Monitor jeugdwerkloosheid 2010

Vergelijkbare documenten
Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Achtergronddocument bij fact sheet Jeugdwerkloosheid 2012

Jeugdwerkloosheid Nieuw-West

jeugdwerkloosheid Oost Definities Fact sheet augustus 2014

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

jeugdwerkloosheid 64% werklozen volgt opleiding 800 jongeren geregistreerd als werkloze

jeugdwerkloosheid Zuid Definities Fact sheet augustus 2014

Achtergronddocument bij fact sheet jeugdwerkloosheid 2014

Jeugdwerkloosheid. achtergronddocument

Monitor jeugdwerkloosheid over. Achtergrondrapportage bij de factsheet Jeugdwerkloosheid. Onderzoek, Informatie en Statistiek

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV

Noordse jongeren op de arbeidsmarkt

Monitor jeugdwerkloosheid over. Achtergrondrapportage bij de factsheet Jeugdwerkloosheid. Onderzoek, Informatie en Statistiek

Factsheet Jongeren buiten beeld 2013

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Jongeren op de arbeidsmarkt

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV.

Werkloosheid 50-plussers

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV WERKbedrijf.

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Meerdere keren zonder werk

Langdurige werkloosheid in Nederland

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Jongeren buiten beeld 2013

Herintreders op de arbeidsmarkt

Participatie in arbeid

10. Veel ouderen in de bijstand

Niet-werkende werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Migratieachtergrond van werkzoekenden naar regio, beroep en opleidingsniveau, 2017 pilot Barometer culturele diversiteit

Centraal Bureau voor de Statistiek

Niet-werkende werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

Jongeren in Rotterdam en Nederland, 2007 en Vinodh Lalta, CBS-CvB

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Bijlage 1 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie jongeren

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

Werkloosheid Amsterdam

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Ouders op de arbeidsmarkt

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

Tweemeting Uitstroomdoelstelling re-integratieondersteuning Voorlopige cijfers 2006 en eerste halfjaar 2007

Eindrapport Sluitende aanpak 2006 (gemeentedomein) Uitstroom en begeleiding naar werk van bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden

8. Werken en werkloos zijn

Potentiële Voortijdig Schoolverlaters in Nederland Toelichting bij de tabellen

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid neemt verder toe. Stijging 10 duizend per maand in afgelopen halfjaar

Persbericht. Niet-westerse allochtonen tweemaal zo vaak een uitkering. Centraal Bureau voor de Statistiek

12. Vaak een uitkering

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 3e kwartaal 2009

Arbeidsmarkt MRA in 2014 in beeld

Factsheets. Voortijdig Schoolverlaten

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Studenten aan lerarenopleidingen

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Staan werklozen ingeschreven als niet-werkende werkzoekenden? Sylvia de Vries, Sabine Lucassen, Johan van der Valk (CBS) en Anske Bouman (CWI)

Persbericht. Werkloosheid blijft dalen in januari Centraal Bureau voor de Statistiek. Trend werkloosheid blijft dalend

Participatiepotentieel aandachtswijken 2006 Maatwerktabellen Raad voor Werk en Inkomen Centrum voor Beleidsstatistiek

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Potentiële Voortijdig Schoolverlaters in Nederland Toelichting bij de tabellen

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Arbeidsparticipatie icipatie Almere 2006

Eindrapport Sluitende aanpak 2005 (gemeentedomein)

Achterblijvers in de bijstand

Persbericht. Arbeidsmarkt ook in 2001 gunstig. Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen nauwelijks toegenomen in 2005

Persbericht. Werkloosheid stijgt verder. Centraal Bureau voor de Statistiek

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Maart 2013

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

FORUM Factsheet Jeugdwerkloosheid,

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam. Mei amsterdam economic board

Langs de zijlijn, hoe verder? Herziene versie. Cijferonderzoek Sluitende Aanpak Centrum voor Beleidsstatistiek 05001

Onderwijs in cijfers 2016

Duizenden werkloze jongeren buiten bereik arbeidsmarktbeleid

Kwartaalrapportage 1/08

Jongeren die niet meer leren, maar ook niet werken

Voortijdig schoolverlaten 0c het voortgezet et onderwijs in

Toelichting bij _Arbeidsmarktaanbod_studierichting_onderwijssoort_regio.csv

5. Onderwijs en schoolkleur

Persbericht. Werkloosheid hoger na jaar van daling. Centraal Bureau voor de Statistiek. Daling werkloosheid hapert

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2013

Transcriptie:

Monitor jeugdwerkloosheid 2010 Amsterdamse jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt definitief Projectnummer: 11066 In opdracht van: DMO en DWI drs. Idske de Jong drs. Carine van Oosteren Oudezijds Voorburgwal 300 Postbus 658 1012 GL Amsterdam 1000 AR Amsterdam Telefoon 020 251 0421 Fax 020 251 0444 i.jong@os.amsterdam.nl www.os.amsterdam.nl Amsterdam, januari 2012

2

Inhoud Samenvatting 5 Conclusie 11 Inleiding 13 Deel 1 Situatie Amsterdamse jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt 17 1 Definities (jeugd)werkloosheid 19 1.1 Twee definities van (jeugd)werkloosheid 19 1.2 Verschil en overlap tussen definities 20 2 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid 23 2.1 In 2010: 127.318 Amsterdamse jongeren van 15-26 jaar 23 2.2 Stappen naar beeld Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid 25 2.3 Basisbeeld voornaamste bezigheid Amsterdamse jongeren 26 2.4 Werkloze beroepsbevolking of werkloze bevolking? 27 2.5 Amsterdam doet het redelijk goed ten opzichte Nederland andere grote steden 27 3 Jeugdwerkloosheid onder verschillende groepen 29 3.1 Startkwalificatie 29 3.2 Leeftijd 30 3.3 Geslacht 32 3.4 Herkomst 33 3.5 Leeftijd vestiging in Amsterdam 35 Deel 2 Verdieping niet actieve en werkloze jongeren 39 4 Werkloos (en eventueel in opleiding) 41 4.1 Niet-westerse allochtone relatief vaak werkloos 42 4.2 Laag opgeleide autochtone jongeren die in de stad zijn opgegroeid relatief vaak werkloos 44 5 Geregistreerde werkloosheid 47 5.1 Overlap DWI en UWV 47 5.2 Antilliaanse en Surinaamse jongeren relatief vaak werkloos 47 5.3 Welke groepen bij DWI en welke bij het UWV? 49 5.4 Ruim 1.000 jongeren met WW 50 5.5 Werkzame beroepsbevolking en geregistreerde werkloosheid 51 3

6 Niet niet aan het werk 53 6.1 Ruim 2.200 jongeren met een wajong-uitkering 53 6.2 Veel niet actieve jongeren hebben geen startkwalificatie 54 6.3 Zes groepen werkloze en niet actieve jongeren 56 6.4 Waarom niet actief? 58 7 Jongeren in de bijstand 59 7.1 In totaal 3.223 jongeren met een bijstandsuitkering 59 7.2 Wie keren terug in de bijstand na uitstroom? 62 7.3 Bijstandsjongeren gemiddeld 1,8 keer in de bijstand 63 7.4 Jongeren ontvangen gemiddeld 6,5 maanden dienstverlening van DWI 64 7.5 Aantal begeleidingsperiode UWV vrijwel gelijk aan DWI 65 8 Onderwijscarrière geregistreerde werkloze jongeren 67 8.1 Geregistreerde werklozen waren vaak voortijdig schoolverlater 67 8.2 Geregistreerde werklozen wisselen meer van status dan andere jongeren 68 Deel 3 Actieve jongeren 71 9 Aan het werk en 73 9.1 Een meerderheid werkt 33 uur of meer per week 73 9.2 Ruim een kwart van de werkende jongeren heeft geen startkwalificatie 76 9.3 Jonge mannen vaker dan jonge vrouwen werkend 76 10 In onderwijs en aan het werk 79 10.1 Autochtone jongeren hebben vaker dan allochtone jongeren een baan naast hun opleiding 80 10.2 Meerderheid werkt 12-24 uur naast opleiding 80 11 In onderwijs 83 11.1 Opleidingsniveau stijgt 83 11.2 Jongeren in het voortgezet onderwijs 85 11.3 Jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs 86 11.4 Jongeren in het hoger onderwijs 88 11.5 Zestig procent van de onderwijsvolgende jongeren heeft een startkwalificatie 89 Bijlage 1 Aanvullende gegevens bij hoofdstuk 4 91 Niet-werkende werkzoekende jongeren 91 Bijlage 2 Aanvullende tabellen bij hoofdstuk 11 95 4

Samenvatting Amsterdam is een aantrekkelijke stad voor jongeren. Zeventien procent van de Amsterdammers is tussen de 15 en 26 jaar oud, dit is relatief veel ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde (14%). Met veel jongeren gaat het heel goed op de arbeidsmarkt of in het onderwijs, zij zijn zeer kansrijk omdat ze een goede opleiding volgen of al voltooid hebben. Met andere jongeren gaat het minder goed op de arbeidsmarkt, zij zijn bijvoorbeeld werkloos. Om beter inzicht te krijgen in de stand en ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid in Amsterdam is deze laatste groep nader onderzocht. (O+S) heeft in samenwerking met de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en de Dienst Werk en Inkomen (DWI) de beschikbare informatie geanalyseerd om de positie van jongeren op de (Amsterdamse) arbeidsmarkt zo helder mogelijk in beeld te brengen. Alle jongeren van 15 tot en met 26 jaar zijn ingedeeld in groepen op basis van hun voornaamste bezigheid. Het onderzoek is opgezet als een monitor zodat (delen ervan) op jaarbasis geactualiseerd kunnen worden. Deze meting gaat over 2010. In de rapportage zijn het totale aantal jongeren, het aantal jongeren in het onderwijs en de geregistreerde werkloosheid overgenomen uit bestaande registraties 1. De andere cijfers over werkende jongeren en de niet actieve jongeren zijn zo nauwkeurig mogelijk geschat op basis van enquêtegegevens 2. Amsterdamse jongeren in beeld Op 1 januari 2010 zijn er 127.318 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam. Het aantal 15 tot en met 17 jarigen is vrij constant. De stad trekt veelal jonge autochtone jongeren die rond hun 18 e in de stad komen wonen om te studeren. Vanaf de leeftijd van 18 jaar neemt het aantal jongeren in de stad dan ook snel toe. Hierbij valt op dat er meer jonge vrouwen dan jonge mannen naar de stad zijn toekomen. Verder is een groot deel van de jongeren die naar de stad toekomen van autochtone herkomst. Dit zorgt ervoor dat de samenstelling van de populatie die in de stad opgroeit anders is dan de populatie die vanaf ongeveer 18 jaar in de stad woont (zie figuur 1). 1 Het totale aantal jongeren komt uit de gemeentelijke basisadministraties (GBA), de onderwijscijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de geregistreerde werkloosheid is afkomst van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Dienst Werk en Inkomen (DWI) 2 Regionale Enquête Beroepsbevolking van (O+S). 5

Figuur 1 Aantal Amsterdamse jongeren naar leeftijd, herkomst en geslacht, 2010 aantal 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 niet-westers allochtoon meisje niet-westers allochtoon - jongen westers allochtoon - meisje westers allochtoon - jongen autochtoon - meisje autochtoon - jongen 0 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 De Amsterdamse jongeren zijn op basis van hun voornaamste bezigheid verdeeld in de volgende groepen: 1. in opleiding; 2. aan het werk voor minimaal 12 uur per week; 3. aan het werk en ; 4. werkloos en in opleiding; 5. werkloos en niet 6. niet ook niet werkend. De laatste groep zoekt niet actief naar een baan of is niet beschikbaar voor een baan en geldt daarom niet als werkloos. De grootste groepen jongeren zijn: in opleiding (34%), werkend en (29%) en werkend en in opleiding (19%). De verschillende groepen worden in deze samenvatting achtereenvolgens besproken (zie tabel 2). Tabel 2 Amsterdamse jongeren naar voornaamste activiteit, 2010 (aantallen en procenten) werkloze opleiding werk beroepsbevolking beroepsbevolking abs. % 1 in opleiding ja nee nee nee 42.955 34 2 aan het werk ja ja nee ja 23.768 19 3 aan het werk en nee ja nee ja 37.358 29 4 werkloos en in opleiding ja nee ja ja 5.505 4 5 werkloos, nee nee ja ja 4.747 4 6 niet niet werkend, overig nee nee nee nee 12.985 10 totaal 127.318 100 1. Jongeren in opleiding: 34% Er zijn in Amsterdam 72.228 15-26 jarigen jongeren die in Amsterdam wonen en een opleiding volgen. Een derde (34%) behoort tot de groep in opleiding, dit zijn in totaal 42.955 jongeren (zie tabel 2). Zij volgen een opleiding en hebben geen baan van minimaal 12 uur en zoeken ook niet naar zo n baan. Een meerderheid van de jongeren in opleiding (56%) gaat naar een hogeschool of universiteit. Bijna een kwart volgt een middelbare beroepsopleiding (23%) en een vijfde 6

(21%) gaat naar het voortgezet onderwijs. Jongeren tot en met 22 jaar zijn veel vaker in opleiding dan jongeren van 23 jaar en ouder. De jongste groep omvat ook de omvangrijke instroom van studenten van buiten Amsterdam, die rond hun 18 e in Amsterdam komen wonen. Jonge vrouwen volgen vaker onderwijs dan jonge mannen. Het opleidingsniveau van de Amsterdamse jongeren is de afgelopen jaren toegenomen. Ongeveer zestig procent van alle jongeren in het onderwijs heeft een startkwalificatie. Dit is een diploma op minimaal middelbaar beroepsonderwijs op niveau 2. Jongeren zonder startkwalificatie zitten, in lijn met de verwachting, vaker op school dan jongeren met een startkwalificatie. 2. Jongeren werkend en in opleiding: 19% Bijna een vijfde van alle jongeren (19%) is werkt. Deze jongeren werken minimaal 12 uur per week naast hun opleiding. Dit zijn 23.768 jongeren (zie tabel 2). Zij werken meestal tussen de 12 en 24 uur (78%). Veertien procent werkt meer dan 24 uur per week en 7% werkt een sterk wisselend aantal uren. Van de jongeren die in opleiding zijn en werken heeft 63% een startkwalificatie. Jonge mannen combineren hun opleiding iets vaker dan jonge vrouwen met een baan. Niet-westerse allochtone jongeren en autochtone jongeren hebben ongeveer even vaak een baan naast hun opleiding maar de allochtone jongeren hebben doorgaans een bijbaan van minder dan 12 uur per week. Het vinden van een baan van 12 uur of meer, waar een deel wel actief naar zoekt, blijkt vooral voor allochtonen jongeren moeilijker. 3. Werkende jongeren, : 29% In deze worden alleen jongeren geteld die een baan hebben van minimaal twaalf uur per week. Van alle Amsterdamse jongeren van 15 tot en met 26 jaar is 29% werkend en niet in opleiding. Dit zijn in totaal 37.358 jongeren (zie tabel 2). De meerderheid van deze jongeren heeft een baan van 33 uur of meer (61%). Een vijfde (20%) werkt 25-32 uur per week, veertien procent 12-24 uur en 5% werkt een sterk wisselend aantal uren. Het zijn vooral de hoger opgeleiden en de jonge mannen die de langste werkweken maken. Een punt van aandacht is het verschil met jonge vrouwen die gemiddeld minder uren per week werken dan jonge mannen. De 15-22 jarigen die werken en geen opleiding volgen, werken gemiddeld minder uren dan 23-26 jarige werkende jongeren. Van werkende jongeren heeft bijna driekwart (72%) een startkwalificatie, 44% is middelbaar opgeleid (mbo, havo of vwo) en 28% is hoog opgeleid (hbo of wo). Werkende jongeren van 23 jaar en ouder hebben relatief vaak een startkwalificatie (78%) terwijl van de werkende jongeren van 15-22 jaar (in aantal ook een veel kleinere groep) maar 57% een startkwalificatie heeft. 4+5. Werkloze jongeren: 8% van alle jongeren, 14% van de beroepsbevolking In Amsterdam zijn 71.378 jongeren die 12 uur of meer per week werken of willen werken. Dit wordt de beroepsbevolking genoemd. Van de 71.378 jongeren zijn er 10.252 werkloos, ook wel de werkloze beroepsbevolking genoemd. Zij zijn actief op zoek naar een baan voor minimaal 12 uur per week. In de landelijke bepaling van het werkloosheidspercentage wordt de werkloze beroepsbevolking (de 10.252 Amsterdamse 7

