuid-Nederlandse plosieven tot Oost-Nederlandse plosieven NODIG: Figuren van de Zuid-Nederlandse plosieven (zie bijlage), schaar, lijm/plakband, potlood 1) Het Nederlands zoals gesproken in bijvoorbeeld Limburg of Brabant maakt een duidelijk contrast tussen stemhebbende en stemloze plosieven. Ook in Groningen en Twente maakt men een duidelijk contrast, maar dit wordt op een andere manier gerealiseerd. Ze lijken daarmee eigenlijk meer op Engelsen! 2) Hoe realiseren sprekers uit Groningen en Twente de stemloze en stemhebbende plosieven? De stemhebbende plosieven worden... De stemloze plosieven worden... 3) Hoe verschillen de Saksische stemhebbende plosieven akoestisch van wat sprekers van andere varianten van het Nederlands doen? Wat is er anders in golfvorm en spectrogram? 4) Hoe verschillen de Saksische stemloze plosieven akoestisch van wat sprekers van andere varianten van het Nederlands doen? Wat is er anders in golfvorm en spectrogram? 5) De spectrogrammen en golfvormen die je hebt gekregen zijn van de Zuid-Nederlandse [p] en [b]. 6) Op basis van de golfvormen en spectrogrammen van de Zuid-Nederlandse [p] en [b] ga je de Oost-Nederlandse realisaties maken. Je kunt: -Een stuk geluid stil maken door er wit papier op te plakken. -Een stuk stilte invoegen door de figuur te verknippen en er wit papier tussen te plakken.