jongeren) afgezet tegen de omvang van de beroepsbevolking (71.378 jongeren). Dit wil zeggen dan 14% van de Amsterdamse jonge beroepsbevolking werkloos is. In dit rapport zetten we de werkloze jongeren af tegen alle Amsterdamse jongeren. Van alle Amsterdamse jongeren is 8% werkloos, dit percentage wordt in deze rapportage gebruikt. De helft (4% van alle jongeren) is werkloos en volgt geen opleiding meer. De andere helft (4% van alle jongeren) is werkloos maar nog wel in opleiding (zie tabel 2). De werkloze jongeren in opleiding zijn grotendeels van niet-westerse of westerse allochtone herkomst. Tweederde van de werkloze jongeren, al dan, is tussen de 15 en 22 jaar. Driekwart van de werkloze jongeren is van niet-westerse allochtone herkomst. Van alle jongeren in de stad is 42% van niet-westerse allochtone herkomst, zij zijn dus veel vaker dan andere jongeren werkloos. Vijftien procent van alle jongeren van deze herkomstgroep is werkloos, terwijl van de westerse allochtone jongeren 6% werkloos is en van de autochtone jongeren ruim 2%. 6. Niet niet werkend: 10% Tien procent van de Amsterdamse jongeren (12.985 jongeren zie tabel 2) is niet actief, zij volgen geen opleiding en hebben geen werk en zijn ook niet actief op zoek naar een baan. Daardoor vallen ze niet onder de gehanteerde definitie van werkloosheid. Jongeren die relatief vaak tot de groep, niet werkend en niet actief op zoek naar werk behoren zijn: jongeren van niet-westerse allochtone herkomst (13%), jongeren van westerse allochtone herkomst (22%), 15-22 jarigen (17%) en jonge vrouwen (13%). Er kunnen verschillende redenen zijn voor jongeren om (tijdelijk) niet actief te zijn: Sommige jongeren zijn niet direct beschikbaar voor werk, bijvoorbeeld omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt te groot is; Andere jongeren zoeken niet actief naar een baan. Zij zijn wellicht ontmoedigd in hun zoekproces door afwijzingen en gebrek aan vacatures. Vooral jongeren van westerse allochtone herkomst zoeken vaak niet actief naar een baan; Jongeren die arbeidsongeschikt zijn en minder dan 12 uur per week werken vallen ook in deze groep; Een andere groep wordt gevormd door jongeren die niet willen werken, het is voor hen dus een bewuste keuze om niet actief te zijn. Zij zorgen bijvoorbeeld thuis voor kinderen of het huishouden (vooral niet-westerse allochtone vrouwen), gaan binnenkort aan een opleiding beginnen of hebben een andere reden om, al dan niet tijdelijk, niet te werken. Maar ook veelal goed opgeleide jongeren die na hun middelbare school gaan reizen of zich bezinnen op een vervolgopleiding behoren tot deze groep. 4+5+6 nader bekeken: werkloze jongeren en jongeren die niet werken en niet in opleiding zijn Om te weten te komen hoeveel van de werkloze en niet actieve jongeren geregistreerd staan als werkloos en hoeveel ervan arbeidsongeschikt zijn is een verdiepende tabel gemaakt (zie tabel 3). 8

Door geregistreerde werkloosheid en Wajong-uitkering toe te voegen als onderscheidende variabele kunnen in plaats van drie, zes groepen worden gedefinieerd namelijk: 4. Werkloos en in opleiding; 5a. Werkloos,, niet geregistreerd als werkloze; 5b. Werkloos,, geregistreerd als werkloze; 6a. Geregistreerd werkloos, niet (direct) beschikbaar; 6b. Wajong-uitkering; 6c. Overig: niet werkloos en niet geregistreerd als werkloze. Geregistreerde werkloosheid: 1,0% + 3,8%=4,8% In deze rapportage gaan we, als we spreken over geregistreerde werklozen, uit van het totale aantal jongeren dat bij het UWV en de DWI geregistreerd staat. Dit zijn er in totaal 6.055 wat neerkomt op 4,8% van alle Amsterdamse jongeren. Vooral jongeren van Surinaamse (9%) en Antilliaanse (10%) herkomst en jongeren zonder startkwalificatie (9%) staan relatief vaak geregistreerd als werkloze. Deze groep geregistreerde werklozen valt uiteen in twee groepen: geregistreerde werklozen die ook behoren tot de werkloze beroepsbevolking (1% van alle jongeren) en geregistreerde werklozen die niet tot de werkloze beroepsbevolking behoren (3,8%) omdat zij bijvoorbeeld niet direct beschikbaar zijn voor werk. Tabel 3 Overzicht werkloze en niet actieve Amsterdamse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste activiteit in subgroepen, 2010 4 5a 5b 4+5 6a 6b 6c 6 in opleiding werkend beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking geregistreerd werkloos Wajong % Amsterdamse jongeren % beroepsbevolking abs. werkloos en in opleiding ja nee ja ja nee nee 5.505 4,0 7,7 werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee ja ja nee nee 3.547 3,0 5,0 werkloos en geregistreerd als werkloze nee nee ja ja ja nee 1.200 1,0 1,7 werkloze beroepsbevolking 10.252 8,0 14,4 geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar nee nee nee nee ja nee 4.855 3,8 wajonguitkering nee nee nee nee nee ja 2.244 1,8 overig niet werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee nee nee nee nee 5.886 4,6 niet in opleiding en niet werkend 12.985 10,0 totaal werkloos en niet-actief 23.237 18,0 9

De jongeren die bij DWI of het UWV terecht komen hebben vaak al een dynamische periode achter de rug. Zij hebben veel minder vaak dan andere jongeren een startkwalificatie en zijn soms meerdere keren uitgevallen in het onderwijs (en weer teruggekeerd of aan het werk gegaan). Bijna de helft van de jongeren die nu een uitkering ontvangen via DWI hebben ook al eerder ingeschreven gestaan bij de dienst. 10

Conclusie Dit onderzoek geeft inzicht in de positie van Amsterdamse jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Een groot deel van de Amsterdamse jongeren is actief. Zij zijn aan het werk, gaan naar school of combineren hun school met een baan. Met deze jongeren zal het naar verwachting ook de komende jaren redelijk goed blijven gaan. Aan de andere kant zal de huidige economische recessie ook de postitie van deze jongeren op de arbeidsmarkt beïnvloeden en er wellicht voor zorgen dat de jeugdwerkloosheid stijgt. Amsterdamse jongeren doen het relatief goed In Amsterdam is 8% van alle jongeren werkloos. Dit is iets meer dan gemiddeld in Nederland (6%). De werkloosheid onder jongeren die zijn is in Amsterdam vergelijkbaar met het landelijke beeld (beide 4%). Alleen de jongeren die een opleiding volgen zijn in Amsterdam vaker op zoek naar werk (4%) dan landelijk (2%). De instroom van kansrijke jongeren die in de stad gaan studeren en na hun studie vaak in de stad blijven wonen en werken zorgt ervoor dat in Amsterdam de jeugdwerkloosheid, vooral onder 23-26 jarigen, wordt gedempt. Jongeren die in de stad zijn opgegroeid zijn vaker werkloos dan jongeren die op latere leeftijd naar de stad zijn gekomen. Amsterdam heeft ten opzichte van het landelijke beeld meer jongeren die tot de beroepsbevolking behoren en meer jongeren die aan het werk zijn. De groep die geen opleiding volgt en niet werkt is in Amsterdam relatief klein. Figuur 4 Amsterdamse jongeren en Nederlandse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste activiteit, 2010 (procenten) Amsterdamse jongeren 127.318 Nederlandse jongeren 2.422.829 werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 10% niet-beroepsbevolking (44%) in opleiding 34% werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 15% niet-beroepsbevolking (50%) in opleiding 35% werkloos en in opleiding 4% werkloos en in opleiding 2% aan het werk en 29% beroepsbevolking (56%) aan het werk 19% aan het werk en 23% beroepsbevolking (50%) aan het werk 21% Bron: O+S 11

Opvallende groepen In dit onderzoek is gekeken naar verschillen in de werk- en opleidingssituatie tussen groepen jongeren. Daarbij vielen de volgende zaken op: Niet-westerse allochtone jongeren hebben vaak een klein baantje naast hun opleiding terwijl autochtone jongeren relatief vaak 12 uur of meer werken. Een deel van de verklaring is dat studenten meer uren werken dan mbo-leerlingen en leerlingen in het voortgezet onderwijs. Opvallend is dat ook allochtone studenten kleinere baantjes hebben dan autochtone studenten. Jonge vrouwen (50%) behoren veel minder vaak dan jonge mannen (62%) tot de beroepsbevolking. Jonge vrouwen behoren vaker tot de groepen niet werkend en niet niet werkend. Jonge vrouwen in de groep werkend en werken minder uren per week dan jonge mannen. Op jonge leeftijd blijkt er dus al een verschil in het aantal uren dat mannen en vrouwen werken. Dit ondanks het gegeven dat de meeste jongeren nog geen kinderen hebben. Driekwart van de werkloze jongeren is van niet-westerse allochtone herkomst. Dit is een sterke oververtegenwoordiging. Vooral niet-westerse allochtone jongeren die in opleiding zijn, kunnen relatief vaak naast hun studie alleen kleine baantjes vinden terwijl zij wel meer uren willen werken. Een startkwalificatie is, zoals al eerder bleek, een goede indicator voor de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt. Jongeren zonder startkwalificatie worden tot en met hun 22e door Bureau Leerplicht Plus gevolgd en begeleid. Maar ook na hun 22e blijft deze groep dynamisch. Ze wisselen vaak tussen opleiding, werk en een uitkering. Jongeren zonder startkwalificatie doen vaker en herhaaldelijk een beroep op de dienstverlening van DWI. De niet actieve jongeren die zich niet melden bij DWI redden zich over het algemeen redelijk goed. Een groot deel van deze jongeren wil wel werken, maar zoekt niet actief naar een baan. Een ander deel van de groep heeft aangegeven dat ze niet willen werken omdat zij bijvoorbeeld zorgen voor het huishouden of kinderen of binnenkort aan een opleiding beginnen. Om beter in beeld te krijgen waarom deze groep thuis zit is nader onderzoek nodig. Aanbevelingen voor nader onderzoek In dit onderzoek is voor het eerst onderscheid gemaakt tussen werkloze jongeren die in opleiding zijn en werkloze jongeren die zijn. Een start die om een vervolg vraagt. Wat betreft de werkloze jongeren die in opleiding zijn is het interessant te onderzoeken welke problemen deze jongeren ondervinden bij het vinden van werk. Alleen dan kunnen goede interventies worden georganiseerd. Er is nog niet gedetailleerd onderzocht waarom een grote groep jongeren die niet in opleiding is niet op zoek is naar werk. Is dit een keuze en waarom maken zij deze keuze? Om inzicht te verkrijgen in de omvang van deze groep en de redenen waarom zij niet op zoek gaan naar werk is nader onderzoek nodig. Tot slot is het zinvol om meer inzicht te krijgen in het effect van interventies. Uit dit onderzoek blijkt al wel, net als uit andere onderzoeken, dat werkervaring en een startkwalificatie helpen op de arbeidsmarkt. Maar het effect op lange termijn van doelgroepspecifiek beleid, zoals de aangeboden re-integratietrajecten, is nog onvoldoende duidelijk. 12

Inleiding Over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt is al veel geschreven. Het CBS publiceert maandelijks samen met het UWV over de ontwikkelingen in de (jeugd)werkloosheid. Ook het SCP en FORUM hebben verschillende malen de positie van (allochtone) jongeren op de arbeidsmarkt onderzocht. Er is in veel onderzoeken extra aandacht voor allochtone jongeren (SCP en FORUM) en jongeren zonder startkwalificatie (CBS). Het CBS onderzocht bijvoorbeeld in het voorjaar van 2011 de positie van schoolverlaters uit schooljaar 2004/ 05 in het eerste jaar (2005) en het vierde jaar (2008). Daaruit bleek dat jongeren zonder startkwalificatie veel minder vaak aan het werk zijn dan jongeren met startkwalificatie. Van de voortijdig schoolverlaters hebben mbo ers een beter perspectief op een baan dan vmbo ers en havo/vwo-leerlingen die hun opleiding niet af maakten (CBS webmagazine, 2011). Niet-westerse allochtone jongeren (zowel met als zonder startkwalificatie) hebben veel minder vaak een baan dan autochtone jongeren. Er zijn grofweg twee theorieën die de relatief ongunstige positie van allochtonen op de arbeidsmarkt verklaren: de human capital-theorie en de sociale-categorisatie-theorie. Volgens de human capital-theorie 3 4, wordt de ongunstige positie van niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt veroorzaakt doordat zij beschikken over minder menselijk kapitaal en economisch kapitaal. Onder menselijk kapitaal verstaat de theorie een combinatie van factoren zoals leeftijd, motivatie, intelligentie en gezondheid. Economisch kapitaal is volgens de theorie een combinatie van opleidingsniveau en arbeidsmarktervaring. De hogere werkloosheid van allochtonen verklaart de theorie uit het feit dat allochtonen een lager opleidingsniveau hebben en vaak een gebrek aan voor de arbeidsmarkt functionele netwerken, oriëntaties en informatie. Volgens de sociale-categorisatie-theorie, een discriminatietheorie, begint discriminatie bij het indelen van mensen in groepen om het begrip van de wereld te vereenvoudigen. Daarnaast is er sprake van echte of vermeende kennis van groepen (stereotypen) 5. Omdat het aannemen van werknemers vaak in een korte tijd moet gebeuren maken mensen bewust of onbewust gebruik van deze theorie en zullen daardoor eerder voor het bekende kiezen. Aanleiding onderzoek Er ontbreken op dit moment essentiële kengetallen over de jeugdwerkloosheid in de stad. Hierdoor is het niet mogelijk om een compleet en scherp beeld te krijgen van de situatie. Enerzijds zijn er geruststellend lage cijfers over de jeugdwerkloosheid vanuit het UWV (geregistreerde werkloosheid), maar aan de andere kant worden er veel hogere percentages werkloze jongeren gepubliceerd door het CBS en door O+S. In die laatste 3 Chiswick, C.U. 2005, The economics of immigration. Selected papers of Barry Chiswick. Maas en van Tubergen 2006 4 Maas I. en Van Tubergen, F. (2006), Jeugdwerkloosheid onder immigranten en autochtonen in vijftien Europeese landen, 1992-2001. 5 Andriessen, Dagevos en Iedema, Onbemind of ongemeten? Over de betekenis van discriminatie als factor in de werkloosheid van niet-westerse allochtonen. Mens en Maatschappij 2008, 83-3 13

cijfers valt bovendien op dat allochtone jongeren een veel hogere werkloosheid kennen dan autochtone jongeren. In deze rapportage wordt duidelijkheid gegeven over: de verschillende definities van jeugdwerkloosheid en worden beschikbare gegevens over werk en werkloosheid gebundeld om de situatie van verschillende groepen Amsterdamse jongeren in beeld te brengen. Vragen die beantwoord worden zijn: Wie gaan er naar school of studeren er? Wie hebben er een baan en wie combineren een baan met een opleiding? Welke jongeren gaan niet naar school en hebben geen werk, en welk deel hiervan wil wel werken? En wie staan ingeschreven bij DWI en het UWV? Methode Om de jeugdwerkloosheid in beeld te brengen is informatie uit verschillende bronnen gecombineerd. Er is gekeken naar onderwijscijfers (DMO en CBS), werk- en werkloosheidscijfers (REB en EBB), uitkeringscijfers (DWI en UWV) en bevolkingscijfers (O+S). De bevolkingscijfers zijn hierbij als uitgangspunt gebruikt (vaststaand aantal). Ook de onderwijscijfers en de uitkeringscijfers komen uit registraties en zijn daarom vaststaande gegevens. Deze cijfers zijn zoveel mogelijk overgenomen. Tabel 1 Gebruikte databronnen bron update periode cijfer gebruikt in monitor bevolkingscijfers GBA/O+S jaarlijks stand 1 jan 2010 werk- en werkloosheidscijfers REB/O+S 2-jaarlijks jaar 2009 uitkeringen DWI 3-keer per jaar stand 1 jan 2010 niet-werkende werkzoekenden UWV 3-keer per jaar stand 1 jan 2010 onderwijscijfers CBS/Statline jaarlijks schooljaar 2009/'10 De werk- en werkloosheidscijfers zijn afkomstig uit enquêtes. O+S voert elke twee jaar de Regionale Enquête Beroepsbevolking uit (REB) waarin een grote groep Amsterdammers wordt bevraagd over hun arbeidssituatie. Op basis van deze enquête berekent O+S de (jeugd)werkloosheid. In dit onderzoek worden de cijfers over 2009 gebruikt. Daarnaast is ook gekeken naar landelijke trends in jeugdwerkloosheid op basis van een soortgelijke landelijke enquête van het CBS (EBB). Op basis van die enquête is ook de Nederlandse situatie en de situatie in de andere grote steden op hoofdlijnen in beeld gebracht. 14

Leeswijze Dit rapport valt uiteen in drie delen. Elk deel bestaat uit meerdere hoofdstukken. In elk hoofdstuk wordt zoveel mogelijk onderscheid gemaakt naar de volgende groepen: leeftijd: 15-22 jaar versus 23-26 jaar. Deze indeling sluit redelijk aan bij het verschuivende perspectief van jongeren van onderwijs naar arbeidsmarkt. Ook de wetgeving sluit gedeeltelijk aan bij deze indeling (bijvoorbeeld minimum jeugdloon); herkomst: autochtoon, westers allochtoon en niet-westers allochtoon; geslacht: jonge mannen en jonge vrouwen; startkwalificatie: of een jongere al dan niet is het bezit is van een startkwalificatie. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal mbo niveau 2. Een vmbo diploma is geen startkwalificatie, een havo of vwo diploma wel; leeftijd vestiging in Amsterdam: jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid (Amsterdammers) worden vergeleken met jongeren die op of na hun 18 e in Amsterdam zijn komen wonen (vestigers). Deel 1 vormt de basis van de rapportage en bestaat uit drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de verschillende definities van jeugdwerkloosheid uitgelegd. In hoofdstuk 2 worden alle Amsterdamse jongeren ingedeeld in zes hoofdgroepen: 1. niet werkend, 2. aan het werk, 3. aan het werk en, 4. werkloos en in opleiding, 5. werkloos en niet 6. niet niet werkend, overig. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 deelverzamelingen jongeren (leeftijd, herkomst, geslacht) op dezelfde wijze ingedeeld. Deel 2 zoomt in op de werkloze en overige niet actieve jongeren (groep 4 tot en met 6 uit bovenstaande opsomming). Dit zijn zowel jongeren die werkloos zijn als jongeren die om een andere reden niet werken en niet naar school gaan. Het eerste hoofdstuk van dit deel gaat over de jongeren die volgens de landelijke definitie werkloos zijn (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat over de jongeren die geregistreerd staan als werkloze en de overige niet actieve groep wordt in hoofdstuk 6 in beeld gebracht. Hoofdstuk 7 gaat vervolgens in op het aantal keer dat jongeren bij DWI terugkeren en in hoofdstuk 8 wordt de dynamiek van de geregistreerde werkloze jongeren in beeld gebracht. In deel 3 worden de actieve jongeren nader bekeken. Hoofdstuk 9 gaat over de jongeren die werken. Er wordt gekeken welke jongeren dat zijn en hoeveel uur per week zij werken. Een deel van de jongeren combineert een opleiding met een baan (meer dan 12 uur). In hoofdstuk 10 wordt in beeld gebracht welke jongeren dat zijn. Hoofdstuk 11 geeft ten slotte inzicht in de jongeren die een opleiding volgen. 15

16

Deel 1 Situatie Amsterdamse jongeren in het onderwijs en op de arbeidsmarkt Dit deel van de rapportage bestaat uit drie hoofdstukken en vormt de basis voor de hoofdstukken in deel 2 en deel 3 van de rapportage. Allereerst wordt in hoofdstuk 1 ingegaan op de verschillende definities van werkloosheid. Hoofdstuk 2 deelt alle Amsterdamse jongeren in naar hun voornaamste bezigheid. Vervolgens wordt de Amsterdamse situatie vergeleken met de Nederlandse situatie en de stand van zaken in de andere grote steden. Hoofdstuk 3 doet hetzelfde maar dan voor verschillende groepen jongeren in Amsterdam. 17

18

1 Definities (jeugd)werkloosheid In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de verschillende definities van (jeugd)werkloosheid. Dit is nodig om cijfers over (jeugd)werkloosheid te kunnen interpreteren. 1.1 Twee definities van (jeugd)werkloosheid Er zijn grofweg twee definities van (jeugd)werkloosheid. Ten eerste is er de werkloze beroepsbevolking en ten tweede is er de registratie van werkloosheid van niet-werkende werkzoekenden. Dit zijn deels gescheiden en deels overlappende groepen. Beide definities kunnen daardoor voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Onder de werkloze beroepsbevolking wordt verstaan: Mensen zonder werk die actief zoeken naar een baan van minimaal 12 uur per week. Mensen die zoeken naar een kleinere baan worden niet tot de werkloze beroepsbevolking gerekend, evenals mensen die niet actief op zoek zijn. De werkloze beroepsbevolking wordt gepresenteerd als percentage van de beroepsbevolking. Onder de beroepsbevolking wordt iedereen van 15 tot en met 64 jaar gerekend die tenminste 12 uur per week werkt en iedereen die aangeeft minimaal 12 uur per week te willen werken en actief op zoek is naar een baan. Deze laatste groep van mensen die geen baan van minimaal 12 uur hebben en actief zoeken is de werkloze beroepsbevolking. Mensen met een baan van minimaal 12 uur vallen onder de werkzame beroepsbevolking. Studenten met een bijbaan van bijvoorbeeld 14 uur per week worden dus wel tot de beroepsbevolking gerekend, maar scholieren die bijvoorbeeld acht uur per week vakken vullen in een supermarkt niet. De niet-werkende werkzoekenden zijn: Mensen (zonder baan of met een kleine baan) die op zoek zijn naar (ander) werk en zich hebben geregistreerd bij het UWV, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen 6. WW- en WWB-ontvangers zijn verplicht om zich in te schrijven bij het UWV. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het UWV publiceren maandelijks cijfers over de werkloosheid in Nederland. Het CBS presenteert de werkloze beroepsbevolking (WBB) op basis van de doorlopende Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het UWV publiceert op basis van standgegevens aan het eind van de maand over niet-werkende werkzoekenden. Het UVW publiceert daarnaast regelmatig over de niet-werkende werkzoekenden (geregistreerde werkloosheid) op regionaal niveau. 6 UWV zorgt voor de landelijke uitvoering van werknemersverzekeringen (zoals WW, WIA, Wajong, WAO, WAZ, WAZO en Ziektewet) en voor arbeidsmarkt- en gegevensdienstverlening. Dit doet het UWV als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (bron:www.uwv.nl). 19

De EBB geeft op landelijke niveau inzicht in de belangrijkste trends voor verschillende bevolkingsgroepen. Op regionaal niveau verschaft de EBB niet de gewenste informatie, daarom heeft O+S een eigen tweejaarlijkse enquête, de Regionale Enquête beroepsbevolking (REB). Deze enquête lijkt op de EBB. Op basis van deze enquête wordt de werkloze beroepsbevolking van Amsterdam bepaald en kan een inschatting gemaakt worden van de werkloosheid voor verschillende groepen en gebieden in de stad. Tabel 1.1 Gehanteerde definities werkloosheid O+S, CBS en UWV bron O+S: Werkloze beroepsbevolking CBS: Werkloze beroepsbevolking REB, steekproef Amsterdammers EBB, steekproef Nederlanders UWV: Niet-Werkende werkzoekenden registratie van inschrijving bij UWV leeftijd 15-64 jaar 15-64 jaar 15-64 jaar welke groepen werkloos zonder werk of met werk voor minder dan 12 uur per week zonder werk of met werk voor minder dan 12 uur per week actief op zoek naar betaald werk (voor 12 uur of meer) op korte termijn beschikbaar methode 2-jaarlijkse enquête wie ondervertegenwoordigd wie oververtegenwoordigd niemand, weging respons zorgt voor correctie niemand, weging respons zorgt voor correctie actief op zoek naar betaald werk (voor 12 uur of meer) op korte termijn beschikbaar maandelijks enquête presentatie voortschrijdend 3-jaars gemiddelde niemand, weging respons zorgt voor correctie niemand, weging respons zorgt voor correctie onder werk of met werk voor minder dan 12 uur per week als werkzoekende ingeschreven bji het UWV stand registratie op laatste dag van de maand jongeren vrouwen allochtonen laag opgeleiden 1.2 Verschil en overlap tussen definities De geschatte omvang van de werkloze beroepsbevolking is over het algemeen kleiner dan de omvang van de niet-werkende werkzoekenden. Zo waren er in 2010 in totaal 42.361 niet-werkende werkzoekenden in Amsterdam en hoorden in 2009 23.800 Amsterdammers tot de werkloze beroepsbevolking. Dit komt doordat bij het UWV ook mensen ingeschreven staan die minder dan 12 uur willen werken of niet direct beschikbaar zijn. Bij jongeren is dit echter precies andersom. Er behoren veel meer jongeren tot de werkloze beroepsbevolking dan dat er jongeren ingeschreven staan bij het UWV. Dit komt doordat jongeren vaak geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering, voor hen is er geen noodzaak om zich te laten registreren als werkzoekende. Dit wordt weergegeven in figuur 1.2. 20

Figuur 1.2 Schematisch overzicht van de relatie tussen de werkloze beroepsbevolking en de nietwerkende werkzoekenden in het algemeen Bron: CBS, UWV WERKbedrijf De belangrijkste verschillen tussen de werkloze beroepsbevolking en de niet-werkende werkzoekenden zijn: Werkloze beroepsbevolking niet ingeschreven bij het UWV (blauw in figuur 1.2): Dit zijn grotendeels mensen die geen uitkering kunnen krijgen. Het zijn vooral schoolverlaters, mensen die tijdelijk werk zoeken (zoals jongeren die een vakantie- of bijbaan zoeken) en (herintredende) vrouwen. Werkloze beroepsbevolking wel ingeschreven bij UWV (licht blauw in figuur 1.2): De werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV (veelal omdat zij recht hebben op een uitkering) en actief zoeken naar werk voor minimaal 12 uur per week en direct beschikbaar zijn. Niet in werkloze beroepsbevolking wel ingeschreven bij UWV (groen in figuur 1.2): Dit zijn drie groepen: 1. Mensen met tijdelijk werk voor minimaal 12 uur per week, maar nog niet uitgeschreven bij UWV. 2. Mensen die niet direct beschikbaar zijn voor arbeid van minimaal 12 uur per week (bijvoorbeeld re-integratietraject, opleiding als voorbereiding op arbeidsmarkt) of werk zoeken voor minder dan 12 uur per week. 3. Mensen die niet actief zoeken omdat zij bijvoorbeeld vrijgesteld zijn van sollicitatieplicht wegens persoonlijke omstandigheden en ontmoedigden die geen baan zoeken omdat ze er niets van verwachten. 21

Er zijn een paar specifieke groepen die relatief vaak in de ene groep voorkomen maar niet in de andere en andersom: Jongeren zijn vaak niet uitkeringsgerechtigd (zogenoemde Nugger) en schrijven zich daarom niet in bij het UWV. Vrouwen zoeken vaker dan mannen werk zonder ingeschreven te staan bij het UWV omdat ze geen recht hebben op een uitkering. Zij behoren dus relatief vaak tot de linker groep in figuur 1.2 (werkloze beroepsbevolking niet ingeschreven bij UWV). Werkloze niet-westerse allochtonen staan relatief vaak niet ingeschreven bij het UWV omdat een deel geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering. Daarnaast zal er een groep(je) zijn dat niet weet dat zij zich kunnen inschrijven. Laag-opgeleiden staan relatief vaak wel ingeschreven bij het UWV maar behoren minder vaak tot de werkloze beroepsbevolking. Dit komt doordat zij vaker recht hebben op een uitkering (daarom wel ingeschreven) maar minder vaak actief zoeken naar een baan (werkloze beroepsbevolking). Wellicht schrijven laag opgeleide jongeren zich ook sneller in bij het UWV om hulp te krijgen bij het vinden van een baan dan hoog opgeleide jongeren. Hoog opgeleide jongeren zoeken op andere manieren naar een baan. 22

2 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid Om beter in beeld te krijgen wat de situatie is van de Amsterdamse jongeren qua werk, opleiding en werkloosheid is besloten alle Amsterdamse jongeren op basis van deze kenmerken in te delen in de volgende zes groepen: 1. in opleiding volgend niet werkend; 2. aan het werk; 3. aan het werk en ; 4. werkloos en in opleiding; 5. werkloos en ; 6. niet niet werkend, overig De groepsindeling is deels op basis van registraties en deels op basis van schattingen gemaakt (zie inleiding). Werkend wil zeggen dat een jongere minimaal 12 uur per week betaald werk verricht. Werkloos wil zeggen dat een jongeren actief naar werkt zoekt voor minimaal 12 uur per week. De werkende jongeren en de werkloze jongeren (groep 2 tot en met 5) vormen de beroepsbevolking. Tot de niet-beroepsbevolking behoren de jongeren die: een opleiding volgen en niet of heel weinig werken (min. 12 uur) of niet actief op zoek zijn naar een baan en jongeren die geen opleiding volgen en geen werk hebben en daar ook niet naar zoeken. Tabel 2.1 Indeling groepen jongeren naar beroepsbevolking en niet-beroepsbevolking in opleiding aan het werk aan het werk en werkloos en in opleiding werkloos en niet niet werkend, overig beroepsbevolking niet-beroepsbevolking 2.1 In 2010: 127.318 Amsterdamse jongeren van 15-26 jaar Als basis voor alle analyses is het aantal jongeren in de stad op 1 januari 2010 genomen. Op dat moment woonden er 127.318 jongeren in Amsterdam in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar. Hiervan is 44% autochtoon, 42% is van niet-westerse allochtone herkomst en 13% is van westerse allochtone herkomst. In de leeftijdsgroep 15-22 jaar vormen jongeren van niet-westerse allochtone herkomst de grootste groep, in de leeftijdsgroep 23-26 jaar zijn de autochtone jongeren in de meerderheid. Er zijn iets meer jonge vrouwen 23

(53%) dan jonge mannen (47%) in de stad. Dit komt doordat de (Amsterdamse) universiteiten en hogescholen tegenwoordig relatief veel jonge vrouwen trekken. Dit is een landelijke trend maar het verschil is in Amsterdam groter. Tabel 2.2 Amsterdamse jongeren naar leeftijd, geslacht en herkomst, 2010 (procenten) autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon jonge mannen 15-22 jaar 40 10 50 100 totaal 23-26 jaar 47 16 38 100 totaal 43 13 45 100 jonge vrouwen 15-22 jaar 43 12 45 100 23-26 jaar 48 17 35 100 totaal 45 14 40 100 totaal 15-22 jaar 42 11 47 100 23-26 jaar 47 16 36 100 totaal 44 13 42 100 Vanaf 18 jaar neemt de omvang van de groep jongeren relatief snel toe door de instroom van onder andere studenten. In onderstaande figuur is te zien dat de niet-westerse allochtone jongeren tot en met 19 jaar een meerderheid vormen, daarna stijgt het aantal autochtonen zo sterk dat zij een meerderheid gaan vormen. Figuur 2.3 Amsterdamse jongeren naar leeftijd, geslacht en herkomstgroep, 2010 (aantallen) aantal 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 niet-westers allochtoon-jonge vrouw niet-westers allochtoon - jonge man westers allochtoon - jonge vrouw westers allochtoon - jonge man 4.000 2.000 0 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 autochtoon - jonge vrouw autochtoon - jonge man Bron: O+S 24

2.2 Stappen naar beeld Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid Als eerste is gekeken naar het aantal jongeren dat geregistreerd staat op een opleiding. In schooljaar 2009/ 10 stonden 72.713 jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dit is 57% van alle Amsterdamse jongeren. Hiervan volgt 21% een opleiding op het voortgezet onderwijs, 23% gaat naar het middelbaar beroepsonderwijs en 56% volgt een opleiding in het hoger onderwijs. Tabel 2.4 Onderwijsvolgende jongeren woonachtig in Amsterdam, schooljaar 2009/ 10 abs. % Voortgezet onderwijs (vo) 15.624 21 Middelbaar Beroepsonderwijs (mbo) 16.588 23 Hoger Beroepsonderwijs (hbo) 17.937 25 Wetenschappelijk Onderwijs (wo) 22.564 31 totaal 72.713 100 Bron: CBS/DUO Vervolgens is in de Regionale Enquête Beroepsbevolking 2009 van O+S (REB) gekeken welk deel van de jongeren tot de beroepsbevolking behoort en welk deel daarvan werkzaam is en welk deel werkloos. Ongeveer 71.378 Amsterdamse jongeren werken minimaal 12 uur per week of willen minimaal 12 uur per week werken. Dit is 56% van alle jongeren, zij behoren tot de beroepsbevolking. Tabel 2.5 Beroepsbevolking 15-26 jaar Amsterdam, 2009 geschatte abs. % werkzaam 61.126 86 werkloos 10.252 14 totaal 71.378 100 Bron: REB O+S Negenendertig procent van de werkende jongeren volgt ook een opleiding. Op basis van dit gegeven zijn drie groepen samengesteld: een groep die alleen werkt (37.358 jongeren), een groep die werkt en naar school gaat (23.768 jongeren) en een groep die alleen naar school gaat (42.955 jongeren). Van de in totaal 10.252 werkloze jongeren volgt 54% een opleiding. Op basis van dit gegeven zijn de werkloze jongeren verdeeld in 2 groepen: een groep die een opleiding volgt en werkloos is (5.508 jongeren) een groep die geen opleiding volgt en werkloos is (4.747 jongeren). Vervolgens blijft er een groep jongeren over, zij gaan niet naar school en werken ook niet. Dit zijn er ongeveer 12.985. Een deel van de jongeren in deze groep wil wel werken maar is niet direct beschikbaar voor werk of zoekt niet actief. Een deel van de jongeren kan niet of maar gedeeltelijk werken (bijvoorbeeld jongeren met een Wajong-uitkering) en weer anderen hebben er wellicht voor gekozen een jaar niets te doen. Ook jongeren die minder dan 12 uur per week werken en niet naar school gaan vallen in deze groep. 25

2.3 Basisbeeld voornaamste bezigheid Amsterdamse jongeren Op basis van deze beschreven stappen komen we tot de volgende verdeling: 1. 34% van de jongeren is werkt niet; 2. 19% is aan het werk voor minimaal 12 uur per week; 3. 29% is aan het werk en ; 4. 4% van de jongeren is werkloos en is in opleiding; 5. 4% is werkloos en niet 6. 10% van de jongeren is niet niet werkzaam. In tabel 2.6 en figuur 2.7 is dit schematisch weergegeven. De figuur 2.6 vormt de basis voor de verdere analyses. Uit de figuur valt op te maken dat een groot deel van de Amsterdamse jongeren (86%) aan het werk is of op school zit. De geel en oranje gekleurde groepen zijn de aandachtsgroepen. Tabel 2.6 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid, 2010 (aantallen en procenten) abs. % beroepsbevolking? 1 niet werkend 42.955 34 nee 2 aan het werk 23.768 19 ja 3 aan het werk en 37.358 29 ja 4 werkloos en in opleiding 5.508 4 ja 5 werkloos en 4.744 4 ja 6 niet niet werkend, overig 12.986 10 nee totaal 127.319 100 Figuur 2.7 Amsterdamse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste bezigheid, 2010 (procenten) werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 10% niet-beroepsbevolking (44%) in opleiding 34% werkloos en in opleiding 4% aan het werk en 29% beroepsbevolking (56%) aan het werk 19% Bron: O+S 26

Van de jongeren die vallen in de oranje groepen (5 en 6) werkloos en en niet niet werkend, overig staat een deel als werkzoekende geregistreerd bij het UWV en/of bij DWI. In hoofdstuk 4 van deze rapportage wordt het oranje deel van figuur 2.6 verder gespecificeerd. 2.4 Werkloze beroepsbevolking of werkloze bevolking? Werkloosheid wordt zowel nationaal als internationaal altijd uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking. Dit onderzoekt wijkt daarvan af omdat naar alle jongeren gekeken wordt. Om de cijfers van deze monitor in de landelijke context en in de gangbare definities te kunnen plaatsen is waar nodig aangegeven wat de omvang van de beroepsbevolking is. Zesenvijftig procent van de jongeren behoort tot de beroepsbevolking, zij werken of willen minimaal 12 uur per week werken. Alle jongeren in de groepen aan het werk, aan het werk en en werkloos en in opleiding en werkloos en niet in opleiding (groep 2 tot en met 5 in de tabel) behoren tot de beroepsbevolking. De werkloze jongeren die tot de beroepsbevolking behoren zijn te verdelen in twee groepen: de eerste groep is werkloos en in opleiding. Zij zoeken actief naar een baan van minimaal 12 uur per week voor naast hun opleiding. Vier procent van de Amsterdamse jongeren behoort tot deze groep. Daarnaast zijn er werkloze jongeren die zijn. Ook dit is ook ongeveer 4% van de Amsterdamse jongeren. In totaal is dus 8% van alle jongeren in Amsterdam werkloos. Als het aantal werkloze jongeren wordt afgezet tegen de beroepsbevolking in plaats van tegen de totale bevolking zoals in de landelijke definitie dan is niet 8% maar 14% van de Amsterdamse jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar werkloos. 2.5 Amsterdam doet het redelijk goed ten opzichte Nederland andere grote steden Zijn Amsterdamse jongeren vaker werkloos dan andere jongeren? Landelijke cijfers over jeugdwerkloosheid worden meestal alleen gepresenteerd voor de leeftijdsgroep van 15 tot en met 24 jaar en niet de in dit rapport gehanteerde leeftijdsgroep van 15 tot en met 26 jaar. De Amsterdamse figuur zoals in de vorige paragraaf gepresenteerd over de voornaamste bezigheden van jongeren is gebaseerd op de Regionale Enquête Beroepsbevolking van O+S. Deze enquête geeft een betrouwbaarder beeld dan de soortgelijke landelijke enquête (EBB) van het CBS. Toch is de EBB de enige mogelijke bron om een vergelijkbaar beeld te geven van alle Nederlandse jongeren en de jongeren in de G4 in het bijzonder 7. Amsterdamse jongeren behoren vaker dan gemiddeld tot de beroepsbevolking en minder vaak tot de groep niet niet werkend. Van de Amsterdamse jongeren 7 Eigen berekening O+S Amsterdam op basis van bij het CBS beschikbaar gestelde microdatabestanden betreffende de Enquête Beroepsbevolking 2010, welke afkomstig zijn van het CBS 27

behoort 10% tot die groep, van alle Nederlandse jongeren is dit 15%. De werkloosheid is wel iets hoger onder Amsterdamse jongeren, echter dit geldt alleen voor de werkloosheid onder jongeren die een opleiding volgen. Het aandeel werkloze Amsterdamse jongeren die geen opleiding volgen is even hoog als gemiddeld in Nederland. Figuur 2.8 Amsterdamse jongeren en Nederlandse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste bezigheid, 2010 (procenten) Amsterdamse jongeren 127.318 Nederlandse jongeren 2.422.829 werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 10% niet-beroepsbevolking (44%) in opleiding 34% werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 15% niet-beroepsbevolking (50%) in opleiding 35% werkloos en in opleiding 4% werkloos en in opleiding 2% aan het werk en 29% beroepsbevolking (56%) aan het werk 19% aan het werk en 23% beroepsbevolking (50%) aan het werk 21% Bron: O+S Het aandeel Amsterdamse jongeren dat een opleiding volgt is vergelijkbaar met het aandeel Rotterdamse opleidingvolgende jongeren. De voornaaste verschillen tussen beide steden zijn: in Amsterdam is de werkloosheid onder niet opleidingvolgende jongeren lager (4% in Amsterdam versus 6% in Rotterdam), in Amsterdam is het aandeel werkende jongeren hoger (29% versus 26%) en in Amsterdam is het aandeel niet actieve jongeren (geen werk en geen opleiding, niet op zoek naar een baan) lager (10% versus 13%). In Utrecht is het aandeel jongeren dat uitsluitend een opleiding volgt hoger dan in de andere grote steden. De groep niet actieve jongeren is in Utrecht relatief klein en de werkloosheid is er, evenals in Den Haag relatief laag. De Haagse jongeren vallen op doordat de werkloosheid relatief laag is maar de groep die geen opleiding volgt en geen baan heeft en ook niet actief zoekt naar een baan juist erg groot is. Tabel 2.9 Jongeren 15-26 jaar in G4 en Nederland naar voornaamste bezigheid, 2010 (procenten) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Nederland in opleiding 34 35 35 42 35 aan het werk 19 17 15 17 21 aan het werk en 29 26 24 27 23 werkloos en in opleiding 4 5 2 2 2 werkloos en 4 6 3 3 4 niet niet werkend, overig 10 13 21 9 15 totaal 100 100 100 100 100 aantal jongeren 15-26 jaar 127.313 102.639 76.073 65.133 2.422.829 28

3 Jeugdwerkloosheid onder verschillende groepen Niet alle jongeren zijn even vaak schoolgaand, werkzaam of werkloos. Daarom zijn de jongeren in dit hoofdstuk ingedeeld in de zes groepen zoals gepresenteerd in hoofdstuk 2. 3.1 Startkwalificatie Jongeren die een mbo-, havo- of vwo-diploma behalen (mbo minimaal niveau 2) krijgen daarmee een startkwalificatie. Een vmbo-diploma is geen startkwalificatie. Hoe ouder jongeren zijn des te groter de groep met een startkwalificatie. Ongeveer zestig procent van de Amsterdamse jongeren is in het bezit van een startkwalificatie, dit komt neer op ongeveer 76.390 jongeren. Jongeren met een startkwalificatie hebben een betere startpositie op de arbeidsmarkt. Dat blijkt ook wel als we de jongeren met en zonder startkwalificatie indelen in de eerder gebruikte zes groepen. Hoewel jongeren met een startkwalificatie (57%) ongeveer even vaak een opleiding volgen als jongeren zonder startkwalificatie (56%), zijn jongeren zonder startkwalificatie wel veel vaker werkloos en in opleiding (7%) dan jongeren met een startkwalificatie (3%). Tweeëntwintig procent van de jongeren zonder startkwalificatie is niet niet werkend. Ruim een derde hiervan (6% van alle jongeren) is wel op zoek naar een baan en dus werkloos maar. De overige jongeren zijn, indien zij jonger dan 23 jaar zijn, wel in beeld bij DMO. Deze jongeren worden bijvoorbeeld begeleid naar werk (in hoofdstuk 6 wordt hier verder op in gegaan). Van de jongeren met een startkwalificatie is zeven procent niet actief (geen baan en geen opleiding). Hiervan is bijna een derde (2% van alle jongeren) actief op zoek naar een baan. 29

Figuur 3.1 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid en startkwalificatie, 2010 Met startkwalificatie 76.390 jongeren (procenten) Zonder startkwalificatie 50.928 jongeren (procenten) werkloos en niet in opleiding 2% werkloos en in opleiding 3% en niet werkend, overig 5% niet-beroepsbevolking 36% niet werkend 31% werkloos en niet in opleiding 6% en niet werkend, overig 16% niet-beroepsbevolking 51% niet werkend 35% werkloos en in opleiding 7% aan het werk en 36% beroepsbevolking 64% aan het werk 23% beroepsbevolking 49% aan het werk en 22% aan het werk 14% Met startkwalificatie (aantallen) Zonder startkwalificatie (procenten) werkloos en in opleiding; 2.145 werkloos en niet in opleiding 1.827 en niet werkend, overig; 3.792 niet-beroepsbevolking 36% niet werkend; 24.014 werkloos en niet in opleiding; 2.975 en niet werkend, overig; 7.954 niet-beroepsbevolking 51% niet werkend; 18.019 werkloos en in opleiding;3.493 aan het werk en ; 27.213 beroepsbevolking 64% aan het werk; 17.399 beroepsbevolking 49% aan het werk en ; 11.277 aan het werk; 7.210 3.2 Leeftijd Jongeren tot en met 22 jaar volgen vaak nog onderwijs terwijl jongeren van 23 jaar en ouder zich grotendeels al op de arbeidsmarkt begeven. Daarnaast is er het minimum jeugdloon voor jongeren tot en met 22 jaar. Daarom wordt in dit rapport onderscheid gemaakt tussen jongeren van 15 tot en met 22 jaar en jongeren van 23 tot en met 26 jaar. Er zijn in Amsterdam 72.594 jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 22 jaar en 54.724 jongeren van 23 tot en met 26 jaar. Van de 15 tot en met 22 jarigen volgt 63% een opleiding, dit zijn 45.764 jongeren. Hiervan zit: 34% op de middelbare school, 30% volgt een mbo-opleiding, 17% een hbo-opleiding en 18% studeert aan een universiteit. Jongeren van 23-26 jaar zitten veel minder vaak nog op school (48%). De 23-26 jarigen die een opleiding volgen studeren meestal, een kleine groep volgt op die leeftijd nog een mbo-opleiding (10%), 37% volgt een hbo opleiding en 53% gaat naar een universiteit. Zesendertig procent van de 15-22 jarigen werkt minimaal 12 uur per week, dit zijn ongeveer 26.344 jongeren. Een groot deel hiervan combineert een opleiding met een 30

baan (21% van alle jongeren). Van de oudere jongeren, de 23-26 jarigen, werkt in totaal 63% (47% alleen werk en 16% combineert werk met opleiding). Van de 15-22 jarigen is 9% werkloos dit komt neer op 7.014 15-22 jarigen. Er zijn twee groepen werklozen: 5% is werkloos maar volgt ook een opleiding en 4% is werkloos en volgt geen opleiding. Niet alle jongeren die willen werken hebben ook een baan. De 23-26 jarige jongeren zijn veel minder vaak werkloos, 6% is werkloos dit zijn in totaal ongeveer 3.238 jongeren. Hiervan is de helft werkloos maar nog wel schoolgaand (3%) en de andere helft is werkloos en niet meer in opleiding. Jongeren van 15-22 jaar hebben veel vaker (21%) geen baan en volgen ook geen opleiding van 23-26 jarigen (5%). Opvallend is dat een groot deel van de 15-22 jarigen ook niet op zoek is naar een baan, 17% van alle jongeren in deze leeftijd heeft geen baan en volgt geen opleiding en zoekt ook niet actief naar een baan. In hoofdstuk deel 2 van deze rapportage wordt deze groep nader in beeld gebracht. Dit zijn onder andere jongeren in de Wajong, jongeren in de bijstand (die niet direct kunnen beginnen met een baan), jongeren die binnenkort beginnen met een opleiding en jongeren die op andere redenen niet actief zijn. De 15-22 jarige jongeren die niet naar school gaan en niet werken en geen startkwalificatie hebben worden door DMO wel gevolgd. Figuur 3.2 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid en leeftijd, 2010 15-22 jaar: 72.594 jongeren (procenten) 23-26 jaar: 54.724 jongeren (procenten) werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 17% niet beroepsbevolking (54%) niet werkend 37% werkloos en in opleiding 3% werkloos en niet in opleiding 3% en niet werkend, overig 2% niet-beroepsbevolking (31%) niet werkend 29% werkloos en in opleiding 5% aan het werk en 16% aan het werk en 47% beroepsbevolking (46%) aan het werk 21% beroepsbevolking (69%) aan het werk 16% 15-22 jaar (aantallen) 23-26 jaar (aantallen) geen opleiding en geen werk; 12.058 niet beroepsbevolking (54%) geen opleiding en geen werk, werkloos; 1.499 en niet werkend, overig; 927 niet-beroepsbevolking (31%) opleiding; 27.089 werk; 25.833 geen opleiding en geen werk, werkloos; 3.247 opleiding; 15.866 werk; 11.525 opleiding en werk; 14.908 opleiding en werk; 8.860 beroepsbevolking (46%) opleiding en werkloos; 3.767 beroepsbevolking (69%) opleiding en werkloos; 1.739 31

3.3 Geslacht Er zijn in Amsterdam 59.322 jonge mannen en 67.996 jonge vrouwen in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar. Er zijn meer jonge vrouwen dan jonge mannen doordat er meer jonge vrouwen naar de stad komen om te gaan studeren (voornamelijk aan de universiteiten) dan jonge mannen. Jongens en jonge vrouwen verschillen wat betreft opleiding en werk op een aantal punten. Van de jonge mannen volgt 56% een opleiding. Een kwart (24%) hiervan zit op de middelbare school, 25% volgt een mbo-opleiding, 24% zit op het hbo en 27% volgt een wo-opleiding. Meisjes volgen vrijwel even vaak een opleiding (57% van de jonge vrouwen volgt een opleiding) maar studeren (hbo en wo) vaker dan jonge mannen. Ruim een derde van de jonge vrouwen volgt een wo-opleiding, 25% zit op het hbo, 21% gaat naar het mbo en 20% zit op een middelbare school. Ondanks dat het aandeel jonge mannen en jonge vrouwen dat naar school gaat vrijwel gelijk is, werken jonge mannen wel vaker. Ruim een kwart van de jonge vrouwen (27%) en 32% van de jonge mannen is aan het werk en volgt daarnaast geen opleiding. Figuur 3.3 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid en geslacht, 2010 jonge mannen: 59.322 jongeren (procenten) jonge vrouwen: 67.996 jongeren (aantallen) werkloos en niet in opleiding 4% werkloos en in opleiding 6% en niet werkend, overig 8% niet-beroepsbevolking (38%) niet werkend 30% werkloos en niet in opleiding 3% werkloos en in opleiding 4% en niet werkend, overig 13% niet-beroepsbevolking (50%) niet werkend 35% aan het werk en 32% beroepsbevolking (62%) aan het werk 20% aan het werk en 27% beroepsbevolking (50%) aan het werk 18% jonge mannen (aantallen) jonge vrouwen (procenten) werkloos en niet in opleiding; 2.717 werkloos en in opleiding; 3.151 en niet werkend, overig; 4.570 niet-beroepsbevolking (38%) niet werkend; 17.692 werkloos en niet in opleiding; 2.030 werkloos en in opleiding; 2.354 en niet werkend, overig; 8.415 niet-beroepsbevolking (50%) niet werkend; 25.263 aan het werk en ; 19.063 beroepsbevolking (62%) aan het werk; 12.129 aan het werk en ; 18.294 beroepsbevolking (50%) aan het werk; 11.640 Bron: O+S 32

Niet alle jongeren van die willen werken hebben ook een baan, zij zijn werkloos. Zes procent van alle jonge mannen is werkloos en volgt daarnaast een opleiding en vier procent is werkloos en volgt geen opleiding. In totaal zoekt dus 10% van de Amsterdamse jonge mannen actief naar een baan. Dit komt neer op 16% van de beroepsbevolking (10% van de 62% die tot de beroepsbevolking behoort) en in totaal op bijna 5.900 jonge mannen. De Amsterdamse jonge vrouwen zijn iets minder vaak werkloos, 4% is werkloos maar volgt wel een opleiding en 3% is werkloos en volgt geen opleiding. In totaal is 7% van alle jonge vrouwen op zoek naar een baan voor minimaal 12 uur per week, dit is 14% van de beroepsbevolking (7% van de 50% die tot de beroepsbevolking behoort), in totaal zijn dit bijna 4.400 jonge vrouwen. Daarnaast is er een groep die niet werkt en geen opleiding volgt maar ook niet 12 uur per week wil werken en actief op zoek is. Uit de CBS enquête beroepsbevolking (EBB) blijkt dat een derde van de jonge vrouwen die niet naar school gaan en geen baan hebben wel willen werken maar niet actief zoeken (14%) of niet direct beschikbaar zijn (19%) omdat zij bijvoorbeeld de zorg voor hun kinderen anders moeten regelen. Daarnaast is er een groep jonge vrouwen die niet willen of kunnen werken in verband met zorg voor het huishouden, kinderen of anderen. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan. 3.4 Herkomst Van de Amsterdamse jongeren zijn er 56.173 van autochtone herkomst, bijna evenveel jongeren (54.007) hebben een niet-westerse allochtone herkomst en 17.128 jongeren zijn van westerse allochtone herkomt. Van de autochtone jongeren gaat 60% naar school, niet-westerse allochtone jongeren zitten iets minder vaak nog op school (57%) en van de westerse allochtone jongeren volgt 45% een opleiding. Niet-westerse allochtone jongeren zitten veel vaker op het voortgezet onderwijs of mbo dan autochtone en westerse allochtone jongeren. Dit komt doordat deze laatste twee groepen vaker doorstromen naar het hbo en wo. Tabel 3.4 Huidige onderwijsniveau schoolgaande jongeren naar herkomst (procenten) niet-westerse autochtoon westerse allochtoon allochtoon vo 17 18 28 22 mbo 11 11 39 23 hbo 26 27 21 24 wo 46 44 11 31 totaal 100 100 100 100 totaal Niet-westerse allochtone jongeren werken minder vaak dan autochtone en westerse allochtone jongeren. Zij combineren hun opleiding ook veel minder vaak met een baan van minimaal 12 uur per week. Van de autochtone jongeren werkt 56% (23% combineert opleiding en werk en 33% werkt alleen), van de niet-westerse allochtone jongeren werkt 39% (14% combineert opleiding met werk en 25% werkt en volgt geen opleiding). Van de westerse allochtone jongeren volgt bijna een kwart (24%) geen opleiding en heeft ook geen baan. Een klein deel hiervan (2% van alle jongeren) is wel actief op zoek naar 33

een baan en dus werkloos. Van de overige 22% wil driekwart wel werken, zij zoeken alleen niet actief of zijn niet direct beschikbaar. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan. Van de niet-westerse allochtonen heeft 18% geen baan en volgt ook geen opleiding, van de autochtone jongeren behoort 6% tot deze groep. Figuur 3.5 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid en herkomst, 2010 Autochtoon: 56.173 jongeren (aantallen) Autochtoon (procenten) werkloos en niet in opleiding 2% werkloos en in opleiding 0,4% en niet werkend, overig 5% niet-beroepsbevolking (42%) werkloos en niet in opleiding; 982 werkloos en in opleiding; 245 en niet werkend, overig; 2.373 niet-beroepsbevolking (42%) aan het werk en 34% niet werkend 37% aan het werk en ; 19.168 niet werkend; 21.210 beroepsbevolking (58%) aan het werk 22% beroepsbevolking (58%) aan het werk; 12.195 Niet-westers allochtoon: 54.017 jongeren (aantallen) Niet-westers allochtoon (procenten) en niet werkend, overig 13% niet-beroepsbevolking (47%) en niet werkend, overig; 7.306 niet-beroepsbevolking (47%) werkloos en niet in opleiding 5% niet werkend 34% werkloos en niet in opleiding; 3.173 niet werkend; 17.886 werkloos en in opleiding 9% werkloos en in opleiding; 4.661 beroepsbevolking (53%) beroepsbevolking (53%) aan het werk en 25% aan het werk 14% aan het werk en ; 12.829 aan het werk; 8.162 Westers allochtoon: 17.128 jongeren (aantallen) Westers allochtoon (procenten) en niet werkend, overig 22% niet-beroepsbevolking (42%) niet werkend 19% en niet werkend, overig; 3.305 niet-beroepsbevolking (42%) niet werkend; 3.860 werkloos en niet in opleiding 2% werkloos en in opleiding 5% aan het werk 21% werkloos en niet in opleiding; 593 werkloos en in opleiding; 598 aan het werk; 3.411 beroepsbevolking (58%) aan het werk en 31% beroepsbevolking (58%) aan het werk en ; 5.361 34

Een deel van de jongeren valt onder de definitie werkloos. Niet-westerse allochtone jongeren behoren het vaakst tot deze groep, 9% is werkloos en volgt een opleiding en 5% is werkloos en volgt op dit moment geen opleiding. Dit komt neer op 14% van alle niet-westerse allochtone jongeren, 26% van de beroepsbevolking. Autochtone jongeren zijn veel minder vaak werkloos. Autochtone jongeren die een baan willen naast hun opleiding lijken die makkelijker te vinden dan allochtone jongeren, zij zijn namelijk bijna nooit werkloos en in opleiding (0,4%). Twee procent van de autochtone jongeren is werkloos en. In totaal is dus 2,4% van de autochtone jongeren werkloos, dit is 4% van de beroepsbevolking. Van de westerse allochtone jongeren is 7% werkloos. Ook westerse allochtone jongeren zijn relatief vaak werkloos en in opleiding (5%). Daarnaast is er een grote groep (22%) westerse allochtone jongeren die zijn en niet werkend. Wellicht moeten zijn nog met een opleiding beginnen of zijn staan zij nog niet ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Uit eerder onderzoek voor DMO 8 naar de instroom van jongeren zonder startkwalificatie in Amsterdam blijkt dat een groot deel van deze instroom bestaat uit jongeren uit de Verenigde Staten. Dat zijn vooral ongehuwde jongeren van 21 en 22 jaar die in augustus/september en januari/februari naar de stad komen. Mogelijk is een deel hiervan toch schoolgaand maar nog niet terug te vinden in de onderwijsregistraties. Dit zou betekenen dan in werkelijkheid de groep in onderwijs (en eventueel aan het werk) groter is dan nu uit figuur 3.4 blijkt. De cijfers in de figuur moeten dus gezien worden als een indicatie. 3.5 Leeftijd vestiging in Amsterdam Amsterdam heeft door de twee universiteiten en de verschillende hogescholen te maken met een grote instroom van studenten die naar de stad komen rond hun 18 e om te studeren. Deze jongeren zorgen ervoor dat de samenstelling van de jongerenpopulatie van de 18-jarigen in de stad heel anders is dan de samenstelling van de 17-jarigen in de stad. De groep die in de in stad is geboren of opgegroeid (voor 18 e verjaardag in de stad komen wonen) noemen we Amsterdammers, de groep die op of na hun 18 e verjaardag in de stad kwamen wonen noemen we vestigers. De grootste groep vestigers is vaak van autochtone herkomst en relatief hoog opgeleid. Maar ook westerse allochtone en niet-westerse allochtone jongeren komen op latere leeftijd naar de stad toe. Zij zijn, als ze zich in Amsterdam vestigen, gemiddeld wel iets ouder dan de jongeren van autochtone herkomst. 8 O+S 2010, Instroom VSV ers in Amsterdam, welke jongeren komen er naar Amsterdam zonder startkwalificatie? 35

Figuur 3.6 Aantal Amsterdamse jongeren naar leeftijd, herkomst en leeftijd vestiging in de stad, 2010 aantal 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 westers allochtoon - vestiger westers allochtoon - Amsterdammer niet-westers allochtoon - vestiger niet-westers allochtoon - Amsterdammer autochtoon - vestiger autochtoon - Amsterdammer 4.000 2.000 0 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 In de leeftijdsgroep van 15-26 jaar zijn er ruim 73.000 Amsterdammers en ruim 54.000 vestigers. Van de Amsterdammers is een meerderheid (58%) van niet-westerse allochtone herkomst. Een derde is van autochtone herkomst (34%) en acht procent is van westerse allochtone herkomst. Binnen de groep vestigers zijn de autochtone jongeren in de meerderheid (58%). Ruim een vijfde van de vesigers (22%) is van niet-westerse allochtone herkomst en 20% is van westerse allochtone herkomst. Binnen de groep niet-westerse allochtone jongeren die in de stad zijn opgegroeid zijn de jongeren van Surinaamse en Marokkaanse herkomst in de meerderheid. Vestigers van niet-westerse allochtone herkomst zijn relatief vaak van overige niet-westerse herkomst, zij komen vooral uit China, India, Iran, Brazilië, Israël, Pakistan, Zuid-Afrika en Afganistan. Van de Amsterdammers volgt ongeveer 63% een opleiding, van de vestigers gaat 49% naar school. Vestigers zijn dus minder vaak schoolgaand en combineren hun opleiding vaker met een baan dan Amsterdammers. Vestigers vallen dan ook vaker (35%) in de groep werkend dan Amsterdammers (25%). Dit komt doordat de vestigers gemiddeld wat ouder zijn. Er zitten immers geen 15 tot en met 17-jarigen in. De werkloosheid is onder jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid hoger (9%) dan onder vestigers (6%). Dit hangt samen met het opleidingsniveau, jongeren met een startkwalificatie zijn minder vaak werkloos. Juist de vestigers hebben vaker een startkwalificatie dan de Amsterdammers. De vestigers vallen vaker dan de Amsterdammers in de groep niet niet werkend, overig. 36

Figuur 3.7 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid en leeftijd vestiging, 2010 9 Amsterdammer (voor 18 e in Amsterdam) 73.169 jongeren (procenten) vestiger 54.149 jongeren (procenten) werkloos en in opleiding 5% werkloos en niet in opleiding 4% en niet werkend, overig 8% niet-beroepsbevolking 50% niet werkend 42% werkloos en niet in opleiding 3% werkloos en in opleiding 3% en niet werkend, overig 13% niet-beroepsbevolking 36% niet werkend 23% aan het werk en 25% beroepsbevolking 50% aan het werk 16% beroepsbevolking 64% aan het werk en 35% aan het werk 23% Amsterdammers (aantallen) vestigers (aantallen) werkloos en niet in opleiding; 3.133 werkloos en in opleiding; 3.633 en niet werkend, overig; 6.208 niet-beroepsbevolking 50% niet werkend; 30.512 werkloos en niet in opleiding; 1.614 werkloos en in opleiding; 1.872 en niet werkend, overig; 6.778 niet-beroepsbevolking 36% niet werkend; 12.443 aan het werk en ; 18.136 beroepsbevolking 50% aan het werk;11.547 beroepsbevolking 64% aan het werk en ; 19.221 aan het werk; 12.222 9 In de groep Amsterdammers zitten jongeren van 15 tot en met 26 jaar, in de groep verstigers zitten alleen jongeren van 18 tot en met 26 jaar. Dit zorgt voor een vertekening. Het is helaas niet mogelijk om de groep van 15 tot en met 17 jaar uit de Amsterdammers te halen omdat veel registratiesbestanden niet aangeven of een jongeren een Amsterdammer of een vestiger is. In de groep vestigers zit mogelijk ook een deel westerse allochtone jongeren die waarschijnlijk wel naar school gaan maar nog niet terug te vinden zijn in de onderwijsregistraties. Zie paragraaf 3.4 voor meer informatie. 37

38

Deel 2 Verdieping niet actieve en werkloze jongeren In dit deel van de rapportage draait het om de niet werkende en niet-schoolgaande jongeren en de (schoolgaande) werkloze jongeren. Eerst wordt in hoofdstuk 4 gekeken naar de werkloze beroepsbevolking. Er wordt in beeld gebracht welk deel van de jongeren actief op zoek is naar een baan. Hoofdstuk 5 gaat over de jongeren die geregistreerd staan als werkloze. Dit is deels aan andere groep dan de groep die in hoofdstuk 4 wordt beschreven daarom volgt aan het eind van hoofdstuk 5 een beschrijving van de overlap tussen beide groepen. Hoofdstuk 6 gaat over de niet-actieve jongeren. Er wordt zoveel mogelijk in beeld gebracht wat deze jongeren doen. Ook de jongeren in de Wajong worden in dit hoofdstuk besproken. Aan het eind van hoofdstuk 6 worden de werkloze jongeren en de niet actieve jongeren ingedeeld in zes subgroepen. Hoofdstuk 7 beschrijft de terugkeerkans bij DWI. Er wordt in beeld gebracht welke jongeren relatief vaak terugkeren naar DWI nadat zij naar werk zijn begeleid. Hoofdstuk 8 brengt ten slotte de dynamiek binnen de groep jongeren die bij DWI terechtkomt verder in beeld. 39

40

4 Werkloos (en eventueel in opleiding) De werkloze beroepsbevolking bestaat uit mensen die actief zoeken naar een baan voor minimaal 12 uur per week. Vierenvijftig procent van de werkloze jongeren blijkt echter wel een opleiding te volgen. Daarom valt in dit onderzoek de groep werkloze jongeren uiteen in twee hoofdgroepen: werkloze jongeren die in opleiding zijn (geel in de figuur) en werkloze jongeren die zijn (oranje in de figuur). Deze werkloze jongeren staan lang niet allemaal geregistreerd bij het UWV als nietwerkende werkzoekende of bij DWI omdat zij een bijstandsuitkering ontvangen. Meer hierover in volgt in de volgende paragraaf. Dit hoofdstuk gaat alleen over de groep die volgens de officiële definitie werkloos is. Van alle Amsterdamse jongeren is 8% werkloos, daarvan volgt de helft wel een opleiding. Normaal gesproken wordt het aandeel werklozen altijd bekeken ten opzichte van de beroepsbevolking daarom wordt in figuur 4.1b dit deel uitgelicht waaruit blijkt dat 14% van de beroepsbevolking werkloos is. Figuur 4.1a Foto Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid 15-26 jaar, werkloosheid uitgelicht, 2010 (procenten) werkloos en niet in opleiding 4% werkloos en in opleiding 4% en niet werkend, overig 10% niet-beroepsbevolking: 44% niet werkend 34% aan het werk en 29% beroepsbevolking: 56% aan het werk 19% Tabel 4.1b Foto Amsterdamse beroepsbevolking naar voornaamste bezigheid werkloos en niet in opleiding 7% werkloos en in opleiding 8% werkend 33% aan het werk en 52% 41

4.1 Niet-westerse allochtone relatief vaak werkloos Bepaalde groepen zijn vaker werkloos dan anderen. Van alle niet-westerse allochtone jongeren is 15% werkloos terwijl van de jongeren van autochtone herkomst maar 2% werkloos is. Een startkwalificatie helpt bij het vinden van een baan, van de jongeren zonder startkwalificatie is 13% werkloos terwijl van alle jongeren met een startkwalificatie maar 5% geen baan kan vinden. Jongens zijn vaker (10%) dan jonge vrouwen (6%) werkloos. Tabel 4.2 Aandeel werkloze jongeren in totale populatie en in de beroepsbevolking, 2010 (procenten) in totale bevolking in beroepsbevolking jonge mannen 10 15 jonge vrouwen 6 12 niet-westers allochtoon 15 25 westers allochtoon 7 12 autochtoon 2 4 15-22 jaar 10 22 23-26 jaar 6 10 met startkwalificatie 5 8 zonder startkwalificatie 13 26 Amsterdammer 9 19 vestiger 7 10 totaal 8 14 Zesenvijftig procent van de Amsterdamse jongeren behoort tot de beroepsbevolking. Hiervan is 14% werkloos en dus actief op zoek naar een baan voor minimaal 12 uur per week. De ene helft van de werkloze jongeren volgt op dit moment wel een opleiding (7%), de andere helft heeft geen baan en volgt geen opleiding (7%). De werkloze jongeren in opleiding kunnen bijvoorbeeld op zoek zijn naar een baan voor na hun studie, ze kunnen een extra opleiding zijn gaan doen omdat ze geen baan konden vinden maar nog steeds zoeken of ze kunnen zoeken naar een baan voor naast hun studie. Deze groep is in ieder geval minder zorgelijk dan de groep die op dit moment geen opleiding volgt. Daarbij blijken autochtone jongeren vaak werkloos en terwijl van de nietwesterse en westerse allochtone jongeren juist vaker werkloos en in opleiding zijn. 42

Figuur 4.3 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid, werkloos, 2010 (procenten) In beroepsbevolking In totale bevolking jonge mannen jonge vrouwen 7 6 6 8 jonge mannen jonge vrouwen 3,9 2,7 3,7 6,0 niet-westers allochtoon westers allochtoon autochtoon 3 3 1 9 9 16 niet-westers allochtoon 5,3 westers allochtoon 1,6 5,4 autochtoon 1,8 0,4 9,2 15-22 jaar 23-26 jaar 4 9 6 13 15-22 jaar 23-26 jaar 4,5 2,7 3,2 5,2 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 4 4 12 14 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 2,4 2,8 5,8 6,9 Amsterdammer vestiger 5 9 5 10 Amsterdammer vestiger 4,2 3,0 4,9 3,6 totaal 7 7 0 5 10 15 20 25 30 werkloze niet onderwijsvolgende jongeren werkloze onderwijsvolgende jongeren % totaal 3,7 4,3 0 5 10 15 20 25 30 werkloze niet onderwijsvolgende jongeren werkloze onderwijsvolgende jongeren % Jongeren van 15 tot en met 22 jaar zijn vaker werkloos (10%) dan jongeren van 23 tot en met 26 jaar (6%). Van de werkloze 15-22 jarige jongeren volgt 5,2% wel een opleiding, 4,5% volgt geen opleiding (meer). Vooral jonge mannen (9,1%) en niet-westerse allochtonen (9,1%) van 15-22 jaar zijn relatief vaak werkloos en in opleiding. In de leeftijdsgroep 23-26 jaar volgt juist een meerderheid van de werkloze jongeren geen opleiding meer. Tabel 4.4 Werkloze jongeren in totale bevolking naar leeftijdsgroep, geslacht en herkomst, 2010 (procenten) opleiding volgend geen opleiding en werkloos volgend en werkloos 15-22 jaar jonge mannen 9,1 2,8 11,9 totaal jonge vrouwen 5,3 2,4 7,7 niet-westers allochtoon 9,1 8,1 17,2 westers allochtoon 6,4 1,0 7,4 autochtoon 1,4 1,0 2,4 totaal 5,2 4,5 9,7 23-26 jaar jonge mannen 1,8 5,4 7,2 jonge vrouwen 1,8 3,1 4,9 niet-westers allochtoon 6,9 9,9 16,8 westers allochtoon 1,2 5,3 6,5 autochtoon 0,5 1,5 2,0 totaal 3,2 2,7 5,9 43

Figuur 4.5 Werkloze jongeren in de totale bevolking naar achtergrondkenmerken, 2010 (procenten) jongens meisjes 11,9 7,7 4,9 7,2 niet-westers allochtoon westers allochtoon autochtoon 17,2 7,4 2,4 2,0 6,7 16,8 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 12,4 6,4 4,3 13,6 Amsterdammer vestiger 9,6 10,8 6,6 5,3 totaal 9,7 5,9 20 15 10 5 0 5 10 15 20 15-22 jaar 23-26 jaar 4.2 Laag opgeleide autochtone jongeren die in de stad zijn opgegroeid relatief vaak werkloos Jongeren die na hun 17 e in Amsterdam zijn komen wonen hebben een lager werkloosheidspercentage (7%) dan jongeren die in de stad zijn opgegroeid (9%). Dit komt niet alleen door de hoog opgeleide autochtone studenten die de stad inkomen, zoals vaak wordt verondersteld 10. Laag opgeleide autochtone jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid zijn relatief vaak werkloos (16%) terwijl middelbaar (4%) en hoogopgeleide (3%) jongeren die in Amsterdam opgroeiden een laag werkloosheidspercentage hebben. Van de autochtone jongeren die na hun 17 e naar de stad zijn gekomen zijn de hoog opgeleiden qua aantal in de meerderheid, zij zijn wel vaker werkloos (5%) dan de hoog opgeleide jongeren die in de stad zijn opgegroeid (3%). Ook de middelbaar opgeleide jongeren die naar de stad toe zijn gekomen na hun 17 e zijn veel vaker werkloos (10%) dan de autochtone jongeren met hetzelfde opleidingsniveau die in de stad zijn opgegroeid (4%). Daarentegen zijn de laag opgeleide autochtone jongeren die na hun 17 e naar Amsterdam komen veel minder vaak werkloos (4%) dan de autochtone jongeren die in de stad opgroeiden (16%). 10 Om dit nader uit te zoeken zijn cijfers over 2007, 2009 en 2011 gecombineerd. De hier gepresenteerde cijfers wijken dus af van de cijfers elders in de rapportage en dienen alleen als indicatie. De cijfers zijn gepresenteerd als percentage van de beroepsbevolking. 44

Binnen de groep niet-westerse allochtonen zien we ongeveer hetzelfde patroon: laag opgeleide in Amsterdam opgegroeide niet-westerse allochtone jongeren hebben een hogere werkloosheid (36%) dan jongeren van dezelfde herkomstgroep die na hun 17 e de stad in komen. Onder deze laatste groep is de werkloosheid echter nog steeds hoog (28%). Hoog opgeleide jongeren van niet-westerse allochtone herkomst die in de stad opgroeiden zijn minder vaak werkloos (7%) dan hoog opgeleide jongeren van nietwesterse herkomst die na hun 17 e naar Amsterdam kwamen (11%). Onder middelbaar opgeleide jongeren van niet-westerse herkomst is de werkloosheid vrijwel gelijk voor jongeren die in Amsterdam opgroeiden (23%) en jongeren die na hun 17 e naar Amsterdam kwamen (21%). 45

46

5 Geregistreerde werkloosheid Werkloze jongeren kunnen, onder bepaalde voorwaarden, een uitkering ontvangen via het UWV (WW of Wajong) of DWI (WIJ). Geregistreerde werklozen bij het UWV worden ook wel de niet-werkende werkzoekenden genoemd (NWW). Bij DWI melden vooral de jongeren zich die een uitkering willen aanvragen in kader van de WIJ (bijstandsuitkering voor jongeren) en geen recht hebben op een WW-uitkering. 5.1 Overlap DWI en UWV In principe moeten alle jongeren die een uitkering ontvangen van het UWV of van DWI zich inschrijven bij het UWV. De inschrijving bij het UWV verloopt na ongeveer 6 maanden als een jongere de inschrijving niet verlengt. Het verlengen van de inschrijving bij het UWV is niet noodzakelijk voor de doorbetaling van de uitkering door DWI waardoor veel jongeren zich niet opnieuw inschrijven. Hierdoor kunnen jongeren ingeschreven staan bij DWI, bij het UWV of bij beide instanties. Daarom is voor dit onderzoek gekeken naar de overlap tussen beide bestanden. Bij DWI staan op 1 januari 2010 3.223 jongeren ingeschreven, bij het UWV 4.069 jongeren. Er zijn dus 3.223 jongeren met een bijstandsuitkering en 4.069 jongeren die geregistreerd staan als niet-werkende werkzoekende. Dit komt neer op in totaal 7.292 jongeren. Hiervan staan 1.237 jongeren bij beide instanties ingeschreven. Van de jongeren die bij DWI staan ingeschreven staat 38% ook bij het UWV ingeschreven en van de jongeren die bij het UWV staan ingeschreven staat 30% ook bij DWI ingeschreven. Op basis van de beide bestanden kan geconcludeerd worden dat er geen 3.223 + 4.069 = 7.292 geregistreerde werkloze jongeren zijn maar 7.292 1.237 = 6.055. Dit komt neer op 4,8% van alle Amsterdamse jongeren. Dit noemen we in deze rapportage de geregistreerde werklozen. 5.2 Antilliaanse en Surinaamse jongeren relatief vaak werkloos Jongens staan iets vaker dan jonge vrouwen ingeschreven als werkloze. Van alle Amsterdamse jonge mannen in de leeftijd van 15 tot en met 26 jaar staat 5,1% geregistreerd als werkloze, van de jonge vrouwen is dit 4,5%. En 23-26 jarigen (6,9%) staan relatief gezien vaker geregistreerd als werkloos dan 15-22 jarigen (3,2%). Niet-westerse allochtone jongeren staan veel vaker dan autochtone en westerse allochtone jongeren geregistreerd als werkloos. Van de niet-westerse allochtone jongeren stond op 1 januari 2010 8,5% als werkloze geregistreerd, van de westerse allochtone jongeren was dit 2,4% en van de autochtone jongeren 1,7%. Jongeren van Antilliaanse herkomst staan het vaakst geregistreerd als werkloze (10,1%) gevolgd door jongeren van Surinaamse (9,2%), Marokkaanse (8,6%) en overige niet-westerse (8,6%) herkomst. 47

Figuur 5.1 Aandeel geregistreerde werkloze jongeren in de totale populatie, 2010 (procenten) jonge mannen 5,1 jonge vrouwen 4,5 Surinamers 9,2 Antillianen Turken Marokkanen 6,7 8,6 10,1 Overige niet-westerse allochtonen 8,6 Niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen autochtonen 1,7 2,4 8,5 15-22 23-26 3,2 6,9 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 1,8 8,6 Amsterdammer vestiger 2,0 2,5 totaal 4,8 % 0 2 4 6 8 10 12 Jongeren met een startkwalificatie komen over het algemeen makkelijker aan het werk dan jongeren zonder startkwalificatie, zij staan dan ook veel minder vaak als werkloze geregistreerd. Jongeren die op of na hun 18 e in Amsterdam zijn komen wonen staan iets minder vaak (2%) dan jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid (2,5%) geregistreerd als werkloze. Vestigers van autochtone herkomst zijn minder vaak werkloos dan autochtone Amsterdammers. De vestigers van niet-westerse allochtone herkomst (qua aantal een veel kleinere groep dan de Amsterdammers) zijn daarentegen veel vaker dan andere groepen werkloos. Figuur 5.2 Aandeel geregistreerde werkloze jongeren in de totale populatie, 2010 (procenten) vestiger Amsterdammer niet-westers allochtoon westers allochtoon autochtoon niet-westers allochtoon westers allochtoon 1,0 1,4 1,3 3,4 7,2 autochtoon 0,5 0 2 4 6 8 10 % 48

5.3 Welke groepen bij DWI en welke bij het UWV? Vergelijking van de jongeren die bij DWI staan ingeschreven met de jongeren die ingeschreven staan bij het UWV (zie bijlage 2 voor details) laat zien dat er een aantal opvallende verschillen zijn. Turkse jongeren staan bijvoorbeeld relatief weinig ingeschreven bij DWI (7% alle ingeschreven jongeren) terwijl bij het UWV een veel grotere groep jongeren van Turkse herkomst (12% van de totale groep) staat ingeschreven. Turkse jongeren lijken dus relatief vaak wel een beroep te doen op het UWV, mogelijk omdat zij recht hebben op een WW-uitkering, maar niet op DWI omdat zij geen bijstandsuitkering kunnen of willen krijgen. Surinaamse jongeren daarentegen maken bij DWI een groot deel van de totale populatie uit (26%) terwijl zij bij het UWV niet de grootste groep vormen (18%). Bij het UWV is het aandeel jongeren van autochtone en westerse allochtone herkomst iets hoger dan bij DWI. Ook het aandeel jongeren met een startkwalificatie is bij het UWV veel hoger (29%) dan bij DWI (15%). Verder valt op dat bij het UWV iets meer jonge mannen dan jonge vrouwen staan geregistreerd terwijl bij DWI juist de jonge vrouwen in een kleine meerderheid zijn. De leeftijdsverdeling is daarentegen bij de ingeschrevenen van beide organisaties vrijwel gelijk. De NWW ers zijn gemiddeld 22,9 jaar en de jongeren die bij DWI staan ingeschreven ook. Tabel 5.3 Vergelijking populatie NWW-UWV en DWI jongeren naar achtergrondkenmerken (procenten) NWW-UWV DWI abs. % abs. % jonge mannen 2.137 53 1.532 48 jonge vrouwen 1.932 47 1.690 52 Surinamers 717 18 824 26 Antillianen 154 4 165 5 Turken 470 12 224 7 Marokkanen 852 21 672 21 Overige niet-westerse allochtonen 800 20 688 22 niet-westerse allochtonen 2993 74 2573 80 westerse allochtonen 313 8 156 5 autochtonen 668 16 471 15 onbekend 95 2 0 0 15-22 1.559 38 1.249 39 23-26 2.510 62 1.974 61 met startkwalificatie 1.197 29 446 15 zonder startkwalificatie 2.872 71 2.460 85 totaal 4.069 100 3.223 100 49

5.4 Ruim 1.000 jongeren met WW Op 1 januari 2010 ontvingen 1.047 jongeren in de leeftijd van 15-26 jaar een WWuitkering. Dit komt neer op 0,8% van alle jongeren in die leeftijdsgroep. Deze jongeren zullen over het algemeen actief op zoek zijn naar een nieuwe baan en dus tot de beroepsbevolking behoren 11. Het aandeel jonge mannen met WW is vrijwel gelijk aan het aandeel jonge vrouwen met WW. Van alle Amsterdamse jonge vrouwen ontvangt 0,8% WW, van de jonge mannen is dit 0,9%. De oudere jongeren (23-26 jaar) ontvangen wel veel vaker WW (1,6% van alle jongeren) dan de 15-22 jarigen (0,3%). Dit is logisch aangezien zij ook veel vaker en al langer werkzaam zijn (geweest). Jongeren van niet-westerse allochtone herkomst (1,1%) ontvangen vaker WW dan jongeren van autochtone (0,6%) en westerse allochtone herkomst (0,6%). Tabel 5.4 Aantal jongeren met een WW-uitkering, januari 2010 15-22 jaar 23-26 jaar totaal aandeel in totale bevolking jonge mannen 110 400 510 0,9% jonge vrouwen 90 450 540 0,8% Surinamers 30 140 170 1,2% Antillianen 0 20 20 0,8% Turken 20 70 90 1,0% Marokkanen 30 150 180 1,2% Overige niet-westerse allochtonen 20 90 110 0,8% Niet-westerse allochtonen 100 470 570 1,1% Westerse allochtonen 20 80 100 0,6% autochtonen 80 270 350 0,6% onbekend 30 30 15-22 jaar 200 0 200 0,3% 23-26 jaar 0 850 850 1,6% totaal 200 850 1.050 0,8% De werkloosheidsomvang is het aantal uur waar de WW-uitkering van een werkloze op gebaseerd is. Jongeren van 15-22 jaar met een WW uitkering ontvangen die uitkering voor een gemiddelde werkloosheidsomvang van 32 uur. Per maand ontvangen zij gemiddeld 780. De jongeren van 23-26 jaar hebben een gemiddelde werkloosheidsomvang van 33 uur. Zij ontvangen per maand gemiddeld 994. 11 Eigen berekening O+S op basis van bij het CBS beschikbaar gestelde microdatabestanden betreffende de Werkloosheidsuitkeringenstatistiek januari tot en met juni 2010, welke afkomstig zijn van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). 50

5.5 Werkzame beroepsbevolking en geregistreerde werkloosheid In totaal staan er 3.223 jongeren ingeschreven bij DWI (zij ontvangen een uitkering) en 4.069 bij het UWV (een deel hiervan uitvangt WW). Hiervan staan er 1.237 ingeschreven bij beide instanties. Wanneer we de jongeren die bij beide instanties staan ingeschreven maar één keer meetellen dan blijken 6.055 Amsterdamse jongeren ingeschreven te staan bij het UWV als NWW er of bij DWI. Dit noemen we in dit rapport de geregistreerde werkloosheid (zie paragraaf 5.1). De geregistreerde werkloosheid omvat niet de groep arbeidsongeschikten. Er zijn zoals eerder beschreven 10.252 jongeren die tot de werkloze beroepsbevolking behoren. Hiervan zijn er 4.747 werkloos en (5.505 zijn werkloos en in opleiding). Van de 4.747 werkloze jongeren die zijn staan er ongeveer 1.200 geregistreerd als werkloze (25%). De overlap tussen de werkloze beroepsbevolking en de geregistreerde werkloosheid is dus beperkt, 1% van alle Amsterdamse jongeren behoort zowel tot de werkloze beroepsbevolking als tot de geregistreerde werkloze bevolking, Figuur 5.5 Schematisch overzicht van de relatie tussen de werkloze beroepsbevolking enerzijds en geregistreerde werkloosheid anderzijds Op basis van deze informatie kunnen de werkloze jongeren (10.252) en de niet actieve jongeren (12.985) die geen opleiding volgen en geen werk hebben ingedeeld worden in vijf groepen, daar voegen we de jongeren die vanwege arbeidsongeschiktheid een wajong-uitkering ontvangen nog aan toe (zie hoofdstuk6): 4. Werkloos en in opleiding; 5a. Werkloos, niet geregistreerd als werkloze; 5b. Werkloos en geregistreerd als werkloze; 6a. Geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar; 6b. Wajong-uitkering; 6c. overig niet werkloos, niet geregistreerd als werkloze; 51

Tabel 5.6 Schematisch overzicht Amsterdamse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste bezigheid in subgroepen, 2010 4 5a 5b 4+5 6a 6b 6c 6 in opleiding beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking geregistreerd werkloos Wajong abs. % Amsterdamse jongeren werkend werkloos en in opleiding ja nee ja ja nee nee 5.505 4,0 werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee ja ja nee nee 3.547 3,0 werkloos en geregistreerd als werkloze nee nee ja ja ja nee 1.200 1,0 werkloze beroepsbevolking 10.252 8,0 geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar nee nee nee nee ja nee 4.855 3,8 wajonguitkering nee nee nee nee nee ja 2.244 1,8 overig niet werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee nee nee nee nee 5.886 4,6 niet in opleiding en niet werkend 12.985 10,0 totaal werkloos en niet-actief 23.237 18,0 52

6 Niet niet aan het werk Er zijn in Amsterdam ongeveer 12.985 jongeren die geen opleiding volgen, niet werken (of minder dan 12 uur per week werken) en niet actief op zoek zijn naar een baan. Dit kan verschillende redenen hebben. Zoals al uit het vorige hoofdstuk bleek staan 4.855 van deze jongeren wel bij DWI of het UWV geregistreerd als werkloze. Dit hoofdstuk brengt in beeld wat de rest doet. 6.1 Ruim 2.200 jongeren met een wajong-uitkering De Wajong is een uitkering voor iedereen die voor zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt is en voor iedereen die voor zijn dertigste verjaardag arbeidsongeschikt raakt terwijl hij of zij nog een opleiding volgt. De Wajong wordt op dit moment uitbetaald door het UWV. De komende jaren komt er verandering in met invoering van de Wet Werken naar Vermogen. Gedeeltelijk en/of niet duurzaam arbeidsongeschikten krijgen vanaf 2014 een uitkering op bijstandsniveau waarbij voor de instroom vanaf 2012 ook de partner- en middelentoets van toepassing zal zijn (SZW, 2011). Het deel van de Wajong voor gedeeltelijk en/of niet duurzaam arbeidsongeschikten wordt gedecentraliseerd naar gemeenten, waarmee eigenlijk sprake is van samenvoeging met de WIJ en de WWB. Uit analyse van het CPB 12 blijkt dat de afgelopen 10 jaar de instroom in de Wajong fors is gestegen. Zij geven hiervoor verschillende verklaringen. De afbakening van de Wajong is niet heel helder waardoor veel mensen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. De groei wordt volgens het CPB vooral veroorzaakt door instroom van jongeren met ontwikkelingsstoornissen (vooral ADHD en PDD-NOS). De instroom van jongeren met fysieke of psychische aandoeningen is al jaren constant). Een andere verklaring is dat gemeenten jongeren die zich kwamen melden voor een WWB of WIJ-uitkering vaker zijn gaan doorsturen naar het UWV voor een Wajong-uitkering. Op 1 januari 2010 ontvingen 2.244 jongeren in de leeftijd van 15-26 jaar een Wajonguitkering. Dit komt neer op 1,8% van alle Amsterdamse jongeren in deze leeftijdscategorie. Omdat we niet weten of deze jongeren werken zijn ze ingedeeld in de groep niet niet werkend. Tien procent van alle Amsterdamse jongeren is niet werkend en, bijna een vijfde daarvan (1,8% van alle Amsterdamse jongeren) ontvangt een Wajong-uitkering 13. 12 CPB, Van bijstand naar Wajong. CPB Policy Brief 2011/09 13 Eigen berekening O+S op basis van bij het CBS beschikbaar gestelde microdatabestanden betreffende Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge de WAO, Wajong, Wet Wajong, WAZ, IVA en WGA over de periode 2010 welke afkomstig zijn van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). 53

Het aandeel jongeren van 15-22 jaar met een Wajong uitkering is gelijk aan het aandeel 23-26 jarigen met een Wajong-uitkering (beide 1,8%). Jongens ontvangen vaker (2,1%) een Wajong-uitkering dan jonge vrouwen (1,5%) en niet-westerse allochtone jongeren (2,2%) ontvangen vaker een Wajong-uitkering dan autochtone (1,2%) en westerse allochtone (0,9%) jongeren. Tabel 6.1 Aantal en aandeel jongeren met een Wajong uitkering, 2010 totaal aandeel in totale bevolking jonge mannen 1.252 2,1 jonge vrouwen 992 1,5 Niet-westerse allochtonen 1190 2,2 Westerse allochtonen 160 0,9 autochtonen 700 1,2 onbekend 194 15-22 jaar 1275 1,8 23-26 jaar 969 1,8 totaal 2.244 1,8 6.2 Veel niet actieve jongeren hebben geen startkwalificatie Veertien procent van de Amsterdamse jongeren gaat niet naar school en heeft geen baan, dit komt neer op ongeveer 17.732 jongeren. Zoals in hoofdstuk 5 en het begin van dit hoofdstuk al werd beschreven zijn hiervan: 3.547 jongeren werkloos maar niet geregistreerd als werkloze (20%); 1.200 jongeren werkloos en geregistreerd als werkloze (7%); 4.855 jongeren geregistreerd werkloos maar niet direct beschikbaar voor werk (27%) en 2.244 jongeren met een Wajong-uitkering (13%). Er blijft dan nog een derde van de niet-actieve jongeren over waarvan we niet precies weten wat ze doen. Dit is 4,6% van alle Amsterdamse jongeren. In deze paragraaf wordt gekeken naar welke jongeren er in de totale groep niet actief vallen. Niet alle jongeren vallen even vaak in de groep niet niet werkend. Wanneer we naar leeftijd, geslacht en herkomst van de jongeren kijken dan valt op dat 15-22 jarigen, westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen relatief vaak in deze groep vallen. Meisjes vallen iets vaker in deze groep dan jonge mannen en niet-westerse allochtone jonge vrouwen nog wat vaker dan niet-westerse allochtone jonge mannen. Ook jongeren zonder startkwalificatie vallen relatief vaak in deze groep zijn vaak wel actief op zoek naar een baan en behoren dus tot de groep werkloze jongeren. Ook staat een deel wel ingeschreven als werkloze. 54

Figuur 6.2 Aandeel niet werkende en geen opleiding volgende jongeren naar achtergrondkenmerken in totale populatie, 2010 (procenten) jonge mannen jonge vrouwen 13 15 autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon 6 20 22 15-22 jaar 23-26 jaar 5 21 Amsterdammer vestiger 12 16 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 7 22 totaal 14 % 0 5 10 15 20 25 De niet actieve jongeren zijn grofweg te verdelen in twee groepen: 1. de eerste groep (3,8%, 4.744 jongeren) is actief op zoek naar een baan voor minimaal 12 uur per week (zie paragraaf 4.2) (groep 5 in de tabel), 2. de tweede groep (10%, 12.985 jongeren) valt uiteen in twee groepen: a. wil wel werken maar kan niet direct beginnen of is niet actief op zoek (groep 6a in de tabel) b. kan of wil niet werken in verband met zorgtaken, een opleiding die binnenkort start, ziekte, arbeidsongeschiktheid of een andere reden (groep 6a en b in de tabel). Niet-westerse allochtone jongeren zijn relatief vaak op zoek naar een baan terwijl westerse allochtone jongeren binnen deze groep juist vaak niet naar een baan zoeken. Van de 23-26 jarige jongeren is een groot deel actief op zoek naar werk (60% binnen deze groep), terwijl van de 15-22 jarigen de meeste jongeren niet actief zoeken naar een baan. Jongens zijn, binnen deze groep van niet niet werkend vaker op zoek naar een baan dan jonge vrouwen. 55

Figuur 6.3 Aandeel Amsterdamse jongeren dat niet werkt en geen opleiding volgt naar achtergrondkenmerken en al dan niet zoekend naar werk, 2010 (procenten) jongens meisjes 4 3 8 13 autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon 5 2 2 5 13 22 15-22 23-26 4 3 2 17 Amsterdammer vestiger 4 3 8 13 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 6 2 5 16 totaal 4 10 10 5 0 5 10 15 20 25 geen opleiding en geen werk, werkloze beroepsbevolking geen opleiding en geen werk, geen beroepsbevolking Bron: O+S 6.3 Zes groepen werkloze en niet actieve jongeren De werkloze jongeren (10.252) en de niet actieve jongeren (12.985) die geen opleiding volgen en geen werk hebben maar ook niet actief op zoek zijn naar een baan en dus niet werkloos zijn kunnen we indelen in zes groepen: 4. Werkloos en in opleiding: 4,3%=5.505 jongeren 5a. Werkloos, niet geregistreerd als werkloze: 2,8%=3.547 jongeren 5b. Werkloos en geregistreerd als werkloze: 0,9%=1.200 jongeren 6a. Geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar: 3,8%=4.855 jongeren 6b. Wajong-uitkering: 1,8%=2.244 jongeren 6c. Overig niet werkloos, niet geregistreerd als werkloze: 4,2%=6.221 jongeren 56

Tabel 6.4 Schematisch overzicht Amsterdamse jongeren 15-26 jaar naar voornaamste bezigheid in subgroepen, 2010 4 5a 5b 4+5 6a 6b 6c 6 in opleiding werkend beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking geregistreerd werkloos Wajong % Amsterdamse jongeren % beroepsbevolking abs. werkloos en in opleiding ja nee ja ja nee nee 5.505 4,0 7,7 werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee ja ja nee nee 3.547 3,0 5,0 werkloos en geregistreerd als werkloze nee nee ja ja ja nee 1.200 1,0 1,7 werkloze beroepsbevolking 10.252 8,0 14,4 geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar nee nee nee nee ja nee 4.855 3,8 wajong- uitkering nee nee nee nee nee ja 2.244 1,8 overig niet werkloos, niet geregistreerd als werkloze nee nee nee nee nee nee 5.886 4,6 niet in opleiding en niet werkend 12.985 10,0 totaal werkloos en niet-actief 23.237 18,0 Door de geregistreerde werkloosheid te koppelen aan de werkloze beroepsbevolking en de niet werkende en niet schoolgaande jongeren ontstaat een beter beeld van de omvang van de groep jongeren die niet actief is. Een groot deel van de niet actieve jongeren staat namelijk geregistreerd als werkloze of arbeidsongeschikte bij DWI of UWV. Figuur 6.5 Amsterdamse jongeren naar voornaamste bezigheid in subgroepen, 2010 procenten aantallen geen opleiding en geen werk, werkloos ingeschreven bij UWV/DWI 0,9% geen opleiding en geen werk, werkloos niet ingeschreven bij UWV/DWI 2,8% geen opleiding en geen werk, ingeschreven bij UWV/DWI 3,8% werk 29% geen opleiding en geen werk, Wajong-uitkering 1,8% geen opleiding en geen werk, onbekend 4,5% opleiding 34% werkloos en geregistreerd als werkloze; 1% werkloos, niet geregistreerd als werkloze; 3% werkloos in opleiding; 4% geregistreerd werkloos, niet direct beschikbaar 4% Wajong-uitkering overig niet 2% werkloos en niet geregistreerd als werkloze; 5% in opleiding; 34% opleiding en werk 19% opleiding en werkloos 4% aan het werk en ; 29% aan het werk; 19% 57

6.4 Waarom niet actief? Vijfenveertig procent van de jongeren in deze groep wil wel werken maar zoekt niet actief (29%) of is niet direct beschikbaar (16%). Vijfenvijftig procent wil of kan niet werken vanwege zorgtaken (14%), een opleiding die binnenkort start (8%), ziekte of arbeidsongeschiktheid (16%) of een andere reden (17%). Jongens en westerse allochtonen (zowel jonge mannen als jonge vrouwen) willen vaak wel werken maar hebben de afgelopen tijd niet actief gezocht of zijn niet op korte termijn beschikbaar. Meisjes geven vaker aan dat zij niet kunnen of willen werken vanwege zorgtaken of arbeidsongeschiktheid. Vooral autochtone jonge vrouwen werken niet vanwege arbeidsongeschikheid en niet-westerse allochtone jonge vrouwen in deze groep werken relatief vaak niet vanwege zorgtaken. Figuur 6.6 Redenen waarom jongeren in de G4 geen baan hebben en geen opleiding volgen, 2010 (procenten) totaal jonge vrouwen jonge vrouwen autochtoon westers allochtoon 11 18 16 14 8 16 17 afgelopen 4 weken niet gezocht afgelopen 6 maanden niet gezocht kan niet op korte termijn beginnen zorg autochtoon niet-westers allochtoon jonge vrouwen jonge vrouwen opleiding start binnenkort ziekte/arbeidson geschiktheid westerse allochtonen jonge vrouwen jonge vrouwen overige redenen nietwesterse allochtonen jonge vrouwen jonge vrouwen % 0 20 40 60 80 100 Bron: CBS, bewering O+S 14 14 Eigen berekening O+S op basis van bij het CBS beschikbaar gestelde microdatabestanden betreffende de Enquete Beroepsbevolking 2010, welke afkomstig zijn van het CBS 58

7 Jongeren in de bijstand Begin 2010 ontvingen 3.223 jongeren een uitkeringen via DWI. Het gaat hier om jongeren met een WIJ-uitkering, een WWB-uitkering of een Stagevergoeding. In dit hoofdstuk voor het overzicht genoemd jongeren in de bijstand. Een deel van de jongeren die een bijstandsuitkering ontvangen hebben al eerder een beroep gedaan op een bijstandsuitkering. Daarom wordt in dit hoofdstuk in beeld gebracht welke jongeren nu een uitkering ontvangen via DWI en hoe vaak die jongeren al eerder een uitkering ontvingen. De jongeren die in dit hoofdstuk worden beschreven zijn niet direct terug te vinden in de eerder gepresenteerde figuren en tabellen. De jongeren met een bijstandsuitkering vormen samen met de jongeren die bij het UWV geregistreerd staan de geregistreerde werkloosheid. Dit hoofdstuk gaat dus over een deel van de geregistreerde werkloosheid. 7.1 In totaal 3.223 jongeren met een bijstandsuitkering Begin 2010 waren er 3.223 jongeren die een inkomensvoorziening ontvingen van DWI. Er zijn iets meer jonge vrouwen (52%) dan jonge mannen (48%) die een inkomensvoorziening ontvangen maar relatief gezien ontvangen juist jonge mannen vaker een bijstandsuitkering. De gemiddelde leeftijd van de jongeren is 22,9 jaar, 3% is jonger dan 18 jaar. In totaal is 39% van de ingeschreven jongeren tussen de 15 en 22 jaar en 61% is tussen de 23 en 26 jaar. Een groot deel van de jongeren met een bijstandsuitkering is van niet-westerse allochtone herkomst (80%). Vijftien procent is autochtoon en 5% is van westerse allochtone herkomst. Van de niet-westerse allochtonen vormen de jongeren van Surinaamse herkomst de grootste groep (26%) gevolgd door jongeren van overige nietwesterse herkomst (22%) en Marokkaanse herkomst (21%). Veel jongeren in de bijstand hebben geen startkwalificatie (76%), 14% heeft wel een startkwalificatie en van 10% weten we niet of zij een startkwalificatie hebben. DWI registreert het opleidingsniveau van de jongeren niet zelf maar krijgt die gegevens via het UWV waardoor niet altijd bekend is of een jongeren een startkwalificatie heeft. DWI gebruikt een trede-indeling van vijf treden om de afstand tot de arbeidsmarkt van de jongeren weer te geven. Jongeren in trede 1 hebben de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Jongeren in trede 4 de kleinste en zouden binnen zes maanden aan het werk moeten kunnen komen. Trede 5 is bedoeld voor de jongeren die maar gedeeltelijk kunnen werken. De meeste jongeren zitten in trede 2 (32%) of trede 3 (39%). 59

Tabel 7.1 Jongeren met een bijstandsuitkering, 1 januari 2010 abs. % jonge mannen 1.532 48 jonge vrouwen 1.690 52 Surinamers 824 26 Antillianen 165 5 Turken 224 7 Marokkanen 672 21 Overige Niet-westerse allochtonen 688 22 niet-westerse allochtonen 2573 80 westerse allochtonen 156 5 autochtonen 471 15 15-22 jaar 1.249 39 23-26 jaar 1.974 61 met startkwalificatie 446 15 zonder startkwalificatie 2.460 85 startkwalificatie onbekend 317 buiten beschouwing trede 1 452 14 trede 2 1.028 32 trede 3 1.248 39 trede 4 358 11 trede 5 66 2 onbekend 71 2 totaal 3.223 100 Bron: DWI Van alle Amsterdamse jongeren stond op 1 januari 2010 2,5% ingeschreven bij DWI. Welke groepen doen relatief vaak een beroep op een bijstandsuitkering? 23-26 jarigen hebben vaker (3,6%) een bijstandsuitkering dan 15-22 jarigen (1,7%); Niet-westerse allochtone jongeren hebben veel vaker dan westerse allochtone (0,9%) en autochtone jongeren (0,8%) een bijstandsuitkering; Antilliaanse jongeren hebben, van de niet-westerse allochtone jongeren, relatief gezien het vaaks een bijstandsuitkering (6,4%) gevolgd door jongeren van Surinaamse herkomst (5,9%). Het aandeel jongeren van Turkse herkomst met een bijstandsuitkering is veel lager (2,5%) dan dat van de andere niet-westerse allochtone groepen. 60

Figuur 7.3 Aandeel jongeren met een bijstandsuitkering naar achtergrondkenmerken, 1 januari 2010 (procenten) jonge mannen jonge vrouwen 2,6 2,5 Surinamers Antillianen Turken Marokkanen Overige Niet-westerse allochtonen 2,5 5,9 6,4 4,5 4,9 Niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen autochtonen 0,9 0,8 4,8 15-22 23-26 1,7 3,6 totaal 2,5 0 1 2 3 4 5 6 7 Van alle Surinaamse en Antilliaanse jonge vrouwen in de stad ontving op 1 januari 2010 6,5% een bijstandsuitkering. Van de Surinaamse jonge mannen ontving 5,3% een bijstandsuitkering en van de Antilliaanse jonge mannen 6,3%. Ook Marokkaanse jonge mannen (5,1%), overige niet-westerse jonge mannen (4,9%), overige niet-westerse jonge vrouwen (5%) en Marokkaanse jonge vrouwen (4%) ontvangen relatief vaak een bijstandsuitkering. Zowel jonge mannen (2,1%) als jonge vrouwen (3,0%) van Turkse herkomst hebben veel minder vaak een bijstandsuitkering dan de andere niet-westerse allochtonen jongeren, maar nog steeds wel vaker dan autochtone en westerse allochtone jongeren. Leeftijd beïnvloed ook de kans om een bijstandsuitkering te hebben. Van de jongeren van 23-26 jaar ontvangt 3,6% een bijstandsuitkering, van de 15-22 jarigen 1,7%. Jongens van 15-22 jaar hebben vaker (2,0%) dan jonge vrouwen (1,5%) een bijstandsuitkering, terwijl meer 23-26 jarige jonge vrouwen (3,7%) een bijstandsuitkering hebben dan jonge mannen (3,4%). 61

Figuur 7.4 Aandeel jongeren met een bijstandsuitkering naar achtergrondkenmerken en geslacht, 1 januari 2010 (procenten) Surinamers Antillianen Turken Marokkanen Overige Niet-westerse allochtonen 5,3 6,3 5,1 4,9 2,1 6,5 6,5 3,0 4,0 5,0 Niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen autochtonen 4,6 1,0 0,9 0,90,8 4,9 15-22 23-26 3,4 2,0 1,5 3,7 totaal 2,6 2,5 % 8 6 4 2 0 2 4 6 8 jongens meisjes 7.2 Wie keren terug in de bijstand na uitstroom? Vijfenveertig procent van de jongeren die nu een bijstandsuitkering hebben, ontvingen ook al eerder een bijstandsuitkering. De meeste daarvan ontvangen nu voor de tweede (25%) of derde (12%) keer een bijstandsuitkering. Acht procent ontvangt al voor de derde, vierde of vijfde keer een bijstandsuitkering. Dit zijn meestal jongeren van 23 jaar en ouder. Jongens keren vaker terug in de bijstand (48%) dan jonge vrouwen (41%). Er is vrijwel geen verschil in het aandeel autochtone (44%) en niet-westerse allochtone (45%) jongeren dat terugkeert in de bijstand. Westerse allochtone jongeren (37%) keren minder vaak terug. Binnen de groep niet-westerse allochtone jongeren zijn het vooral de jongeren van Surinaamse en Marokkaanse herkomst die relatief vaak terugkeren in de bijstand. Jongeren met een startkwalificatie komen minder snel in de bijstand dan jongeren zonder startkwalificatie. En als jongeren met een startkwalificatie in de bijstand terecht komen dan keren zij veel minder vaak terug (36%) dan jongeren zonder startkwalificatie (48%). 62

Figuur 7.5 Jongeren die eerder bij DWI ingeschreven hebben gestaan, 2010 (procenten) jonge mannen jonge vrouwen 15-22 jaar 23-26 kaar 41 42 48 47 autochtoon wester allochtoon niet-westers allochtoon Surinaams Antilliaans Turks Marokkaans overig niet westers 37 44 45 44 45 48 51 53 Amsterdammer vestiger 32 49 met startkwalificatie zonder startkwalificatie 36 48 totaal 45 % 0 10 20 30 40 50 60 70 7.3 Bijstandsjongeren gemiddeld 1,8 keer in de bijstand De jongeren die in 2010 een bijstandsuitkering ontvingen, hebben gemiddeld over hun leven 1,8 keer een bijstandsuitkering ontvangen (totaal van jongeren die terugkeerde in de bijstand en jongeren die nog niet terug keerden). Hoe ouder, des te groter de kans dat jongeren al eens eerder een beroep hebben gedaan op DWI. Vanaf 21 jaar is er weinig verschil meer tussen de verschillende leeftijden. Figuur 7.6 Aantal begeleidingsperiodes naar leeftijd, 2010 (gemiddelde) 3,0 keer 2,5 2,0 1,5 1,0 1,0 1,1 1,2 1,3 1,6 1,6 1,9 1,9 1,9 1,8 1,9 1,7 1,8,5,0 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 totaal 63

Jongens keren vaker terug in de bijstand en hebben daardoor gemiddeld meer begeleidingsperiodes (1,9 keer). Vooral 23-26 jarige jonge mannen en jonge mannen zonder startkwalificatie zijn relatief vaak bij DWI in begeleiding geweest. Figuur 7.7 Aantal begeleidingsperiodes naar achtergrondkenmerken, 2010 (gemiddelde) 15-22 jaar 23-26 jaar autochtoon wester allochtoon niet-westers Surinaams Antilliaans Turks Marokkaans overig niet westers Amsterdammer vestiger met startkwalificatie zonder totaal 1,7 2,1 1,8 1,8 1,9 2 1,8 1,9 2,2 1,5 1,7 1,9 1,6 2 1,9 1,7 1,7 1,9 1,5 1,7 1,8 1,8 1,5 1,7 1,5 1,4 1,8 1,5 1,7 1,7 3 2 1 0 1 2 3 jongens meisjes 7.4 Jongeren ontvangen gemiddeld 6,5 maanden dienstverlening van DWI In deze paragraaf wordt gekeken hoe lang de jongeren die in het eerste kwartaal van 2007, 2008, 2009 of 2010 instroomden bij DWI ingeschreven hebben gestaan. Hierdoor kan de gemiddelde inschrijfduur berekend worden en weten we welke jongeren relatief kort of juist lang een bijstandsuitkering ontvangen. De jongeren die in het eerste kwartaal van 2007, 2008, 2009 of 2010 instroomden en inmiddels weer uitgestroomd zijn hebben gemiddeld ruim zes en halve maand ingeschreven gestaan bij DWI. Meisjes stonden gemiddeld anderhalve maand langer ingeschreven (7,5 maanden) dan jonge mannen (6,0 maanden). Drieëntwintig tot en met 26 jarige jongeren stonden gemiddeld 6,9 maanden ingeschreven, 15-22 jarigen hebben een iets kortere inschrijfduur met gemiddeld 6,4 maanden. 64

Figuur 7.8 Gemiddelde inschrijfduur bij DWI naar achtergrondkenmerken, 2010 (in maanden) totaal 6,6 jonge mannen jonge vrouwen 6 7,5 met startkwalificatie zonder startkwalificatie onbekend Surinamers Antillianen Turken Marokkanen Overig niet westers Niet-Westerse Westerse allochtonen Autochtonen 5,1 6,7 7 6,5 6,3 6,8 6,6 7,1 6,6 6,3 6,5 15-22 23-26 6,4 6,9 geen werkervaring 6,6 met werkervaring 6,4 aantal maanden 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Tussen de drie grote herkomstgroepen zijn de verschillen gering. De niet-westerse allochtone jongeren (6,6 maanden) en autochtone jongeren (6,5 maanden) staan gemiddeld iets langer ingeschreven dan westerse allochtone jongeren (6,3 maanden). Binnen de groep niet-westerse allochtone jongeren zijn wel verschillen: jongeren van overige niet-westerse herkomt stonden het langst ingeschreven (7,1 maanden), Antilliaanse jongeren stonden het kortst ingeschreven (6,3 maanden). Het hebben van een startkwalificatie of werkervaring heeft geringe invloed op de duur dat jongeren ingeschreven staan bij DWI. Jongeren met een startkwalificatie staan gemiddeld iets korter ingeschreven. Ditzelfde geldt voor jongeren met werkervaring. In de volgende paragraaf wordt nader gekeken naar deze groepen jongeren. 7.5 Aantal begeleidingsperiode UWV vrijwel gelijk aan DWI De jongeren die op 1 januari 2010 stonden ingeschreven bij het UWV als niet-werkende werkzoekende zijn in de bestanden van 1 januari 2009, 1 januari 2008, 1 januari 2007 en 1 januari 2006 teruggezocht. Zevenenvijftig procent van de jongeren kwam een jaar eerder niet voor in de bestanden. Dit is vergelijkbaar met het aandeel jongeren dat bij DWI maar 1 begeleidingsperiode heeft (55%). Negenentwintig procent stond ook in 2009 ingeschreven, 11% stond ook al in 2008 ingeschreven en 3% staat als sinds 2007 ingeschreven. In totaal 36 jongeren (1%) staan als sinds 2006 ingeschreven als niet-werkende werkzoekende. 65

66

8 Onderwijscarrière geregistreerde werkloze jongeren Onderzoek naar alle voortijdig schoolverlater van DMO laat zien dat er veel dynamiek is binnen deze groep jongeren 15. Jongeren zijn op het ene moment voortijd schoolverlater en kunnen een jaar later aan het werk zijn, weer naar school gaan of een startkwalificatie behaald hebben. In dit hoofdstuk kijken we naar status in de voorgaande jaren van de jongeren die geregistreerd staan als werkloze. 8.1 Geregistreerde werklozen waren vaak voortijdig schoolverlater Er is specifiek gekeken naar de jongeren die op 1 januari 2010 stonden ingeschreven bij DWI en/of het UWV, de geregistreerde werklozen. Hieruit is de groep 21 en 22 jarigen geselecteerd, dit zijn in totaal 1.090 jongeren. Zij zijn teruggezocht in de onderwijsbestanden van DMO van schooljaar 2006/ 07 tot en met schooljaar 2009/ 10 het jaar waarin zij bij DWI staan ingeschreven. Uit de onderwijsbestanden is de status van de jongeren gehaald op 31 juli, dus aan het eind van het schooljaar. Een deel van de jongeren die op 1 januari geregistreerd stonden al werkloze kan dan dus alweer naar school zijn. Er is voor deze leeftijdsgroep gekozen omdat DMO alle jongeren tot en met 22 jaar in principe in beeld heeft. De volgende statussen worden onderscheiden: Schoolgaand; Startkwalificatie; Voortijdig schoolverlater; Voortijdig schoolverlater aan het werk; Voortijdig schoolverlater met ketenpartner; Onbekend. Van de jongeren die op 1 januari 2010 geregistreerd stonden als werkloze is gekeken welke status zij hadden aan het einde van schooljaar 2009/ 10, een half jaar later dus. Op dat moment stond: ruim een vijfde (22%) te boek als startkwalificatie behaald ; 31% geregistreerd als voortijdig schoolverlater met ketenpartner (dus waarschijnlijk nog steeds werkloos); 13% geregistreerd als voortijdig schoolverlater aan het werk, deze groep is dus aan de slag gekomen nadat zij bij DWI ingeschreven hebben gestaan; 16% te boek als voortijdig schoolverlater; 15 Bureau Leerplicht Plus. Bestuurlijke rapportage, schooljaar 2009/ 10. Amsterdam 2010 67

11% geregistreerd als schoolgaand, deze jongeren zij dus vanuit hun uitkering weer aan de slag gegaan en 7% met onbekende status bij DMO geregistreerd. Uit figuur 8.1 valt af te lezen dat de groep geregistreerde werklozen met een startkwalificatie aan het eind van schooljaar 2009/ 10 over het algemeen een redelijk stabiele schoolcarrière heeft doorlopen van schoolgaan tot startkwalificatie. De andere groepen zijn veel dynamischer. Een groot deel van de voortijdig schoolverlaters wisselt in de jaren voordat zij geregistreerd werkloos zijn regelmatig van status. Ook de geregistreerde werkloze jongeren die inmiddels weer naar school gaan hebben vaak een dynamisch schoolcarrière gehad waarin zij vaak wisselden van opleiding naar werk naar geregistreerd werkloos. Figuur 8.1 Status geregistreerde werkloze jongeren van 21 en 22 jaar op 1 januari 2010 in schooljaar 2006/ 07 tot en met 2009/ 10 8.2 Geregistreerde werklozen wisselen meer van status dan andere jongeren De geregistreerde werkloze jongeren hebben een veel dynamischere periode achter de rug dan andere Amsterdamse jongeren. Van alle Amsterdamse jongeren die aan het eind van schooljaar 2009/ 10 de leeftijd 21 of 22 hadden heeft: 77% een startkwalificatie; 8% is voortijdig schoolverlater aan het werk; 68

7% is voortijdig schoolverlater; 5% gaat naar school en 3% staat geregistreerd als voortijdig schoolverlater met ketenpartner. Figuur 8.2 Status 21 en 22 jarige Amsterdamse jongeren in schooljaar 2006/ 07-2009/ 10 In bovenstaande figuur is de groep onbekend erg groot. Dit komt doordat van de studenten die in de stad komen wonen weinig gegevens beschikbaar zijn. Zij hebben een startkwalificatie en worden daarom niet gevolgd door DMO. De groep studenten zorgt voor enige vertekening van de groep jongeren met een startkwalificatie. Jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid (zie figuur 8.3) hebben iets minder vaak (maar nog steeds 72%) een startkwalificatie. Daarom wordt in figuur 8.3 de status van alleen de jongeren die voor hun 18 e in Amsterdam kwamen wonen in beeld gebracht. Van de jongeren die in de stad zijn opgegroeid heeft 72% een startkwalificatie. Tien procent is voortijdig schoolverlater met werk, 7% is voortijdig schoolverlater, 4% is voortijdig schoolverlater met ketenpartner en 7% is schoolgaand. De jongeren die in de stad opgroeiden zijn vaker dan gemiddeld nog schoolgaand en VSV er aan het werk. Ook van de jongeren die in de stad opgroeiden en nu een startkwalificatie hebben of schoolgaand zijn is de schoolcarrière relatief stabiel verlopen. De huidige voortijdig schoolverlaters zijn relatief vaak gewisseld van status, met uitzondering van de voortijdig schoolverlaters die aan het werk zijn. Als de lijn van VSV met werk (10%) in schooljaar 2009/ 10 in de figuur 8.3 gevolgd wordt naar links dan is af te lezen dat deze jongeren vak een jaar eerder ook al VSV er aan het werk waren en de jaren ervoor ook of ze gingen nog naar school. 69

Figuur 8.3 Status 21 en 22 jarige Amsterdamse jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid 2006/ 07-2009/ 10 DMO heeft O+S eerder laten onderzoeken waar de jongeren vandaan komen die zonder startkwalificatie in Amsterdam komen wonen 16. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat een deel van de jongeren die in de stad komen wonen en te boek staan als voortijdig schoolverlater waarschijnlijk geen voortijdig schoolverlater zijn. Negenenvijftig procent van de instroomers met als status voortijdig schoolverlater komt uit het buitenland. 16 O+S 2010, Instroom VSV ers in Amsterdam, Welke jongeren komen er naar Amsterdam zonder startkwalificatie?. 70